< Arnold Houbraken/Schouburgh Schouburg/Deel I Schouburg/Deel II >


Title page Part I.

[ 1 ]

De Groote Schouburgh Der Nederlantsche Konstschilders En Schilderessen.


'TIS al van oudts af in gebruik geweest, dat men de Beeltenissen van Mannen, die in Wetenschappen en Konsten boven het gemeene Volk uitstaken, in marmer of metaal heeft opgerecht, om der zelver gedachtenisse onuitwisselyk te maken: hunne namen, en bedryven op duurzaam Perkament, tegens den verslindenden tyd geboekt: en hunne Afbeeltzels op Tafereelen gemaalt, opgehangen; op dat die den Nakomelingen, tot verwonderinge, en spoor tot navolginge verstrekken zouden. De waarheit van dit gezeide is zoo zonneklaar, dat niemant daar bewys toe vorderen zal: noch ook der Edele Schilderkonst, vergeleken met de Beelthouwery en Schryfkonst, daar omtrent den voorrang betwisten; wyl zy boven dien Beeltenissen en andere dingen der zichtbare natuur, met zulk een levendigen zwier, natuurlyke koleur, en gevolglyk met onvergelykelyk meerder vol[ 2 ]maaktheit, en daar al het andere maar als dootverf by te gelyken is, weet na te bootzen. Overzulks is het niet om te verwonderen, dat de Schilderkonst in zoo groote achting is geweest, in die tyden en plaatzen daar de Wetenschappen en Konsten het hoofd opstaken, en het vernuft en de vlyt der deftige Mannen, door eere, en belooninge (de ware Voedsters van de zelve) wierden gespoort, en opgewakkert. En van hoe groot eene waardy de Schilderkonst oulings by de Grieken geschat is geweest, blykt uit deze voorbeelden. Attalus, anderen zeggen, Ptolomeus, boodt den Konstschilder N I C I A S voor een zyner Tafereelen, daar Ulysses op afgebeelt stont, 60 Talenten, dat is zesendertig duizent goude Kroonen, doch dees weigerde 't zelve te verkoopen; maar gaf het Athenen, zyne geboortestadt, ten geschenk. Dezelve Attalus gaf voor een stuk Schildery van A R I S T I D E S (volgens getuigenis van Plinius) 100 Talenten. Ook schilderde A S C L E P I O D O R U S twaalf beelden van Goden, en Mnason gaf hem 300 Minenvoor yder der zelve.[1] Zelf in later tyd getuigt gemelde Plinius, Dat Julius Caesar vanT I M O M A C H U S den Byzantiner heeft laten schilderen de beelden van Ajax en Medea, om in den Tempel van Venus de Teelster opgehangen te worden, en hem daar voor betaalt 80 Talenten. Eyndelyk, wat hoogagting men oulings voor de Schilderkonst had, zal uit Demetrius blyken. Deze gestoort op die van Rhodus, om dat zy een verbond hadden aangegaan met zyn vyand Ptolomeus: dat zy ge[ 3 ]dood hadden Alcinus den Epiroter, een wakker Krygshelt: dat zy een schip hadden aangehouden met een ryke lading, hem van zyn Huisvrouw Phila toegezonden, en het zelve aan Ptolomeus verzonden; kwam met zyn krygsmacht voor die vesting, met voornemen om de zelve door vuur en zwaard te verwoesten. Wat gebeurt'er? de belegerden zenden gezanten, om hem te smeeken, dat hy niet hen, die misdaan en sulks verdient hadden, wilde verschoonen, maar alleen een Konststuk van J A L C H U S : om welk op te maken, P R O T O G E N E S van Caunus bezig was. Demetrius belust, gaat dit Konststuk bezien, en wort zoodanig door het verwonderlyk Tafereel bewogen, dat hy zyn voornemen staakt. Zie Plutarchus in 't leven van Demetrius. Hierom zietmen ook dat de beruchtste Schryvers onder de Grieken, en Latynen de Schilderkonst hoog verheven, en daar van met grooten roem geschreven hebben. Maar wat hunne Konstwerken, als ook de Boeken die men zeit dat A N T I G O N U S , P R O T O G E N E S , T H E O P H A N E S , E U P H R A N O R , X E N O C R A T E S en A P E L L E S , over de Schilderkonst (deze droeg zyn boek op aan zynen leerling Perseus) geschreven hebben aanbelangt, daar mede is 't als met vele hunner Filosofen gelegen, daar men alleen van weet, dat zy boeken van hunne geleertheit en wetenschappen geschreven hebben, maar dat zy zamen door den alles verslindenden tyd vernielt zyn: zynde niet als de roem hunner Konstwerken, en Geleerde schriften de vergetenheit ontvlugt. Gelukkiger zyn de Italianen dan de Grieken om dat hunne boeken, die zy over de Schilderkonst, en 't leven der Schilderen geschreven hebben [ 4 ]ben, 't bederf des tyts ontworstelt, noch in wezen zyn; als daar zyn de schriften van den Ridder Georgio Vasari, deze heeft geschreven tot het jaar 1567, en zig daar in van de aanteekeningen van Laurens Giberti, Dominico Girlandai, en van den grooten U R B Y N bedient. Als mede van Giov. Baglione, welke schryft tot den Jare 1642, zynde een vervolg op Vasari. Carlo Rudolfheeft mede een Boek geschreven van de Konstschilders, maar deze handeld alleen van de Venetianen. Leonard da Vinci, van de Schilderkonst in 't Italiaans, met een lange Voorrede van Rafael du Fresno, Giov. Paolo Lomazzovan de Proportieof Lichaamsmeting. Maar dit kan tot ons oogmerk niet dienen, noch ook Franciscus Junius, hoewel ik 't zyner roem zeggen moet, dat een wonderbare zucht, en geneigtheit tot de Konst zyn boezem bezeten heeft, terwyl hy zig die onnavolgelyke moeite om alles dat tot lof, en bevorderinge van de Konst noodig is te weten, uit d'akelige outheit op te delven niet heeft ontzien, maar loffelyk uitgevoert, en de Konst een Kroon op 't hooft gestelt, welker luister de nyd, tyd en onwetenheit niet zullen verduisteren; en dus zyn oogwit bereikt. Na hem heeft K A R E L V A N M A N D E R de pen opgevat, en de leerlessen der Konst niet alleen in Vaarzen beschreven, maar is ook d'eerste geweest, die de gedagtenisse der Nederlandsche Konstschilderen (op dat die niet in 't graf der vergetenheid gesmoord wierden) ten voorbeelde der nakomelingen geboekt heeft. Een geruimen tyd daar na heeft K O R N E L I S D E B I E , van Lier, het zwaart op gevat, maar wel meest voor de glory zyner Landslieden geschermt, en zig weinig aan de Hollandsche Konstschilders [ 5 ]laten gelegen leggen. Ook zyn 'er na dien tyd Fransche Schryvers geweest, als Andre Felebien, Florent. le Comte, en Du Pile, die het levensbedryf van sommige der voornaamste Nederlandsche Konstschilders beschreven, en my noch al in dingen die duister waren licht gegeven hebben. Maar meerder dienst heb ik uit dat kostelyke werk De Teutsche Academie van Joachim van Sandrart, auf Stoctau, Hoch-Furstl. Pfalz - Neuburgischen Raht; konnen trekken. Dit werk beschryft de Konst en Konstoeffenaars van hun eersten aanvang af, even als van Mander, en vertoont daar nevens in 180 Tafereelen, de beroemste Griekse, Roomse, Franse, Hoog- en Nederduitse Konstschilders, door de voornaamste Plaatsnyders in koper gebragt. Waarlyk een werk waar door de Schryver een onverwelkelyken roem behaalt heeft, en ook in 't byzonder moet geprezen worden om dat hy zonder veel eenzydigheit de Nederlantsche Konstschilders zoo wel als de Hoogduitsche, naar mate van hunne verdiensten pryst. En al schoon hymee, als anderen, van Mander(in opzicht der genen, die door hem beschreven zyn) volgt en naschryft, gelyk ook de gansche schikking van 't werk op de selve leest geschoeid is; zoo heeft hy 'er meer op zyn lyst; door dien hy vervolgt tot het Jaar 1675. Egter is 't 'er zoo mee gelegen, dat wy met Seneca konnen zeggen: De genen die voor ons geweest hebben, hebben veel gedaan; doch voor ons is noch wat overgebleven om te doen. Laat ons dan deze dingen, die wy ontfangen hebben, trachten te vermeerderen, en dit erfgoed grooter aan onze nakomelingen overgeven. Dat nu de volgende Eeuwen, ook deze in welke wy leven, roemwaarde Konstenaars konden opleveren: dat de zucht der Konstkwekende Muzen [ 6 ]aan geen lucht of waereldsoort bepaalt is, en dat die buiten Griekenland, en Romen wonen van de selve voor geen aterlingen gehouden worden: als mede dat het gewest daar men de Nederduitsche taal spreekt, hoe kleen in opzicht van Italien en andere Landen en Koningryken, in zyn begryp en omtrek, geenzints onvruchtbaar is geweest, in 't voortbrengen en aankweken van brave vernuften, noch misdeelt van Roemwaardige Konstenaars: maar dat de Schiltgodes zelf binnen den Hollantschen Leeuwentuin, zoo outyts als in later tyd, en noch, doorluchtige Konstoeffenaars heeft doen ontspruiten, zulks lyt geen tegenspraak. Het eerst gezeide heeft K A R E L V A N M A N D E R , wiens yver elk pryzen moet, door menigte van voorbeelden betoogt: en het laatste zullen wy, die zyn Boek van het Levensbedryf der Schilderen, voornamentlyk in opzicht der Nederlantsche Konstenaren, voornemens zyn te vervolgen, doen blyken. Egter hebben wy het zelve zoo eng niet konnen bepalen, of wy moesten somwyl een buitensprong doen tot nabuurige landen; om dat vele van onze voorname, zoo oude, als nieutydze Konstschilders uit Duitslant, Zwitzerlant, Gulikerlant, Keulslant, en zoo voort, zig in Gelderlant, Brabant, en andere omleggende Provincien, als ook in Hollant met 'er woon begeven, hunne Konst daar geoeffent, en hunne levensdagen daar als inboorlingen gesleten hebben. Als G A S P A R N E T S C H E R , geboren te Praag, in Bohemen; J O H . L I N G E L B A G en A B R . M I N J O N , te Frankfoort; J A N L I S , te Oldenburgh; P E T E R P A U L U S R U B B E N S , te Keulen; G E R . L A I R E S, te Luik; G O V . F L I N K, [ 7 ]te Kleef; N I C O L A A S D E H E L T S T O K A D E , te Nimwegen; L U D . B A K H U I Z E N en F R E D . D E M O U C H E R O N , te Emden; E R N S T S T U V E , te Hamburgh; D I D E R I K F R E R E S , te Enkhuizen; G E R . T E R B U R G H , te Deventer; L A M B . J A K O B S E , te Lewaarden, en een groot gedeelte in Brabant. In tegendeel weer Nederlanders die door reislust geprikkelt, hun gantschen levenstyd, buiten hun Vaderlant, hebben gesleten, en hun Konst ten dienste van vremde Hoven geoeffent. Om deze hebben wy dikwerf over woeste zeen, en steyle Alpise Gebergten, om bescheiden moeten uitzien; 't welk egter niet belet dat dit Boek alleen den naam van H E T L E V E N S B E D R Y F D E R N E D E R L A N T S C H E K O N S T S C H I L D E R S op 't voorhooft draagt. K A R E L V A N M A N D E R , om ter zake te komen, sluit (na dat hy een Lyst van de toenmaals levenden heeft opgestelt) zyn Boek met het Jaar 1604. en dus is 'er van dien tyd, tot nu, een groote hondert Jaar verloopen, zonder dat iemant het zelve in dusdaniger voegen vervolgt heeft in de Nederduitsche taal. Overzulks was het wel hoogtyd (daar niemant de schade van zoo groot verlies ter harte gaat) dat de pen wierd opgevat, eer dat de verslindende tyd de gedachtenissen van velen geheel had uitgewischt. Gezegent Negental, aankweeksters van eerlyke Konsten en Wetenschappen op Parnas, die door de tintelende vuurstralen van Apolloos Hoofdsierselen in gloet gezet, uwe Gunstelingen, als zy daarom smeeken, door dat zelve vuur den boezem ontsteekt, hunne geesten opwakkert, en een duidelyk begryp der zaken doet hebben, be[ 8 ]gunstigt myn voornemen, en helpt my de dingen door de vergetenheit met duisterheid omzwachtelt, ontwindelen; op dat ik een verklaart gezicht kryge van het duistere: de Konst naar hare waarde, en elk der Konstoeffenaren ten Tooneel brenge, eyndelyk na mynen afgesloofden yver zeggen mag met Horatius: 'K heb een gedachtenis den Volken Voltooit, die 't staal verduuren kan. Maar my dunkt, dat ik van ter zyden hoor zeggen: Waar steekt gy u in? Wat beweegt u ongevergt zulken last op uw schouders te torschen, te waken, terwyl anderen hun rust nemen? en in uwe uitspanningen altyd overkropt met overdenken, ondersoeken en nasporen van dingen, die lang verleden zyn, eyndelyk, u te bekommeren met iets, waar van gy u kond ontslaan; inzonderheit in zulk een eeuw als waar in wy leven, Daar yder voor zig zelven, byna niemant voor een 's anders nut, of voordeel is? en men in dezen bedorven tydt van velen niet alleen weynig danks heeft te wachten voor die moeiten: maar in tegendeel Bedilzuchtigen (daar de spreuk: De beste stuurluy staan aan lant, op toegepast kan worden) op den schryfstyl, opschikking en woordenvoeging (schoon zy van hunne bekwaamheit nooit proef gegeven hebben) zullen vitten en hairklooven. Wat nu gedaan? zal ik dit prysselyke voornemen, dat tot roem der Konstenaren, en tot opbouw der Eedle Konst strekt, om het bedillen van Momus nachtbroedzel, dat het heldere licht van wetenschap in zyn Uylegezicht niet verdragen kan, staken: en het den genen die daar [ 9 ]naar verlangen en reikhalzen onthouden? Neen! De Rede leert my, dat, behulpzaam te wezen tot eens anders nut( waar in het ook wezen mach) zo wel als tot zyn eygen, de keten is, die de menschelyke zamenlevinge schakelt. Hoe lief zou het wezen als alle menschen naar hun vermogen toeleyden tot elks byzonder en algemeen nut: de Konstenaars onderling als een lichaam, en elk der zelve als byzondere deelen, gereed waren om elkander dienst te doen, behulpzaamheit te bewyzen, en dus de Konst op te bouwen! Die alleen voor zig zelfs is(zeit de spreuk) toont dat hy een vrek is. Maar het is te beklagen, dat de waerelt thans hoe langer hoe meer bedorven wort, en door die kwade geaartheit oorzaak is, dat velen die tot nut voor 't algemeen, en den weetlustigen in 't byzonder iets zouden konnen voor den dach brengen, hun pen te ruch houden; om dat zoo ras 'er iets aan 't licht komt, 't zelve straks door spot-en lasterschriften wort gehekelt: een misdryf, dat den grondt leid om alle fraaije wetenschappen te dempen, en voor altyt te smoren. Dus begreep het ook de doorluchtige Ystroomdichter, daar hy zeit: Heeft Scaliger niet Flakkus lier, Zoo goddelyk van klank en zwier, Beschuldigt van vervalschte snaren? En word niet Nasoos eed' le geest Gebrandmerkt, of hy onervaren, Te los, en welig was geweest? Wie zoekt zich dan in 't licht te geven, Word dit die Helden aangewreven? 'T was een vremd begryp van myn meester [ 10 ]Samuel van Hoogstraten, dat hy zyn Treurspelvan D I E R Y K en D O R O T H E , of de verlossing van Dordrechtaan d'Afgonst opdroeg met deze woorden: Maar indien ik om de gemeene sleur te volgen, gehouden schyn eenig patroon te kiezen, wel aan, ik offer dan deze verzen aan de verwoede en felle tanden van de verhongerde Nydt. Waarlyk een stout bestaan, de Nydt te tergen, en uit te dagen. Wy willen liever zyne onverbeterlyke konstlessen, dan diergelyke stoutheit ten voorbeeld van naarvolging nemen; want de Nyd slaat tyts genoeg, en ongetergt, de klauwen in yders Schriften, als ook de Bedilzuchtigen, zonder dat hun oordeel wort gevergt. Maar wyl ik door dit myn schryven niemant in den wech loop, of schade aanbrenge, maar de gedachtenissen der Konstenaren, tot luister van de Konst, en eer hunner nakomelingen, alleen tracht levendig te houden, wil ik een gewenster lot hopen. En beurt het echter dat de laster my hier over aanklampt, ik zal hem met een taay gedult afkeeren, terwyl ik aan den anderen kant my troost met de hoop, dat de bescheydenen deze myne nutte verhandelingen zullen pryzen, en myn yver dank wyten, als die Myn tydgenooten ten geval, Den vrekken tyd den tyd ontstal. Doch dit alles overgeslagen, wil ik my tot het begin schikken, en den bescheiden Lezer voorstellen: of niet wel voeglyk wezen zal, yders Konstenaars Levensbedryf, daar het van Manderheeft gelaten, op te nemen? Zy zullen met my ja oordeelen; want daar zyn veele Konstschilders, als H E N D R I K G O L T Z I U S , M A [ 11 ]T H E U S en P A U L U S B R I L , O C T A V I O V A N V E E N , H A N S R O T T E N H A I M E R , A B R A H A M B L O E M A A R T enz. die, wanneer hy zyn Boek eindigde, in 't jaar 1604 noch in leven waren, zoo dat hy hunne geheele Levensbedryf, tot het einde van hun Leven, niet heeft konnen beschryven. Gelyk ook veele welker naamen hy alleen noemt, als: A D A M V A N O O R T , H E N D R I K V A N B A L E N , S E B A S T I A A N F R A N K S , F R A N ç O I S S T E L L A R T , A D A M V A N F R A N K F O O R T , P I E T E R K O R N E L I S Z . V A N R Y K , R O E L A N T S A V E R Y , P A U L U S M O R E E L S Z . , F R A N S H A L S , H A N S S N E L L I N G , T O B I A S V E R H A A G T , P I E T E R L A S T M A N , A A R T J A N S Z . D R U I V E S T E I N , en meer andere. De laatste achten wy maar als met kryt geschetst, d'eerste maar ten halven af gedaan, of (om naar de wyze der Schilders te spreken) gedoodverft. Waarom wy ons bevlytigen zullen om elks Levens vervolg, zoo na 't ons doenlyk is, daar aan te voegen, en alwaar aan hunne Levensbeschryvinge iets komt t'ontbreken, dat te vullen. Inzonderheid zullen wy ook die, welke geheel verzuimt, en door van Mander over 't hooft gezien zyn, tot meerder volkomenheid met hunne Afbeeldzels (gevolgt naar de beste Schilderyen, Tekeningen en Printen die te bekomen waren) daar toe voegen; Als met name, D E S I D E R I U S E R A S M U S , B E R N A R D V A N O R L E Y , K O R N . A N T O N I S S E , D A V I D J O R I S Z . , J O A N D A C K , J A N D E H O E Y , D I R K en W O U T E R C R A B E T H , van welke men tweezints kan zeggen: dat zy doorluchtige werken gemaakt hebben; Mr. I S A K N I C O L A I , J A N V A N K U I K W O U T E R S enz. [ 12 ]Daar en boven hebben wy deze Konstwebbe doorgaans met leerzame Zinspreuken, en nutte leeringen voor de Schilderjeugt, als ook met verscheiden Redenvoeringen over voorname grontregelen en wezentlyke zaken van de konst, doorweeven: vele duistere Historien, benamingen, en spreekwyzen opgeheldert: der Heydenen Oudtydze gewoonten, en gebruik, omtrent hunne Feesten, wyze der Veeslachtingen, Offerdiensten, en toerustinge der Offerdieren aangeweezen. Als ook mede de gedaanten der Altaaren met hunne versierselen, en Offergereedschappen, uit de oude marmere overgebleven gedenkteekenen, en Roomsche Muntstukken opgedragen, in printverbeeldingen, tot zonderlingen dienst der Leerbegerige Schilderjeugt vertoont, nevens onze Aanmerkingen, en Redenvoeringen over de zelve. Ook de wyze van Strafoeffening, Lykbegravingen, en Zinteekeningen op Standaarden en Leegervaandelen der Hebreeuse, Grieksche en Romeinsche Volken, welke oulings in gebruik waren. Wy vertoonen ook in print verscheide Beeltenissen van d'aloude Waereltvorsten, als Antiochus Epifanes, Filippus van Macedonien, Alexander den Grooten, &c. ook Filosofen, inzonderheid welker bedryven het penceel en de teekenpen stoffe geven tot verbeeldingen; om de ware beeltenissen, in stee van verdichte in het tafereelwerk te konnen gebruiken, die wy alle gevolgt hebben naar hunne Medalien, en marmere Kopstukken, welke voor egte bestempelingen in de Konstkabinetten opgesloten en bewaart worden. Al het welke wy tusschen de bedryven zullen invoegen; om den Lezer door die veranderinge (even als de aanschouwers der Tooneelen, by tusschenpoozen, door het snarenspel vermaakt worden) te verlustigen. [ 13 ]

