[ Pl57 ]

 
[ 186 ]
 

DE ZWAKTNEK-ZWAAN.

CYGNUS NIGRICOLLIS.


De Zwartnek-Zwaan is eerst in het begin dezer eeuw in Europa aangebragt, en nog heden een zeldzame, hooggeprezen vogel. In tammen staat wordt zij echter slechts hier en daar aangetroffen; de meeste diergaarden bezitten een paar, en slechts enkele meer dan twee of drie paren, terwijl de vogelliefhebbers over het algemeen, althans naar het schijnt, liever hun geld aan Fazanten besteden, dan aan zulke kostbare Zwanen, zoodat er onder hen maar weinigen zijn, die er Zwartnek-Zwanen op nahouden of laten voorttelen. Doch niet alleen door den hoogen prijs, dien men voor deze vogels vraagt, worden vele vogelliefhebbers van den aankoop teruggehouden, maar ook door de onkosten voor het aanleggen van vijvers, die tot het kweeken van zulke vogels noodzakelijk zijn; want, even als de meeste overige groote watervogels, hebben de Zwartnek-Zwanen eene stille ruimte, veel water en een digtbegroeiden oever noodig; anders broeijen zij niet.

Het vaderland dezer fraaije vogels is het Zuiden van Zuid-Amerika, hoofdzakelijk Chili, waar zij zich in het digte groen langs de oevers der rivieren en in kleine, afgelegen vertakkingen dier stroomen ophouden.

Er bestaat bij dezen vogel geen uiterlijk verschil in het vederkleed van beide seksen; gedurende den broeitijd echter is bij het mannetje de verhevenheid of washuid van den bovensnavel meer ontwikkeld; na dien tijd zijn de seksen alleen aan het zeer geringe verschil in grootte te herkennen, daar het wijfje steeds iets kleiner is. De pasgeboren jongen zijn grijsachtig wit, met zwarte bekjes en grijze pootjes; na eenige weken komen de zwarte nekveêren bij hen te voorschijn, welke in den beginne echter slechts hier en daar zigtbaar zijn en eerst langzamerhand den geheelen nek bekleeden; binnen drie à vijf maanden krijgen zij hun volkomen gevederte, en reeds in het tweede levensjaar, namelijk op [ 187 ]een leeftijd van twaalf of dertien maanden, zijn zij tot voortteling geschikt.

Elk broeisel bevat 4 of 5 eijeren, en de broeitijd duurt 34 à 36 dagen. Meestal broeijen deze vogels tweemaal, zoodat men jaarlijks van één paar ongeveer een tiental jongen verkrijgen kan. De eijeren zijn tamelijk groot en lang, licht grijs- en groenachtig van tint, iets lichter dan eendeneijeren, doch zij variëren dikwijls in kleur, zoodat men ook nagenoeg witte eijeren aantreft.

De eerste Zwartnek-Zwanen, welke levend in Europa aankwamen, waren omstreeks 1848 door admiraal Hornby aan den Earl of Derby gezonden. Deze bezending bestond uit acht voorwerpen, waarvan een paar aan de koningin van Engeland ten geschenke werd aangeboden, terwijl voor den zoölogischen tuin te Londen twee paar werden aangekocht. Geen dezer paren wilde aanvankelijk broeijen; doch in 1856 bemerkte men, dat een der twee in den zoölogischen tuin aanwezige paren aan den oever van den grooten vijver een nest had gemaakt; het was toen reeds laat in het seizoen, hetgeen waarschijnlijk de reden was, waarom er geene eijeren gelegd werden. Nu echter de vogels eenmaal neiging tot broeijen aan den dag gelegd hadden, werd natuurlijk alles aangewend, om tegen den volgenden zomer eene geschikte broeiplaats voor hen gereed te maken. Dit bekroonde de verwachting ten volle; want reeds vroeg in 1857 bouwden zij weder een nest, waarin kort daarna vier eijeren werden ontdekt. ïn het begin van Julij zwommen er vier jongen nevens hunne ouders door den vijver; zij waren frisch en gezond, en plasten in het water, dat het een lust was om te zien. Zonder eenige moeijelijkheid groeiden zij in vier maanden tot volwassen Zwanen op, en konden naauwelijks van hunne ouders onderscheiden worden; doch, zoo als men later bemerkte, het waren allen mannetjes. Den volgenden zomer broeide het ouderpaar weder even gereedelijk, en bragt nogmaals vier jongen groot, welke ditmaal, toevallig genoeg, alle vier wijfjes waren.

Een welbekend vogelliefhebber te Rotterdam heeft later in één zomer twee broeisels verkregen, hetgeen bewijst, dat de Zwartnek-Zwanen nu geregeld voorttelen en als geacclimatiseerd kunnen beschouwd worden.

Men voêre deze vogels even als alle andere Zwanen, en houde ze bij gestrenge koude in hunne hokken, doch nimmer in kunstmatig verwarmde localen.