[ 63 ]
 

IX.

Berberissen.


 
In een hoekje van Crailoo, niet ver van den straatweg en toch verborgen, daar bloeiden ze volop. Een tiental berberissestruiken stonden er mooi in 't fijne jonge blad, beschermd door puntige bruine doorns, en rondom hingen de donkergele trosjes neêr.

't Was een lust ze weer te zien, daar op de ruigte, bewassen met roode wikken, heide en boschviooltjes. Waarschijnlijk is daar jaren geleden een tuin geweest; want, tusschen berberissen, meidoorns en andere hooge wilde kruiden en heesters, den voet verborgen, in een bed van paarsche hondsdraf, boterbloemen en hagelwitte sterremuur, stak er een Weigelia zijn takken schuin omhoog, het blad wat klein, en haast verdwenen onder de massa wijnroode bloemknoppen.

De berberissen bloeiden zoo rijk, de trosjes hingen zoo bevallig tusschen bladerpluimpjes aan de zwak gebogen twijgen, dat ik dadelijk schetsboek en potlood voor den dag haalde. Het was heelemaal mijn plan niet geweest daar gaan zitten teekenen, ik wou alleen maar in 't voorbijgaan het van ouds bekende plekje even bekijken, mij overtuigen, dat alles er nog groeide als voorheen en dat het nog niet voor bouwterrein was aangeslagen.

Maar toen ik er eenmaal zat te schetsen, kon ik er niet meer vandaan; de lucht was zoel en vochtig geworden; een [ 64 ]heel enkele groote droppel viel uit een gebroken hemel; merkbaar luwde de noordewind en kenterde naar 't westen; een uur geleden sauselde hij nog de boomtoppen door elkaar, dat het zonde en jammer was van het mooie jonge lof; nu werd het opeens bladstil.


Bloeitopje van een Berberis.


Welk bloeitakje zou ik nemen voor mijn schets, de keus was moelijk; bijna alle hingen zoo los en natuurlijk, dat ze zoo stuk voor stuk in een lijstje konden gezet worden, om een bevallig figuurtje te geven.

De hoofdlijnen stonden nog niet op 't papier, of mijn uitverkoren takje kreeg bezoek. Een groote hommel-koningin [ 65 ]zoemde er even omheen, sloeg er op neer, dat alle trossen in de buurt hingen te bungelen of er de wind nog doorvoer. Het zware dier klemde zich aan het twijgje, dat kromde onder zijn last, en liep voorzichtig langs de steel van den hangenden tros; een lange hommeltong kwam te voorschijn en, nog geen meter van mij af, deed de zwart met roode hommel zijn werk. Diep en krachtig dreunde de basstem van het dier, telkens als het van de eene tros op de andere overvloog; en, nu rechts dan links omzwenkend, opende hij een voor een de ronde, half ontloken bloemknoppen.

Het dier stoorde zich in 't geheel niet aan mijn nabijheid, het liet mijn potlood naderen tot ik het bijna aanraakte en vloog dan op een ander trosje over; hij zoemde alleen wat sterker, boos over de flauwe plagerij en 't noodeloos oponthoud, dat er door veroorzaakt werd. Heel anders deed een wesp, een groote, in geel met roode tenue. Wat een schuw dier is dat, vergeleken bij zoo'n lobbes van een hommel! Ook de wesp bezocht een tiental bloemen achtereen; ook hem was 't, denk ik, om den honing van de berberis te doen; maar zenuwachtig gejaagd of wispelturig vloog hij nu hier dan daar. Eerst vermoedde ik dat hij om de zweefvliegen kwam, en ze naar wespenaard als een echt roofdier van achteren bij het drinken zou bespringen, maar deze wesp althans kwam met vredelievende bedoelingen. Eventjes had ik gegronde hoop op een botsing en een gevecht tusschen hommel en wesp; ze zijn aan elkaar gewaagd als buffel en tijger. Maar bij de ontmoeting, die werkelijk volgde, schenen beide zoo verschrikt, dat ze vluchtten in tegengestelde richting.

