Het Geböschke In en om Valkenburg (1890) door Heinrich Witte

De Trichter Grub — Bellevue

Genheek en Heihof
Uitgegeven in Leiden door E.J. Brill.
[ 32 ]
 

DE TRICHTER GRUB.—BELLEVUE.

 

 

Wanneer we de Maastrichtsche poort doorgegaan zijn, volgen we aanvankelijk den grooten weg, en komen, nadat we, even voorbij het monument, den bergingang zijn voorbijgegaan, aan het Ursulinen klooster met zijn grooten tuin. Aan het einde van den tuinmuur slaan we, linksaf, den weg in tusschen den kloostertuin en het kerkhof en volgen dien rechtuit.

Op een zonnigen zomerdag is het begin van deze wandeling zeker warm genoeg; toch zouden wij haar juist voor een heeten voormiddag aanraden, want we zijn nog nauwelijks tien minuten van huis, of we hebben hier reeds op kleinen afstand een donkeren boschweg vóór ons liggen. Het is de Trichter Grub.[1]

Wij hebben dan ook nog maar weinige schreden in dien dicht beschaduwden diepen hollen weg gedaan, of we voelen ons, hoe heet het ook mag wezen, verkwikt door de heerlijke frissche boschlucht, en noode wandelen wij door, daar de lust bij ons [ 33 ]levendig wordt om hier een poosje te vertoeven [2].

Vroeger was een gedeelte van dit pad drassig; thans is het, denkelijk door de goede zorgen van de Vereeniging »het Geuldal", niet alleen hier en daar wat verbreed, maar ook veel verbeterd, en als wandelpad volkomen geschikt gemaakt,

Altijd rijzend, maar nergens steil, zoodat men zich hoegenaamd niet vermoeit, is dit boschpad een stukje natuur, waarmede men met innig genoegen kennis maakt; geheel verfrischt en verkwikt komen we dan ook weder op den Maastrichtschen weg uit.

We kunnen dezen nu naar Valkenburg terug wandelen, maar eerstens is het nog te vroeg, en ook trekt ons die vlakke weg hoegenaamd niet aan.

Maar bovendien ligt hier juist, aan de andere zijde van den rijksweg, vlak bij het punt waar we er op kwamen, de ingang eener vallei, de Heytgracht, die in Zuid-Oostelijke richting naar de Plenkert afloopt. Daar zullen we zeker meer schaduw en ook meer afwisseling vinden. Ver kan het niet zijn, zoodat we het uiterst kalmpjes kunnen aanleggen.

Daartoe hebben we den grooten weg nog een klein eindje op te wandelen, en wel tot juist aan de bocht, waar we den ingang dezer vallei spoedig te zien krijgen.

We gaan hier langs een hek, dat tot afsluiting [ 34 ]dient van een weiland en volgen het smalle pad rechtuit langs het dichte heestergewas.

Deze zeer geleidelijk dalende weg—er loopt ook een karrespoor door—is niet overal zoo dicht beschaduwd als de Trichter Grub, maar over het algemeen toch genoeg, om deze wandeling, ook op een heeten dag, zeer aangenaam te maken.

Dit heeft ook de Vereeniging »het Geuldal" begrepen, die, even vóór de plaats waar het dal zich plotseling aanzienlijk verwijdt, en daarbij boomloos en dus zonnig wordt, een rustbank deed plaatsen, waarvan we met een dankbare gewaarwording gaarne even gebruik maken.

Het is hier weer een van die lieve, stille plekjes, welke voor hen, die eenigen tijd in deze streek verwijlen, om in de gezonde lucht herstel van krachten te vinden, heel veel waard zijn.

De opmerking is hier misschien niet misplaatst, dat het pad of de weg door deze vallei op vele plaatsen begroeid is, zoodat men daar onvermijdelijk over het gras moet gaan. Daar dit laag is, is het aangenaam, naar natuurlijk niet als het nat is. Het is dus zaak hieraan te denken.

Van die bank af zijn we na een minuut of vijf in de Plenkert.

Gaan we nu rechts af naar huis, dan hebben we, te Valkenburg terug gekomen, een driehoek beschreven, een wandeling waarmede, oponthoud natuurlijk buiten rekening gelaten, niet meer dan een uur gemoeid is.

Wij willen er echter liever nog een uurtje aanknoopen, ten einde even een kijkje te gaan nemen op Bellevue; immers de Lijkweg, waar we een der twee wegwijzers daarheen zullen zien, is [ 35 ]slechts weinige passen van de Heytgracht verwijderd, zoodat we daar vlak bij zijn.

We slaan dus in de Plenkert gekomen, links om, zijn weldra bij de daar geplaatste bank, en zien zeer spoedig in den dalweg de aanwijzing dat we daar, rechts, een dicht beschaduwd bergpad naar Bellevue hebben op te gaan.

Na tien minuten dit somtijds steile, maar zeer goede begaanbare paadje gevolgd te hebben, komen we, boven op den berg, in een oud maar toch licht dennenbosch, en zien, recht vóór ons uit, aan de tegenovergestelde helling, een bank staan, waar we ons onmiddelijk naar toe begeven, zeker als we meenen te zijn het »schoone uitzicht", waarop we toch recht hebben te mogen rekenen, dáár te zullen genieten,

Dit valt echter niet bizonder meê.

