H E T G E N I E.

Weg met lauwertak en palmen!
Weg met dwaze gloriegalmen!
Waant niet dat uw ijdelheid
moed of kunstdrift kan ontwikkelen,
of den grootschen aanleg prikkelen.
door Natuur in ’t hart geleid!

Zoudt gy om een handvol loveren,
Alexander! de aard veroveren?
Hadt gy ooit een laffe vreê
boven ’t krijgsrumoer verkoren,
schoon geen faam in menschlijke ooren
uw bedrijven galmen deê?

Gy, Homeeren en Pindaren!
als aan uw gewijde snaren
die verheven toon ontviel,
dien der eeuwen dichtkoralen
met een heil’ge drift herhalen;
wat gevoelde toen uw ziel?

Of wat deed uw boezems zwellen,
Praxitelen en Apellen!
als ge uit marmer goden schiept,
als ge op ziellooze paneelen
met een zwaai van uw penseelen
leven uit den hemel riept?

Was het om een naam te winnen
by een volkshoop, wuft van zinnen?
Of op dat eens onder de aard
uw gebeente nog mocht juichen
als de naneef zou getuigen
hoe verheven ge eenmaal waart?

Vorsten, helden, malers, dichters!
onvergangbre gloriestichters!
ver van u die gloriedorst!
’t Is om waarlijk groot te wezen,
niet als groot te zijn geprezen,
dat de drift roept van uw borst!

Neen! die drift is te verheven!
hoort niet tot dit menschlijk leven!
is een vonk van Gods verstand!
En gy zijt, wanneer gy wetten
aan geheel een aard durft zetten,
werktuig in een hooger hand!

Hollands taal, zoo rijk, zoo krachtig,
is het echte woord niet machtig,
dat ons uitdrukt, ’t geen gy zijt,
gaaf des hemels! die verovert,
loutert, wegsleept, en betoovert
en van ’t logge stof bevrijdt!

Geen verdrukking houdt u tegen!
Bergen mogen op u wegen;
gy ontworsteld hun gewicht!
en uw hoof reikt tot de transen,
schittrend in het wederglansen
van het ongeschapen Licht!

Als het stroomnat niet zal vloeien,
als het zonvuur niet zal gloeien,
dan op menschelijk gebiên;
dan eerst zullen groote zielen
voor een lauwertakjen knielen,
en den blaam der aard ontzien!