In het jaar 2000 (Bellamy 1890)/25
← XXIV. | In het jaar 2000 door Edward Bellamy
XXV. |
XXVI. → |
HOOFDSTUK XXV.
De persoonlijkheid van Edith Leete had mij op zulk een vreemde wijze overweldigd van het oogenblik af dat ik haar zag, en het was te verwachten dat zij mij nog meer zou bezighouden na wat er den vorigen avond gebeurd was. Reeds dadelijk was ik getroffen geworden door hare gelijkmoedige openhartigheid en eenvoudigen, rechten zin, meer van een nobelen, smetteloozen knaap, dan van een meisje. Ik was begeerig te weten in hoeverre deze verrukkelijke hoedanigheden haar eigen aard was, en in hoe ver mogelijk een gevolg van de sociale veranderingen in den toestand van de vrouwen, die sedert mijn tijd konden geschied zijn. Dien dag vond ik gelegenheid toen ik met Dr. Leete alleen was, om het gesprek te brengen in die richting.
—"Ik denk," zeide ik, "dat de vrouwen tegenwoordig, nu zij ontslagen zijn van de lasten van een huishouden, geen andere bezigheid hebben dan de verpleging van hunne bekoorlijkheden."
—"Wat ons mannen betreft", antwoordde Dr. Leete, "zouden wij meenen dat zij, om een van uwe uitdrukkingen te gebruiken, haar plaats ruimschoots betaalden als zij zich tot die bezigheid beperkten, maar gij kunt er zeker van zijn dat zij te veel geest hebben om op kosten van de maatschappij te leven, zelfs in ruil voor de versiering die zij zouden vertegenwoordigen. Inderdaad verheugden zij zich in het bevrijd worden van huiselijke lasten, omdat die niet alleen op zichzelf buitengewoon afmattend waren, maar ook een onnoodige verspilling van kracht, vergeleken bij het stelsel van samenwerking; [ 201 ]doch zij aanvaardden de verlossing uit deze soort van arbeid alleen om op andere en op meer nuttige en aangename wijzen tot het algemeen welzijn bij te dragen. De vrouwen zijn lid van het arbeidsleger evengoed als de mannen en verlaten het alleen, wanneer zij moederlijke plichten te vervullen hebben. Het gevolg is dat de meeste vrouwen vijf of tien of vijftien jaren in den openbaren dienst doorbrengen, terwijl zij die geen kinderen hebben, den geheelen termijn uitblijven."
—"Dus een vrouw verlaat het leger niet als zij trouwt?"
—"Evenmin als een man," antwoordde de dokter. "Waarom zou zij ook? Getrouwde vrouwen hebben immers geen huishoudelijke plichten en een echtgenoot is geen klein kind dat opgepast moet worden."
—"Een van de ergste plagen in onze beschaving was, vonden wij, dat de vrouwen zoo veel moesten werken," zeide ik, "maar het schijnt mij toe dat gij meer van haar gedaan krijgt dan wij."
Dr. Leete lachte.—"Dat doen wij inderdaad," hervatte hij, "net als van de mannen. Toch zijn de vrouwen van deze eeuw zeer gelukkig, en die van de negentiende eeuw, als het getuigenis van tijdgenooten ons niet zeer misleidt, waren erg ongelukkig. De reden dat de vrouwen thans zooveel deugdelijker helpsters van de mannen zijn, en tegelijkertijd zooveel gelukkiger, is dat wij, met betrekking ook tot haren arbeid, het beginsel volgen van iedereen zooveel mogelijk datgene te laten verrichten waartoe zij het best in staat is. De vrouwen zijn minder sterk dan de mannen en bovendien voor sommige bezigheden niet zoo goed geschikt; de bezigheden die wij voor haar uitzoeken moeten rekening houden met deze omstan[ 202 ]digheden. In geen geval mag een vrouw een beroep uitoefenen dat niet volkomen strookt zoowel in aard als in zwaarte van het werk, met haar geslacht. Bovendien zijn de werkuren voor vrouwen belangrijk korter dan die voor mannen, haar worden veelvuldiger vacanties gegund en rusttijden indien noodig. De mannen van deze eeuw zijn zich zoo wel bewust dat zij aan de schoonheid en lieftalligheid van de vrouw de voornaamste bekoringen van hun leven en den grootsten prikkel tot inspanning verschuldigd zijn, dat zij haar alleen daarom over 't geheel toestaan te werken, omdat men duidelijk inziet dat een zekere regelmatige bezigheid, van eene soort geschikt voor de krachten, goed is voor ziel en lichaam, gedurende het tijdvak van de hoogste physieke ontwikkeling. Wij gelooven dat de prachtige gezondheid die onze vrouwen van de uwe onderscheidt, grootendeels te danken is aan het feit dat allen zonder uitzondering een gezonde en opwekkende bezigheid hebben."
