[ 34 ]
 

IV.

Vergiftige visschen.


 

Daar heb ik eens wat mee beleefd, nog niet lang geleden in mijn vorige woning op de Rozengracht in de Jordaan te Amsterdam. Daar ben ik ongezien getuige geweest van een hoogloopende oneenigheid in een jong huisgezin, ruzie, letterlijk bitter en vinnig als een pieterman; zoodat het wel het begin van een scheiding had kunnen worden; en dat alles om een pieterman.

De keuken van 't koffiehuis, het tooneel van den strijd, lag schuin over mijn studeerkamer en 't venster stond wijd open.

Vrouwtje zei, dat ze pietermannen gekookt had, heerlijk. Man had net in de Rotterdammer gelezen, dat die vergiftig waren, en dat je er minstens een paar dagen heete koorts van kreeg.

"Onzin, alle menschen aten ze, en de vischboer mocht toch geen vergiftige dieren verkoopen", meende vrouwlief.

De meid kwam op haar verlangen als deskundige getuigen. In haar vorigen dienst aten ze ze heel vaak en—och had de juffrouw haar maar niet als décharge opgeroepen—zij lachte mijnheer uit, die zich maar niet met de keuken moest bemoeien als hij geen verstand had van visch.

Nu had mijnheer wel een encyclopedie in drie deelen. Het stak hem al een beetje; hij liep naar boven en daar las hij 't artikel Pieterman: „Twee soorten op onze kusten. Trachinus draco en vipera. De beide bijnamen, draak en adder, duiden [ 35 ]op 't vergif dat de visch bevatten moet. Vele menschen worden ziek na het gebruik."

Met den wijsvinger tusschen 't dicht geslagen boekdeel was mijnheer toen deftig en beslist naar de keuken gestapt en had 't hardop voorgelezen. Kaatje dacht dat 't een kookboek was, aan welk ding ze een gruwelijken hekel had; en ze begon weer stekelig te worden. Juffrouw, die waarschijnlijk nooit heel vertrouwelijk met studieboeken was geweest, zei zoo iets van „larie", en daar had je 't gaande.


Pietermannen.
Boven het zand steken de oogen van nog twee andere uit.


Het ultimatum van mijnheer luidde: "Onmiddellijk weggooien van die giftige pietermannen, anders ging hij in een restaurant eten." Onverstandige vraag van zijn vrouw, of hij stapel was, enz, enz.

Finale. Kaatje: "Daar smijt ze dan zelf in het vat! Keuken[ 36 ]piet! Maar als ik dat vervloekte stomme boek te pakken krijgt, gaat 't ook de gracht in."

En een platte mand met mooie roode visschen zeilde over de rechtbank. Mijnheer stond verbluft. Van 't boek keek hij naar de visschen en van de visschen naar 't boek. "Pietermannen zijn toch vergiftig," was alles wat hij uit kon brengen.


Poonen of Knorhanen.


„Nou heb in mijn leven in mijn veertien diensten stellig honderdmaal pietermannen gekocht en gekookt. Als 't uwes te doen is om de juffrouw en mij samen te treiteren dan zegt u 't asjeblieft dadelijk, dan ga ik meteen in mijn vijftiende. Dacht u dat u 't beter wist dan de vischboer zelf.

Toen schreeuwden drie menschen zoo door elkaar, dat mij de draad ontglipte. 't Stemmengeluid scheen zich ook uit de keuken over mijn venster te verplaatsen naar de voorzijde. Wie retireerde kon ik natuurlijk niet zien, wel denken.

[ 37 ]"Hiernaast woont een mijnheer van de Artis, want die heeft allerhande beesten voor de glazen staan, ook visschen."

Dit zei een andere veel kalmere geest, het was de juffrouw uit de strijkerij op den hoek, die als hof van arbitrage was komen fungeeren, toen 't al te hoog liep en de buren er bij te pas kwamen.

Ik, de mijnheer van de Artis, die aan de achterzijde alles gehoord had, was al aan zijn voordeur, toen de optocht met de meid en de visch voorop aanbelde.

"Of u nou eris in eens wou zeggen, of die pietermannen vergiftig waren!"

"Die pietermannen?"

"Jawel, die pietermannen! Het zijn toch geen kanarievogeltjes, wel?"

"Nee, maar dat zijn ook geen pietermannen, dat roepen hier de vischboeren, maar ze bedoelen wat anders. Dat is een heel ander dier. Dit zijn poonen of knorhanen, juffrouw, en die zijn heel lekker en gezond. Zegt u dat maar uit mijn naam."