De Stijl/Jaargang 4/Nummer 5/Caminoscopie

‘Caminoscopie’ door Aldo Camini
Afkomstig uit De Stijl, jrg. 4, nr. 5 (juni [eigenlijk mei] 1921), p. 65-71. Publiek domein.

[ 65 ]CAMINOSCOPIE

’N ANTIPHYLOSOFISCHE LEVENSBESCHOUWING ZONDER DRAAD OF SYSTEEM DOOR

ALDO CAMINI

Inleiding. — Het was op het atelier van den modernen schilder C. C. (den metaphysicist) op de Piazza St. Fedele te Milaan, dat ik, snuffelend in een stapel revues, krantenuitknipsels, prismatische vormen en scherpe teekenhaken een dik bestoft handschrift vond van een sedert kort overleden, totaal onbekenden schilder-schrijver, Aldo Camini genaamd. Ik had zeker niet verwacht tusschen dit geestelijke proviand een geschrift te ontdekken van zooveel cultureel en esthetisch belang, hetgeen mij pas bleek toen ik er eenige dagen later in de kamer van mijn Albergo in zat te grasduinen.
Niemand is in staat à vue of par coeur de juiste waarde te bepalen van een in ’t italiaansch, slecht geschreven manuscript. Er schijnt echter in hen die de wereld als citroenpers gebruiken een bepaald soort van intuitie aanwezig te zijn, waarmeê het hen vergund is zonder veel inspanning de sappigste citroenen te vinden. Een vlijmscherp onzichtbaar, mechanisch werkend apparaat [ 66 ]schijnt de groote levensfeiten van den geest opnieuw te verzamelen. Zonder moedwil schijnen verschillende hersenen een en hetzelfde denkbeeld hardnekkig te ontwikkelen. Eén groote grensgedachte beleven velen tegelijk en het verschil van ras, tijd en plaats is slechts een feit voor een schraal brein, dat er zelfs niet toe kwam de ontdekkingen van Copernicus als ’n voorbereiding te beschouwen tot het begrip der relativiteit van het absolute, of — wat nog juister is — het absolute der betrekkelyke standpunten te aanvaarden.
De geest kent geen afstanden en geen enkele schaal of maatstaf voor zichzelve. De geest realiseert zich juist in die realiteit, waarin wij zijn aamwezigheid het minst vermoedden. Daarentegen gaat hij ten onder in zijn openbare profaneering van klokgelui, misboeken en ritualieen.
Behalve het wezenlijke verband met de levensconceptie der modernen, zal de »Caminoscopie« ons een wereld toonen uit nieuwe afmetingen en verhoudingen samengesteld. —

Milaan 20 April 1921
THÉO VAN DOESBURG
 

I

Een hoofdstuk zonder hoofd. — Ik houd van het electrische genre. Ik veracht Pascoli[1]. Met Croce[2] heb ik medelijden. Ik ben er van overtuigd, dat kunst, religie, philosophie, wetenschap en alcohol, consequenties zijn van den twijfel, doch, zoodra wij de twee dwalingen, waarop wij het leven gegrond hebben overwinnen door de zekerheid, geraken wij in eenen nieuwen levenstoestand, die ons voert tot de souvereiniteit van het bestaan. Ik houd er van de automatiek te ontdekken in de voorzichtige bewegingen der slaapwandelaars, daarin [ 67 ]is meer zekerheid dan in de met bewustzijn gedreven tik-tak-takketak der telegrafeertoestellen, hoe bewonderenswaardig die ook realiseeren onze behoefte om tijd en ruimte te overwinnen. Wie meent dat ik een apologie voor het futurisme schrijft, vergist zich. Ik laat het leven zich door mij denken en beschrijven en ik bemerk met onoverwinbare verwondering, dat er in de ruimtelijkheid van ons reeël, anti-abstract denkvermogen geen rechte lijn bestaat, waarin voor mij het bewijs schuilt, dat er aan het leven, geen bepaalden inhoud ter grondslag ligt. Dit maakt vanzelf elke, langs een hypothese afgebakende philosophie of wetenschap onmogelijk. Deze eerste beschouw ik dan ook als louter kwakzalverij, indien ze opzettelijk is, of als kinderspel indien ze niet opzettelijk is. Uit vrees van de eenigste waarheid die mij interesseert, het leven nml., af te dwalen moet ik deze draad van mijn gedachten weer in de ruimte laten wegdrijven ... De waarheid is niet de inhoud van het leven en al onze hersenmanipulaties ten opzichte van haar zijn fictief. Wij randen het leven nooit met onze gedachte aan en wat ons als levensprojectie wordt voorgezet verandert noch het leven noch ons zelve. De fout ziet natuurlijk ieder: de beroepsdenkers en geleerden hadden »het leven« en »onszelve« als twee verschillende dingen beschouwd, onze hersenen als ’n soort van knip, de hypothese als lokaas, waarmee het leven dan gevangen zou moeten worden. Wij zijn echter in het leven begrepen en elke erkenning wordt achterhaald, door de ontkenning. Wanneer wij de samenstellingen van metaal waardoor (door het contrast van het dynamische en het stabile) motorisch een door cijfers bepaalde kracht wordt uitgeoefend, eenmaal als volkomen gelijkwaardig aan ons vleesch en aan de wonden in dat vleesch erkend hebben, zullen wij de functie van onze hersenen niet meer weten te scheiden van de werking eener freezeermachine. Ik heb mij daarover nooit verbaasd zooals Papini, evenmin heb ik den geest beschouwd als ’n put waar alles en allen in verzinken zooals Gentile. [ 68 ]

