Da Costa/Bij een afbeelding van het graf van Voltaire
BIJ EEN AFBEELDING VAN
HET GRAF VAN VOLTAIRE.
Ik hebbe gezegd: — „gy zijt goden. - ”
Nogthands zult gy sterven als een mensch
Psalm LXXXII : 6, 7.
Wat komt ge op deze plek? bewondren of beklagen? —
Een toonbeeld was de god, wiens rif dit graf verslond,
der grootheid, aan het stof, bestemd Gods beeld te dragen,
by d’ aanvang ingestort met d’ adem van zijn mond.
Een toonbeeld van de keus, gegund aan slijk der aarde,
Gods met de ontfangen gaaf te dienen of te smaân, -
met de Englenschaar te zijn, die Zijn gebod bewaarde,
of tegen Zijne kroon met Satan op te staan.
Ach! in dien weidschen dosch van rijk verscheiden kennis,
dat toovren met de pen, dat vonklen van genie
en — ’t wijden dezer drie aan wulpsche heiligschennis,
wat dichtervorst was ooit Voltaires evenknie?
Bedenkt het by zijn graf, waar dampen uit verrezen
verpestender dan gif, dat slechts in ’t lichaan woedt, —
bedenkt, en leert den God, door wien gy ademt, vreezen,
gy goden van de kunst, beheerschers van ’t gemoed!
Neen! door wat stoutheid ooit Gods maaksel overtrede, —
geen lastring zoo ontaard als ’t lastrend dichterwoord!
Krijg in den naam der rede aan de Allerhoogste rede, -
geen wanklank die zoo raauw het lied der Schepping stoort.
Wien van zijn heerlijkheid de wormen hier ontkleeden,
heeft eens dien krijg verklaard aan Christus en zijn zaad,
met schuim van geestigheên, met zout van beestlijkheden,
met tot den laatsten snik nog uitgebreekten haat.
Wat kiest ge op deze plek? den spotter en zijn glorie, —
of die het voorwerp was van zijn verwoeden spot?
Op een verlicht geslacht de Ongeloofs viktorie,
of — d’ aan ’t miskend Geloof beloofden dag van God?
Kiest! maar geen midden meer om de uitersten te weeren
van licht en duisternis! — Kiest! maar van tweeën één:
de wijsheid van den mensch, of de ergernis des Heeren!
aan JESUS of Voltaire een stellig ja of neen!
1849.