—"Ik begreep van u," zeide ik, "dat de vrouwelijke arbeidsters tot het maatschappelijk leger behooren, maar hoe kunnen zij hetzelfde stelsel van rangen en van tucht hebben als de mannen, wanneer de condities van haar werk zoo verschillend zijn?"
—"Zij leven onder geheel andere regels," antwoordde Dr. Leete, "en maken eerder een bevriende macht uit dan een onderdeel van het mannen-leger. Zij hebben een vrouwelijke generaal en leven onder uitsluitend vrouwelijk bestuur. Deze generaal, zoowel als de hoogere officieren, worden gekozen door de vrouwen die haar tijd hebben uitgediend, overeenkomstig de manier waarop de chef van de mannen en de President van de natie worden benoemd. De aanvoerster van het vrouwelijk [ 203 ]leger heeft zitting in den raad van den President en het recht van veto over maatregelen betreffende den vrouwenarbeid met beroep op het Congres. Sprekende over de rechterlijke macht, moest ik u gezegd hebben dat wij ook vrouwelijke rechters hebben, die door de generaal van de vrouwen worden aangesteld. Gevallen waarin beide partijen vrouwen zijn worden door een vrouw beslist, en als het een man en een vrouw samen betreft, moet een rechter van de beide geslachten stem uitbrengen in het geding."
—"Het vrouwen-dom schijnt georganiseerd te zijn als een soort van imperium in imperio[1] in uw stelsel," merkte ik op.
—"Eenigszins," antwoordde Dr. Leete; "maar het binnenste imperium is er een waarvan gij zult toegeven dat het geen gevaar oplevert voor het volk. Het gebrek van eenige dergelijke erkenning van de verschillende persoonlijkheid van de geslachten, was een van de tallooze fouten van uw systeem. De verhouding zooals zij door de hartstochten van man en vrouw beheerscht werd, heeft te dikwijls belet iedereen het diepgaande verschil te doen gevoelen, dat in vele gevallen de leden van beide geslachten van elkaar vervreemdt en hen alleen met de leden van hun eigen geslacht doet instemmen. Juist door het onderscheid der seksen vrij spel te laten, in plaats van dat onderscheid te willen uitwisschen, wat blijkbaar het doel was van eenige hervormers van uw tijd, wordt het genoegen dat iedere sekse op zich zelf en in elkander kan vinden, gelijkelijk verhoogd. In uw tijd bestond er geen werkkring voor vrouwen behalve in een onnatuurlijke concurrentie met de mannen. Wij hebben haar een wereld apart gegeven, met hare prikkels, hare eerzucht en hare [ 204 ]loopbanen, en ik verzeker u dat zij er zeer gelukkig in zijn. Het schijnt ons toe dat bij u de vrouwen de ergste slachtoffers van uwe beschaving waren. Ondanks den afstand van den tijd, vinden wij iets zeer aangrijpends in het schouwspel van hare leege, onontwikkelde levens; in het huwelijk was hun beperkte horizon stoffelijk bepaald door de vier wanden van de woning en geestelijk door een kleinen kring van persoonlijke belangen. Ik spreek nu niet van de vrouwen uit de arme klasse die zich gewoonlijk dood werkten, maar ook van de welvarende en rijke. Van de groote smarten, zoowel als van de kleine verdrietelijkheden des levens, hadden zij geen toevluchtsoord in de opwekkende wereld van menschelijke zaken, of eenig belang buiten het gezin. Zulk een bestaan zou de hersenen van de mannen hebben doen uitdrogen of hen gek hebben gemaakt. Dat is nu alles veranderd. Geen vrouw hoort men nu zeggen dat zij graag een man zou zijn, of ouders die liever jongens dan meisjes wenschen. Onze meisjes zijn even vervuld met liefde voor haar werk als de jongens. Als zij trouwen, beteekent dat niet dat zij opgesloten worden, noch worden zij er door afgezonderd van de hoogere belangen der maatschappij of van de drukte van het openbare leven. Alleen als het moederschap in een vrouwelijk gemoed nieuwe instinkten doet ontwaken, trekt zij zich voor een tijd uit de wereld terug. Naderhand kan zij te allen tijde weer terugkeeren tot hare gezellen en zij behoeft nimmer alle punten van aanraking met deze op te geven. De vrouwen zijn thans een zeer gelukkig geslacht, vergeleken bij wat zij ooit te voren waren en haar vermogen om mannen gelukkig te maken is natuurlijk in evenredigheid toegenomen."
