De Grot In en om Valkenburg (1890) door Heinrich Witte

Het Geböschke

De Trichter Grub — Bellevue
Uitgegeven in Leiden door E.J. Brill.
[ 27 ]
 

HET GEBÖSCHKE.

 

 

Het woord klinkt Duitsch, denkelijk is het Limburgsch; Hollanders zeggen dat het lastig is om uit te spreken. Dit moge nu alles wezen gelijk het wil, de wandeling naar, in en om het Geböschke is iederen bezoeker aan te bevelen, en behoort tot die, welke hij, die slechts kort te Valkenburg verblijft, niet moet verzuimen.

Trouwens men behoeft er niet ver voor te loopen, immers het Geböschke ligt ten Zuid-Oosten als het ware onmiddellijk tegen Valkenburg aan.

De groote straat uitgaande naar de markt, slaat men daar links om, gaat de Oud-Valkenburgsche poort door, den opgang naar de Ruïne voorbij, en weldra ziet men aan dezelfde zijde een smallen doorgang tusschen twee huizen, juist breed genoeg voor één persoon. Als men goed zoekt ziet men in het gangetje tegen het hoekhuis een bordje, met het woord »Geböschke."

Gaat men dat gangetje in, dan slaat men, na weinige schreden, linksom en men heeft een vrij steil, dicht beschaduwd bergpad vóór zich.

Dit pad is zeker steil genoeg, maar het duurt op deze wijze niet lang. Op het lichtere gedeelte gekomen, splitst het zich in tweeën. Rechtuit gaande [ 28 ]heeft men een genoegzaam vlak pad, dat tegen de berghelling is aangelegd, voor zich. Op zich zelf is dit een lieve wandeling, omdat het hoog genoeg ligt, om steeds een fraai uitzicht te bieden. Het komt na korten tijd in de Sibber Grub uit, dicht bij den grooten weg. Even vóór het eind van dat wandelpad vindt men, dicht bij een bergopening, een boschpad dat naar boven in het Geböschke voert. Wij kiezen dezen vlakken weg echter thans niet, maar volgen op het daareven genoemde punt, waar het pad zich splitst, dat aan onze rechterhand, hetwelk zichtbaar naar boven loopt, en dat ons door zijn koele schaduw lokt. Die schaduw genieten we echter hier niet lang, want als we een kort eindje hollen weg zijn doorgegaan, wordt het plotseling weer lichter. Hier hebben we ter rechter zijde, door een opening in het heestergewas, een zeer aantrekkelijk uitzicht.

Tezelfder plaatse bespeuren we aan onze linkerzijde een voetpad, dat, dwars door het niet zeer breede bouwland, toegang geeft tot het bosch.

Ofschoon het voor het oogenblik onze bedoeling is om den Hulsberg hooger op te gaan, kunnen we hier toch licht even van onzen weg, dien we gemakkelijk terugvinden, afwijken, om eens te zien wat het Geböschke eigenlijk te genieten geeft, en weldra hebben wij het boschpad en tevens een daar staande rustbank bereikt. Na ons vergewist te hebben dat hier aan schaduwrijke wandelwegen geen gebrek is, terwijl we weten dat we, wat verder, gemakkelijk langs een anderen weg naar beneden kunnen gaan, vergenoegen wij ons thans met deze wetenschap, en keeren door het bouwland terug naar het pad, dat we daareven verlaten hebben.

Dit volgende, slaan we spoedig links om, en zien [ 29 ]daarna, vlak bij een viertal hooge Populieren, weer een bank staan, die het vermoeden wettigt, dat we daar een fraai gezichtspunt zullen bereiken.

Intusschen zijn we nog door een uitgestrekt bouwland van die bank gescheiden. De Vereeniging »het Geuldal" heeft echter gezorgd dat er een pad, dwars door het land, opengehouden wordt. Het loopt nog al steil op, maar het uitzicht daarboven loont die moeite dubbel.

