De Stijl/Jaargang 1/Nummer 3/De nieuwe beelding in de schilderkunst

De Stijl, Jrg. 1, Nr. 3
(januari 1918)

‘De nieuwe beelding in de schilderkunst. 3. De nieuwe beelding als abstract-reëele schilderkunst. Beeldingsmiddel en compositie’ door Piet Mondriaan, p. 29-31.

[ 29 ]DE NIEUWE BEELDING IN DE SCHILDERKUNST.

DOOR PIET MONDRIAAN.

3. De nieuwe beelding als abstract-reëele schilderkunst. Beeldingsmiddel en compositie.

De nieuwe beelding is abstract te noemen, niet alleen omdat zij de directe beelding is van het universeele, maar ook omdat zij in de beelding het individueele (natuurlijk concrete) uitsluit. De exacte beelding van verhouding kunnen we abstract noemen tegenover de uitbeelding in den natuurlijken verschijningsvorm, die zij abstraheert.
Noemen we de nieuwe beelding abstract, zoo doet zich de vraag voor of het abstracte beeldbaar is. Is het in bepaaldheid te beelden, zoo is het onlogisch de nieuwe beelding met beelding-in-vaagheid te identifieeren — zooals veelal gedaan wordt.
Na langdurige cultuur is in de schilderkunst het besef gerijpt, dat het abstracte — als het universeele — in klare beelding kàn treden. Juist door cultuur van vormbeelding heeft men leeren zien dat het abstracte — als het mathematische — [1] door en in alle dingen inderdaad zichzelve uitbeeldt, al is het dan ook niet in bepaaldheid — anders gezegd: de nieuwe schilderkunst kwam door zich zelve tot de beelding in bepaaldheid van het universeele, dat gesluierd en verborgen, door en in de natuurlijke verschijning der dingen zich openbaart. Door de schilderkunst zelve kwam de kunstenaar tot de bewustheid (n.l. in practischen zin, in dieperen zin is het de werking van den tijdgeest, welke den kunstenaar tot die bewustheid bracht,) dat de verschijning van het universeele-als-het-mathematische het essentieele van alle zuiver aesthetische beeldende schoonheidsontroering is. Gedurende den groei dezer bewustwording leerde hij die verschijning opbouwen uit de precieze beelding van het individueele — juist door dit al meer en meer te abstraheeren. Hij leerde hetgeen doorschemert in de natuur, exact te beelden, hetgeen zich concreet vertoont, reduceerend te vernietigen, en verwerkelijkte tòch slechts de consequentie van àlle kunstbegrip. Zoo kwam deze tijd tot abstract-reëele schilderkunst. De nieuwe beelding is abstract-reëel, omdat zij staat tusschen het absoluut-abstracte en het natuurlijk, concreet-reëele. Zij is niet zòo abstract als de gedachte-abstractie en zij is niet zoo werkelijk als de tastbare realiteit. Zij is aesthetisch levende beelding: de verschijning waarin het eene zich in het andere verkeert.
Abstract-reëele schilderkunst kan aesthetisch-mathematisch beelden, omdat zij een exact, mathematisch beeldingsmiddel heeft. Dit beeldingsmiddel is de tot-bepaaldheid-gestelde-kleur.
Het tot bepaaldheid-stellen der kleur houdt in: ten eerste, de herleiding van de natuurlijke tot de primaire kleur, ten tweede, het reduceeren der kleur tot vlakheid en ten derde het afsluiten van de kleur — zòo, dat zij als eenheid van rechthoekige vlakken verschijnt. [ 30 ]
Het herleiden tot de primaire kleur voert tot visueele verinnerlijking van de materie, tot zuiverder openbaring van het licht. De materie, de lichamelijkheid, doet ons (door de oppervlakte) het kleurlooze zonlicht als natuurlijke kleur zien. [2] Die kleur ontstaat dus zoowel door het licht als door de oppervlakte, de materie. Zoo is de natuurlijke kleur innerlijkheid (het licht) in de meest uiterlijke verschijning. Herleiden van de natuurlijke kleur tot de primaire, brengt de meest uiterlijke verschijning van kleur tot de meest innerlijke terug. Zijn, van de drie primaire kleuren, geel en blauw de meest innerlijke, is rood (de ineenparing van blauw en geel, zie Dr. H. Schoemaekers „Het nieuwe wereldbeeld”) meer uiterlijk; zoo zou eene beelding in enkel geel en blauw meer innerlijk zijn dan eene in de drie primaire kleuren.
Is echter de komende tijd nog verre van verinnerlijking, is heden de tijd zelfs van de natuurlijke kleur nog niet voorbij, zoo zal de abstract-reëele schilderkunst op de drie primaire kleuren, aangevuld door wit, zwart en grijs, [3] aangewezen zijn.
In abstract-reëele schilderkunst is primaire kleur slechts bedoeld in den zin dat de kleur als grondkleur optreedt. De primaire kleur verschijnt alzoo zeer betrekkelijk — het principieele is, dat de kleur vrij is van het individueele en van individueele sensaties en enkel de stille ontroering van het universeele tot uitdrukking brengt.
De primaire kleuren in de abstract-reëele schilderkunst zijn een voorstelling van de primaire kleur op zùlk een wijze, dat zij niet meer het natuurlijke uitbeelden en toch reëel blijven. [4]

Wordt de kleur alzoo veranderd, het is niet willekeurig, maar volkomen in harmonie met alle kunstprincipe. De gebeelde kleur toch dankt haar verschijning niet alleen aan de zichtbare realiteit, maar ook aan de ziening van den kunstenaar: diens innerlijk verandert, en verinnerlijkt de uiterlijkheid der kleur.

