Eli Heimans (1906) - Met kijker en bus/27
← XXVI. Statoliethen |
Met kijker en bus: schetsen uit het leven van planten en dieren (1906) door Eli Heimans
XXVII. Bloemen, die op dieren lijken |
XXVIII. Harz → |
Met kijker en bus is een boekje, waarin stukken van Heimans in De Groene Amsterdammer zijn gebundeld. Het werd gepubliceerd in 1906 te Amsterdam bij Van Holkema en Warendorf. Dit werk is in het publieke domein. |
XXVII.
Bloemen, die op dieren lijken.
Het is heel moeilijk, de beteekenis vast te stellen van de velerlei kleuren en vormen, die het planten- of dierenlichaam ons te zien geeft. Soms is er nauwelijks een gissing mogelijk, het lijkt ons dan toe, of het voor het leven van de plant of het dier van geen belang is, dat het zoo en niet anders gekleurd of gevormd is. Totdat een toevallige ontdekking of een scherp waarnemer ons de oogen opent.
Met enkele planten is het een bijzonder geval; de bloemen daarvan zijn zoo bijzonder gevormd, dat bij ieder die ze ziet, ook de vraag opkomt, waartoe zou zulk een vreemde vorm nu goed zijn?
Het sterkste voorbeeld hiervan leveren enkele orchideeën, waarvan de bloemen bedrieglijk lijken op vliegen, muggen, bijen of spinnen. Een paar soorten hiervan komen ook nog in ons land voor, ofschoon zeer zeldzaam. Er zijn wel menschen die, vooringenomen tegen elke onderstelling van doelmatige nabootsing in de natuur, beweren er volstrekt geen vlieg, bij of spin in te zien; maar daar tegenover staat het feit dat elk kind, elke boer, wie ge zoo'n bloem voor 't eerst laat zien, met verbazing uitroept: "'t Is net een vlieg of een spin!" of, wat nog sterker is de bloem inderdaad voor een insect houdt. Dat is mijzelf ook overkomen, toen ik ze voor 't eerst in 't wild aantrof.
Van een plaatje kan nog beweerd worden dat het op het effect [ 171 ]geteekend is en dat de teekenaar willekeurig of onwillekeurig in de bloem het dier heeft nagebootst; maar men moet de bloemen zelf op hun natuurlijke groeiplaats in 't halfduister van een bosch zien staan; dan komt er geen twijfel op aan de gelijkenis.
Met het aannemen van die nabootsing van een dier door een bloem is evenwel nog niets verklaard omtrent de beteekenis van die bijzonderheid. 't Is toch niet aan te nemen, dat bepaalde insecten een voorkeur zouden hebben voor bloemen, die, op een afstand gezien, in meerdere of mindere mate hun evenbeeld zijn. Wat kan het een vlieg schelen of deze of die bloem zelf op een vlieg lijkt? Als de bloem riekt naar iets of een tint vertoont van iets, dat eenige begeerlijkheid voor een vlieg heeft, dan komen ze er wel op los, anders niet.
Ja, is er wel gezegd, maar als een vlieg een ander op een bloem ziet zitten (in casu een schijnvlieg), dan meent het beest dat op zulke bloemen wat te halen is, en strijkt ook neer. Zoodoende wordt de bestuiving bevorderd, waarom het in 't bloemenleven toch maar altijd te doen is.
Bij nader inzien evenwel, blijkt dit laatste geen steek te houden. Stel, een vlieg, door afgunst of broodnijd gedreven, daalt in de nabijheid van de plant neer; 't beest vindt dan immers alle bloemen door vliegen bezet. Als hij de eerste voor een vlieg heeft aangezien, zal hij 't de andere toch ook wel doen. Tenzij, en dat is ook weer wat kras voor zoo'n domme vlieg, tenzij hij dichterbij gekomen zijn vergissing bemerkt, en meteen door enkele andere aanwijzingen bespeurt, dat er in de bloem toch wat te halen valt.
En als 't laatste waar mocht kunnen zijn, hoe is 't dan met de orchideeën-bloem hierbij, die ik naar de natuur geteekend heb en waarop een groote spin schijnt te zitten. Daar zal een vlieg of bij toch wel vandaan blijven!
[ 172 ]Het eenige wat aanduidingen kan geven, die tot de waarheid of tot een aannemelijke verklaring kunnen leiden, is het onderzoek op een natuurlijke groeiplaats, en dat is nu onlangs gebeurd door iemand, die veel van die mooie en interessante orchideetjes bij zich in de buurt had groeien.