Van de Konst der overledenen zullen wy vryborstig ons oordeel geven, en 't een tegen 't andere in vergelyking brengen: doch van de penceelkonst der levenden alleen zeggen, waar in hunne Konstwerken bestaan, en aanwyzen waar, en in wier Konstkabinetten eenige van hunne voornaamste Konststukken te zien geweest of noch te zien zyn; dienende met een tot wegwyzer voor alle vremdelingen, die geneigtheid hebben om de Konst der voornaamste Nederlantsche Konstschilders te zien. Ook zullen wy, op 't einde van ons werk de Tooneelwetten, anders 't Gebruiken Misbruik des Toneelsvan den braven Dichter Andries Pels, op de Schilderkonst toepassen, en uit der zelver grontwetten voorbeelden tot Bespiegelinge afleiden. Waar uit blyken zal dat de Dicht- en Schilderkonst eene en zelve Grondregelen tot haar Basis, of voetstuk hebben: en dat de meesters der Toneelen, gelyk de Historyschilders, die noodig hebben te weten; dienende niet alleen tot de Schilderjeugt die zich tot de oeffening der Historien wil begeeven: maar ook met een tot de Konstminnaars; op dat zy met een konstkundig oordeel, eene onfeilbaare keure zouden konnen doen. Zoo 't ymant verwaantheid mochte denken te wezen dat wy van zoo veele wigtige zaken, en 't edelste van de Konst bestaan te oordeelen: dien antwoord ik in dit opzicht als de genoemde Pels in zyne vertaling van Horatius, in opzicht van de Dichtkonst, met een weinig verandering: 'K zal, als de stypsteen doen, die 't yzer wel kan scherpen, Al blyft zy zelve bot; 'k zal onderwyzen, hoe Men wel moet schild'ren, alhoewel ik 't zelf niet doe; [ 14 ]'K zal toonen, waar de schat der Maalkonst is versteken, Wat brave Schilders maakt en voort weet aan te kweeken; Wat wel en kwalyk voegt; hoe hoog de kundigheid Van Schilders legt, hoe ver de dwaaling hen verleidt. Ten minsten zal ik de brugh leggen, daar anderen konnen over stappen tot meerder volmaaktheit. Wy hebben ook aangewesen de veranderingen die de Konstoeffenaars, zedert dat de Keizer Maximiliaande zelve geadelt heeft, zyn onderhevig geweest: Hoe dezelve naderhand door de Stedebedienders onder Ambagtsgilden betrokken, en hoe daar weer uit ontworstelt zyn, met de verzoekschriften, en actenvan scheydinge enz. Hier benevens heb ik my van een klaaren en verstaanbaren Schryfstyl bedient, het slepende onrym somwylen met een vaarsje doormengelt, dat de tong by beurten op maat doet huppelen, een verandering die de verdrietelykheid in 't lezen beneemt; dewyl ik niet alleen den genen die in de letteren geoeffent, de boeken met een gefronst voorhoofd doorbladeren, maar elk tragt te behagen en dienst te doen. Een schakel van agtereenvolgende zaken van gelyken aart te lezen maakt den Lezer verdrietig: en voordachtelyk duister te willen wezen, is wel een vond om den Lezer vol verwondering te brengen over het verstant van den schryver: maar 't is te gelyk ook waarheit dat een inhoudende of raadzelagtige styl, onbekende, en t'zaamgewronge woorden den zin verworgen, waar door de Lezer, die zig daar niet aangewent heeft, niet verstaat wat hy leest, een last, die mynen Konst [ 15 ]genooten, voor wien dit werk ten meerendeelen is opgestelt, niet is te vergen. Wy hadden met den aanvang van dit werk geen gedachten, of toeleg, om Konstenaressen ten tooneel te voeren, of Glasschilders in myn Boek nevens andere in te voegen; maar verscheide redenen hebben ons daar toe doen besluiten. 1. Om dat wy zagen dat van Manderons daar in was voorgegaan, die een gansche Lyst van vernuftige Vrouwen opgemaakt heeft, en de Glasschilders, als ook de Schilders met Ey, Lym en Waterverf, mede Schilders noemt, en zulke die hun werk daar van maken mede onder de Konstschilders telt: gelyk ook Samuel van Hoogstraten; aangezien het zelve meede door behulp, of 't gebruik van 't penceel geschied. 2. Dat veele van de oude, en jongertydsche Olyverfschilders ook het Glasschilderen hebben gehanteert, als oulings Luc. v. Leyden, Lange Pier, Marten Heemskerk, Hendrik Goltzius, Jan van Bronkhorst, Pieter Holstein, Abraham Diepenbeekenz. en jongst geleeden Jacob van der Ulst, Borgermeester van Gorkum. 3. Om dat de Glasschilders, zoo wel als de Olyverfschilders voor opbouwers en voortplanters van de Konst in dien vroegen tyd moeten geacht worden, als uit welke weêr andere zyn ontsproten, en uit hunne Konstlessen en Voorbeelden voortgeteelt; als onder veele de Vader van den beruchten A N T O N Y V A N D Y K , die mede in zyn tyd een Glasschilder was in 's Hartogenbosch. Gelyk ook die twee gebroeders D I R K en W O U T E R C R A B E T H , daar Gouda nu noch trots op is, welke een zoon en verscheide brave Meesters hebben [ 16 ]voortgeteelt en naargelaten enz. Als ook om dat de Glasschilders thans maar weinig in getal en die Konst met hare bewerkers genoegsaam ten grave gedaalt zynde, over zulks ons weinig werk, en by gevolge dit boek niet veel meer dikte konden geeven, of toebrengen. Deze zelve Rede deed my ook besluit nemen van zulken die uit een enkele drift en zucht tot de Konst, (zonder toeleg om voordeel daarvan te genieten) het penceel hebben geoeffent (schoon in die volkomentheit niet als andere die het met een tot hun kostwinning dient) om hun yver te gedenken. Daar en boven hebben wy ons een schikking in dit werk voorgestelt, waar door elk Konstschilder volgens zynen stipten geboortentyd te voorschyn zal komen en veele met hunne Beeltenissen, die een groot honderd zullen uitmaken, behalven verscheide andere platen, elkander in rang zullen volgen, en men daar by ook op het Jaartal zal konnen zien, wie'er in tegendeel (zoo veel ons doenlyk is geweest) gestorven zyn. Daar van Manderniet heeft opgelet: want hy plaast M I C H I E L M I E R E V E L T geboren 1568. voor H E N D R I K G O L T Z I U S die geboren is 1558. gelyk ook K O R N E L I S V A N H A A R L E M geboren 1562. voor O C T A V I O V A N V E E N geboren 1558. Noch ook heeft K O R N . D E B I E daar zoo naauw acht op gegeeven, maar zomwylen den eenen voor den anderen gestelt. Uit dien hoofde of in gevolge van onze voorgestelde leyding komt na 't openen van onzen GROOTEN SCHOUBURGH der KONSTSCHILDERS, d'eerste te voorschyn, met zyne Beeltenis, [ Plaat A ]

