[ Pl09 ]

[ 22 ]
 

DE RINGPARKIET.

PALAEORNIS TORQUATUS.


De hier afgebeelde fraaije vogel, mede tot het geslacht der Papegaaijen behoorende, bewoont Indië en het Noorden van Afrika, waar hij gezellig en met andere vogels bij troepen rondvliegt. Volgens sommigen zou de in Afrika levende Ringparkiet eenigermate van zijn in Indië wonenden soortgenoot verschillen, namelijk, door zijne geringere grootte en door de gelere tint zijner onderdeelen. Er komen echter ook in de verschillende gewesten van Indië geringe kleurverscheidenheden en zelfs geheel kanariegele variëteiten van dezen vogel voor.

In Bengalen noemt men hem Tiga, in Nepaul Tenthia-Saja, in Massore Lybar. De Anglo-Indianen kennen hem als Collored Parrakiet en de Shikaries als Keerah.

De Ringparkieten zijn zeer menigvuldig in geheel Indië, van het Himalayagebergte tot het Zuiden van Ceylon, waar zij bebouwde gronden, vooral tuinen en plantages, bewonen. Zij staan daar, en waarlijk niet ten onregte, als bijzonder schadelijke vogels te boek: immers hebben zij de gewoonte, geheele maïshalmen weg te slepen, om ze later op veiliger plaatsen op te eten, zoodat, ofschoon hunne tegenwoordigheid op de maïsvelden slechts gedurende korte oogenblikken wordt opgemerkt, zij niettemin in die weinige minuten voor een geheelen dag voedsel stelen.

Er bestaat bij deze vogels geen uiterlijk verschil tusschen de seksen; bij de jongen in hun nestkleed en bij sommige wijfjes ontbreekt de zwarte nekband nagenoeg geheel; hunne kleuren zijn fletser en hun iris grijsachtig, in plaats van licht oranje of rosé. Zij nestelen in boomholten of in gaten en scheuren van oude huizen of pagodes, soms zelfs in het ornamentwerk van graftomben. Hun broeitijd duurt van Januarij tot Maart, en elk broeisel bevat een vier- of vijftal witte eijeren.

[ 23 ]Het zijn wilde, woeste vogels, en in hunne levenswijze hebben zij zeer veel overeenkomst met den Grijzen of Roodstaart-Papegaai; even als deze, maken zij geregelde togten naar en van hun nachtverblijf, en houden zich steeds bij groote massa's in elkanders gezelschap op. Mr. Layard, een Engelsch natuurkundige en zeer ervaren opmerker, die reeds bijna den geheelen aardbol bereisd, uit al de door hem bezochte landen verzamelingen van dieren en planten naar Europa verzonden en steeds zijne zeer belangrijke waarnemingen aan de wetenschappelijke wereld bekend gemaakt heeft, schrijft omtrent deze vogels o. a. het volgende: „Sedert eenigen tijd hebben hier (Saugur in Ceylon) al de Ringparkieten uit de nabuurschap, al de Beo's (Gracula), Kraaijen en Bijeneters zich tot eene bende vereenigd en een groot bamboesbed tot nachtverblijf gekozen. Het oorverdoovend gejoel en getier, dat hier 's avonds en weder in den ochtend door deze vogels wordt te weeg gebragt, is niet beter te vergelijken dan met het geraas van een aantal in volle werking zijnde stoommachines. De Parkieten, die van alle kanten komen aanzetten, maken het hevigst kabaal; er zijn ook blijkbaar vele achterblijvers onder hen; althans nog na zonsondergang vliegen er geheele troepen in groote haast naar de gemeenschappelijke slaapplaats; zij raken bijna den grond en vliegen strijkelings langs al wat hun in den weg staat, hetzij huizen of boomen. Sedert de laatste avonden zijn er eenigen geheel in de duisternis hier langs gepasseerd, en daarvan vlogen eenigen met zulk eene wilde vaart tegen de muren van een huis op den heuvel, dat zij er het leven bij inschoten".

