[ 86 ]
 

XII.

Gevangen vogeltjes


 

Over het houden van vogeltjes in een kooi of volière in huis of school, waarvan ik in 't vorige stukje vertelde, heb ik heel wat verwijten moeten lezen en hooren. Ja, men beweerde dat wij, onderwijzers, de kinderen zoodoende leerden, vogels te vangen en te folteren. Dat is heusch niet het geval.

Wij onderwijzers leeren de kinderen niet: vogels te vangen en ook op te sluiten indien wij de dieren als aanschouwingsmiddelen gebruiken; evenmin als wij hen vogels leeren dooden en opzetten, wanneer wij opgezette gebruiken, of leeren schilderen, wanneer wij daarbij gekleurde platen toonen.

Wel leeren wij ze iets anders, namelijk dat het verzorgen van zulke wintervogeltjes een werkje is, dat zeer veel geduld en kennis vereischt, ook veel tijd en geld kost. Een paar pimpels alleen kosten in een korten winter een gulden of acht en dagelijks minstens een half uur werk. Gelooft u werkelijk dat onderwijzers en andere vogelvrienden (ik waag het dit woordje voorloopig nog even te gebruiken) die aan de kinderen toonen hoeveel geld en hoeveel van hun beperkten vrijen tijd zij er voor over hebben, om een paar onnoozele diertjes, die niet eens zeldzaam of bijzonder mooi zijn, te verzorgen, daarmee een voorbeeld van egoïsme geven?

Wat ons stedelingen en natuurvrienden er toe drijft zoo iets lastigs en kostbaars te doen als volière, terrarium of [ 87 ]aquarium houden, en wat ons naar de diergaarde trekt, dat is de behoefte aan omgang met de natuur, die wij moeten missen om den broode; en wij menschen voelen dat gemis heel sterk. Sterker dan de gekooide vogeltjes het gemis hunner boomen en bloemen? Kijk dat durf ik niet zeggen. Wij weten niets met zekerheid over het weten en gevoelen der dieren. Wie zal zeggen of een roodborsje, dat het goed heeft in zijn ruime kooi, zoo nu en dan eens de kamer of 't lokaal rondvliegt, dat nu in den winter volop goed eten, drinken en badwater krijgt, dat zoo mak en lief wordt, zich nog iets herinnert van zijn vroeger vrije leven in het bosch?

Daar kan men naar raden of gissen, meer niet. Ik ook, en ik gis, dat het beestje er na korten tijd absoluut geen weet van heeft, dat het, zoolang het geen bosch weerziet, ook geen herinnering er aan heeft en geen bewust verlangen voelt, om in de takken rond te springen, liever dan op de stokjes in de volière. Als het mogelijk is een mees of een roodborst thuis zoo te verzorgen, dat zij volmaakt gezond blijven—en dat kan met opoffering van tijd en van veel geld voor insectenvoer en voederzouten—dan zullen de diertjes na eenige weken zich schikken in hun lot; niet met de droeve gelatenheid van den mensch in zijn cel, zijn kolenmijn of zijn pothuis, maar met de zorgelooze vroolijkheid der vergetelheid en onwetendheid. Ze zijn dan zoo dartel en lustig en brutaal als een vogeltje maar zijn kan, daarvan ben ik op grond van ervaring in deze stellig overtuigd. Dieren zijn geen menschen. U moet eens opletten, hoe lang 't duurt eer een vogeltje dat een paar weken in de kooi heeft gezeten, merkt dat het deurtje openstaat; en, als hij eindelijk op den drempel zit, eer hij begrijpt, dat hij er zoo maar uit kan wippen. Vele herkennen al gauw hun eigenlijk [ 88 ]voedsel niet meer en zijn bang voor een tak met bladeren of bloemen. Eerst langzamerhand komt het geheugen weer te hulp.

Mijn makke roodborstje op een kindervuist.