17
Desiderius Erasmus.
Wy hadden niet gedacht dat dit groote licht der geleertheid onzen S C H O U B U R G H
zou beschenen hebben; (want wy al ter halver wegen van ons pennewerk gekomen
waren, eer wy hadden ontdekt, dat hy ook 't penceel uit Konstliefdigheid gehanteerd
had) en noch minder dat wy met dit zelve het Tooneel openen zouden. Maar Dirk
van Bleiswykgaf ons in zyne Beschryving van Delf, de gelegenheid daar toe aan
de hand, op de 321 en 360. bladzyden.
Hy is geboren binnen de Stadt Rotterdam in 't Jaar 1466, op den 28 van
Wynmaand. Anderen willen dat hy tot Gouda geboren is, en tot Rotterdam aan de
Maas opgevoed. Wy laten het die Stedelingen betwisten. Zyn Vader was Gerard,
en zyn Moeder Margrietegenaamt, afkomstig van een eerlyk geslacht te
Zevenbergen. Deze, ontydig door de pest uit deze waerelt wechgerukt zynde, quam
onze Gerard Gerardzen(welke benaminge hy naderhand in D E S I D E R I U S
E R A S M U S verwisselde) onder het bestier van drie opzigters of voogden: die hem,
(na dat hy al vorens tot Deventer de beginselen der taalgeleertheid aangevangen
had) in 's Hartogenbosch in 't Fraterhuisbestelden, met voornemen om hem tot de
Kap op te brengen. Maar alzoo de pest aldaar hand over hand toenam, wendde hy
zig weder tot zyne voogden, die nergens meer op toeleiden dan om hem het
Kloosterleven smakelyk te maken; gelyk hy dan hunne geneigtheid ten gevalle, zig
begaf in het vermaarde Klooster, dicht by Delf gelegen, Siongenaamt. Dit was
ontrent den jare 1486.
De proefjaren uit, en hem gevraagt zynde wat
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
18
hy nu van zin was, gaf hy den Oversten van 't Klooster tot antwoort: Dat hy noch
de waereld, noch het kloosterleven, noch ook zig zelven recht kende, en gevolgelyk
tot geen Verband kost besluiten, maar voornemens was, gelegenheit te zoeken van
zig vorder in de geleertheit te oeffenen. Doch dit ging zo vlot niet, ten zy de Bisschop
van Uitrecht hem een voorspraak waar geweest, die hem ook een byzondere gunst
bewees, met hem voor te dragen by den Bisschop van Kamerik, die voorgenomen
had een reis door Duitschland en Vrankryk, naar Italien te doen, en iemant zocht,
die bedreven was in veele talen: 't geen onzen D E S I D E R I U S beter geleek, dan
binnen den ringmuur van een Klooster besloten te zitten.
Die reis volbracht, en hy weder in Holland gekomen zynde, leiden zyne twee
Voogden, (een was onderwyl gestorven) hem op nieuw, als voren aan 't oor, zelf
met bedreiginge, dat hy zig tot het kloosterleven schikken zoude. Daar echter 't niet
toe zoude gekomen hebben, ten ware een zyner goede kennissen, daar hy in zyne
jeugt te Deventer mee ter school gelegen, en op een kamer geslapen had, hem
door schoone woorden had weten te bekoren. Gelyk hy gevolgelyk zig dan in het
klooster Emaus, of ten Steenegenoemt, by Gouda, op den Yssel gelegen, begaf.
Of het nu is geweest de geneigtheid tot zyn ouden Vriend, de overvloed van deftige
Boeken, daar men doen ter tyd zoo gereed niet als thans aan konde geraken, of
dat de wetten van dat Convent, hunne kloosterlingen zoo eng in hunne doeningen
niet bepaalden, dat hy dit voor andere verkoos, weet ik niet; hoewel ik rede vind om
het laatste te gelooven; aangezien hy, aldaar in zyne uitspanningen,
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
19
de Schilderkonst geleert, en geoeffent heeft; ja zoo hoog daar in door byzonderen
vlyt, en vernuft is opgeklommen geweest, dat de Gedenkschriften melden, dat de
Prioor Kornelis Musius, eertyds een Tafereel, verbeeldende de kruissing van Christus,
gehad heeft, dat ERASMUS geschilderd had; 't geen van alle Konstkenners geprezen,
en van gemelden * Musiusvoor wat byzonders in zyn Konstkabinet bewaard is
geweest.
Een groot vernuft vind de toegangen, die tot de wetenschappen leiden, gebaant.
Zoo dat Gratiaante regt zeid: Daar zyn lieden die ras volmaakt worden, in alles wat
het ook wezen mag; andere ook die traag of zelden daar toe geraken; de rede is,
om dat de een zyne vleugelen, de ander zyn beenen gebruikt.
Meerder aanwyzinge van zyne Konstwerken ben ik niet magtig geworden; en
geen wonder, de tyd heeft van 't Klooster, waar in hy de Konst geoeffent heeft, den
eenen steen op den anderen niet gelaten; alleen is de naam, ten bewys dat het'er
geweest is, door de loffelyke Schryf- en Drukkonst, in weerwil van den verslindenden
tyd, uit het puin, ter onsterflykheid, geborgen.
Hy is te Bazel gestorven op den 11 van Hooimaand 1546, oud 70 Jaren, en heeft
een onverwelkelyke roem van wegen zyn geleertheid nagelaten.
Zyne gevolmachtigden over de uitdeelinge van zyne naarlatenschap, hebben
hem te Bazel, in de Groote Kerk, een aanzienlyke Grafstede laten op-

  • Dit was Kornelis Musius, Proost van St. Aachten Klooster, binnen Delf, die naderhand door

een meer als Barbarische wreedheid mishandeld, en eindelyk door bevel van Lumsy, Grave
vander Mark, deerlyk verworgt werd. Zie de Beschryving van Delf p. 444.
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
20
rechten. Gelyk ook de Rotterdammenaren tot luister hunner Stad, hem eerst een
steenen, naderhand een metalen beeld hebben opgerecht; daar de Prins der
Nederduitsche Dichters, dus van spreekt:
Wat wysheit Latium en Grieken hield besloten,
Begreep gansch Kristenryk zoo haastE R A S M U S kwam,
En gaf met zynen naam aan Hollands Rotterdam,
Een naam, vermids hy was uit haren schoot gesproten.
Zy, als de dood het licht voor hem had afgeschoten,
Noch 't rottende gebeent', noch stuivende assche nam:
Maar rechtte een steenen* Beeld. De Nyd spoog vuur en vlam,
En zocht geweldig hem van 't Outer af te stooten.
Dan laas! Geleertheits pronk zig keerd aan nyd noch spyt.
Geen graf zyn Faam bestulpt. Hy helderd met den tyt.
Zyn krans groent onverwelkt, en bloeid in afgunst veylig:
Die onlangs was van Steen, nu glinstert van Metaal.
En zoo de Nyd zig steurt aan deze pracht of praal,
Zoo giet men licht van Goud den Rotterdamschen
H E Y L I G .
Op den voet des beelts heeft men dit van J. Oudaan:
Hier rees die groote Zon, en ging in Bazel onder:
De Ryksstad eer' en vier' dien Heilig in zyn Graf;
Dit tweede leven geeft, die 't eerste leven gaf;
Maar 't licht der talen, 't zout der zeden, 't heerlyk Wonder,
Waar met de Liefde, en Vrede, en Godgeleertheit praalt,

  • In den Jare 1572.

Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
21
Word met geen Graf geëert, noch met geen beeld betaalt:
Dies moet hier 't luchtgewelfErasmus overdekken,
Nadien geen mind're plaats zyn Tempel kan verstrekken.
Hier aan volgt de Konstige Glasschilder
David Lorisz.
Hy was geboren te Delf: maar in wat jaar is my tot nu toe onbekend; alleenlyk word
besloten, dat hy een Delvenaar was, uit de predikinge der zesentwintig Apostelen,
die van den Koning der Wederdooperen waren uitgezonden, welke onder andere
nieuwe verzinzelen den Volken verkondigden, dat 'er zederd Christus, vier Propheten
waren opgestaan: twee valsche, te weten de Paus van Romen, en Martyn Luther;
en twee waarachtige, namelyk Jan van Leyden, en David van Delf. Deze was (voor
den tyd dat hy door Obbe Philipstot Bisschop over de Doopsgezinden tot Delf
gesteld wierd) een konstig Glasschilder van zyn beroep; waar van noch zommige
overblyfzelen te Delf, in 't jaar 1667. te zien waren.
Hy was een Speelmans zoon, onbedreven in taalkunde, doch volgens getuigenis
van alle die van hem hebben geschreven, eigen wys, en niettemin byzonder loos,
enz. schoon van aangezicht, en wel gemaakt van leden, in zeeden gemaniert, en
wel bespraakt. Hy had een langen gekrulden geelen baard, waar aan hy ook, als
men hem, begraven zynde, naderhand weder ontgraafde, om te verbranden, kenbaar
was.
In den jare 1538 den 2 van Loumaand kwam het eerste Placcaat tegen hem uit;
waar uit men by gissinge eenigzins zyn levenstyd kan afmeten: en het tweede
Placcaat den 2den van Sprokkelmaand daar
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
22
aan volgende, binnen welken tusschentyd zyn moeder (die in het doodvonnis
genoemt word Marytje, Jan de Gorters Dochter, Weduw van Joris de Coman en
Moeder van David Jorisz) om dat zy herdoopt was, binnen 't Klooster van de
Cellebroers te Delf wierd onthooft, en ook daar begraven.
Wanneer hy zich aan langer, uit vreeze van aangegrepen te worden, en in banden
te geraken, in de Nederlanden niet dorst vertrouwen, is hy in 't Jaar 1544 met zyn
Huisgezin naar Bazel vertrokken, en na dat hy daar els jaren gewoont had, op den
26 van Oegstmaand 1556 gestorven, en in de Parochie- of Hooftkerk, (zyn naam
verandert hebbende in Jan van Broekom niet agterhaald te worden) begraven.*
Heden worden noch van zyne Teekeningen by de Liefhebbers t'zyner
gedachtenisse bewaard. De Konstliefdige Jacob Moelaartte Dordrecht heeft 'er vier
stuks die van zyn eigen hand geteekend zyn, te weten: de Vinding van Mozes. De
verbeelding van 't Lant van Beloste: Daar Petrus de sleutels ontfangt. En de
verbeelding van den Hoofdman over Honderd. Deze met de pen omgetrokken en
met het penceel geschaduwt, zwemen naar de handeling van Lucas van Leyden.
Zyn beeltenis kan men zien in de P L A A T A. nevens die van Erasmus, waar onder
aan de byvoegzelen der Konstgereetschappen zich een masker omwoelt van een
slang ('t geen ten Zinnebeeld van zyn levenswyze strekt) doet zien.
[Kornelis Antonisze]
Volgt in order van tyd
K O R N E L I S A N T O N I S Z E geboren tot Amsterdam. Van zyn penceelwerk
ziet men

  • Zie hier van breeder in de Beschryving van Delf pag. 763.

Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
23
op de Thesaurie Ordinarisde afbeelding van Amsterdam, in dien stant als het zich
vertoonden in zyne eerste bemuuring, die in 't jaar 1482 begonnen werd. Dit stuk
is door dezen K O R N E L I S A N T O N I S Z E in 't jaar 1536, toen ter tyd Schutter der
Voetboogs Doelen, en in 't jaar 1547, Raad dier Stad geworden, naar 't leeven
gemaalt, en de Dichter Jan Vos maakte daar op deze regelen:
Hier beurt zich Amsterdam; vol hoop, uit brakke veen.
Zoo wort een Visschers buurt de haven aller zeên.
Op zulk een grontvest weet het Land zyn Staat te zetten.
Men bloeit door Koopmanschap, men leeft door wyze Wetten.
Deze heeft ook naderhand het zelve oud Amsterdam met deszelfs Kloosters, Kerken,
en andere gestichten, in 12 plaaten Houtsnee gebracht, doen drukken, en aan Keizer
Karel den V. toen Graaf van Holland, opgedragen, die het zelve met Octroi
bestempelde voor 't namaken. Waar van afdrukken onder de Minnaars van Oudheden
berusten.
[Jan De Hoey]
En nevens hem verscheind:
J A N D E H O E Y geboren te Leyden in 't Jaar 1545. By wien dees de Konst
geleert, of wat hy geschildert heeft, weet ik niet. De roest des tyds heeft de
gedachtenis van 't zelve uitgewist, en ons alleen flaauwe merkteekenen overgelaten
tot bewys, dat 'er zulk een Konstenaar in die vroege eeuwe geweest is; wiens
penceelwerken met de goedkeuring van Hendrik
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
24
den IV. Koning van Vrankryk vereert zyn geweest. Die hem ook tot zyn
Kamerdienaar, en opzichter zyner Schilderyen of Konstbewaarderschap verheven
heeft. En Fl. le Comtein zyn Kabinet der Konstengetuigt: dat hy in al zyn
bedieningen tot zyn zeventigste jaar toe, wanneer hy stierf1615, een gerust leven
(dat zeldzaam is) gehad heeft;aangezien de Nyd voornamentlyk in de Hoven zich
ontdekt: 't geen ons doet besluiten dat hy zich op de Staatkundige levenswyze
grondig verstaan heeft, welke Gratiaan een byzondere hoedanigheyt noemt die niet
in boeken, noch in de Scholen wort geleert, maar op de Toneelen van het vernuft,
en in den Schouburg der bescheidentheid. En besluit: Dat de kundigheid van met
alle menschen te konnen omgaan, zommigen meer dienst en nut gedaan heeft dan
de zeven vrye konsten t'zamen.
Onder de heldere Konststarren die van Rome de Waerelt omscheenen hebben,
was R A F A E L V A N U R B Y N inzonderheid in dezen tyd berucht: Des velen al vroeg
die Leidstar in haar Stantplaats hebben opgespeurt; om door behulp van dat
hemelsche Konstlicht de diepe verborgentheden der Konst t'ontdekken.
[Bernard van Orley]
Onder deze (waar aan van Mandermaar met wynig woorden gedenkt (was
B E R N A R D V A N O R L E Y , gebooren in Brabant, maar in wat Stad of jaar weet
ik niet; aangezien een lange reeks van verloopen jaren de gedachtenisse daar van
begraven heeft: maar het is klaar af te meten, dat hy een goeden ouderdom bereikt
heeft, wyl hy is geweest een Leerling van dien grooten Rafael van Urbyn, die in 't
jaar 1520 tot groot verlies van de Konst, pas 37 jaren oud gestorven, van onzen
O R L E Y in den jare 1550 op dat spoor gevolgt is.
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
25
Florent le Comptezeit: dat hy by Rafaëls leven zoo ver in de Konst gevordert was,
dat hy hem aan zyn groote werken heeft helpen schilderen. Naderhand heeft hy
zich ook tot het Schilderen van Beesten, Beestejachten en Lantschappen begeeven:
zonder nochtans het Historie- en Beeldenschilderen af te laten, als onder blyken
zal. Groote Geesten(zeit Gratiaan) hebben altyd getracht een nieuwen weg in te
slaan, om roem te bejagen; dog op zoodanige wyze dat de voorzichtigheid hun altyd
tot Leidsman gedient heeft. Of zy hebben liever getracht d'eerste te wezen in de
tweede, als de tweede in d'eerste Bende. Of dit laatste, reden tot verandering in
zyn verkiezinge, ontrent de voorwerpen zyner penceelkonst gegeven heeft, kan ik
niet zeggen: maar wel dat hy roem in 't een en 't ander behaalt heeft.
In Brabant wedergekeert, geraakte hy berucht voor den beste in 't Schilderen van
Jachteryen in dienst van Keizer Karel den V. voor wien hy heeft geschildert het
Bosch van Soigne, met al de aangename gezichten, om en by dezelve. Diergelyke
ook voor de Hertogin van Parma om de Tapitzeryen na te bootsen, voor welke hy
(als ook voor de afbeelding van den Keizer, en voornaamste van 't Hof) rykelyk
beloont werd.
t' Antwerpen heeft hy voor de Kanonniken, om een hunner Kloosterkapellen te
sieren, de verbeeldinge van 't laatste Oordeel geschildert, op een vergulden gront.
En voor de Gebroederschap te Mechelen een groot stuk, waar in St. Lucas zit, de
beeltenis van de waardige Moedermaagt Maria af te malen.
[Michiel Coixi]
M I C H I E L C O I X I heeft naderhand de deuren die dit Konststuk voor het te sterke
dag-
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
26
licht, en stof dekten, van buiten beschildert. Gelyk van Manderdaar ook aan gedenkt
in 't leven van Michiel Coixileerling van onzen O R L E Y , met deze woorden: Daar
waren ook te Mechelen van hem twee deuren aan d'altaartafel van St. Lucas, waar
van het binnenste Tafereel door Bernard van Brussel(dus noemt hy onzen O R L E Y )
beschildert was. Doch deze deuren zyn door de Kloosterlingen tot een hoogen prys,
aan den Hartog Mathias van wegen de konstige beschildering verkocht, en buitens
land vervoert.
Zes Cartonszyn 'er na de dood van BERNARD VAN ORLEY onvoltooit gebleven,
welke door J. Jordaansnaderhand zyn opgemaakt. En dit is 't al wat ik 'er van weet
te schryven.
Deze hebben hun rol uitgespeelt, en maken ruimbaan voor de twee gebroeders,
Konstschilders daar Gouda niet al buiten reeden op roemt, namentlyk
[Dirk en Wouter Crabeth]
D I R K E N W O U T E R C R A B E T H .
Men is verwondert, dat Karel van Manderin zyn Schildersboek geen een woord
van dezelve meld.
Doch des te meer(zeit de Stads geschiedenisschryver) dient hunne heugenisse
vernieuwt. Eenigen hebben gemeent dat zy van afkomst Duitschers waren; anderen
dat zy uit Vrankryk waren gesproten; doch hunne nazaten getuigen dat zy uit Holland
afkomstig zyn.
Van Mandermelt op pag. 148, a, van eenen Adriaan Pietersz. Crabeth, wiens
Vader door de wandeling Krepel Pieterwierd genoemt. Deeze was een Leerling
van Zwart Jan, of Jan Zwart, Schilder van Groeningen, welke hy door vlyt te boven
geleert hebbende naar Vrankryk vertrok, daar hy ook gestorven is.
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
t.o. 26
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
27
De Heer Almeloveenis van gedachte dat Claudius, anders Krepel Pieter, niet alleen
Vader van gemelden Adriaan, maar ook van D I R K , en W O U T E R geweest is, en
gevolgelyk A D R I A A N , D I R K , en W O U T E R broeders. Hy styft zyn gevoelen daar
mee, dat de twee laatste zoo wel Pieterszoonenals de eerste genoemt worden;
behalven dat ook de tydrekeninge van alle drie te gelyk uitkomt.
Willem Tomberg, zoon van Daniël Tomberg, Glasschilder van Gouda, is van
gedachten dat zy by eenige Kloosterlingen hunne eerste grondbeginzelen geleert
hebben.
Van W O U T E R word verhaald, dat hy Vrankryk en Italien heeft bezocht, en voor
gewoonte had, op alle plaatzen, daar hy doorreisde, een glas alleen ten staal van
zyn Konst agter te laten. Deze is by alle Konstkenneren geoordeelt boven zyn
broeder uit te steken, voornamentlyk in het welteekenen, ook stak zyn werk uit in
helderheid, en dat van D I R K in tegendeel was krachtiger in zyn koleuren, zoo dat
men van ouds zeide; 't geen Dirk doet door zyn diepzels, werkt Wouter uit door zyn
hoogzels. Beide waren zy brave meesters, zoo wel in groot als klein werk, en dat
met zulke vaardigheid dat het byna niet te geloven is; 't geen egter uit de Jaarmerken
blykt. W O U T E R zyn eerste Glas, waar de Koninginne van Sába in afgebeelt staat
in 't Jaar 1561, afgemaakt hebbende, leverde 's jaars daar aan het groote glas, dat
Hertogin Margariet bekostigt had, en aan de Kerk schonk. In 't jaar 1564, dat van
Christus geboorte, en 1566 dat, daar de Tempelroof van Heliodorus in vertoont
word, alles binnen den tyd van zes jaren: en noch was D I R K vaardiger in 't wer-
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
28
ken, want hy maakte zes glazen in drie jaren af, die immers zoo groot waren. Want
in 't jaar 1555, maakte hy 't glas daar Christus gedoopt word. 's Jaars daar aan de
twee volgende, en in 't jaar 1557 maakte hy drie glazen af, dat van den Koning van
Spanje, Johannes den Boeteprediker, en den Doop van den Moorman, zynde die
alle zes van de grootste maat.
In den jare 1567 maakte D I R K het Glas daar Christus de Wisselaars uit den
Tempel dryft. En 1571 daar Judith Holofernes het hoofd afslaat, 't welk zyn laatste
werk is geweest, dat hy in de Kerk van Gouda gemaakt heeft.
Zy waren, schoon broeders, zoo konstnayverende, en hielden zich ontrent de
Konst zoo bedekt voor elkander, dat wanneer de een diesaangaande iets vraagde,
den ander hem tot antwoort gaf: Ik heb het door vlyt gezocht, doe ook zoo. Dit ging
zoo ver, dat wanneer zy by geval eens op elkanders winkel kwaamen (dat niet veel
gebeurde) het werk dat zy onder handen hadden, voor dien tyd overdekt wierd,
overzulks wanneer zy elkanderen iets te zeggen hadden; lieten zy het over en weêr
schriftelyk weeten. Ook word getuigt dat zy voor hun Kerkwerk geen grooten loon
bedongen hebben, waarom zy ook daar benevens het Glazemaken aan de hand
hielden, zoo lang zy leefden.
D I R K bleef ongetrouwt en woonde op de westzyde van de Gouwe, over de
turfbrugge, daar nu het Amsterdamse Veer is, en leefde noch in 't Jaar 1600.
W O U T E R woonde agter de Vismarkt, op de Noortzyde, en trouwde een vrouw
uit het oud geslacht van Proyen, en liet een zoon na, Pieterge-
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
29
noemt, die naderhand Borgermeester wierd. Hy werd in zyn ouderdom beroert,
maar het jaar, waar in hy gestorven is, weet ik niet. De Plaatsnyder Reynier van
Parzyn, met Wouterszoons Dochter getrouwt, liet hunne afbeeldzels in print uitgaan,
die wy nagevolgt vertoonen in de P L A A T B.: daar de vermaarde Dichter, Joost van
den Vondel, dit volgende gedicht onder schreef:
OffertW O U T E R met Elias,
Doove verf schynt hemels vier.
Eet hy 't Paaslam met Messias,
Zyn penceel vol aart en zwier,
Draaft te moediger en stouter.
Stel het beeld op 't Schilders outer.
D I E D R I K S uurglas is verloopen,
Noch volhard hy met Sint Jan,
'T volk te leeren en te doopen,
Daar het grimmeld om dien man,
Zoo vol yver als boetvaardig.
Is die helt geen konstkroon waardig?
Deze twee groote meesters in die Konst zyn gestorven, en ook de Konst met hun,
zegt W. Tomberg. Hoewel de Heer Almeloveenwil, dat in de Boekzaal van den
Heere Joachim Feller, een of twee boeken gevonden wierden, daar deze Konst in
te leeren was. Hoe het daar mee is, weet ik niet, maar wel, dat men van de
uitwerkzelen van dat geschrist niet meer gehoort heeft. Gemelde Willem Tomberg,
geeft wel eenig beduid ontrent de stoffe, die zy daar toe gebruikt hebben, maar
belyd zyne onkunde in de wyze Hoe, zy die
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
30
stoffe tot zulken gebruik gebracht hebben, en begromt de zulken, die zeggen, dat
men thans zulke schoone verwe niet heeft, als ouling in de glazen gebruikt is, even
als of het glas toen met zulke schoone koleuren beschildert wierd, daar in tegendeel
de koleuren aan 't glas gegeven worden door zilver, yzer, koper, bloedsteen, Menie,
enz. daar over te stryken en in glasovens te gloejen. Waar naderhand de diepzels
door het penceel, op 't reeds gekleurde glas bewerkt wierden, en andermaal gegloeit,
enz. Deze W. Tombergwas de zoon van Daniel, zoons zoon van den Predikant
Herboldus Tombergius; die eerst zeven jaren die Konst had geoeffent, by Westerhoud
van Uitrecht, die doenmaals tot Gouda woonde, en naderhand dezelve voort leerde
by meergemelden Vader van Ant. van Dyk, waar door hy zo ver in die Konst kwam,
dat hy voor den besten gehouden wierd; gelyk hy ook naderhand, over het
onderhouden van de Kerkglazen tot Gouda gestelt is geweest, van welke hy 'er ook
verscheide, voor een groot gedeelte vernieut heeft, wanneer die door het schrikkelyk
onweer in den jare 1674 waren ingeslagen. Dog hebben de koleuren zoo in kracht,
als helderheid, by de vorige niet konnen halen. Ook word gezegt, dat naderhand
nooit de stof gevonden is van 't swart, waar mede 't kleed van d'Abdisse van
Rynsborg, in 't glas van Koning Salomon geschilderd is. Hy stierf in 't jaar 1678. oud
75 jaren.
In en na den tyd van D I R K en W O U T E R C R A B E T H , waren ook in bloei Willem
Tybout, en Kornelis Ysbrantse Kuffeus. Van deze maakt, behalve den Goudze
Chronyk, ook Samuel Ampsing, in zyne beschryving van Haarlem gewach, en pryst
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
31
hun Konstwerk aldus in vaarzen:
Hoe dapper meesterlyk konTYBOUT glazen schryven,
En wat heeftKUFFEUS hand in deze konst gedaan?
W. Tyboutstierf den 24 van Wiedemaand in 't jaar 1699. oud 73 jaren, en Kornelis
Ysbrantse Kuffeusden 24 van Bloeimaand, in 't jaar 1618.
D. van Bleiswykin zyne Beschryving van Delf, gedenkt op 't Jaar 1563. van
gemelden Willem Tybout, en zeid: Dat hy, in 't Noordkruiswerk van de Nieuwe, of
St. Ursels Kerk te Delf, een uitnemend konstig glas geschilderd heeft: waar in het
afbeeeldzel van Philips den Tweeden, Koning van Spanjen, nevens dat van zyn
derde vrouw Elizabeth de Valois, oudste Dochter van Hendrik den Tweeden, Koning
van Vrankryk, beide knielende voor een tafel daar twee boeken op lagen, vertoond
wierden. Zy waren in hun pragtig Koninklyk gewaad afgebeeld, ieder met een
beschermheilig achter zich, en de geslachtwapenen boven hun hoofd. In de
bovenhelft van 't glasraam stond afgebeeld de Oostersche Koningen, eerbied
bewyzende aan Jesus, die op den schoot van Maria zat, met een groot gewoel van
Beelden rondom haar heen: braaf geteekent en geschildert. Zulks de Konstkenners
daar groote agtinge voor hadden. Gelyk ook voor 't konstig geschildert glas in de
Kapel van de Hooge Heemraden van Delfland, die alle levensgroot ten voeten uit,
in 't harnas natuurlyk geleeken, afgemaald waren, door den KonstigenL A U R E N S
V A N K O O L .
Van W I L L E M T Y B O U T , zietmen no noch, ten staal van zyn Konst, op de glazen
van het groot vertrek van de voorste Doelen, binnen Leiden, alle de Hollandsche
Graven, ten voeten uit geschil-
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
32
dert, welke hy gevolgt heeft (schryft Michael Vosmerus, in zyn Boek, dat hy noemt
Principes Hollandiae.) naar de afteekeningen die hy gemaakt hadde, naar de oude
muurschilderyen in 't Klooster van de Karmeliter Monniken, of de Lieve Vrouwe
Broeders, gesticht in den jare 1249 binnen Haarlem, na dat de beschilderde
paneelen, met de zelve Beeltenissen der Graven beschildert waren. Doch Kornelis
van Alkemade( in zyn Voorbericht op de Hollandsche Rymkronyk van Melis Stoke)
spreekt gemelden Schryver dies aangaande op pag. 8. tegen, en wil dat deze alleen
voor egte namaakzels, gehouden moeten worden, welke de Kloosterlingen (wanneer
de eerste en egte afbeeldzels met waterverw op den muur geschilderd, door
afbryzelinge des muurs en onduurzaamheid der waterverwe verdonkert waren) op
houte paneelen lieten schilderen, en die van de Magistraten van Haarlem, in 't laatst
van de 15 Eeuw, uit de klaauwen der Beeldstormers gered, en geplaatst zyn op de
voorzaal van hun Stadhuis, daar zy noch te zien zyn. Waarom gemelde Alkemade,
de zelve ook heeft uitgekeurt, om 'er den laatsten druk van Melis Stokes Rymkronyk,
mee op te sieren.
Ik laat deze tegenrede in hare volle waarde, maar moet omtrent de
printverbeeldingen zeggen: dat, zoo de zelve in allen deelen naaukeurig gevolgt
zyn, naar de oude afbeeldzels op de Klooster paneelen, ik my niet verbeelden kan
de ware Beeltenissen der Hollandsche Graven te zien: Aangezien verscheide
beelden noch gaan noch staan konnen, noch eenige maatschikkelykheid van deelen
tot het geheel, daar in is waargenomen, 't geen my doet agterdenkende worden,
dat de Teekenaar even zoo min achtgevingen, in 't navolgen der
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
33
onderscheiden wezenstrekken gebruikt hebben.
Deze zoo overheerlyke oude pronkstukken( gelyk Alkemade verder voortgaat)
met veel arbeid geschildert en zorge bewaart, by de lief hebbers der oudheden in
zoo groote agting, dat ze die Stad niet doorreizen, ten zy ze deze eerwaarde oudheid
begroet, en met veel genoegen beschout hebben, enz. mogen wezen wat zy willen,
ik wilde liever hebben die konsttafereelen van Kornelis Korneliszendaar 't Prinsen
Hof te Haarlem mee pronkt: en die in zoo groote waarde gehouden werden, dat
voortyds voor een geschilderde Voet (zoo die uit een der Tafereelen gesneeden
mocht worden) 600 guldens geboden wierden; waar op de Dichter Jan Vos spreekt,
en als met den vinger daar op wyzende, zegt:
Dit is deVoet daarLuit tot honderd pond voor biet:
Maar Utrecht heeft eenVoet, dien gaf het graag voor niet.
Zyn honderd pond, daar niet, wat heeft het Sticht voor reden?
HaarVoet wil uit de Kerk, tot in het Raadhuis treden.
De meenigte Glasschilders die Gouda voortgebracht heeft, schynen my toe, genoeg
geweest te hebben, om alle de Kerken van Holland, met hunne Konstwerken te
vullen: want behalven die door anderen zyn voortgeteelt, zoo zyn uit de School van
de Broeders C R A B E T T E N voortgesprooten Jakob Caan, Jan Dirksz Lonk, Govert
Hendriksz, Jan Damesz, Aart Verhaast, Gysbert vander Kuil, Dirk de Vrye, Adriaan
vander Spelt.
A A R T V E R H A A S T , en G Y S B E R T V A N D E R K U I L , waren yverige
Konstgezellen, en getrouwe reisbroeders, door Vrankryk tot Romen toe. Verhaast,
op bedreiging dat hy, indien hy niet weder in
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
34
zyn vaderland keerde, versteken zou wezen van zyn erfgoederen, nam naa 't verloop
van elf jaren de te rugreis aan; dog vander Kuilbleef volle twintig jaren uitlandig,
waar naar hy wedergekeert tot Gouda stierf, in 't jaar 1673. wanneer Verhaastal in
't jaar 1666. overleden was; en zig scheen verhaast te hebben, om eer zyn reisgenoot
weder kwam, voor uit te wezen, op de reis naar de eeuwigheid.
[Dirk de Vrye]
DIRK DE VRYE verwisselde (na dat hy verscheiden maalen op zyn Konst door
Vrankryk gereist had) 't penceel voor de Vroedschappelyke en Borgermeesterlyke
waardigheid tot Gouda, en stierf 1681.
ADRIAAN VANDER SPELT was by toeval te Leiden gebooren, maar zyn afkomst
aan Gouda verschuldigt. Hy was een uitstekend Bloemschilder, en had zig lang aan
't Hof van Brandenborg onthouden. Eindelyk keerde hy weder tot Gouda, daar hy
voor zyn derde Vrouw, een Groenings kwaadaardig wyf trouwde, die hem niet alleen
den lust, maar ook zyn levenslamp, eer hy noch den middeltrap zyns ouderdoms
bereikt hadde, in 't jaar 1673 uitblies.
J A N F R A N S E V E R S Y L , J A N D A M E D E V E T , J A N en P I E T E R
D O N K E R S , zullen op hun beurt op het Tooneel komen; dog van de rest weet ik
niet veel te zeggen.
[Joan Dac]
Maar eer dat wy daar aan beginnen, diend by de voorige (waar aan van Mander
niet gedenkt) noch gevoegt te worden, JOAN DAC. Deze was een Keulenaar, en
leerde de Konst by Bartholomeus Spranger, in den jaare 1556. die hy naderhand
voortzette in Italien; daar na ook in Duitsland; waar door 't gebeurde dat Rudolf de
Tweede, de Zoon
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
35
van Maximiliaan daar een welgevallen in kreeg, hem in zyn dienst nam, en naar
Italien zond, om de geagtste Antiquevoor hem af te teekenen. Wedergekeert,
maakte hy veele roemwaardige werken voor den Keizer. Hy stierf aan 't Hof, en had
eer en goed vergaderd.
De geenen welker levensbedryf Karel van Mandermaar ten deele heeft
beschreven, hebben wy als maar gedoodverfd aangemerkt, en zullen nu, na
voorgaande overleg, de hand daar aan leggen, om zyn tafereel daar 't gebrekkig
is; op te maken. Onze pen zal tot penceel verstrekken, om 't geen ingeschoten, en
duister is, door een vernis op te helderen, op dat elk in het byzonder, duidelyk en
klaar gezien mag worden. De eerste die na orde van jaren in de hand komt, is
[Johannes Snellinks]
J O H A N N E S S N E L L I N K S . Karel van Mandernoemt hem Hans Snellink, en
spreekt, in 't leven van Octavio van Veen, aldus van hem: Daar is te Antwerpen een
uitnement Schilder, gebooren( zoo ik 't wel heb) te Mechelen, wonder fraai in 't
verbeelden van Historien, en Bataljes. Hy is van Princen en Heeren dikwils gebruikt
geweest, om Nederlandsche veltslagen te schilderen, en wist heel eigentlyk het
krygsvolk, hier en daar door den damp van 't buskruid bewolkt, te verbeelden. Hy
mach nu1604. een man van55 jaren wezen. By gevolg geboren 1549. Meer weet
ik ook niet van hem, als dat de groote VAN DYK, hem van wege zyne Konst heeft
waardig geacht, onder de beste Konstschilders te stellen, en zyn beeltenis door
eigen hand af te malen. Gelyk het zelve ook onder die, welke in print uitgaan, getelt
word. Ik heb hem in de PLAAT A boven aan plaats ingeruimt. My is nooit van zyne
werken, maar wel de roem van de
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
36
zelve voorgekomen. Het had de Bie, die zoo veel korter op van Mandergevolgt is,
doenlyker geweest, van hem wat te melden, dan my, nu'er zoo veele jaren verloopen
zyn. Maar wat raad? wy moeten 't ons getroosten, dat wy van sommige
Konstschilders, die in onzen tyd noch geleeft hebben, maar weinig weten te zeggen;
ja naaulyks agter sommiger geboortentyd hebben kunnen komen; zoo om dat 'er
van de zelve geen nageslacht meer overig was, en zy die hen in hun leven gekend
hadden, dood waren, als ook om dat sommigen, die noch al veel bericht daar omtrent
zouden hebben konnen geven, zig daar aan niet lieten gelegen zyn; 't geen my
dikwils verdrietig gemaakt heeft, ziende dat myn yver zoo traag geholpen wierd. Ja
ik kan den Lezer wel verzekeren met waarheid, dat, indien ik een yder, waar van ik
onderrigtinge, in dingen die duister voor my waren, verzocht hebbe, in dien zelven
yver en geneigtheid gevonden had, als daar ik in was, veele zaken meer in 't licht
zouden gekomen hebben, die nu wel voor altoos in 't duister zullen begraven blyven.
[Isaak Nicolai]
Om dezen tyd, of wel wat vroeger werd tot Leiden geboren Mr. ISAAK NICOLAI.
Den netten tyd van zyne geboorte heb ik niet konnen naspeuren. Ook verwonder
ik my dat Karel van Manderniet een woort van hem melt, te meer dewyl hy een
Man van aanzien, en verscheidenmalen Borgermeester der Stad Leiden geweest
is; daar en boven lang genoeg voor zyn tyd geleeft heeft om het gerucht van zyn
naam en Konst te konnen hooren; want men vint zyn naam al in den jare 1596 op
de Rol der Borgermeesteren getelt.* Daar en boven waren toen al van zyne