II

Wanneer ik de bewering durf handhaven, dat het leven geen bepaalden geheimzinnigen inhoud heeft waarnaar we met alle middelen, die ons ten dienste staan moeten zoeken (ik behoor nml. niet tot degenen, die probeeren met een sardinemesje het heelal te openen) dan heeft dit zijn grond in het feit, dat men zich eerst dan volkomen evenwichtig voelt d. w. z. in harmonie met het uit tegenstrijdigheden bestaande feit van het leven, wanneer men heeft ingezien, dat alle quasi-echte geestesmerken valsch zijn. Het leven heeft slechts zich zelf tot inhoud en alle pogingen het leven uit een generzijds, in abstracto, een hoogeren, occulten, geheimzinnigen inhoud te geven (de appel van Eva, het bloed van Abel, het kruis en de doornenkroon, de wonden van Franciscus, de philosophie, het antromorphisme en de kunst enz) zijn het gevolg van de erfelijke behoefte uit vrees, onrust en twijfel ’n idealiteit te construeeren, die de realiteit zou tegenstellen en te boven gaan. In plaats van geestelijk, waarvoor ze worden aangezien, zijn deze metamorphosen grootendeels uit de dierlijke (maar daarom niet afkeurenswaardige) begeerte naar zelfbehoud, uit egoisme voortgekomen. Hetzelfde geldt voor de vrouwelijke theosophismen, voor het communisme en meerdere slechte afdrukken van het christdijk cliché. En zoolang Italie niet bevrijd is van zijn romantismen, heksen, spoken, gemagnetiseerde wandelstokken en metaphysische, geelectriseerde vrouwenbusten van gekleurd blik, zal men hier altijd weder geneigd zijn ’n anti-indistrieele, vaag romaansche levensopvatting voor te trekken boven de sterk belichte werkelijkheid van een mechanisch heelal, waarvan onzen geest de motor is.