Sedert het bezoek, in den loop van het vorige jaar (1873) door den schach van Perzië aan verschillende hoven van Europa gebragt, waardoor de algemeene belangstelling in dat oude, bijna onbekende land meer werd opgewekt, zoowel wat zijn handel als wat zijne natuurlijke historie betreft, is men ook ten opzigte van de aldaar levende vogelsoorten iets meer te weten gekomen, onder anderen: dat in Teheran (de residentie) groote bazars zijn opgerigt, waar deze vogels, bij wijze van decoratie, op lange latten vóór en boven den ingang geplaatst worden; dat er velen door de inboorlingen gevangen en, met een koordje aan de pooten, op een bamboes- of palmstengel naar die stad worden gebragt en er gereedelijk verkocht worden, enz. Op eene prachtige, in koper gegraveerde Perzische waterkan, die onlangs uit Teheran naar Londen verzonden en daar als eene curiositeit geëxposeerd werd, vond ik in het ornamentwerk ook het afbeeldsel van den Ringparkiet, zeer duidelijk en kunstig vervaardigd.

[ 24 ]Gedurende den oorlog met Abyssinië vonden de Engelschen vele dezer vogels, in tammen staat, buiten de huizen der inwoners, en in menig huis hingen er ook opgezette, of liever, door heet zand gedroogde voorwerpen aan den zolder, bij wijze van reliquiën.

Indien men de Ringparkieten in eene ruime volière houdt, broeijen zij even gereedelijk, als de Nieuw-Holland- of Grasparkiet. Gewoonlijk worden zij echter in kleine kooijen gehouden, en wel omdat zij, door hun aangeboren talent om woorden na te bootsen, te veel vermaak binnenshuis verschaffen. Vele vogelkweekers meenen ook te hebben opgemerkt, dat pratende Papegaaijen hun spraakvermogen verliezen, als zij paren en zich met hun nakomelingschap bezig houden, en daarom laten zij hunne vogels zoo lang mogelijk ongepaard. Brehm meldt, dat deze vogels in het Berlijnsche aquarium gebroeid hebben. Een Engelsch vogelliefhebber, die reeds van vele Papegaaijen-soorten jongen had verkregen, kwam, eenige jaren geleden, op het zonderlinge denkbeeld om eenige paren op zijn buitengoed te laten rondvliegen, ten einde ze in Engeland te acclimatiseren. Het was toen reeds bekend, dat een paar ontsnapte Grasparkieten in de boomen van Montague-Square te Londen had gebroeid. Onder de losgelaten soorten waren ook eenige Ringparkieten, welke langer, dan de overige losgelaten vogels, de buurt bleven bewonen, en men beweerde zelfs, dat een paar in een bosch, op eenige mijlen afstands van het landgoed, werkelijk een broeisel van vier jongen had grootgebragt. Evenwel, zoo als te verwachten was, verdwenen de Papegaaijen langzamerhand uit den omtrek, en den daaropvolgenden zomer werd er geen enkele meer gezien. Of de vrijgelaten paren gemerkt waren, is mij onbekend; doch als ooit iemand, in eene of andere landstreek, dezelfde proeve mogt willen nemen, zou ik hem raden, de vogels met een teeken te merken, ten einde ze later bij de naburige vogelhandelaars te kunnen terugvinden. Althans de Papegaaijen, die bij bovenbedoelde gelegenheid in Engeland rondvlogen, zijn, naar men zegt, bijna allen, zoodra het feit bekend werd, door vogelaars weder van hunne vrijheid beroofd.

Men koopt deze vogels tegen 8 à 15 gulden per stuk, of, zoo als gewoonlijk in de zeesteden het geval is, bij zekere hoeveelheden, en dan tegen lageren prijs. Gele of Luteo variëteiten zijn volstrekt niet zeldzaam; dezen zijn geheel citroengeel, zonder eenig spoor van groen. Gedeeltelijk gele worden bijna nooit aangetroffen.

Het geschiktste voedsel voor deze vogels bestaat in hennepzaad, maïs en gekookte rijst.