Gezelle/Duiven
< Gezelle
← De Leye | Laatste verzen (1901) door Guido Gezelle | Musschen → |
Uitgegeven in Antwerpen — Gent door De Nederlandsche Boekhandel. |
[ 93 ]
DUIVEN.
Klap-klap-klap,
m'n dertien duiven
slaan hun vlerken, de eene op de aâr;
klap-klap-klap,
en henenschuiven
doen ze, van mijn dak mij daar.
m'n dertien duiven
slaan hun vlerken, de eene op de aâr;
klap-klap-klap,
en henenschuiven
doen ze, van mijn dak mij daar.
Klap-klap-klap,
ze spelevaren,
rinkelroeiende, altemaal;
klap-klap-klap,
van harentaren,
ommentom, in éénen haal.
ze spelevaren,
rinkelroeiende, altemaal;
klap-klap-klap,
van harentaren,
ommentom, in éénen haal.
Klap-klap-klap,
ze zijn daar weder;
hoort ge vlug hun vlerken slaan?
Klap-klap-klap,
ze vallen neder,
beetende op mijn dak, voortaan.
[ 94 ]
Klap-klap-klap,
de veêren stuiven,
want hun baaike, groef en fijn,
klap-klap-klap,
m'n dertien duiven
boetende in de zonne zijn.
ze zijn daar weder;
hoort ge vlug hun vlerken slaan?
Klap-klap-klap,
ze vallen neder,
beetende op mijn dak, voortaan.
[ 94 ]
Klap-klap-klap,
de veêren stuiven,
want hun baaike, groef en fijn,
klap-klap-klap,
m'n dertien duiven
boetende in de zonne zijn.
KORTRIJK, 10/2 '98.