[ 205 ]—"Ik begrijp niet hoe het mogelijk is," zeide ik, "dat het belang dat meisjes stellen in haar loopbaan als leden van het arbeidsleger en als candidaten voor hoogere rangen, haar van het huwelijk kan terughouden."
Dr. Leete glimlachte. —"Wees daar maar niet bang voor, Mijnheer West," hernam hij, "de Schepper heeft wel zorg gedragen dat welke verandering de plaats van mannen en vrouwen in den loop des tijds mocht ondergaan, zij niet hunne aantrekkelijkheid voor elkaar zouden verliezen. Dit feit alleen dat in een eeuw als de uwe, toen de strijd om het bestaan de menschen weinig tijd voor andere gedachten moet hebben gelaten, en de toekomst zoo onzeker was dat het aanvaarden van ouderlijke verplichtingen een misdadige zorgeloosheid moest schijnen, er zelfs toen ten huwelijk vragen en in huwelijk geven bestond, moet op dit punt afdoende wezen. Wat de liefde betreft, een van onze schrijvers zegt dat de ledige plaats die in de gemoederen van mannen en vrouwen door de afwezigheid van zorg voor het onderhoud is gemaakt, geheel aangevuld is door dien teederen hartstocht. Ik moet u evenwel verzoeken dit voor overdrijving te houden. Overigens is het huwelijk zoo weinig een beletsel in de carrière van een vrouw, dat de hoogere rangen in het vrouwelijke arbeidsleger alleen gegeven worden aan haar die vrouw en moeder zijn of geweest zijn, want zij alleen vertegenwoordigen ten volle hare sekse."
—"Krijgen de vrouwen ook kredietkaarten, evenals de mannen?"
—"Zeker."
—"Maar de kredieten van de vrouwen zijn zeker kleiner wegens het veelvuldige oponthoud in haar werk door familiezorgen?"
[ 206 ]—"Kleiner!" riep Dr. Leete uit, "O neen. Het onderhoud van alle menschen is gelijk. Op dien regel zijn geen uitzonderingen, maar als eenig verschil gemaakt werd wegens het oponthoud waarvan gij spreekt, zou dat weezen om het krediet van de vrouwen te vergrooten, in plaats van te verkleinen. Kunt gij u eenigen dienst denken die een sterker verplichting aan het volk zou opleggen; dan het baren en zoogen van de kinderen van het volk? Naar onze zienswijze maken geen menschen zich zoo verdienstelijk als goede ouders. Er is geen taak, zoo onzelfzuchtig, zoo geheel zonder belooning, ofschoon het gemoed voldoening vindt, als het opvoeden van kinderen die de wereld zullen bevolken, wanneer wij heengegaan zijn."
—"Het schijnt te volgen uit wat gij zegt dat de vrouwen niet van hare mannen afhankelijk zijn."