III

Een hoofdstuk zonder armen en beenen. De radio-electrische mensch. — Ik geloof, dat het denkbeeld van een radio-electrischen mensch, bestaande uit platen van verschillend metaal, zich auto-mechanisch, be[ 69 ]wegend in alle bekende en onbekende afmetingen der ruimte met ’n springsnelheid, die op stilstand gelijkt, het eerst en het duidelijkst is opgekomen in het brein van den latijnschen mensch. Dit denkbeeld is hem zóó de baas dat het tot voorstelling wordt in de schilderijen van de moderne klassieke schilders als de Chirico en Carrà. Niet alleen vindt den electrischen mensch hierin zijn beeltenis, maar ook de toekomstige, geelectriseerde levensatmospheer, wordt tot voorstelling hunner producten. Wat mij in deze voorstelling het meest bevalt is de gelijktijdigheid van plaats in de nieuwe ruimte van dit mechanische heelal. Zie slechts met aandacht: visch (onder water), schip (op het water) en wolkenkratser (in de lucht). En deze drie op een ovaal vlak beheerscht door de op een horizontaal vlak rustende gemetalliseerden mensch met radio-electrische geleidingen als ledematen[3]. Uit een industrieel mechanisch oogpunt is dit schilderij waardevoller dan menige mechano-technische teekeningen en ik geloof dat het mechanisch verlangen van den latijnschen mensch, die vooral langs de oostenrijhsche zône zijn industrieele opkomst te gemoet gaat, de waarde van dergelijke schilderijen, waarop zelfs de electrische verbindingen nauwkeurig zijn aangegeven, als voorbeeld zal gaan stellen voor zijn moderne constructies. Gelijk met de grenzen der volken, zijn ook de grenzen der cultureele en andere mogelijkheden verlegd en ik begrijp niet waarom de italianen iets zouden kunnen hebben tegen een innigere verbinding met de oostenrijksche en duitsche hersenen. De oerkracht in deze volken nog voorhanden kan door ’n gemeenschappelijk aandeel en voor een gemeenschappelijk belang worden ten nutte gemaakt voor een neo-middeneuropeesche cultuur, die in extenso het geheele europa zal zuiveren en vernieuwen. Zoo verachtelijk als ik Marinetti vind in zijn strijd tegen Oostenrijk, dat nota-bene meer dan het barbaarsche Sicilië aan de verlangens van zijn levens[ 70 ]conceptie (die ik overigens zeer hoog stel) beantwoordt en dat een heroisme kant en klaar tusschen zijn steile rotsen in voorraad houdt, zoo bewonderenswaardig vind ik hem in zijn proclamatie van den radio-electrischen mensch zonder ledematen. De lezeres of lezer met natuurlijk krulhaar gepedicuurde voeten en gemanicuurde voeten en gemanicuurde handen, komt wellicht in verzet bij het denkbeeld, dat dit hoofdstuk er op berekend schijnt haar of hem naar de operatiezaal de lokken ten einde armen en beenen te amputeeren om de geschiktheid te bezitten tot een toekomstige radio-electrische verplaatsing en voortplanting te gelijkertijd. Maar deze aanval op uw ledematen is reeds voorbereid door de behoefte aan een machinale lichaamsverplaatsing en ik ben er van overtuigd dat de welverzorgde reliquieën, die ge uwe ledematen noemt voor de toekomst totaal onbruikbaar zijn hetgeen ge bewijst door het getrouw benutten van alle horizontale en vertikale vervoermachines, die u ten dienste staan (lift, auto, aeroplane, rijwiel, tram, trein enz). Gij mijn gepédicuurde krullebol weet immers wel, dat uwe natuurlijhe ledematen niet bij machte zijn de bevelen van uwe gedachten op te volgen en dat alle natuurlijke verplaatsingsmogelijkheden van uw organisme zijn uitgeput, ontoereikend als zij waren de snelheid van uw gedachten te volgen. De geheele mechano-technische cultuur is er op berekend de snelheid der gedachten te realiseeren. Zoozeer wordt gij door de wetten van het mechanisch heelal beheerscht dat gij het niet meer waagt op uw beenen te vertrouwen, al geldt het slechts ’n boodschapje in de stad. Ge wilt u niet onderwerpen aan den mechanischen greep van het moderne leven en spartelt met armen en beenen (de eenigste functie die ge met deze gevaarlijke uiteinden nog verrichten kunt) tegen, maar laten wij ons dan op hetzelfde oogenblik des middags om vijf uur neerlaten op de Place de l’Opéra te Parijs, de Piazza del Duomo te Milaan, Unter die Linden te Berlijn in het kort op alle brandpunten in London, New-York, Chicago, Barcelona waar de levensmachine de gootste spanning en warmte ontwikkelt, in de nabijheid der groote [ 71 ]verkeersassen, waar op ’n bepaald tijdstip de mooiste mannen en vrouwen passeeren en waar het alleen aan de politiedirigent te danken is, dat ge uw kostbare reliquieën weer veilig naar huis kunt dragen. Het is hier op deze centrale punten, dat het schema van den radio-electrischen mensch ontworpen wordt en zich tot realiteit ontwikkelt. Om uw hulpenloosheid en het onuitstaanbaar contrast van natuur en mechaniek niet te voelen en u te bevrijden van den vervelenden zorg van uw redimentaire ledematen zult ge u spoedig met een of ander verplaatsingsapparaat te verzoenen hebben. Steeds meer en meer heeft de mensch zich met de machine vereenzelvigd, doch in den toekomst zullen beide elkaar doordringen: mensch en machine zullen, een volkomen nieuw organo-mechanisme vormen. Dit staat voor mij onomstootelijk vast en wat Nietzsche den bovenmensch noemt zal bestaan uit ’n klein, metalen voorwerp, dat fluitend en blinkend, met de snelheid van een kanonskogel, alle denkbare en ondenkbare afmetingen de ruimte zal doorklieven en beheerschen.

Wordt vervolgd.


  1. Giovanni Pascoli vermaard Italiaansch dichter van de oude school.
  2. Benedetto Croce vermaard Italiaansch philosoof en estheet.
  3. Hoogstwaarschijnlijk wordt hier bedoeld. Het Ovaal der verschijningen van Carlo Carrà gereproduceerd in de Stijl jaargang II.Red.

Overige vindplaatsen

bewerken
  • Ad Petersen (ed.; 1968) De Stijl [deel] 2. 1921_1932. Complete Reprint 1968, Amsterdam: Athenaeum, Den Haag: Bert Bakker, Amsterdam: Polak & Van Gennep, p. 51-54.
  • Els Hoek (redactie; 2000) Theo van Doesburg. Oeuvrecatalogus, Bussum: Uitgeverij Thot, ISBN 90-6868-255-5, p. 699-701.