Lieder eines fahrenden Gesellen

Nieuw belgisch kamerorkest, programmaboekje 5 dec. 1989 (1989) door onbekend, vertaald door wikisource

Lieder eines fahrenden Gesellen


4 liederen voor zangstem en orkest, gecomponeerd door Gustav Mahler tussen 1883 en 1885. De teksten zijn deels door de componist zelf geschreven, deels overgenomen uit de gedichtenbundel 'Des Knaben Wunderhorn'. Zie Wikipedia Lieder eines fahrenden Gesellen

[ 8 ]GUSTAV MAHLER / ARNOLD SCHÖNBERG
Lieder eines fahrenden Gesellen :
Fassung für tiefe Stimme und Kammerorchester


Als componist was Mahler de grootste referentie voor de drie van de Tweede Weense School (Schönberg, Webern, Berg). Hij is voor hen de 'verzoener van Wagner en Brahms', en de rechtlijnige en verantwoordelljke dlrecteur van de Weense Opera. Toen Arnold Schönberg in 1918 de 'Verein für musikalische privatauführungen’ oprichtte, was het zijn bedoeling om de leden een 'reele en exacte kennis van de moderne muziek' bij te brengen, zonder styllstische beperkingen. Schönberg streefde daarbij een hoogstaande kwalitelt na, zowel in de voorbereiding als in de uitvoering van de werken die op het programma stonden. Hij kenschetste het geheel van moderne muziek met een uitspraak die blj zijn latere composities meermaals zou terugkeren : 'Mijn muziek is niet zwaar, zlj wordt enkel slecht gespeeld.'

De statuten van deze vereniging preciseerden dat er niet alleen solistische of kamermuziek zou gespeeld worden, maar ook orkestwerken in gereduceerde bewerkingen van orkestraal werk — door een gebrek aan financiele middelen waren dat veelal bewerkingen voor vier- of achthandig klavier. Zo kwamen er bewerkte ultvoeringen van de 6de en de 7de Symfonie van Mahler, de 'Alpensinfonie' en 'Sinfonia domestica' van Richard Strauss en 'La Mer' van Debussy. Pas tijdens het tweede selzoen van de Vereniging (1919-1920) konden orkestrale

bewerkingen van kleine omvang geprogrammeerd worden. Voor het concert van 6 februari 1920 bewerkte Schönberg Mahlers 'Lieder eines fahrenden Gesellen'. Op die manier functioneerde de Vereniging ook als workshop : het afwerken van een bewerking liet Schönberg vaak over aan zijn eigen leerlingen. Op die monier kon hij de pedagogische waarde van zijn transcriptles onderstrepen, niet alleen voor zijn eigen leerlingen, maar ook voor het publiek, dat de structuur en esthetische kwaliteiten van de partituur gemakkelijker kon begrijpen. De 'Lieder eines fahrenden Gesellen' werden bewerkt voor een instrumentaal ensemble bestaande uit fluit, klarinet, plano, harmonium, triangel, klokkenspel en strijkkwintet. [ 9 ]
GUSTAV MAHLER
LIEDER EINES FAHRENDEN GESELLEN

1.ALS MIJN SCHAT TROUWEN GAAT

Als mijn schat trouwen gaat,
Vrolijke bruiloft heeft,
Heb ik mijn treurige dag!
Ga ik naar mijn kamertje,
Donker kamertje!
Huil! Huil! Om mijn schat!
Om mijn lieve schat!

Bloempje blauw! Bloempje blauw!
Verdor nu niet, verdor nu niet!
Vogeltje lief! Vogeltje lief!
Jij zingt op de groene heide!
Ach, wat is de wereld toch mooi!
Ziküth! Ziküth!

Zing nu niet! Bloei nu niet!
Lente is heus voorbij!
Al het zingen is nu uit!
’s Avonds als ik slapen ga,
Denk ik aan mijn lijden! Aan mijn lijden!


2. GING VANOCHTEND OVER HET VELD

Ging vanochtend over het veld,
Dauw lag nog op het gras;
Zei een vrolijke vink tegen mij:
Hé, jij! Knaap? Goede morgen! Hé knaap? Jij!
Wordt het niet een mooie wereld?
Mooie wereld? Zink! Zink! Mooi en flink!
Hoe mij toch de wereld bevalt!

Ook de akelei in ‘t veld
Heeft mij vrolijk, aardig ding, met haar klokje,
klingeling, ... Al een morgengroet gebeld:
Wordt het niet een mooie wereld?...
Klingeling,... Prachtig ding!
Hoe mij toch de wereld bevalt! Heia!

En in het eerste zonlicht
Ving de wereld te fonkelen aan;
Alles won aan tint en aan kleur
In ’t eerste licht!

Bloemen en vogels, groot en klein!
Goedendag! Goedendag!
Is de wereld nu niet mooi?
Hé jij! Knaap?... Mooie wereld!

Nu vangt ook mijn geluk aan?...
Neen! Neen! Wat ik meen.
Voor goed is mijn geluk gedaan!

[ 10 ]


3.IK HEB EEN GLOEIEND MES

Ik heb een gloeiend mes in mijn borst,
O wee! O wee! Dat snijdt zo diep
In alle vreugde en alle lust,
Zo diep, zo diep!
Ach, wat is dat voor kwade gast!...
Nooit houdt hij zich stil,
Nooit neemt hij ook rust,
Niet overdag, noch ’s nachts als ik slaap!
O wee! O wee!
Wil ik naar de hemel kijken,
Zie ik twee blauwe ogen prijken!
O wee! O wee!
Als ik naar het gele veld staar,
Zie ik van ver haar blonde haar opwaaien!
O wee! O wee!
Ben ik met mijn dromen klaar
En hoor opeens haar parelend lachen,
O wee! O wee!
Liever lag ik op de zwarte baar
En nooit, nooit meer mijn ogen openen!


4. TWEE BLAUWE OGEN

Die twee blauwe ogen van mijn schat,
Die hebben mij de wijde wereld in gestuurd.
Ik moest afscheid nemen van wat ik het liefste had!
O blauwe ogen! Waarom toch naar mij getuurd?
Voor eeuwig moet mijn hart nu lijden!
Ik ben uitgegaan in de stille nacht,
Over de stille donkere heide.
Niemand heeft mij vaarwel gezegd, vaarwel!
Mijn gezel was liefde en lijden!
Langs de straatweg staat een lindenboom,
Daar heb ik voor het eerst al slapend gerust!
Onder de lindenboom!
Die heeft mij met zijn witte bloesems besneeuwd.
Toen wist ik niet, wat het leven doet,
Was alles, ach, alles maar weer goed!
Alles! Alles! Liefde en leed! En wereld en droom!