—"Natuurlijk zijn zij dat niet," hervatte Dr. Leete; "kinderen van hunne ouders ook niet, dat is, voor het onderhoud, want zij blijven het naar het gemoed. De arbeid van het kind als het groot wordt, zal strekken tot vermeerdering van den algemeenen voorraad, niet dien van zijn ouders, die gestorven zullen zijn, en daarom wordt het gevoed uit den algemeenen voorraad. Iedereen, moet gij weten, hetzij man, vrouw of kind, rekent direct met de natie, en nooit met eenig tusschenpersoon, ofschoon natuurlijk de ouders tot op zekere hoogte voor hunne kinderen optreden als voogden. Gij weet dat krachtens de betrekking tusschen personen en de natie, zij recht hebben op onderstand en deze titel is geenszins verbonden of gewijzigd door hunne betrekking tot andere personen die hunne mede-leden zijn. Dat iemand van een ander afhankelijk zou wezen, zou redelijkerwijze hinder[ 207 ]lijk zijn zoowel als onverdedigbaar op maatschappelijke gronden. Wat zou er bij zulk een schikking van de persoonlijke vrijheid en waardigheid overblijven? Ik weet dat gij meendet vrij te zijn in de negentiende eeuw. De beteekenis van het woord moet toen anders zijn geweest dan nu, of gij zoudt het zeker niet hebben toegepast op een maatschappij, waarvan bijna elk lid in een toestand van pijnlijke persoonlijke afhankelijkheid verkeerde van anderen ten aanzien van zijn middelen van bestaan, de armen van de rijken, de werkman van den werkgever, vrouwen van mannen, kinderen van ouders. In plaats van de producten der natie onmiddellijk onder hare leden te verdeelen wat de natuurlijkste en eenvoudigste manier schijnt, lijkt het werkelijk alsof gij uitgedacht hadt een stelsel van verdeeling van de eene hand in de andere, waarvan het gevolg was een toppunt van persoonlijke vernedering in alle rangen van consumenten.
"Wat betreft de afhankelijkheid van vrouwen van hare mannen, die toen regel was, de natuurlijke aantrekkelijkheid in huwelijken uit liefde, zal haar die dikwijls draaglijk hebben gemaakt, ofschoon ik mij verbeeld dat zij voor vrouwen van veel geest, toch steeds vernederend moet geweest zijn. Wat moest het dan wezen in de ontelbare gevallen waarin vrouwen, met of zonder huwelijksvorm, zich verkoopen moesten aan de mannen om te kunnen leven? Zelfs uwe tijdgenooten, onverschillig als zij waren voor de meeste van de hinderlijke trekken uit uw beschaving, schijnen gevonden te hebben dat dit niet geheel was zooals het behoorde, maar toch beklaagden zij uit medelijden alleen het lot van de vrouwen. Het kwam niet bij hen op dat het wreedheid en diefstal was, als de mannen de geheele opbrengst van de wereld voor zich [ 208 ]in beslag namen, en de vrouwen lieten bedelen en kunstjes maken voor haar aandeel. Maar Mijnheer West, ik sla eigenlijk door alsof de afzetterij, het verdriet en de schande welke die arme vrouwen ondergingen, niet een eeuw geleden waren en of gij verantwoordelijk waart voor hetgeen gij zonder twijfel evenzeer betreurt als ik."
—"Ik moet mijn aandeel in de verantwoordelijkheid voor den toenmaligen toestand van de wereld dragen," zeide ik. "Alles wat ik bij wijze van verzachtende omstandigheid kan doen opmerken, is dat alvorens het volk rijp was voor het tegenwoordige stelsel van productie en distributie, geene ingrijpende hervormingen van de positie der vrouw mogelijk waren. De oorzaak van haar onvermogen was, zooals gij zegt, hare afhankelijkheid van de mannen voor haar bestaan, en ik kan geen anderen vorm van maatschappij dan dien gij aangenomen hebt, bedenken, waardoor de vrouwen vrij konden worden ten opzichte van de mannen, gelijk de mannen het onderling geworden zijn. Ik denk, tusschen twee haakjes, dat een zoo geheele verandering in den toestand van de vrouwen niet heeft kunnen geschieden, zonder op duidelijke wijze de maatschappelijke verhouding van de geslachten te wijzigen. Dat zal een interessante studie voor mij worden."
—"De verandering die gij zult opmerken," zeide Dr. Leete, "zal wel hoofdzakelijk de groote oprechtheid en ongedwongenheid zijn, welke die verhouding tegenwoordig kenmerkt, vergeleken bij de kunstmatigheid waaronder zij in uw tijd geleden moet hebben. De seksen ontmoeten elkander met het gemak van lieden die volkomen gelijk aan elkander zijn, zij vragen elkander niets dan liefde. In uw tijd maakte de omstandigheid dat vrouwen door hare mannen werden onderhouden, dat de vrouw de [ 209 ]eenige was die bij een huwelijk werkelijk voordeel had.