  • Zie de Beschryving van Leiden p. 618.

Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
37
Konstwerken te zien, inzonderheid in de Vierschaar, op de groote Looyhal, en
verscheiden groote huizen te Leiden, die naar dien tyd pryslyk gehandelt zyn. Wat
zucht deze Heer voor de Konst gehad heeft, blykt hier aan, dat hy alle drie zyne
Zoonen daar toe heeft aangekweekt. Den oudsten J A K O B I S A A K S Z . is langen
tyd te Napels geweest, alwaar hy ook een vrouw trouwde en met de zelve in den
jare 1617 in zyne Vaderstad Leiden kwam, en de Konst tot genoegen der
liefhebberen aldaar, en op andere plaatsen oeffende, tot dat hem door de Dood de
draad des levens afgesneden wierd binnen Utrecht in 't jaar 1639, daar hy ook
begraven is. K L A A S I S A A K S Z . zyn tweede Zoon, onthielt zig in den Haag, en
zyne Konst was gewilt. W I L L E M I S A A K S Z . was in zyn leven Hopman van de
schuttery te Delft, en een geacht Plaatsnyder, maar hem is in 't bloejenste van zyne
Lentejeucht op 't jaar 1612, het leven door de Doodzeis afgemaait.
[Adam van Oort]
Thans verschynt A D A M V A N O O R T .
Hoe dat dikwerf de gedachtenissen van wakkere mannen, en hunne roemwaardige
werken outyds door den tyd en woede van Mars, in de vergetenheid begraven zyn,
blykt hier uit, dat ik, na onderzoek gedaan te hebben, niets van hem weet te zeggen,
als dat Karel van Mander, in 't leven van Octavio van Veen, zyn naam melt: en dat
Kornelis de Biezyne Konst pryst, zeggende:
Dees Konst die heeft vanO O R T , zoo wel en fraai gedaan,
Dat vele Geesten zelfs daar af verwonderd staan.
Die niet en is by 't goud van Cresus te gelyken.
Die ryke schat moet voor dees hemelgaven wyken.
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
38
Onder zyn Afbeeldzel door Hendrik Snyers gesneden, leestmen dat hy is een leerling
van *Lambert, zynen Vader geweest: dat hy is geboren te Antwerpen, in 't jaar 1557.
en gestorven 1641. zyne Beeltenis na het zelve gevolgt, zietmen nevens A. Elshaimer
in de Plaat C.
[Octavio van Veen]
O C T A V I O VAN V E E N , geboren uit een aanzienlyk en vermaard geslacht, tot
Leiden, in 't jaar 1558. Verloor zyn ouders vroeg. Zyn Voogden of Opzichters lieten
hem de Taalkunde, en teffens de Tekenkonst leren, by ISAAK NICOLAI, die in den
jare 1596 Borgermeester tot Leiden was. Met zyn vyftiende jaar bestelden zy hem
te Luik, om zig in de taalgeleertheid voort te oeffenen. Hy gaf al vroeg blyken van
zyn groot vernuft, zoo in de tale, als in de teekenkunde, daar hy wel inzonderheid
toe geneigt was; des zocht hy onder voorwending van de taaloeffening voort te
zetten, gelegentheid om daar in te konnen voort gaan, 't geen hem gelukte. Hy had
byzondere kennis aan den Kardinaal Groosbek(zeit du Pile) die hem brieven van
voorschryvens gaf aan den Kardinaal Maduciote Rome, daar hy wel ontfangen
werd. Hy oeffende zig voorts in de Talen, in de Natuurkunde, Dichtkunde,
Wiskunstige Wetenschappen, en Schilderkonst, onder opzicht van Fred: Zuchero,
zoo dat hy in Italien wierd aangezien voor een Man op alle Wetenschappen afgerecht
en gevolgelyk voor een van de grootste verstanden van dien tyd.
Na dat hy nu eenige roemwaardige werken gemaakt had, vertrok hy naar Duitschland
en wierd

  • Deze Lambert van Oort, van Amisfoort, groot Schilder en Bouwmeester, kwam te Antwerpen