Is de kleurbeelding gevolg van de wisselwerking van subject en object, en is het subjectieve groeiende naar het universeele, zoo zal de kleur al meer en meer het universeele gaan uitdrukken — al meer en meer abstract verschijnen.

Is het reeds moeilijk in te zien dat beelding in lijn [5] abstracte beelding kan zijn, nòg moeilijker is het de verdiepte kleur-als-kleur (in tegenstelling met kleur-als-wit-en zwart — licht en donker —) als zoodanig te erkennen.
De abstracte kleur dan der nieuwe beelding zal voor de subjectieve ziening niets zeggend zijn: de abstracte kleur toch mist de individueele gevoelsuitdrukking — zij is nòg gevoelsuitdrukking, maar een die door den geest beheerscht is. [ 31 ]
De kleur inderdaad universeel te doen zijn, wordt in de nieuwe beelding verwerkelijkt niet alleen door het universeele in de kleur-als-kleur zelve te zoeken, maar ook door de kleuren onderling door evenwichtige verhouding tot eenheid te brengen. Zoo wordt het bijzondere van elke kleur op zich zelve te niet gedaan: zoo wordt de kleur door verhouding beheerscht.
Steeds wordt, in natuur zoowel als in kunst, de kleur tot op zekere hoogte door verhouding gedragen, doch zij wordt niet altoos door verhouding beheerscht. [6] Bij natuurlijke beelding laat de kleur steeds de noodige ruimte voor subjectiveering van het universeele; hòe ook de kleur tot toon wordt door verhouding (toonverhouding of verhouding van valeurs), zij (de kleur) blijft domineeren.
Eerst door exacte beelding van evenwichtige kleurverhoudingen wordt de kleur beheerscht, en kan het universeele in bepaaldheid optreden.

Als de ontroering door de kleur zelve teweeggebracht aan de zijde van het gevoel is, de bewuste erkenning van verhouding aan die van den geest, zal het geestelijk gevoel — der toekomst — de verhouding steeds meer over de kleur doen domineeren.
Als exacte beelding van de verdiepte kleur zoowel als van de verhouding, kan de nieuwe beelding volledige menschelijkheid beelden, d. i. evenwichtigheid van geest en gevoel. Evenwichtigheid in de beelding eischt echter de meest exacte techniek. Waar de nieuwe beelding alle techniek schijnt opgegeven te hebben, is deze juist zòò van gewicht geworden, dat de kleuren op de plaats zelve waar de beelding aanschouwt zal worden, moeten gemaakt worden: dàn eerst kan de werking der kleuren zoowel als de verhoudingen juist zijn.
Want zij hangen samen met de geheele architectuur: en deze moet weder volkomen harmoniëeren met de beelding.
In onzen tijd voor samengaan der geheele architectuur nog niet rijp, moet de nieuwe beelding nog als schilderij gemaakt worden, zoo zal dit van invloed op de huidige abstract-reëele beelding zijn. Elk kunstenaar zal zijn wijze van kleurbeelding moeten zoeken — zich aanpassende aan tijd en plaats. Houdt hij geen rekening met de huidige omgeving, zoo zal zijn werk onharmonisch doen, wanneer het niet enkel en alleen op zich zelve beschouwd wordt. Misschien zal echter dit onharmonisch doen de oogen openen tot het zien van de huidige omgeving — zooals zij meestal inderdaad is — in hare traditie of grilligheid.

(Wordt voortgezet).


  1. Reeds Aristoteles identifieerde het abstracte met het mathematische.
  2. Kleur is vertroebeld licht (Goëthe).
  3. Zoo noodig ook grijs, want zooals geel, blauw en rood met wit gemengd kan worden en toch grondkleur blijven, kan zwart dit ook.
  4. D.w.z. dat zij b.v. geen imitatie astrale kleur worden.
  5. De strakke lijn zonder kleur (d. i. zonder nuancen en zonder dik of dun) zou wel de meest gewenschte verschijning voor abstracte beelding zijn: voor abstract reëele, echter, is kleur noodzakelijk.
  6. De drie grondkleuren heffen elkander tot eenheid op: zoo beelden zij het licht op andere wijze dan de traditioneele schilderkunst het deed.

Overige vindplaatsen

bewerken
  • Ad Petersen (red.; 1968) De Stijl [deel] 1. 1917_1920. Complete Reprint 1968, Amsterdam: Athenaeum, Den Haag: Bert Bakker, Amsterdam: Polak & Van Gennep, p. 45-47.