Dit feit, te oordeelen naar berichten van tijdgenooten, schijnt ruwelijk gegolden te hebben als zoodanig onder de lagere klassen, terwijl het bij de meer beschaafden vernist werd door een stelsel van uitvoerige conventie, waarvan het doel was een tegenovergestelde meening ingang te doen vinden, namelijk dat de man de bevoordeelde partij was. Om deze conventie te sparen moest hij noodzakelijk de vrijer zijn. Niets achtte men daarom meer in strijd met de welvoeglijkheid, dan dat een vrouw hare genegenheid voor een man zou doen blijken, vóór hij zijn wensch te kennen had gegeven om met haar te trouwen. Hebben wij niet boeken uit uw tijd, geschreven met geen andere bedoeling, dan om het vraagstuk te onderzoeken, of, onder eenige denkbare omstandigheid, een vrouw, zonder haar geslacht in diskrediet te brengen, een ongevraagde liefde mocht openbaren. Dit alles schijnt ons wondervreemd toe, en toch weten wij dat voor u, het vraagstuk een ernstigen kant kan gehad hebben: als, voor een vrouw, die een man hare liefde verklaarde, dit hetzelfde was als hem te vragen de zorg voor haar bestaan op zich te nemen, is het duidelijk dat trots en fijngevoeligheid de stem van het hart het zwijgen moesten opleggen. Als u bij ons in de wereld komt, Mijnheer West, moet gij er op voorbereid zijn hieromtrent dikwijls door de jongelui te zullen worden ondervraagd, die natuurlijk veel belang stellen in ouderwetsche manieren op dit punt."
—"En dus verklaren de meisjes van de twintigste eeuw hunne liefde," zeide ik.
—"Als zij willen;" antwoordde Dr. Leete, "er is voor haar niet meer reden om hare gevoelens te verbergen dan voor de mannen. Behaagzucht zou in een vrouw evenzeer [ 210 ]veracht worden als in den man. Voorgewende koelheid die vroeger een minnaar zelden misleidde, zou hem nu geheel van de wijs brengen, want niemand denkt er aan haar in praktijk te brengen."
—"Een gevolg van de onafhankelijkheid der vrouwen, dit zie ik duidelijk in," ging ik voort. "Er kunnen tegenwoordig geen huwelijken zijn dan uit liefde."
—"Dat spreekt van zelf," zeide Dr. Leete.
—"Verbeeld u een wereld met enkel huwelijken uit liefde! Helaas, Dr. Leete, hoever zijt gij er van af te begrijpen welk een verbazingwekkend wonder zulk een wereld schijnt voor een man uit de negentiende eeuw!"
—"Ik kan het toch eenigszins begrijpen," antwoordde de toegesprokene. "Want het feit dat u zoo verrukt, beteekent nog meer dan gij misschien denkt. Het beteekent dat voor het eerst in de geschiedenis van de menschheid, het beginsel van de natuurlijke keus tot voortbrenging, met hare strekking om de betere schepselen te bewaren en voort te planten en de mindere te .laten verdwijnen, een ongehinderde toepassing vindt. De nooddruft, de behoefte aan een tehuis, verleidt de vrouwen niet langer om als vaders van hunne kinderen mannen te nemen die zij noch achten, noch liefhebben kunnen. Rijkdom en rang trekken niet meer de aandacht in plaats van persoonlijke deugden. Het goud verguldt niet meer het voorhoofd van den dwaas. De begaafdheden van de menschen, van geest en gemoed: schoonheid, vernuft, welsprekendheid, zachtheid, edelmoedigheid, talent, worden op het nageslacht overgebracht. Elk geslacht wordt door een eenigszins fijner net gezift dan het vorige. De eigenschappen die bewondering wekken worden behouden, de andere verdwijnen. Er zijn natuurlijk veel vrouwen die [ 211 ]aan hare liefde eerbied paren en groote huwelijken zoeken, maar zij gehoorzamen aan dezelfde wet, want tegenwoordig een groot huwelijk te doen, is niet trouwen met mannen van geld of titels, maar met hen die zich boven hunne medemenschen hebben verheven door de deugdelijkheid van hunne verdiensten jegens de menschheid. Dit is thans de eenige aristocratie waarin te trouwen een onderscheiding is.