Wij nemen aan—het moet wel zoo wezen—dat het uitzicht van dit vrij hooge punt indertijd verrassend schoon is geweest, maar dan begrijpen wij niet hoe men ertoe is kunnen komen, juist vlak vóór die bank een jong dennenbosch aan te leggen. Aanvankelijk, toen men over die jonge boompjes heen zag, zal dit wellicht de fraaiheid van het geheel nog verhoogd hebben, maar men kon toch ook wel begrijpen dat ze grooter, en dat dit bosch dan een sta-in-den-weg zou worden. Is zulk een bosch eenmaal tot zekere ontwikkeling gekomen, dan slaat men er niet licht de schendende hand aan, en zoo is ook thans het uitzicht hier zoo goed als geheel aan het oog onttrokken. Toch is er nog een stukje, juist bij de bank, vrij gebleven, wijl daar een ander voetpad naar beneden gaat. Door die kleine opening heeft men een lief gezicht op en over Houthem, met den kerktoren van St. Gerlach.

[ 36 ]Maar al maakt nu dat dennenbosch den wegwijzer ook tot een leugenaar, toch berouwt het ons geenszins hierheen gegaan te zijn, daar immers de wandeling op zich zelf loonend genoeg is.

We gaan nu dit voetpad, dat veel netter is dan het vorige, af, en zien weldra, op een frisch, beschaduwd plekje, weer een bank staan.

Dit is inderdaad een lief zitje, met uitzicht, door een opening in de dichte Hazelaars, die het pad begrenzen, op de bergen aan gene zijde van het Geuldal.

Hier kunnen we naar verkiezing links of rechts afgaan. Het pad rechts leidt spoedig onmiddellijk in de Plenkert, ter plaatse van den tweeden wegwijzer naar "Bellevue", waar men dus natuurlijk ook (een eindje verder dan waar wij dit deden) kan opgaan. Gaat men links, dan loopt het pad aanvankelijk een weinig op, daarna geregeld af naar een der holle wegen welke naar Vilt voeren, vlak bij een ouden Populier, die het eigenaardige verschijnsel oplevert, dat zijn, ten deele door uitspoeling ontbloote, zware wortels volkomen het karakter van in tegennatuurlijke richting groeiende takken hebben aangenomen. Hier komen we in het Geuldal uit.

Nu wandelen we langs het voetpad in de richting van Valkenburg terug, tot we weer aan de bank bij den Lijkweg zijn gekomen, en gaan daarna het smalle paadje aan onze linkerhand in, hetwelk, vlak over dien weg, tusschen de bouwlanden door op de Geul aanloopt.

Spoedig hebben we het nette ijzeren bruggetje bereikt, en bevinden ons nu op een heerlijk, rondom in het groen liggend plekje, waar de Geul een driedubbele bocht beschrijft, en dan ook het hoofdele[ 37 ]ment is van een geheel, dat in den volsten zin des woords idyllisch mag genoemd worden.

Dat dan ook van de bank, door de Vereeniging "het Geuldal" hier geplaatst, veel gebruik gemaakt wordt, zal niemand verwonderen. Dit echt "malerische" hoekje ligt echter zoo op zij' af, dat het alleen bezocht wordt door hen, wien den weg daar naar toe gewezen is, en door snuffelaars, die geen zijpad zoo smal kunnen zien, of ze moeten weten waar het heen leidt.

Het hier meest in 't oog loopende pad gaat vlak bij het bruggetje linksaf, en loopt na een korte poos uit op het gehucht Strabeek, een eindje aan deze zijde van St. Gerlach en Houthem. Wij kiezen echter een minder in 't oogloopend paadje rechts, of liever rechtuit, de Geul stroomopwaarts volgende; daarna slaan we linksaf, en we komen, door eenige weilanden, juist bij een paar huizen, op een rijweg. Willen we nu langs den Maastrichtschen weg (die over Meerssen) naar Valkenburg terug wandelen, dan slaan we links om en we hebben dien, bij Broekem, op een kwartiertje afstands van Valkenburg, spoedig bereikt.

De nieuwsgierigheid dringt ons achter rechtsaf te gaan, en nu bemerken we spoedig dat die rijweg eigenlijk een particuliere achterweg van de bierbrouwerij is, en over een brug op het terrein daarvan uitkomt.

Dit is dus natuurlijk geen openbare wandelweg, ofschoon het moeilijk is aan te nemen dat men den rustigen wandelaar zal verhinderen daar met eenige schreden weder de Plenkert te bereiken.

Onverschillig hoe we dit aanleggen, zijn we, een [ 38 ]paar uren nadat we vertrokken, te Valkenburg terug, en kunnen dan nog op ons gemak een poos over hetgeen we zagen keuvelen, voor dat de bel ons aan tafel roept.—

 

 
  1. Wij zouden zeggen „Maastrichtsch Ravijn'. Het is een voetpad door het bosch, waarmede men een gedeelte van den Maastrichtschen weg afsnijdt.
  2. Het is misschien een der liefste plekjes om er bij heet weer met een boek een paar uren door te brengen, als men zich ten minste niet geneert om een gemakkelijk zit- of ligplaatsje aan de helling uit te kiezen, tenzij men aan de hier geplaatste bank de voorkeur geeft.