in St. Lucas Gilt, in 't jaar 1547.
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
39
ten eersten in des Keizers dienst ontfangen. Naderhand ook by de Keurvorsten van
Beyeren en Keulen. Doch alle de voordeelen die zy hem aan de Hoven aanboden,
waren niet machtig om hem lang te houden, maar hy vertrok, en ging vervolgens
zyn dienst den Prins van Parma (die toen het bestier over de Nederlanden had)
aanbieden, en schilderden des Prinssen Pourtret levens grootte ten voeten uit in 't
harnas.
Na de dood van dezen Prins vertrok hy naar Antwerpen daar hy veele Konstwerken
maakte, die daar noch in de Kerken zyn te zien.
Als Aartshertog Albert van Oostenryk het bestier in de plaats van Parma had,
ontbood hy hem tot Brussel te komen, en maakte hem opziener van de Geldtmunt;
doch niettegenstaande hem dit ampt veel belemmeringe gaf, liet hy niet na te
Schilderen. Hy schilderde gemelden Aardshertog nevens de InfanteClara Eugenia
Isabella, Dochter van Philips den II. Koning van Spanje, geboren in den jare 1566.
en getrouwd met den Aardshertog Albertus 1599. die een Zoon was van Keizer
Ferdinand den II. Welke stukken tot een vereeringe gezonden werden aan Jakob
Koning van Engeland.
Om nu te toonen dat zyn geest tot alles bekwaam was, maakte hy een lange
reeks van Emblemataa, of zinnebeelden, een werk alleen voor vernuftelingen.
Dus zag men van hem zinnebeelden van Horatius. 't Leven van St. Thomas van
Aquina, en zinnebeelden van de ydele liefde; die hy opdroeg aan gemelde Infante,
die hem daar voor zoo veel gunst bewees dat zy hem verplichtte ook iet diergelyks
te maken van de Goddelyke Liefde.
Lodewyk de XIII. Koning van Vrankryk deed
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
40
hem verscheiden malen zyn Hof aanbieden, maar te vergeefs; want hy had
voorgenomen in de Nederlanden zyn leven in de Konst te slyten. Gelyk hy ook te
Brussel gestorven en begraven is in 't jaar 1629, den 6 van Bloeimaand.
O C T A V I O , komt my voor uit alle omstandigheden d'eersten of voornaamste
geweest te zyn, die uit het Oorlogspuin 't hooft boven gesteken, en den opbouw van
de Konst in Nederland (daar door de schult des Oorlogs, Konst en Konstenaars
ontbraken) voortgezet en aangekweekt heeft, waarom men dan met recht van hem
heeft mogen zeggen:
Dum quondam ingentis &.....
Dat op dezen zin uitkomt, waar in hy sprekende word ingevoert,
Veel stoffen dat hun pen de Helden tot de wolken
Heeft opgebeurt om 't slaan van onverwonnen Volken,
En hunnen roem door heel de Waerelt getrompet.
Maar my lust onze Konst dus lang doorMars verplet,
En in een oorlogsnacht gedompelt en begraven,
Weêr op te beuren, en heur luister te doen draven
Door al het waereltront. Door myne nyvre hand
Is weêr de Kunst gebragt in haren hoogen stant,
Waar op ik moedig ben ten trots der lasteraren.
om welke rede wy zyne Beeltenis op de Tytel geplaatst hebben.
Dat de alverwoestende Oorlog het Graf der Konsten en het bederf der Konstenaren
is, geeft de YArnold
Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
41
stroomdichter niet onsierlyk in den voorzang van zyn Zege der Schilderkonst dus
te kennen:
O Konsten buigt voortaan uw hooft,
Als gy de Krygstrompet hoort steken:
Dat schel geluit vermoeit uw spreken.
De blakende Oorlogsvlam verdooft
Den luister, die u pleeg te sieren;
Mars eigent zelf dan uw laurieren.
Wat baat het, of gy geestig weidt,
En trots braveert met uwe waarde,
Wanneer een krygsstorm werpt ter aarde
Uw ingebeelde onsterflykheit?
Voor al ziet elk hoe d' eêlste verven
Der Schilderkonst om 't hooft besterven.
Dat dezelve noch al zoo arg gedrukt worden door inlandsche Kerkberoerten, en
borgertwisten, waar door elk genoeg om die rampen, min om de Konst te denken
heeft, is door de bevindinge ontdekt; inzonderheid in zulken tyd toen de Konst meer
tot pronk der Kerken, als tot huisciersel gebruikt wierd. Nu leefde hy in dusdanig
een tyd waarin de Kloosterlingen bedeest stonden te kyken, als beducht voor een
algemeen verval van den Roomschen stoel door de predikinge van Johan Kalvyn,
Martyn Luther en anderen meer, waar door de gemoederen van 't gemeen tegens
elkander in bitterheid en twist aangroeiden.
In zulk een stand zomtyds arger, zomtyds beter voor de Konst, bleef het nog al
eenige agtereenvolgende jaren. Want Willem Goeree teekent in zyn waereltlyke
veranderingenaan, op het jaar 1566 uit van Mander, dat de Brugse Schilder, Mar-
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
42
kus Geeraards, die veel zig beholp met teekeningen voor de Glasschilders te maken,
geheel buiten eenig werk was, wegens de nieuwe predikatien, die de Konst geheel
in stilstant bracht. En hy voegt 'er by: Want de Papery raakte in Nederland zoo zeer
aan 't slapbakken, dat zelfs de Schilders en Beelthouwers begonnen van slegte
neringe te klagen; waarom ook gemelde Geeraards het etzen van eenige Ezopische
Fabelen in125 kopere platen ter hand nam: welke Fabelprinten naderhand in 't
Boek gebracht zyn, dat by ons noch met de naam van Vorstelyke Warande der
Dieren bekent, en door den Dichter Joost van den Vondel, met leerzame uitleggingen
in Vaarzen opgeheldert is. Dus ver breed genoeg, aangezien de tyd ons gebied,
dat wy zynen jaargenoot ten tooneel voeren, welke zoo 't my toeschynt, al vroeg de
donkere wolken van twist, die de Konst drukten is ontvlugt, om ze elders adem te
doen scheppen.
[Jan de Waal]
In wat deel van de Konst J A N DE W A A L zig heeft geoeffent, weet ik niet. Maar
wel dat hy de Konst, by den ouden Francois Frankenvan Herentals, gemelt by van
Manderbladz. 161. geleert heeft, en zig met eenen Jan de Mayer, die een goed
Schilder was, naar Parys begeven, alwaar hy zyn Konst met yver heeft voortgezet,
en de fortuin hem is gunstig geweest. Hy was een Antwerpenaar van geboorte, en
stierf in 't jaar 1633 oud 75 jaren.
[Adriaan Nieulant]
Nevens hem verschynt zyn tydgenoot ADRIAAN NIEULANT, gebooren tot
Antwerpen. Deze heeft de grondbeginselen van de Konst geleert by Pieter Fransz,
die te Helzevorin de Sond, in het jaar 1569 geboren is, dog een Haarlemmer van
afkomst was, en tot Amsterdam
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
43
woonden. Hy begaf zig daar na tot het onderwys van Francois Badens, die wel een
Antwerper van geboorte was, maar 't zedert zyn vyf jaren met zyne ouders, die om
den Spaansen moordlust t'ontwyken, in den jare 1576. tot Amsterdam was komen
woonen. Hy was een goet Schilder van kleene Beeltjes en Landschappen, en stierf
op den 5 van Bloeimaand 1601.
[Abraham Bloemaart]
De Bloemen, welke met hare menigerhande schoone gestalten, aangenaame
koleuren, en verkwikkende geuren, de hooven sieren, en het oog der aanschouwers
verlustigen, ontspruiten in 't prilste van den Zomertyd; maar onze ABRAHAM
BLOEMAART, een der schoonste en welriekenste bloemen in den bloemhof der
Konst, ontlook in den guuren wintertyd, ontrent Kersdag in 't jaar 1564. binnen
Gorkom. Hy was een Konstig Bouw- en Vestingbouwmeester en zyn Vader een
Beeltsnyder, zeit K. de Bieby vergissing. Dog van Manderzeit: zyn Vader Kornelis
Bloemaart genoemt verstont zig op de Bouw- en Vestingbouwkunde, daar beneevens
was hy een Konstig Beeldsnyder. 't Is klaar dat de Bie(die 't levens bedryf uit van
Manderontleent heeft) in 't naschryven geen genoegzame acht heeft gegeeven.
Van Mandergeeft reden waarom zyn Vader uit zyne geboortestad Dordrecht met
'er woon naar Gorkom vertrok, van daar naar 's Hertogenbosch, van daar weer naar
Utrecht, hoe dat onze A. B L O E M A A R T van Parys 't huis gekomen, van Utrecht te
Amsterdam kwam wonen met zyn Vader die aldaar voor Stads Bouwmeester is
aangenomen geworden. Na des Vaders overlyden keerde B L O E M A A R D weder
naar Utrecht. En hy is(zeit de Bie)
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
44
over drie of vier jaren eerst gestorven. Alsmen 4 jaren aftrekt van 1662 (wanneer
zyn Boek gedrukt is) zoo komt het uit op 1658. Dog het is niet te denken, dat hy dus
oud zou geworden zyn. Dus moet men het zeggen over 3 of 4 jaren, nemen op den
tyd als hy dit boek schreef, dat veel jaren kan geweest zyn eer het ter drukpers
kwam, en over zulks deze rekening onzeker is. Doch dat hy een oud man geworden
is, blykt uit het Rym, waar in men aldus leest: De Dood had hem, gespaart omtrent
de honderd jaren.
Wat Meester hy tot onderwyzer in de Konst gehad, en wat voorname stukken hy
gemaakt heeft, en welke noch van hem te zien zyn, kan in van Mandernagelezen
worden op p: 209. die daar in met de Bieverscheelt dat hy verscheiden Meesters
met namen opteld, waar by Bloemaart geleert zou hebben, d'andre daar en tegen
zeit:
Meest heeft hy uit den geest dees Konst alleen bekomen
En zonder onderwys.....
Zyn Beeltenis zietmen in de Plaat C boven de beeltenissen van Elshaimersen Ad.
van Oort.
Hy heeft drie Zonen naargelaten die mede de Konst hanteerden.
H E N D R I K , d'oudste, had de Schilderkonst by zyn Vader geleert, doch weinig
van zyn geest en aart overgeërft, ook geene bekwaamheid om met de Waerelt te
konnen omgaan, waarom Sandrartgeestig van hem zeit: Hy heeft zyn gelukskogel
niet vernuftig genoeg weten voort te schieten, en dus is het afzetzel van die schoone
Bloem verstikt. In de tweeden, ADRIAAN
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
t.o. 44
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
45
genoemt, was meer geest en yver. Hy werd een goed Schilder, en trok naar Italien
om zyn Konst voort te zetten, daar in hy dapper toenam. Daar na raakte hy in dienst
te Salsburg by eenen Benedictus groot beminnaar van Konst, en maakte daar vele
fraaije stukken. Maar geraakt in woorden met een Student, werd hy dood gesteken.
K O R N E L I S de Jongste had zig ook tot het schilderen begeven, maar
verwisselde 't penceel voor 't graafyzer, naardien zyn natuur daar toe meer geneigt
was. Hy leerde de behandelinge van 't graafyzer by Krispyn van de Pas: en kwam
in korten tyd zoo veer dat hy verscheiden platen, zoo naar teekeningen van zyn
Vader, als van anderen in koper sneed, waar van de drukken noch onder de lief
hebbers van Printkonst in agting zyn. Hy vertrok om gelegentheid tot het maken
van grooter werken te hebben eerst naar Parys en van daar naar Romen, daar hy
veel heerlyke Printen na Schilderyen van de geachte Italiaansche Konstschilders
gemaakt heeft. Zyn Vader die groote geneigtheid had om hem voor zyn dood noch
eens te zien, ontbood hem; maar het overkomen werd van hem zoo lang van den
eenen tot den anderen tyd verschoven tot dat zyn Vader stierf, en hy toen
voornemens wierd daar te blyven. En stierf'er in grooten ouderdom.
[Tobias Verhaegt]
Hoe verschillig de Konstoeffenaars zyn, in opzigt van de verkiezinge hunner
voorwerpen, en hoe deze tot dit, en wederom andere tot dat deel van de Konst door
een natuurlyke zucht worden aangedreven, zalmen doorgaans in ons werk konnen
bespeuren.
T O B I A S V E R H A E G T was gezet op 't schilderen van Geboomte, Gebergten,
Rui-
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
46
nen, Gebouwen &c. K. de Biemelt tot zynen roem,
Hoe fraay dat yder stuk verzacht is in 't verschiet:
De Boomen schoon getrost en levendig geschildert,
De gronden los en mals, de takken dicht verwildert.
Hy is om zyn Konst heel bemint by den Hertog van Florensen en sedert te Romen
beroemt geweest,
Daar hy ook heeft gemaakt denBabilonsen toren,
Die daar meer werd geacht als eenig werk te voren:
Gelyk hy naarmaals noch gemaakt heeft drie of vier,
Waar van m'er eenen vint geschildert binnen Lier;
DieFrank heeft gestoffeert met aardige Figuren,
Waar door dat zynen roem zal eeuwig blyven duuren.
In 't Leven van Octavio van Veenvind ik zynen naam onder de Aankomelingen
geboekt. Hy kon roemen dat hy een grootmeester tot onderwyzer gehad heeft, en
door dat zelve Konstzog ook een grootmeester (te weten Petr. Paul. Rubbens)
opgekweekt heeft. Hy is geboren te Antwerpen in den jare 1566. en aldaar ook
gestorven in 't jaar 1631.
[Michiel Mierevelt]
Nu volgt de Konstige Pourtretschilder MICHIEL MIEREVELT, geboren te Delf 1567.
wien wy moge vergelyken met de Aardvruchten, die hunnen bestemden tyd hebbende
om te volgroeien, echter menigmaal, wanneer de Natuur dezelve door bekwamen
reegen en zonneschyn gunstig is, eerder tot rypheid komen, dan de Landman
gewacht had, 't geen hem dan hoop geeft van zyn oegst en winst zeker te hebben.
Dus is
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
47
het gebeurd met onzen MIEREVELT, van wien getuigt word, dat de vruchten van zyn
vernuft vroeger als naar gewoonte tot rypheid gekomen, groote hoop van eenen
gelukkigen uitslag aan zyne ouders gaven; want met zyn agtste jaar kon hy trots
den besten Schoolmeester van Delf schryven; waarom hy al van zyn twaalfde jaar
af, by den vermaarden Konstschilder Anthony Bloklandbesteld werd, om de Konst
te leeren, welkers penceelhandeling hy in weinige jaren wist na te bootsen.
Ons lust het levensbedryf, van dien puikschilder zyner Eeuw in Pourtretten, te
vervolgen tot aan zyn grafstee, daar wy uit 's vaders lykas een jongen Fenix, den
Vader niet ongelyk in schoonheid, zullen zien voortspruiten.
Van Manderbreekt de schakel van zyn levens bedryven af, met tot zynen roem
te zeggen, op pag. 196. Dat hem de Hertog Albertus, om zyn verheven Konst, met
grooten ernst heeft aangezogt. En Sandrart zegt: dat hy zo ver in de gonst des
Hertogs door zyne Konst was ingedrongen, dat hy hem vergunde en vryheid gaf,
om zyn Mennonisten Godsdienst die toenmaals naau vervolgt werd, onverhindert
te mogen beleven. En als wy de oude gedenkschriften der Stad Delf doorsnuffelden,
vonden wy ook t'zyner eere geboekt, dat, als Koning Karel de eerste trouwde met
Henriette de Bourbon, Dochter van Henrik den IV. Koning van Vrankryk, in den jare
1625, hy verzocht werd om te Londen by zyne Majesteit te komen, het welke hy
ook gedaan zoude hebben, ten ware in dien zomertyd het pestvuur zig te Londen
zodanig verspreid hadde, dat de Koning en Koninginne zelf geraden vonden, de
stad te ruimen, waar door zyn voornemen gestuit zynde hy besluit nam het overige
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
48
van zyn levenstyd in zyn eigen Vaderland te eindigen. Gelyk hy ook, na dat hy vele
Vorsten en Heeren geschilderd heeft, tot Delf gestorven is, op den 27 van Hooimaand
1641. en een goeden naklank nagelaten heeft. De vermaarde Dichter Joachim
Oudaan maakte 't zyner gedachtenis dit tydtellend Grafschrift:
DAT AAN DEN GROOTEN MIERE VELT
STERFLIK VVAS,
ALS 'T TOT ASCH
EN STOF HEEN VIEL, IS HIER GESTELT,
HET ANDER LAAT GEDACHTENIS
AAN DEES KREITS;
OF REE WEITS
NAAR 'T RIIK DAAR GEENE NACHT EN IS.
M. I.C. XLI.
Ik vind ook een ander op zyne af beelding door hem zelf geschildert, aldus:
Dit 's d'uiterlyle schyn vanMICHIEL MIEREVELDT,
Die door zyn groote geest hem zelfs onsterflyk steldt.
Onder zyne leerlingen worden geteld inzonderheit Paulus Moreelze, Pieter Gerritze
Monfoorten Klaudius Kornelisze. Hy was een wel bespraakt en vrindelyk man, waar
door hy over al aangenaam was: men gelooft dat hy in zyn leven wel 5000 Pourtretten
gemaakt heeft, waar onder zyn geweest daar hy 150 gulden voor gehad heeft.
Een groot getal van zyn Pourtretten ziet men in koper gesneden van zyn zwager
Willem Delff, in druk uitkomen, deze is gestorven voor zyn schoon-
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
49
vader, welke overleden is te Delf den 27 van Hooimaand 1641. en heeft naargelaten
twee zoonen, den eersten P I E T E R M I E R E V E L T , geboren 1595. den 5 October,
die een uitmuntend Pourtretschilder geweest is, gelyk men zien kan aan een stuk
op de Snykamer tot Delf, zynde van den zelven aart als van zyn Vader.
[Paulus Moreelse]
P A U L U S M O R E E L S E is geboren tot Utrecht, in 't jaar 1571. Karel van Mander
gedenkt aan hem in zyn Boek op pag. 212. B. en zegt: Ook is t'Utrecht een Schilder,
geheeten Paulus Moreelze. Deze is byzonder in het Konterfeiten zoo groot als 't
leven: heeft 'er tegenwoordig verscheide onder handen, welke meesterlyk behandelt
zyn, als van den Graaf en Gravinne van Kuilenborg ten voeten uit, zoo groot als 't
leven; de Huisvrouw van Sr. Knotter, welke trooni Konstig gehandelt is, en andere
meer. Deze is een leerling van Michiel Mierevelt, en noch redelyk jong. Wy voegen
hier by, dat hy toen al in Italien geweest had, en daar door in zyn Konst merkelyk
was toegenoomen. Hy had zig te Romen zynde geoeffent in 't schilderen van
Historien, maar vond daar toe geen tyd om eenige Historistukken te maken, om dat
hy door de menigvuldigheid der Pourtretten, die hem van alle kanten toevloeiden,
belemmert of belet werd. Hy was niet alleen een Konstig Schilder in diervoegen,
dat hy grooten roem behaalt heeft, maar daar nevens ook Bouwmeester, waarom
ook de Katrynepoort, te Utrecht, naar zyn bestek gebout is. Hy is gestorven Raad
en Schepen der Stad Utrecht, in het jaar 1638. en zyn lyk werd met een statig gevolg
ter aarde bestelt. Dit mogt den vromen JAN VAN KUIK WOUTERSZOON, Konstig
Paneel- en Glasschilder niet gebeu-
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
50
ren, hebbende zyn noodlot gewilt, dat zyn lichaam levendig door de vlamme verteerd
wierd.
Het is byna niet om te geloven, dat menschen waar in de rede, liefde,
verdraagzaamheid, medelydzaamheid en alle Christelyke deugden en
hoedanigheden, volgens het voorbeeld en de leere van hunnen patroon Jesus,
onder welkers Baniere zy zig hebben laten inschryven, behoorden plaats te hebben,
zig tot zulken vervloekten drift, haat, en dwingelandy hebben konnen uitlaten, zoo
niet menige voorbeelden ons hadden doen zien, dat de drift der zulken veel
ongetoomder, hun haat vinniger, en hunne meesterschap met dwingelandy verzelt
gaat. Trouwens ieder byna weet wat de Latynsche spreuk, Odium Diabolicum, en
Odium Theologicum, beduiden wil.
Maar wat zullen wy zeggen? wy zien dat het egter dus gebeurt, tegens het recht
der natuur aan, die yder in opzicht van zyn Godsdienst vrye keur laat, zoo dat, wie
het zy, niemant bevoegt is over eens anders gemoet te heerschen, en desselfs
begrippen, naar zyn oordeel of begrip te dwingen: dewyl yder mensch in dat opzigt
op zich zelven staat, en van niemant afhangt dan van zyn Schepper, aan wien hy
daar van rekenschap zal moeten geven ten laatsten dagen. Egter, gelyk wy even
noch eens zeiden, gebeurt het; en zal het voorbeeld van dezen man hier toe ten
bewys konnen dienen.
[Jan van Kuik Woutersze]
J A N V A N K U I K W O U T E R S Z E werd om zyn geloofsgevoelen, 't geen van
dat der Monniken verschilde, aangeklaagt, en gevolgelyk te Dordrecht op de
Vuilpoort, toenmaals de Gevangenpoort, gezet, met Adriaantje Jans van
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
51
Molenaarsgraaf. Daar hy eenen langen tyd gevangen zat, om rede (gelyk my klaar
toeschynt) dat de Hoofdschout, Jan van Drenkwaert Boudewynsze, hem wel liefst
had willen verschoonen: en dus, gelyk men gemeenlyk in zulk geval doet, het
uitvoeren van het vonnis van tyd tot tyd uitstelde, en sleurende hield. De gemelte
Hoofdschout was noch jong en ongebaardt, waarom zyn Pourtret ook konde dienen
voor Salomon, in de Historische vertooning van zyn eerste Recht, waar van hy een
groot tafereel in de gevangenis had beschilderd voor den Opperschout. Doch dit
doen veroorzaakte niet alleen agterdenken by de Monniken, maar zy hadden de
stoutheid van in hunne openbare Predikatien te zeggen: dat de Schout hem dus
lang in de gevangenis hield, om dat hy voor hem zoude schilderen; en lasterden
zyne slaphertigheid.* Waarom de Schout zig gedrongen vond, hem ten slagtoffer
hunner woede over te geven; gelyk geschiedde, zoo dat hy, op het nieuwe werk te
Dordrecht op den 28 van Lentemaand 1572. in weêrzin van de meeste
aanschouwers, te gelyk, met de voorgemelde Adriaantje Jans, levendig om de
getuigenissen van Jesus Christus, is verbrand. Hy liet na een bedroefde Vrouw,
een Dochtertje van 7 jaren, en een goet gerugte.
[Sebastiaan Franks]
Hem volgt SEBASTIAAN FRANKS, van wien van Mander, op pag. 208, aldus meld:
Hy heeft geleert by Adam van Oort, en is nu1604 oud omtrent31 jaren; is geestig
in 't maken van Landschappen, Peerdekens en Beeldekens.
K. de Biemeld daar benevens van Gabriel, en