"Gij spraakt een paar dagen geleden over de physieke voortreffelijkheid van onze menschen. Misschien is nog belangrijker dan eenige reden die ik toen noemde, de invloed van ongehinderde natuurlijke keus op de lichamelijke gesteldheid van twee of drie opvolgende geslachten. Ik geloof dat als gij een vollediger studie van de tegenwoordige wereld gemaakt zult hebben, gij niet enkel een physieken, maar ook een verstandelijken en zedelijken vooruitgang zult opmerken. Het zou vreemd wezen indien het niet zoo was, want niet alleen is thans een van de groote natuurwetten bezig het heil van de bevolking te bevorderen, maar een diep-zedelijke overtuiging is haar te hulp gekomen. Het individualisme, dat in uw tijd de levenwekkende kracht der samenleving was, was niet alleen doodelijk voor alle wezenlijke broederschap en gemeenschappelijke belangstelling, maar ook ten aanzien van het gevoel van verantwoordelijkheid voor het volgend geslacht. Tegenwoordig is dit gevoel, in vroeger tijden nooit in praktijk gebracht; een van de moreele gronddenkbeelden van het volk geworden, zoodat door een krachtig plichtbesef de natuurlijke aandrift om voor het huwelijk de besten en edelsten van de andere sekse te zoeken, versterkt wordt. Het gevolg is, dat geen van de belooningen en prikkels van welke soort [ 212 ]ook, die wij hebben bedacht om vlijt, talent, aanleg en alle begaafdheden te ontwikkelen, in hunne uitwerking te vergelijken zijn bij het feit dat onze vrouwen als rechters zitten over het mannendom en zich zelve geven als prijzen aan de overwinnaars. Niets haalt bij de gedachte dat de achterblijvers het licht van hare aangezichten niet zullen aanschouwen.
"Celibatairen zijn tegenwoordig bijna altijd mannen die te kort geschoten zijn in hun levenstaak. De vrouw moet veel moed hebben, en een niet zeer goede soort van moed, die uit medelijden met een van die ongelukkigen er toe zou komen om het oordeel van hare tijdgenooten te minachten—want overigens is zij vrij—en hem tot echtgenoot te nemen. Ik moet er bijvoegen dat het gevoelen van haar eigen geslacht veeleischender en moeielijker tevreden te stellen zou wezen dan eenig ander element van dit oordeel. Onze vrouwen zijn gestegen tot de hoogte van hare verplichtingen als voogdessen van de toekomstige wereld, in wier bewaring de sleutels liggen van wat volgen zal. Haar plichtbesef te dezen aanzien bezit de kracht van eene godsdienstige toewijding. Het is een leer waarin zij hare dochters opvoeden van der jeugd af."
Nadat ik dien nacht naar mijn kamer was gegaan, bleef ik lang zitten lezen in een roman van Berrian, dien ik van Dr. Leete gekregen had en waarvan de handeling liep over een toestand waar zijn laatste woorden aan herinnerden, namelijk de hedendaagsche opvatting van ouderlijke verantwoordelijkheid. Een dergelijke toestand zou door een negentiende-eeuwschen romanschrijver bijna zeker behandeld zijn geworden met het doel om de ziekelijke belangstelling van den lezer te wekken voor [ 213 ]de sentimenteele zelfzucht van de minnenden, en zijn verontwaardiging tegen de ongeschreven wet die zij hadden geschonden. Ik behoef niet te beschrijven—want wie heeft niet "Ruth Elton" gelezen?—hoe verschillend Berrian te werk gaat, en hoe geweldig de indruk is van de kracht waarmede hij het beginsel aandringt: "Over de ongeborenen is onze macht als die van Gode en onze verantwoordelijkheid gelijk de Zijne tegenover ons. Zooals wij ons kwijten jegens hen, dat Hij handele met ons."
- ↑ Een staat in een staat.