Zoo vloog een roodborst, die in April de vrijheid kreeg en naar 't park gebracht werd, herhaaldelijk terug naar de kooi en de kinderen die hij kende; hij was bang voor de boomen, en het vogelgefluit om hem heen; eerst na een [ 89 ]minuut of tien gaf hij antwoord aan de vogels en echt schoorvoetend ging hij de takken in.

Daarom zetten wij de vogels in het eerst zoo, dat zij geen boomen en lucht kunnen zien. Een jonge leeuwerik vergeet in één week de natuur, als hij in 't najaar goed behandeld wordt.

Meer dan twee derden van de trekvogels in den zomer geboren, gaan tijdens den winter te gronde. Konden wij het grootste deel dezer vogels 's winters in volières zetten, goed verzorgen en, als de lente er werkelijk is, de vrijheid geven, dan zou heusch de vogelwereld er niet kwaad bij varen; als dank voor de moeite zouden we ook in Januari en Februari al vogelgezang op afbetaling krijgen.

Over de beste methode om bij de kinderen liefde voor de natuur en in 't bijzonder voor de vogels te wekken, zullen we hier maar niet twisten. Als er nog iemand meent dat alleen met platen te kunnen doen, is hij even optimistisch op dit stuk, als ik tien jaar geleden. En hoe hij eerbied voor 't leven der dieren wil doen krijgen, zonder dit leven den kinderen te toonen van nabij in al zijn wonderlijke schoonheid zou ik gaarne eens willen hooren.

Stond onze school op Oud-Bussum, in den Aerdenhout òf op den Amersfoortschen berg òf ook maar vlak bij het Vondelpark dan zouden wij de levende vogels wel willen missen in school, nu niet.

Dat wij onze kinderen en leerlingen, die er anders niet toe zouden komen, in school in aanraking brengen met de interessante of mooie levende dieren is geen "voorgaan in 't folteren" neen dat doen wij juist om het dierenkwellen door kinderen grondig te bestrijden, het is ons gebleken het eenige doeltreffende middel te zijn tegen het noodeloos martelen. "Onbekend maakt onbemind" geldt vooral voor [ 90 ]kinderen, en kinderen zijn gedachteloos en wreed voor dingen en dieren waarvan zij niet houden. Daarom schreef ik eens 't volgende in een boek voor onderwijzers bestemd; maar ook ouders mogen 't lezen.

"Op een Woensdag 11 November, zaten er in 't Oosterpark te Amsterdam een paar roodborstjes te zingen op de takken van de lage heesters; ik had ze al een poos gevolgd en genoot van de schoonheid van vorm en kleur en het lieve herfstgeluid der vroolijke diertjes. Een paar schooljongens van een jaar of twaalf, dwaalden er rond; ze zagen mijn roodborstjes; ze kenden ze, want hun uitroep "Roodborstjes!" hoorde ik duidelijk. Op 't zelfde oogenblik, één met het zien en uitroepen, werd de verboden katapult uit den zak gehaald en vloog een steentje naar het roodborstje, dat, in den kop geraakt, neerdraaide; zooals vogels altijd vallen als de hersens gewond zijn. Ik stond verbluft, liep op hen toe. Zij natuurlijk aan den haal. Toch had ik hun alleen willen vragen of op hun school aan natuurlijke historie werd gedaan en hoe; ik ben overtuigd òf in 't geheel niet, òf verkeerd, alleen met behulp van platen en leeslessen.

Wat bezielt zulke kinderen toch? Het doode diertje hebben, bezitten? Daar was geen kans op; het hooge hek van de H.B.S. scheidde de heesters van den weg. Alleen maar lust in schieten, plezier van zoo goed te kunnen raken! Vooral dat verboden schieten! Ze weten niet, dat zoo'n roodborstje een mooi en lief vogeltje is en innig mooi zingt, zoo lang het leeft; denken er niet aan, dat het nu met dien bloedenden kop nog uren in doodstrijd ligt te spartelen, straks een rottend kreng, stinkend aas voor ratten of katten. Weten en denken bij het doen, dat zijn twee.

