Da Costa/Dichteren-Wereld


D I C H T E R E N - W E R E L D.

Wat zoekt ge, o sterveling, genot
op een vervallen wereld, God
en al wat Gods is vreemd geworden?
Wat zoektge, wijsgeer, op een aard,
die niet dan smert en onzin baart,
die waarheid, ’t eigendom van meer verheven orden?

Neen! ’t is het brooze zintuig niet,
dat laafnis aan de weetdorst biedt
van die naar kennis zwoegen!
Neen! ’t is het brooze zintuig niet,
waardoor zich ’t hart bevredigd ziet,
wanneer het rustloos hijgt naar onvermengd genoegen!

Versmaad wat u een wereld geeft,
waar ’t logge werktuig slechts in leeft,
geen ziel, naar ’t evenbeeld des Eeuwigen ontsproten.
O! Wil slechts! en een hooger kring,
die van den reinen hemelingen,
is voor uw reine zuchtt ontsloten.

o Hemelkroost! o poëzy!
wy roepen uwen invloed by!
om d’ aardschen wansmaak te vernielen!
Galme uit Gods liefelijken hof
een toon vanu op dit ons stof,
en ’t doode stof zal zich bezielen.

Neen! eindloos grooter is de macht
van uw aanbidbre tooverkracht,
die hoogste wellust van de heil’ge Cherubskooren!
Geheel dit stofverblijf vergaat
van uit het hart, dat u verstaat.
Een nieuwe wereld is geboren!

Gy, zwarte neevlen, die ons oog,
wanneer ’t zijn toevlucht zocht omhoog,
de vaderhand verbergt, die onze stappen veiligt!
Gy zijt verdwenen met den nacht,
die Dwaasheid voor het daglicht acht,
en tot wiens eer de naam van waarheid wordt ontheiligd!

Ja, in het dichterlijke rijk
zijn wy aan de Engelen gelijk,
Almachtige! die aan uw voeten zweven!
De blinddoek die ons drukt, viel af!
Uw zegen zien wy in de straf,
en in het graf den ingang van het leven.

Vervallen sterveling, triumfeer!
Hier zijt gy ’s hemels lievling weêr!
hier, weêr de vorst van dit beneden!
wien heel een wereld schatting bood,
en wien geen onheil of geen dood
in ’t vlekloos aangezicht dorst treden!

En gy, aan wier standvasten moed
geen wreevlige aarde hulde doet,
vernederdet Hebreeuwen!
mijn broeders! op uw achtbaar hoofd,
van de oostelijke kroon beroofd,
drukt vruchtloos de ongenâ van twintig woedende eeuwen!

In onze wereld vindt gy troost!
In onze wereld zijt gy ’t kroost,
dat de Almacht zich heeft uitverkoren:
en schiet de vonkelende gloed
van Judaas leeuw u in ’t gemoet,
reeds grijpend naar de staf hem over de aard beschoren.

Geen waan is ’t, die ’t verstand beroert!
De dichtgeest, die ons hart vervoert,
is de echte Godspraak van de waarheid!
Onfeilbaar woord der profecy!
wat zijt ge dan die poëzy,
voor wie der toekomstnacht versmelt in zonneklaarheid!

o! Dat me uw adem steeds omzweef’!
o! Dat me uw wereld nooit begeef’!
gy Schoon-, gy Waarheidskroost, gy leven in dit leven!
Onttrek’ geen nevel aan mijn oog
den gloed, waarmede uw vlucht omhoog
het stoute spoor bekleedt, om hemelwaart te streven!

Aan dezen Goddelijken gloed
ontsteekt zich hier onwinbre moed,
om uwer haatren haat te dragen;
en waar het Recht en Waarheid geldt,
het saamgezworenen geweld
van duizend werelden ten open strijd te dagen!
1820.