Nu was de afleiding voorbij, en ik keek weer van bloem naar papier, van papier naar bloem. Maar 't zou niet zonder stoornis gaan dien dag; een tuinfluiter had al een poos op [ 66 ]kanariewijs, maar met wat veel minder afwisseling, zijn lange liedje zitten kweelen in de eiken aan de overzijde van 't pad. Telkens als ik, afgaande op 't geluid, meende hem net in den kijker te zullen krijgen, was 't beweeglijk vogeltje al weer een eindje hooger of lager gehupt. En zoo op een afstand en met bloote oog, was het niet meer dan een slanke musch, met een snavel als een naald zoo fijn. Ik zie zoo graag door mijn kijker de oogjes van zoo'n dier en 't snaveltje dat op en neder gaat en de beweging van keelveertjes die meetrillen, of van de veeren op den rug, die in rijen door den wind worden opgelicht.

Boven: Bloemblad met 2 honingplekken, meeldraad en stamper vóór 't stuiven. Onder: Meeldraad en stamper na het stuiven met omhoog geklapte helmknoppen.

Boven: Bloemblad met 2 honingplekken, meeldraad en stamper vóór 't stuiven.
Onder: Meeldraad en stamper na het stuiven met omhoog geklapte helmknoppen.

Op eens, zonder dat ik hem heb zien komen, zit de tuinfiuiter vlak voor mij op een tak en mijn potlood blijft op nieuw bewegingloos.

'k Weet nog niet of 't diertje mij werkelijk gezien heeft; wel keek 't mij telkens aan; dan hield het even op met zijn tierelierend liedje, deed eenige sprongen naar mij toe en dan weer achteruit; als uitdagend; of liever als een uitnoodiging om ook mee te bewegen; de slimmerd. Het was hem te doen om te weten wat het was, dat vreemde groote onbeweeglijk blijvende ding, onder zijn berberis. Nooit heb ik een tuinfluiter van zoo dichtbij en zoo lang kunnen be[ 67 ]kijken; ik zal hem nu niet licht meer verwarren met een grasmusch.

Eindelijk negeerde mij het vogeltje volkomen en ging jacht maken op vliegen en muggen, die den berberissestruik omzwierden en op blad en bloem neerstreken.

Vijf minuten, langer niet was hij bezig, toen kwam een wijfjes-nachtegaal ook vliegen jagen, en tuinfluiter zweefde kwinkeleerend weg. Vlak boven mij in den beuk begon man-nachtegaal nu zijn strophenschat ten beste te geven.

Open bloem; rechts één meeldraad nog in rust, een andere opgesprongen tegen een vliegje.

Open bloem; rechts één meeldraad nog in rust, een andere opgesprongen tegen een vliegje.

Ik meen er zeker van te zijn, dat het wijfje telkens naar hem opzag bij haar werk, althans hem in 't oog hield. Toen zij den bek vol had, zoodat rechts en links een rist van pooten en vleugels als franje neerhingen, vloog heer nachtegaal, prachtig slaande, heen, en wijfje volgde laag langs den grond vlug naar de jongen in 't nest.

Nu bleef ik weer rustig doorteekenen tot ik vlak bij mij nog eens weer de merkwaardige bestuivingsmekaniek van de berberis in volle werking zag. Een kleine zweefvlieg kwam een halfgeopende bloem binnen en stak den kop tusschen meeldraad en stamper, om uit de tien donker-oranjekleurige honingpotten te snoepen. Met rukjes trok zij telkens den kop terug; ik naderde zoo behoedzaam mogelijk; met mijn vergrootglas heb ik drie keer gezien, hoe het vliegje telkens bekneld raakte tusschen meeldraad en stamper, doordat de meeldraad opsprong en naar 't midden oversloeg. De vlieg [ 68 ]werd eensklaps bestrooid met het poeder uit de helmknoppen, die, tegelijk met de plotselinge beweging van de prikkelbare helmdraad, omhoog klapten en, leeg nu, als twee vleugeltjes, boven den helmdraad uitstaken.

Dat laatste kunt ge heel goed lezen in een studieboek, ge kunt het nateekenen, 't ook met een fijn graspuntje wel zelf nadoen in een werkelijke berberissen-bloem, maar om te gelooven en te begrijpen dat het werkelijk zoo toegaat in de natuur, en hoe mooi en doelmatig de verrassende wisselwerking is tusschen dier en plant, moet men het hebben zien gebeuren in de bloem, door plant en dier beide. Dat is op een warmen voorjaarsdag volstrekt geen halve onmogelijkheid. Aan ieder die bloeiende berberissen weet te staan, kan 't gelukken, maar 't moet een insectendag zijn, warm en niet winderig. En als bijgeval de wettige bezoekers wat lang uitblijven, kunt ge u immers een tijdje vermaken met het kittelen van die curieuse meeldraden.