Couperus/Het heilige weten/Eerste deel/VI
← Hoofdstuk V | De boeken der kleine zielen door Louis Couperus | Hoofdstuk VII → |
Uitgegeven in Amsterdam door P. N. Van Kampen & Zoon N. V. |
VI
De oude vrouw — in de grauwe morgen, die buiten moe scheen van wind — zat stil aan het raam, en haar geest vaagde weg in heel nevelige dagen van vroeger, toen Klaasje nader kwam; zij had twee grote, zware boeken onder de arm, en zij torste ze, — ingebonden delen van Graphic en Illustration, — [ 605 ]maar, onhandig, liet zij ze vallen... Het meisje, driftig. boos op de boeken, sloeg ze, maar haar handje deed pijn van het harde karton: daarom sleepte zij ze liever, naar oma, de boze boeken, die niet wilden: zij sleepte ze aan de open banden, die zo hard haar pijn hadden gedaan: zij scheurde ze wel een beetje, maar dàt was hun eigen schuld, omdat ze niet hadden willen gedragen worden... Tevreden, als na een wraak — omdat de boeken waren gescheurd — sloeg zij de banden dicht, zelfvoldaan nu de boeken lagen aan de voeten van oma, tegen haar stoof, en zij sleepte nu ook een voetenkussen, duwde het tegen oma's japon, en geknield op het kussen, vroeg zij, moederlijk, aan oma:
— Oma... oma... wil oma prentjes zien?
De oude vrouw wendde langzaam, met vage blik vol nevel, het hoofd naar het kind: de blonde haren vielen los neer om het wat magere en scherpe gezichtje, waarin de ogen vreemd lichtten met een te felle glans, hard en starende: het stemmetje... oma, prentjes zien?... klonk met een vreemd vriendelijke intonatie, tegelijk te kinderachtig voor het al grote meisje van twaalf, — de buste zich ontwikkelend — als te moederlijk beschermend tegen de oude vrouw.
— Oma... wil oma prentjes zien...?
De oude vrouw, vaag, dacht zich in Buitenzorg, in een groot, wit paleis, tussen bergen aan blauwe hemel, zacht wuivende, als struisveren, klapperbomen — en zij meende, haar dochtertje — Gertrude — knielde bij haar neer, en wilde met haar in de boeken kijken... Zij had om haar oude mond een lachje van rimpels en zij strekte de handen uit naar het boek, dat Klaasje, onhandig, ophield... Maar de oude vrouw was te zwak om het zware boek op de schoot zich te trekken, en onwillig, gleed het langs haar japon op de grond, tegen de stoof. Klaasje werd boos:
— Stoute boeken, stoute boeken...
Zij geraakte in een drift, sloeg weer het boek, maar haar handje deed pijn, en plots begon ze te huilen...
— Cht... cht!! troostte oma kalmerend: zij bukte zich pijnlijk in haar grote stoel, trok moeizaam het onwillige boek op, en Klaasje nu, nat de ogen nog, duwde van onderen het zware boek óp, zodat het eindelijk lag op grootma's schoot. Klaasje zuchtte toen, na eindelijke overwinning.
— Omslaan, zei zij.
Zij sloeg de onhandige, zware band om, en zei:
— Klaasje zal vertellen...
Maar de zwarte platen, de donkere portretten zeiden haar niets, en de vinger uitgestrekt naar het portret en de plaat, bleef zij met haar mond vol tanden, wist niets te vinden...
— Omslaan, omslaan... herhaalde zij.
Zij verlangde naar kleuren, geel, blauw en rood, maar de platen bleven zwart, alle met zwarte strepen en vlekken en lelijk vond zij de platen. [ 606 ]
— Omslaan, omslaan, omslaan... herhaalde zij nu nerveus, smachtende, dat zij geel, blauw en rood zouden worden.
