Da Costa/Aan Bilderdijk (1821)
< Da Costa
← Aan Jhr. Willem Van Hogendorp, by zijne bevordering tot doctor in de rechten | Da Costa's Kompleete Dichtwerken (1876) door Da Costa | De Stem → |
Uitgegeven in 's-Gravenhage door D. A. Thieme. |
[ 316 ]
AAN BILDERDIJK.
MET HET EERSTE DEEL MIJNER „ PQEZY."
Aan U behoort het rijk der Nederlandsche zangen! —
Bezit ik mooglijk daar een enkel plekjen grond,
[ 317 ]ik heb dat edel goed van U in leen ontfangen:
met vreugde erkennen dit mijn boezem en mijn mond!
Met verzen uit mijn hart (geen bloote plechtigheden!)
verheergewade ik U dichterlijke leen,
ontfang mijn hulde dan! Ontfang op nieuw mijn eeden,
uw baanders trouw te zijn door alle tijden heen,
het zij een nietige aard my toejuicht of veroordeelt,
’t zij roem mijn deel moet zijn, of een roemwaarde val!
En huldige ik aldus, op uw doorluchtig voorbeeld,
den Opperleenheer van ’t Heelal!
Bezit ik mooglijk daar een enkel plekjen grond,
[ 317 ]ik heb dat edel goed van U in leen ontfangen:
met vreugde erkennen dit mijn boezem en mijn mond!
Met verzen uit mijn hart (geen bloote plechtigheden!)
verheergewade ik U dichterlijke leen,
ontfang mijn hulde dan! Ontfang op nieuw mijn eeden,
uw baanders trouw te zijn door alle tijden heen,
het zij een nietige aard my toejuicht of veroordeelt,
’t zij roem mijn deel moet zijn, of een roemwaarde val!
En huldige ik aldus, op uw doorluchtig voorbeeld,
den Opperleenheer van ’t Heelal!
1821.