Op deze frissche plek blijven we gaarne eenige oogenblikken rustig het heerlijke panorama genieten, dat zich in Noordelijke richting, met Valkenburg aan onzen voet, vóór ons uitstrekt, en gaan we vervolgens, altijd in dezelfde richting (dus de bank links latende) door, slaan een hoek om, wandelen langs een tweede groep hooge Populieren en hebben weldra het hoogste punt bereikt.

Hierna volgen we slechts het voetpad, dat nú wat dalend, dán weer even rijzend, bergafwaarts loopt. We bereiken spoedig een kruispad, maar volgen een kort poosje den karreweg, waarop we uitkwamen, rechtuit, tot we weer een bank op een lief uitzichtspunt zien staan.

Hier verlaten we den weg, slaan linksaf, gaan, als we geen behoefte aan rust hebben, de bank voorbij en volgen het smalle voetpad het dal in. Zeer steil is dit slingerende pad niet, en waar dit het geval mocht zijn, werden op een paar plaatsen aarden trapjes aangelegd. Na weinige minuten komen we weer aan een bank, ten bewijze dat de Vereeniging »het Geuldal" het den bezoekers langs dezen lieven, maar voor hen die niet vlug ter been zijn wel wat vermoeienden weg, zoo gemakkelijk mogelijk wenschte te maken.

[ 30 ]Het gezicht van deze bank op het vóór ons liggende landschap is weer heel wat anders. Rechtuit zien we over een ravijn, de Sibber Grub, op het Biebosch, dat als het ware vlak vóór ons ligt, terwijl overigens ons oog over het dal op het uitgestrekte berglandschap rust, als het ware met het Kasteel »Oost" aan den voet.

Nu we op dit punt gekomen zijn, hebben we een weinig op te letten, willen we den weg verder vinden. Dit is overigens, »als men 't maar eenmaal weet", niet moeilijk.

Wanneer men namelijk op de bank zit of daarvóór staat, heeft men weder bouwland vlak vóór zich, welk bouwland door heestergewas begrensd is. In dit heestergewas ziet men, recht vóór zich uit, een nauwe opening, waarheen een smal pad leidt. Gaan we die door, dan hebben we slechts het afloopende voetpad te volgen, dat ons spoedig op een karreweg brengt, die een klein eind verder in de Sibber Grub uitkomt, dicht bij de plek, waar, aan de andere zijde, een zeer smalle doorgang, naast een gesloten hek, toegang geeft tot een pad naar het Biebosch, terwijl een wegwijzer ons aanduidt, dat eenige passen verder een weg naar het Geböschke is.

Men kan nu, naar verkiezing, langs den straatweg naar Valkenburg terug wandelen, of wel den fraaieren wandelweg onder langs het Geböschke verkiezen, die zoo goed als parallel met den grooten weg loopt. Aanvankelijk gaat men dan wat op, maar niet zooveel dat het behoeft afteschrikken, en spoedig komt men aan de straks bedoelde bergopening, den ingang van den Quaedvliegsberg [1], [ 31 ]communiceerende met de Valkenburger groeven, en tevens aan het boschpad dat, links op, naar het Geböschke voert. Rechtuit doorwandelende, waarbij men herhaaldelijk geneigd is even stil te staan om het fraaie vergezicht te genieten, bereikt men dan spoedig het punt, waar we, bij het begin onzer wandeling, zagen dat het pad zich in tweeën splitste, en na een paar minuten zijn we het steile donkere paadje afgedaald en door het nauwe steegje op den grooten weg, dicht bij de poort, teruggekomen.

Om niet in gedurige herhalingen te vervallen sprak ik slechts een paar keeren van de fraaie uitzichten. Die heeft men op de wandeling gedurig en daarbij telkens in verschillende richtingen, zoodat het over dezen betrekkelijk korten afstand aan afwisseling niet ontbreekt,

Zonder oponthoud kan men rekenen dat een goed uur hiertoe voldoende is.


  1. Bijaldien men er op gesteld is om een zeer lange wandeling door de groeven te maken, en zijn verlangen uitdrukkelijk aan den gids te kennen geeft, kan men hier den berg ingaan. Doelmatig is dit echter niet, daar men dan wel meer gangen doorgaat, maar toch eigenlijk niet meer ziet.