De oude vrouw, met haar rimpellach, sloeg geduldig de platen om. Ook haar zeiden de platen niets, omdat zij zwart waren en somber — en omdat zij ook vóor zich al kleuren zag — het krijtwit en het diepe blauw en het kelder gelakte groen, van bomen, lucht, huizen in Indië... Hier, onder de sombere neerslag der luchten, hier bij de sombere platen, zagen de oude vrouw en het kind niet wat haar weldadig was...
Toen werd Klaasje heel boos, en zij sleepte het zware boek van oma's schoot: zij sloeg het, de pijn niet achtende, en zij schold:
— Lelijke boeken... zwarte, lelijke boeken...!
— Cht! Cht! kalmeerde de oude vrouw en zij legde de aderige hand op het blonde meisjeshoofd.
— Torentje bouwen! juichte Klaasje, plotseling zien de een mooi vizioen. Zij stond vlug op; op een tafel in een hoek van de kamer vond zij een domino-doos. Zij bracht de doos aan, van blijdschap schitterend, maar het gladde deksel gleed uit de doos neer, en de stenen hagelden op de vloer. Klaasje stampte met de voet, maar het mooie vizioen glansde nog steeds — en haastig, en toornig, graaide zij met de handen de stenen bij elkaar, in haar schortje... Zo bracht zij ze bij oma, als een oogst, als een buit, deed ze neerhagelen aan haar voeten. Moeizaam schoof zij weer een der zware boeken op oma's schoot en de oude vrouw hielp haar, trok op, terwijl Klaasje duwde.
— Torentje bouwen! juichte het kind.
Oma hield vast het boek, hield het recht, terwijl Klaasje twee, drie stenen zette, op de smalle lage kant. Op die stenen bouwde zij verder, het zwarte en witte wankele torentje...
— Een deurtje, met twee raampjes... verbeeldde zich het spelende kind.
Maar het torentje stortte, hard, in elkaar.
— Oma mag niet bewegen! bromde het kind, zette in evenwicht op oma's knieën het zware boek, bouwde weer, haastig, om heel hoog te komen...
— Oma mag niet meer bewegen... Torentje... met een muurtje er om... Hoger torentje... op het muurtje nog een steentje... op het muurtje nog een steentje...
Maar het muurtje en het torentje stortten hard in elkaar.
— Stoute oma... stoute oma!
— Chtt! kalmeerde de oude vrouw.
Addy was binnengekomen, en het kind, latende boek en stenen, juichte hem toe, liep op hem af... Zij noemde hem oom, niet wetende, dat hij haar neef was.
— Oom Addy! juichte het kind.
Hij breidde zijn armen open, tilde haar even op.
— Zoek eens in oom Addy's zakken, zei hij. [ 607 ]
— Wat heb je, wat heb je?
Zij graaide in zijn zakken.
— Neen, dat is ooms portefeuille... Neen, dat is zijn horloge... Hier, kijk eens wat is dat?
Hij hielp haar nu, het pakje vinden. Zij rukte haastig aan het papier en het touwtje, en hij was het, die het pakje opende... Het was een kleine kaleidoscoop...
— Zie er eens door...
— Mooi! zei het kind juichende... Mooi... blauw, rood, geel...
— Nu moet je schudden...
Zij schudde de kaleidoscoop: de kleuren, ruitvormig, veranderden haar figuur tot een ster.
— Groen, blauw, rood, juichte het kind.
— Nu moet je weer schudden...
— Blauw met geel...
— Daar... Wat zeg je nu? — Mooi... mooi...
Zij zette zich, plotseling stil, op de grond, tuurde en schudde het buisje, tuurde en schudde het weer... In het kleurige sterretje zag zij een paradijs, plotseling...
— Groen, geel, blauw...
Hij had grootma van het boek ontlast, legde het neer, schikte in de doos de dobbelstenen.
— Het heeft gewaaid, zei de oude vrouw, wijzende naar de tuin. In de tuin liggen gróte takken...