Als daar in de klasse van die jongens een roodborstje of [ 91 ]een ander mooi vogeltje in den kouden winter was verzorgd, als zij het in 't voorjaar hadden hooren jubelen, toen het mooie weer kwam, als hun daarbij veel goeds en moois van het diertje was verteld, en als de klasse daarna met den meester in 't park was gegaan om 't nu weer vrije beestje stilletjes te bespieden en zijn liedje te beluisteren,Tjiftjaf, op 2/3 van de natuurlijke grootte.
Tjiftjaf, op 2/3 van de natuurlijke grootte.
dan hadden die jongens dat niet kunnen doen, het diertje niet kunnen vermoorden, al was 't alleen maar omdat het zulke mooie oogjes heeft en zoo mak en lief kan zijn.

Als 't een musch was geweest, leefde het nog, die zijn er zoo veel; maar juist omdat het een roodborstje was, iets ongewoons, was het voor dien knaap een mooi schot, iets om op te pochen."

Laten wij den kinderen toch den eerbied voor het leven, voor 't mooie en geheimzinnige leven der natuur ingieten! Als we maar jong beginnen, gelukt het zeker. Ik weet het wel, dat is eigenlijk moederswerk en geen meesterswerk. Een goede zachte huiselijke opvoeding kan zoo iets veel beter doen, heeft meer succes; maar hoeveel moeders uit minder gegoede [ 92 ]standen hebben den tijd en de kennis voor zulke pogingen tot verzachting van zeden. Het kost ons zoo weinig moeite.

Wij, onderwijzers, moeten volgens de wet toch natuurkennis geven, laten we die kennis zoo aanbrengen, dat het weten ook gevoelen wekt: doen zien en doen hooren alles wat mooi en goed is in 't leven, en er ons eigen gevoelen bij vertellen.

Tjiftjaf, houding bij 't roepen.
Tjiftjaf, houding bij 't roepen.

Leer stadskinderen vooral een of meer dieren liefderijk verzorgen, of doe het ten minste zelf eens in hun bijzijn; al is 't maar een sijsje of een stekelbaars.

Sentimenteel worden doet een kind zoo licht niet; daartegen ageert de omgang met andere kinderen en 't dagelijksch leven sterk genoeg.

Als de winter pas zijn terugtocht aanvaardt, komt de eerste van onze kleine zomervogels, de tjiftjaf, ons weer opzoeken. Op den voerbak heb ik hem maar eens gezien. Hij blijft in de boomen en struiken. In 't eerst wat hoog, maar al spoedig ook lager. Als u let op het regelmatige tjief, tjief, tjief, nog [ 93 ]al hoog en hoogstens met een weinig verlaging van den toon om den anderen, wat eenigszins het effect maakt van tjif, tjaf, tjif tjaf, of soms met een verlenging als tjieffe, tjieffe, dan vindt u al spoedig het muschachtig gekleurde vogeltje; neem een tooneelkijker mee, als u gaat zoeken en let op 't fijne snaveltje. Dit, met het liedje, de geelgrijze borst en een lichte streep boven 't oog, maakt dat u niet missen kunt.

Het komt overal voor in tuinen en aan boschkanten, vooral waar water en wilgen in de buurt zijn. Altijd is het in beweging, hupt ook onder het tingelen van tak tot tak en als het een oogenblik niet huppelt, wipt het staartje toch op en neer. Ten overvloede hierbij een paar omtrekken met de pen genomen naar twee gekleurde afbeeldingen van den vogel, de beste die er bestaan. Een vogeltje, dat er bijzonder veel op lijkt, alleen iets geler borst en buikje heeft, en een minder eenvoudig en wat eentonig liedje zingt met een dalend en droefgeestig slot, komt één of twee weken later bij ons terug; dat is de fitis. Die is niet zoo algemeen als de tjiftjaf, maar komt in elke bosch- of parkstreek heel veel voor.