Dr. Detto heeft in de 2e afl. van Flora van dit jaar beschreven, hoe hij te werk is gegaan om deze wilde aard-orchideetjes hun geheimen te ontfutselen.
Eenige jaren lang heeft hij genoteerd, wie er al zoo op bezoek kwamen bij de verschillende soorten van op vliegen, bijen of spinnen gelijkende orchideeën. Het waren enkele kleine bijtjes, maar niet vaak; vliegen kwamen iets drukker; maar wat heel vreemd schijnt, nooit kwamen de echte bloembestuivers, bijen of hommels, op bezoek. Toch stonden de vliegen- en [ 173 ]spinnen-orchideeën midden tusschen andere druk bevlogen bloemen; de bijen en hommels vlogen soms voor een zoo'n orchideeënbloem langs, talmden even, alsof ze zich bedachten, en wendden zich af, om een viooltje of een andere bloem te gaan bestuiven.
Nu is 't een bekend verschijnsel, dat bijen en hommels, eenmaal met een bepaalde bloemsoort bezig, zich daar in den regel, althans voor eenige minuten toe bepalen, en niet overgaan op andere soorten, tenminste als er groote voorraad van gelijke soorten dicht bij een bloeien.
De mogelijkheid bestaat dus, dat de orchideeën welke op dieren lijken, alleen daarom bijenbezoek ontberen; er was te veel concurrentie en de bloemen, die 't minst in getal zijn, hebben ook de minst gunstige kansen. Maar een natuuronderzoeker blijft bij zoo'n twijfel niet stilzitten. Detto onderstelde tevens de mogelijkheid, dat de gelijkenis met insecten een bloem beschermt tegen bijenbezoek, althans tegen het bezoek van bijen en hommels, die immers even gaarne en vlijtig andere bloemen bestuiven. Wat toch is hier het geval? De plaats waar, bij de orchideeën in kwestie, het begeerde stuifmeel moet worden vastgehecht door de bestuivende insecten, is zeer klein. Een beleg met een weinigje stuifmeel van een andere soort bloem, en daarmee zijn de meeste hommels en bijen bezet, en dat dus nutteloos is voor deze spinnen-orchis, zal beletten dat bruikbaar stuifmeel de stempelvlakte nog zal kunnen bereiken; en de orchidee zal tot onvruchtbaarheid veroordeeld zijn.
De zooeven genoemde bloemvorm zou dus een afschrikking en geen aanlokking zijn.
Doch dit was natuurlijk niet meer dan een onderstelling, niet al te gewaagd en op feiten berustend; een werk-hypothese, zooals dat in de natuurkunde heet. De opsteller van de hypothese [ 174 ]had nu nog door proefnemingen de feiten aan te toonen, die steun moesten geven. En dat deed hij op de volgende wel bedachte wijze. Hij nam enkele insecten, vliegen, bijen en ook spinnen van een vorm en van een grootte, die overeenkwam met de orchideënbloemen, die op de insecten gelijken. Ze waren in aether gedood en nadat alle damp en geur verdwenen was, vastgehecht op paardebloemen en andere dicht bijeenstaande bloemen met druk bijenbezoek. Het resultaat kwam overeen met verwachting. Al de bloemen waarop met opzet een insect was geplaatst werden door de bestuivende bijen en hommels gemeden; ja ze schrikten, zoo scheen het, terug op 't oogenblik, dat ze zich reeds op zoo'n paardebloem hadden neergezet om die te gaan bewerken.
Zoo iets kan ieder oplettend wandelaar of tuinbezitter trouwens elken dag zelf waarnemen; als er al een insect in of op een bloem zit, blijft een bezoeker liever op een afstand en kiest een andere onbezette plaats. Wel verjagen soms sterken de zwakken, die er toch het eerst bij waren en dus rechten hadden.
De onderzoeker nam nu voorzichtig de bloemen, die zoo sterk op spinnen, bijen of vliegen gelijken van den stengel en bevestigde ze op vaak en druk bevlogen bloemen, paardebloem, schermbloem, distel enz. De bijen en hommels meden nu ook de aldus versierde bloemen.
Zoo schijnt 't dus, dat wij te doen hebben met een soort mimicry en nog wel bij een plantengroep; wat op zich zelf al heel zeldzaam is. Heel veel onderzoekingen in de vrije natuur zullen er echter nog gedaan moeten worden, eer wij met de op zijn hoogst bereikbare graad van zekerheid zullen durven zeggen: De beteekenis van de bloemen, die op dieren lijken is volkomen duidelijk geworden; het is een afkeerwekkend middel, een zoogenaamde schutvorm tegen ongewenscht bezoek.