  • Zie Matt. Balens beschryvinge van Dordrecht p. 841. en 't Bloedig Tooneel der Doopsgezinden,

pag. 590. en 628.
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
52
den Jonge Franks, dien ik gis dat hy naderhand in zyn rym Jan Baptistnoemt, op
pag. 100. en onder de Pourtretten van Van Dyk, zietmen Sebastiaan; François, en
François Franksden jongen.
SEBASTIAAN komt my voor als de grondwel, waar uit de andere Konstbeken
afvloeijen, of hunne af komst hebben. Immers hy schynt my toe de eerste van dien
Konststam te wezen, aangezien van Mandervan geene anderen meld. En hier in
komt de Bie, met van Manderover een, dat SEBASTIAAN, een braaf Schilder van
Landschappen en Figuurtjes was. Myn schoonvader Jakob Sasbout Souburg had
in zyn tyd twee Landschappen, met fraaije Figuurtjes van hem, op koper geschildert,
die my altyd wonder wel bevielen. In 't eene stond afgebeeld, hoe de kinderen van
Bethel, die den Propheet, Kaalkop na riepen, door de Beeren verscheurd wierden.
In het ander was een Historie uit het Nieuwe Testament, en de beeldjes waren vast
geteekent, en los gekleed.
Van den jongen F R A N K S zegt de Bie, dat zyn Konst bestond in het verbeelden,
zoo van Historien van 't Nieuwe Testament, als van het oude Roomsche Volk, het
gewoel is zonder ent, het geen zyn eel penceel daar in weet af te beelden, en met
een lossen aart daar kragtig uit te haalen.
Wie nu van deze de Konstvertrekken, behangen met veelerhande Konststukjes,
in 't kleen, en zoo, dat men daar in de behandeling klaar ziet, van elken meester,
geschildert heeft, weet ik niet. Wy zien dat de beruchte van Dyk hunne Beeltenissen
heeft waardig geacht, om onder de grootste Konstschilders van dien tyd gestelt te
worden.
[Adam Elshaimer]
Nu komt in ordre van tyd ten Tooneel de Konstschilder A D A M E L S H A I M E R ,
geboren te
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
53
Frankfoort, in 't jaar 1574. Zyn Vader was een Pottebakker, anderen zeggen een
Kleermaker, die in hem van jongs af aan een groot vernuft, en drift tot de
Schilderkonst bespeurende, hem besteedde te Frankfoort, by Philip Offenbach,*
een goed teekenaar, en Schilder: dien hy naderhand veer in Konst heeft overtroffen.
Hy was wars van alle gezelschap, doorgaans droefgeestig, en geneigt tot
eenzaamheid. Tot zyne uitspanningen verkoos hy de afgelegenste plaatzen, waarom
hy dikwerf in Kerken en oude vervalle Ruinen, by zig zelven gevonden werd, en van
die geneigtheid niet was af te trekken tot gezelschappen van zyne Konstgenooten
of anderen, zeggende:
Toen ik my wende met de menschen te verheeren,
Vond ik dat by hen niet, als kwaatdoen, was te leeren.
Door welk doen hy wel een tweede Democriet scheen te wezen, die(volgens het
schryven van T. Stanley uit Lucianus en Agellius) in eenzame plaatsen, en in de
Graven, die door hunne eenzaamheid en duisterheid tot overdenkingen best dienden,
gelyk ook tot het oeffenen van de kracht zyner verbeelding, zig verbergde; om buiten
het gewoel der menschen te wezen.
Hy heeft weinig stukken, maar kragtig, uitvoerig en met veel moeite bewerkt, in
zyn leven geschildert. Doch heeft echter aan dat kleen getal genoeg doen blyken,
dat hy een groot meester in de Konst was. Had hy in zyn leven voor zyn

  • Van dezen Offenbachof Uffenbach, Leermeester van A. Elshaimer, is een groot Altaarstuk,

te Frankfoort, in de Kerk van de Predikheeren, verbeeldende de Hemelvaart van Christus, te
zien. Hy had zig in de Borgerlyke oproeren gemengt, en stierf in 't jaar 1640.
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
54
Konstwerk zoo veel gekregen, als 'er nu voor betaald word, hy waar licht niet arm
gestorven; want dat stukje 't geen Ceres verbeeld, daar zy een jongen, om dat die
haar bespotte, in een Hagedis herschept, daar Ovid.in 't 5. B. af vermeld, en dat
door H. Goudgesneden, in print uitgaat, is verkogt voor de somme van 800 gulden.
Maar wat zal ik zeggen? de minste van de Konstenaars zien de waarde van hun
Konst betalen by hun leven, en moeten zig overzulks met onzen Elshaimergetroost
houden; die niets naargelaten heeft, voor al zyn vlyt, dan een beroemden naam,
die met zyn doorbiokte penceelwerken, eeuw in eeuw uit stand houden zal. In welk
opzicht men zegt: 't geen op een sprong gemaakt word, is met een weder gebroken.
't Geen een eeuw duuren moet, moet in een eeuw gemaakt worden. Het kostelykste
van alle Metalen groeit allertraagst. Michiel Angelo, die zeer lang aan zyne werken
bezig was, zeide; Dat de verhaasting niet docht in de Konsten: en dat gelyk de
Natuur langen tyd bezig is om de dieren te vormen, die lang moeten leven; van
gelyken ook de Konst, die zig voorstelt de Natuur te volgen, enz. De vroege
lentevruchten kan men niet lang bewaren. Waarom ook Apelles eenen Schilder, die
hem een zyner penceelwerken vertoonde, en daar nevens zeide, dat hy 't zelve in
zoo korten tyd gemaakt had, tot antwoord gaf: Men heeft geen moeite om dat te
gelooven, want men ziet het aan 't werk. Maar het was licht aan het penceelwerk
van onzen Konstenaar te zien, dat hy 't met het kostelyke zweet van zyn vernuft,
en door een weergadeloos gedult bearbeid had.
Sandrart zegt: Hy had een Roomsche Vrouw getrouwd, en had veel Kinderen:
waar door hy in
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
55
schulden verviel, arm werd, en eindelyk in de gevangenis raakte. In den jare1632.
leefde zyn vrouw noch, en verscheide zoonen, maar toen was hy al lang dood.
David Tenierde Oude, heeft in Italien by hem geleert. Maar inzonderheid word zyn
leerling Jakob Ernst Thomanvan Landau, geroemt, die zyn handeling zoo net wist
na te bootsen, dat 'er weinig onderscheid in te vinden was.
[Lucas Francois]
Van een geheel anderen aart en begrip was zyn jaargenoot L U C A S
F R A N C O I S , de Oude. De Voorste beminde de stille eenzaamheid, deze het
Hofgewoel: de eerste veragtte het geld, of behield niets, de laatste had het lief en
bedienden zig daar van. Hunne begrippen verscheelden ook zoo veel, als hunne
geboorteplaatsen van den anderen lagen; want hy begreep: dat de Hoven de fortuin
van de Konst zyn, en dat men die by de hairen moet houden zoo lang zy hare gunst
aanbied. Zes jaren heeft hy in Spanjen en Vrankryk zyn Konst, zoo wel in Historien
als Pourtretten met lof geoeffent. Men ziet noch van zyn Konstwerken te Mechelen,
daar hy geboren is, in het jaar 1574 op den 25 van Louwmaand, en is gestorven op
den 16 van Herfstmaand 1643. naarlatende twee Zonen Pieteren Lucas, die brave
Konstschilders geweest zyn, en dien wy op 't jaar van hunne geboorten zullen
gedenken.
[Hendrik Gaud]
In den tyd dat Adam Elshaimer, daar wy even te vooren van gesproken hebben, te
Romen was, was HENDRIK GAUD, geboren te Utrecht, uit een doorluchtig geslacht,
ook daar. Deze hield groote gemeenschap met Elshaimer, 't zedert hy kennis met
hem gemaakt had, wanneer hy in Holland was, en had groote achting voor zyn
Konst, waarom hy niet alleen kocht, 't geen hy maak-
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
56
te, maar gaf hem ook gelt voor af, om voor hem te schilderen. Hy zelf schilderde
ook op die wyze, waarom hy die ten Model hield, maar inzonderheid stak hy uit in
't plaatsnyden, gelyk hy ook de opgegaarde Konst van Elshaimer, wedergekeert tot
Utrecht in koper bracht, 't geen zyn eerste en laatste werk geweest is. Want een
Juffrouw die graag met hem wilde trouwen, gaf hem iets in, dat in stee van hem
verlieft te maken, hem 't verstand deed verliezen (dit was in 't jaar 1624) zoo dat hy
geen weet van iets had, ten zy men hem over de Konst aansprak, daar van hy tot
zyn dood toe wist te oordeelen.
[Roelant Savry]
R O E L A N T S A V R Y Jakobszoonis geboren te Kortryk in Vlaanderen, in 't jaar
1576.
Gelyk de neiginge dermenschen zo wel als hunne wezens onder malkander
verschillen; zo is de een ook van een vergenoegder aart als de ander. Vele hebben
zich vergenoegt met slegts een gering deel van de Konst te bezitten, en waren met
hun lot te vreden. M. HONDEKOETER, Schilderde Vogelen; P. SNAYERS, viervoetige
Dieren; OTTO MARCELIS, Slangen, Hagedissen, &c.; EEMONT, Watervogels, Kruiden
&c. Deze beelden, geene Landschappen. Maar R . S A V R Y verstond dit alles, zoo
dat men niet kan zeggen, in wat deel hy best was.
Zyn Vader J A K O B S A V R Y , die mede een goed Schilder was, leidde hem tot
het Schilderen van Vissen, Vogelen, en andere dieren, maar deze bepaling scheen
hem veel te eng; dus oeffende hy zich daar benevens in Landschappen, inzonderheid
Noordsche gezigten, als Klippen en Watervallen. Ondertusschen geviel het tot zyn
ge-
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
57
luk, dat de Keizer Rudolph van zyne werken quam te zien, zyn werkzamen aart
prees, hem in zyn dienst nam en gelegentheid gaf om met een Heer na Tyrolte
reizen, om alle fraaije gezichten van Landschappen en Watervallen na 't leven af
te teekenen, en zich den aart en natuur der dingen door gestadige beschouwinge
in te drukken, het geen hy ook wonder vlytig in agt nam: teekenende alles wat hem
schilderachtig voorkwam in een boek, 't voorste werk met de pen, de verschieten
met potloot, en voorts met kleurige sapjes, of met flaauwe waterverf overwassen:
waar van hy zich naderhand bediende als hy te Praag de Gallery met Landschappen
beschilderde, waar van de meeste door Egid. Sadelaar, en zyn leerling Izak Major,
in koper gesneden in print uitkomen.
Na de dood van Rudolf, die voorviel in 't jaar 1612. begaf hy zich naar Holland
daar hy veele zoo groote als kleene Konststukken voor de liefhebbers geschildert
heeft. Hy was een man van middelbare gestalte, maar diklyvig, 't geen aan zyn
kopstuk of borstbeeld, dat op verscheide wyzen in kooper gesneden uitgaat, wel te
zien is.
Wy hebben ons bedient van dat gene welk van P. Moereelsgeschildert, en door
Geertruyd Rogman in koper gesneden is, waar van wy een proefdruk vonden by
den Konstliefdigen E. Feytama, waar onder Hend. Lamb. Rogman1640, met zyn
eigen hand geschreeven had: R O E L O F S A V R Y Schilder van Rudolphus en
Mathias Roomse Keizeren &c. met eenige Rymregelen die op dezen zin uitkomen:
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
58
'T schynt datS A V R Y Natuur te booven heeft gestreeft;
Wanneer by Bosch en Rots, en grazige Valeyen,
Waar in 't viervoetig vee gaat lustig spelemeien,
Door Konst verbeeldde. Zy hem daarom nydig heeft
Den Dood geport zyn zeis, tot zyn bederf, te wetten.
De Konstgodes betreurt dit droef en deerlyk lot
Van haren Lieveling, schoon oud, te vroeg geknot.
Maar Veerman Charon kon zyn ziel naau overzetten;
Om 't Elizeesdom, 't geen zyn boot aan allen kant
Omringde, en vreugdig aan den nieuling bood de hant.
Ik heb eens een groot stuk van hem gezien, verwonderlyk Konstig geschildert, waar
in Orpheus een Tracisch harpspeelder, zoon van Apol en Kalliope, een der negen
Zanggodinnen, verbeeld was, daar hy als Nazo in zyn II. Boek der Herschepping,
zeit: 't Geboomte, 't grimmig wiltgedierte en steenen door zyn snarenspel verrukt,
lieflyk streelt en naar zich lokt. Dit is de Fabel; maar zy wil te kennen geeven, dat
hy wilde en woeste menschen heeft weten te temmen en van aart verwisselen, hen
afleidende van de ongeregelde wyze van leven, door wetten te geven en Godendienst
in te stellen, waar door hy dezelve tot deugd, beleeftheid, vriendschap en Gastvryheid
geleid heeft. Justinus zegt: dat Midas, die ryke Koning van Frygie, zoon van den
Ossenhoeder Gordius, van Orpheus onderwezen in Frygien, de Godendienst
instelden. Horatius heeft deze Fabel insgelyks zoo verklaart. Hoor zyn Vertaler A.
Pels op pag. 34.
....... want Orpheus, zo in zynen tyd geacht,
Die tolk der Goden, heeft het menschelyk geslacht
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
59
Door vaarzen afgeschrikt van moord, en beestig leeven;
Waarom die brave naam den held is nagebleven,
Dat hy de Leeuwen, en de Tygers temmen kon.
En vervolgt:
Ja Vorst Amphion, die oud Thebe zelfs begon
Te bouwen, kreeg dien naam, dat hy de harde steenen
Kon leiden door zyn luit, en vleyend dicht, waar heenen
Hy wilde.
Dusdanige uitlegging hebben wy ook elders in 't breed aangetoont.
Gelyk door de warmte der Zomerzon de vrugten tot hare volkomene rypheid
worden gebragt: zoo word ook het verstand van een Konstschilder door de
kundigheid van de bedoeling der Fabelen tot volkomen begryp gebragt, om alle
verbeeldingen, van wat aart zy ook zyn mogen, door dit behulp, uit de byvoegselen
spraak by te zetten, doende dus de stomme Schilderyen spreken. By 't eerste
voorkomende voorwerp zullen wy de proef van ons gezegde opmaken, en aantoonen
wat nut zulks te weten, een Konstschilder geest. Immers zoo ons de lust daar toe
byblyst, en de draad van ons leven zich zo ver uitstrekt, dat wy ten einde van dit
werk, eens tot rust zullen gekoomen wezen, zullen wy den uitleg der Fabelen van
Ovidius ter hand neemen, op dien voet als het PALEPHATUS begonnen heeft, in
zyn boekje van de Ongelooflyke Historien.
Hy had zich gewent des morgens naarstig te schilderen, en 's namiddags in
gezelschappen te gaan, en bleef ongetrouwd; en zoo hem iemand naar
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
60
den waarom vraagden, dien zette hy af met de spreuk van Horatius:
....... Melius nil caelibe vita: dat is:
Niet beter als een ongetrouwd leven. Of ook wel met het vaarsje dat uit den Dichter
Menander, dus vertaalt is:
Wie trouwen wil mag trouwen;
Maar wie de rust bemint,
Die wagte zich van vrouwen.
Hy leefde wel vernoegt, en woonde t'Utrecht daar hy ook gestorven is, in 't jaar
1639.
Dit jaar 1577 ruim zoo vrugtbaar als de voorgaande in 't voortbrengen van
Konstenaaren, brengt uit Antwerpen, de wieg van zoo menig vermaard Konstenaar,
[Adam Willaarts]
A D A M W I L L A A R T S te voorschyn. Deze had zich gezet tot het Schilderen van
Rivieren, met Barken, Schuitjes, en Galeyen vol gewoel van kleyne Beeltjes, gelyk
ook Zee, en Stedehavens, woelig door 't dry ven van Koophandel, en laden of
ontladen van vragten, 't geen hy alles heel uitvoerig, natuurlyk en konstig door zyn
Konstpenceel heeft afgemaalt, zoodanig dat hy door het zelve is geroemt geweest.
Inzonderheid ('t geen ik by na overgeslagen had) muntte hy uit in 't verbeelden van
Brand. Hy is t'Utrecht, daar hy woonden, overleden.
[Aart Janze Druivestein]
A A R T J A N Z E D R U I V E S T E I N , dien van Manderin 't laatste van zyn Boek
onder de aankomelingen gedenkt, werd een fraai Landschap en Beesteschilder:
doch oeffende die Konst
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
61
uit enkele liefde tot de zelve, en niet uit noodwendigheid. Hy word onder de
Borgermeesteren van Haarlem getelt, en was ook voor dien tyd Ouderling van de
Gereformeerde Kerk. Hy overleed op den 5 van Oegstmaand 1617 oud 50 jaren.
[Jakob Willemsz Delff]
Nu volgt zyn brave tydgenoot
J A K O B W I L L E M S Z . D E L F F . Deze was een goet Pourtretschilder, als
kan gezien worden op de Stads Doele te Delf, aan het rot Schutters dat hy in den
jare 1592 heeft geschildert, 't welk met het opspringen van 's Lands Buskruidmagazyn
in 't jaar 1654 nevens meer andere Konststukken gekneust en aan flarden raakte,
maar om de agting, welke zyn Zoons Zoon de Heer Jakob Delff daar voor had,
weder gekalfatert en herstelt werd.
Hoe groot een zucht en liefde J A K O B voor de Konst had, blykt daar uit dat hy
alle drie zyn Zonen daar in heeft opgekweekt.
K O R N E L I S D E L F F , de oudste, had eerst zyn Vader, daar na Korn. Kornelisze
van Haarlem tot Leermeester in de Konst, en was een goed Stillevenschilder.
R O C H U S D E L F F , de tweede, een goet Pourtretschilder.
W I L L E M D E L F F , de jongfte, een konstig plaatsnyder. Deeze was getrouwd
met een Dochter van den beruchten M. Mierevelt, wiens voornaamste Pourtrette
hy in Koper gesneeden heeft. Hy is overleden op den 11 van Grasmaand 1638.
[Petrus Paulus Rubens]
In dit zelve jaar 1577. den 128 van Wiedemaand is dat grote zonnelicht, aan den
Nederlandsen konst-
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
62
hemel, namentlyk, P E T R U S P A U L U S R U B B E N S , tot Keulen, aan den Ryn,
tot grooten luister dier Stad, opgegaan. Want heeft de Duitsche Maro, Joost vanden
Vondel, door zyn geboorte de Agrippyner stedekroon een paerel bygezet: zoo heeft
zy geen minder luister ontfangen, door het te voorschyn brengen van dezen nieuwen
Apelles, aan wiens helder konstvuur veelen hun lamp hebben aangestoken.
Zyn Vader Jan Rubbens, van edle afkomst, en Raadsheer in den Raad van
Braband, vond zich gedrongen door een inlandse beroerte, Antwerpen te ruimen,
en zyn wyk te nemen, met zyn Vrouw tot Keulen, om dat haar zwanger zynde door
schrikken, geen ongeval mocht overkomen, by welke gelegentheid dan onze
P E T R U S P A U L U S R U B B E N S aldaar geboren is. Dus verhaalt du Pilé, het welk
bevestigt word door Florent. le Comte, dien ik doorgaans veel netter en opmerkender
bevind als Kornelis de Bie, die Antwerpen tracht door R U B B E N S geboorte te
vereeren. Doch het zy daar mee zoo 't wil: de Konst vind reden van zig te verheugen
over de geboorte van dat Konstlicht, dat over de geheele waerelt schynt.
De onlusten gestilt, trokken zyne ouders van Keulen weder naar Antwerpen. Zyn
Vader na verloop van weinig jaren gestorven, werd hy door zyn Moeder en Voogden
ter school bestelt om talen te leeren; met voornemen om hem in de Rechtsgeleertheid
op te kweken, ten einde hy daar na het aanzienlyk ampt van zyn Vader mocht
bekleden. Daar benevens verzorgden zy hem van bekwaame meesters; om hem
in zyn buitentyd andere eerlyke Wetenschappen en Konsten te laten leeren,
aangezien zyn geest tot alles bekwaam
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
t.o. 62
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
63
scheen; en ziende hem ook zonderling geneigt tot de teekenkonst, bezorgden zy
hem een goed meester, om eenige van zyne buiten uuren in die oeffeninge te
besteden. Maar 't was niet lang daarna of zyn drift en geneigtheid groeide tot die
Konst zoo sterk aan, dat zyn Moeder en Opzigters geraden vonden, zyn geneigtheid
op te volgen, en geheel tot het leeren van die Konst over te geven, en bestelden
hem dus by O C T A V I O V A N V E E N , Schilder van den Hertog van Parma, en den
Aartshertog Albertus: of wel eerst by T O B I A S V E R H A E G T , wiens Beeltenis met
die eer, il este premier maistre du fameux P.P. Rubbens, pronkt. Anderen willen dat
ADAM VAN OORT zyn eerste onderwyzer in de Konst geweest zy.
Het lust ons niet eene pennetwist, om zyn geboorteplaats, of wie in hem de eerste
gronden der Konst gelegt heeft, aan te rechten: maar ik zeg als Basilius Kennet, in
de levensbeschryving van den Grieksen Dichter Homerus, by gelegentheid van den
twist der *Steden, over zyne geboorte: Ondertusschen hebben de beminnaars van
de Dichtkonst zig van die onzekerheid bediend, en gewilt, dat zoo wel hun groote
meester, als hun Konst, van een Goddelyken oorspronk behoort te worden
geoordeelt. Dit is uit opzicht dat het menschelyke vernuft, waar uit de Konsten geteelt
worden, en voortspruiten,

