[ 123 ]
 

XVII.

Natuurlijke historie in de Kalverstraat.


 

Toen ik 't voor 't eerst zag, werd ik er wee van, en ik liep haastig van de étalage weg, maar zooals 't meer gaat bij akeligheden, ze trekken je onweerstaanbaar aan, en ik ben van de week stellig vier keer omgeloopen, alleen om 't weer te zien.

U kent toch onzen veldleeuwerik, emblem of happiness, den heerlijken jubelenden zanger van de vroege lente en den laten zomer, den mooien vogel die stijgende zingt tot het galmt uit de wolken, het fluitende vlekje in den blauwen hemel, dat alle groote en kleine kinderen zoo graag zoeken? Dat diertje kunnen Amsterdammers in 't najaar zien van heel dicht bij, vlak voor de glazen van een van de fijnste comestible-winkels in de Kalverstraat; of eigenlijk niet het heele diertje, alleen zijn kopje steekt naar buiten; de rest, gekookt of gebraden, weet ik 't, schuilt in een pannetje met een steel, een mooi bruin Jacoba-pannetje. U kunt er zeker van zijn dat uw tong en verhemelte niet bedrogen worden, en gelooft u het mooie rondschrift mauviette niet, dat er boven staat, het ongeplukte vogelkopje is het beste bewijs, 't is een mauviette, een echte leeuwrik, heerlijk voor u klaar gemaakt.

Er stonden gisteravond veel menschen voor den winkel, meest luidjes die niet met gebraden leeuweriken zijn grootgebracht, dat was duidelijk te hooren.

[ 124 ]"'t Is zonde, zoo'n klein diertje. Wat is daar nu aan te eten." Dit juffertje had alleen medelijden met het kleine, het zwakke, en dat is al iets. Er stonden ook een paar jongens bij, die het niet eens waren over de soort. Een leeuwerik is een "alouette", geen "mauviette", dat leer je in geen enkel themaboek, maar ze kenden het kopje goed, want de een zei, dat er een boompieper en een hei-leeuwerik bij was; dat was zoo, en ik dacht aan zoo'n diertje, dat mij eens een heelen winter gezelschap hield en uit mijn hand at. En er schoten me verzen van Van Eeden's lied uit de Passielooze Lelie te binnen:

 

"Nu weet ik welke vogel
mijn lievelingsvogel heeten mag,
die even opgetogen
zingt zomernacht en winterdag.

Ik werkte 's winters in het woud,
de zon scheen door de dennenstammen
op fonkelsneeuw met rosse vlammen;
mijn hakmes blonk en klonk op 't hout.

Daar ging omhoog een kleine schelle
met fijnen lichtdoorwaaiden klank,
hei-leeuwriks-lied bleef mijn gezelle
den lieven morgen lank.———
———————————————
De morgenzon, de zomernacht,
de wind, de vrijheid zonder maat,
de lust, die nimmer meer vergaat,
die heeft hij in zijn lied gebracht.

Het klinkt van uit de vage verte
alsof hij midden in het gesterte
zijn zilvren klokje luidt."
Wat zijn geluid beduidt...

 
[ 125 ]Eet smakelijk! Neen, als 't moet,—maar het moet gelukkig niet—dan nog liever de Escargots préparés, die er naast liggen.

Die zingen ten minste niet, die maken de wereld niet veel mooier en brengen meestal geen stemming in 't gemoed. Toch zie ik ze honderdmaal liever voortkruipen in 't gras tegen de wegkanten van Zuid-Limburg of achter Meerenberg, die forsche wijngaardslakken, in hun groote gebandeerde kalken huisjes, dan hier geprepareerd met iets groens in 't weeke lijf.

Bij tientallen heb ik ze van den zomer levend in handen gehad, de "kargotten" van de Epenaars. Ook die eten ze, (het zijn dan ook haast Belgen). Gelukkig alleen 's winters, anders hadden wij ze misschien als versnapering bij het ontbijt gekregen.

Ik heb er een paar meegenomen voor mijn tuintje en toen de eerste nachtvorst tusschen de huizen doordrong, hebben ze hun huisje dichtgemetseld met een wit beschot, maar één fijn gaatje, of een dunne stee eigenlijk, lieten ze open voor de luchtverversching. In een hoekje vond ik de eieren, groote glazen kralen onder dor blad, verborgen in een ondiep kuiltje; 't zou een winstgevend zaakje kunnen worden.

Met de rest van de étalage kan ook de sentimenteelste vrede hebben; de ganzebout, reepasteitjes, kaviaar en verdere "fijne vleeschwaren" misschien uitgezonderd; maar daar zie je toch ook 't dier niet meer in, en 't is een heele gratis les in vreemde talen, aardrijkskunde, natuurlijke historie, die daar voor de glazen ligt. Champignons en truffels, pampelmoes en pisang, gewone Hollandsche radijs en mispels naast echte marrons van Lucca, Sapucaya-nootjes, Chineesche kersen en West-Indische palmnoten, Italiaansche artisjokken en ananas van Malakka, granaatappels uit Andalusië, honig in de raat van [ 126 ]Santpoort, vijgen uit Barbarije, fijn rose met groen gestippeld, en versche vijgen uit Dauphiné, die al iets meer op de gewone vijgen gaan lijken. 't Is voor een Noord-West-Europeaan toch maar goed, dat de namen er bij staan, zij 't dan ook in 't Fransch.

Prachtig in één woord, zóó mooi dat je niet eens watertandt, een lust om te zien, een levend schilderij, goed gecomponeerd en in kleur gezet, biedt in den herfst een ander venster. In een krans van vlam-roode herfstblâren van eiken en beuken glinsteren de witte calville-appels u tegen tusschen oranjekleurige Japansche kaky's, warm en fijn van tint; vreemde langwerpige druiven als opaal zoo blank met een fijnen weerschijn van rose, en peren zóó mooi van vorm en kleur, dat het jammer zou zijn ze te schillen. Rondom dat alles een golvende vlakte van gesuikerde pruimen, perziken en geconfijte welriekende viooltjes, die er niet mooier op zijn geworden, de kleur is verfletst en de vorm vergroofd. Zoover ik weet zijn viooltjes met de witte gouden regen, de onechte acacia, de eenige bloemen die gegeten worden, als ten minste bloemkool niet meetelt.

't Is vreemd, dat een mensch zijn sympathieën niet van zich af kan zetten; ik rilde in 't eerst bij de leeuwriken, waarvan de nog mooie kopjes met doode oogen uit de pannetjes kijken; maar de sprot en de kreeften in een andere uitstalkast wekten in 't geheel geen gevoel van medelijden, en toch, als ik ga redeneeren, hebben die kreeften ten minste ook geen reden om zich over het bestaan van een Kalverstraat te verheugen. Zoo met opzettelijk lamgeslagen pooten en ontwrichte scharen te mogen krabbelen op een gladde plank in 't gasgloeilicht, met je roodgekookten speelkameraad van gisteren naast je, dat is toch ook geen benijdenswaardig bestaan; 't duurt [ 127 ]maar kort, gelukkig, want uit die zwarte, draaiende oogen op lange stelen glimt toch wel iets verwijtends. Ze hebben veel bekijks, die griezelig wriemelige beesten, vooral van kinderen en van gewone menschen, die niet begrijpen, hoe je die harde beesten nu eten moet.