  • Lang hebben de Steden Rhodus, Colophon, Salamis, Cheo, Argos, Athenenen Smyrna, over

het geboorterecht van Homeer getwist. Herodoot schynt die eer aan de laatstgemelde toe te
wyzen, aangezien zyn Moeder Critheiswel tot Cuma in AEolien, woonde, en van hem zwanger
was voor zy van daar vertrok, dog egter by hare vrienden te Smyrna zynde, op een feestviering,
nevens andere Vrouwen by de Rivier Meles, onverwacht van hem verloste, en net kind naar
de plaats van zyn geboorte Melesigenesnoemde.
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
64
van een Hemelsche afkomst is, volgens de Bybelspraak in het Boek des Uittogts,
daar Mozeswel uitdrukkelyk in den naam van J E H O V A , van Bezaleélden Zoone
Ury, en Ahaliabzeit: Dat hy haar heeft vervult met den geest van wysheid, verstand
en kennisse, om allerley konstige werken te maken enz.
Doch dit alles overgeslagen, R U B B E N S , na dat hy zich van 't onderwys van
gemelde Leermeesters bediend had, verkoor eindelyk weer O T T O V E N I U S , niet
om dat hy een grooter Konstschilder was als de vorige; maar om zyn groot verstant
en vernuftige bespiegelingen, tot dat hy eindelyk door zyn uitstekenden vlyt, goed
onderricht, en hulp van zyn vernuft zoo ver in de Konst gevordert was, dat zyn werk
met dat van zyne onderwyzers om den prys dong.
Kort hier op bekroop hem de reislust, waar op hy zich begaf door Vrankryk naar
Italien; alwaar hy eenige jaren zyn verblyf hield; zomtyds schilderde, en voorts zyn
tyd doorbragt; om alles dat te Romen, zoo van Beeldhouwery, als Schilderwerk,
uitsteekt in schoonheid van omtrek, en behandeling naauwkeurig, en met opmerkinge
te bezien.
Hy begaf zich in den zelven tyd na Venetien, tot de School van Titiaan, (toenmaals
den voornaamsten hoogvlieger in de Konst) en maakte kennis met een Edelman
van den Hertog van Mantua, die hem uit des Hertogs naam verzocht, als Edelman,
en Schilder in deszelfs dienst over te gaan: welk verzoek hy inwilligde en aannam,
om dat 'er te Mantua uitstekende Schilderyen van de geachtste Konstschilders
waren. Hier onthield hy zich een tyd lang, maakte zich by den Hertog
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
65
byzonder bemint, en arbeidde met grooten vlyt aan de Konststukken van Julio
Romano.
Van daar vertrok hy weer naar Romen daar hy zig voorts oeffende in alles wat
dienstig was tot opbouw van zyn Konst, en kreeg gelegenheid, om in de H. Kruiskerk,
als ook in de nieuwe Kerk van St. Pieter, eenige Altaarstukken te schilderen. Gelyk
ook voor Albertus, Aardtshertog van Oostenryk.
Thans was het in 't zevende jaar, als hy de tyding kreeg, dat zyn moeder gevaarlyk
ziek was, dat hem zonder eenig uitstel van Rome deed verstrekken. Maar zy was
al overleden, eer hy te Antwerpen kwam.
Opmerkelyk is, 't geen verhaalt word, namentlyk, dat hy weinig afteekeningen of
modellen van Romen met zig bracht, en als 'er hem, (nu t'huis gekomen) naar
gevraagt wierd, om ze te zien, tot antwoord gaf: dat die in 't Kabinet van zyn
geheugen waren opgesloten. Het bleek ook wel aan de kragtige wyze van schilderen,
die hy zig had gewent, dat hy de beruchte Konstwerken van Titiaan, Paulo Veronees,
en Tintoretgezien had. Doch dit moet ik tusschen beide zeggen: dat de Faam, den
roem dien hy te Rome en Venetien, door zyn schilderen behaald hadde, reeds voor
zyne overkomst al had over gekraaid, waar door den een voor, den ander na,
begeerte hadden, om van zyn penceelkonst wat te hebben: en hy overzulks
gelegentheid vond om veel gelts daar voor te konnen bedingen: 't geen oorzaak is
geweest, dat veelen hem ook met een scheef gezicht aanzagen. Onder deze was
ABRAHAM JANSZEN, die hem tot een schilderstryd om den prys uitdaagde, willende
't zelve aan 't oordeel van alle Konstken-
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
66
ners stellen, 't geen hy geestig afsloeg, met dit antwoord: Dat hy zulks al lang gedaan
hadde, en het zelve aan 't oordeel van heel de waerelt had gestelt, en dat hy het
op gelyke wyze ook konde doen.
Het verstand dat hy bezat, en de bedrevenheid in de wyze van de waerelt te
behandelen, vond middel om zyn benyders tot zyn vrinden te maken. Hy volgde
namelyk de les van Cleobulus: doe uwe vrienden wel, op dat zy nog meer uwe
vrienden worden, en uwe vyanden, op dat gy hen tot vrienden maakt. Daar benevens
was hy bescheiden, beleeft en minzaam, tegen ieder een; een hoedanigheid, die
hem by grooten en kleenen bemind maakte, inzonderheid ook tegen Konstenaren,
waar van wy een opmerkenswaardig staal zullen aanwyzen.
Zyn Moeder, als gezegt is, was gestorven, 't geen hem beweegde te trouwen, dat
eerlang geschiedde met Catarina Brintes, met welke hy vier jaren in der minne
leefde, tot dat zy stierf, 't geen hem zoo aan 't harte ging, dat hy om de droefheid
wat te verzetten, goed vond een reis naar Holland te doen, om in alle de steden de
Konstscholen, Konstgenootschappen, en Konstoeffenaars te bezoeken, waar aan
de Beschryving van Gouda ook gedenkt, gylykze ook in 't byzonder verhaast, dat
hy J A K O B R E U G E R S B L O K aan zyn huis ging bezoeken, om zyn Konst te zien;
waar van wy breeder in des zelfs levensbeschryving gemelt hebben. SANDRART, die
hem in die tyd heeft leeren kennen, en zederd de vriendschap met hem onderhouden
heeft, getuigt: Dat hy t'Utrecht gekomen, 't eerst hyG . H O N T H O R S T kwam,
deszelfs Konstwerk zag, en ook met een, een stuk van hem, dat noch maar begonnen
was, verbeeldende Diogenes, daar by met een Lantaren op helderen dag, te Athenen
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
67
op de markt naar menschen zoekt, kocht, en den aanleg van het stuk byzonder
prees. Dat gemelde Sandrart zyn dienst aanRubbens aanbood, om terwyl zyn
meester Honthorst onpasselyk was, hem vorders te geleiden, eerst byA .
B L O E M A A R T , daar na byKORNELIS POELENBURG, voor wiens Konst hy veel agting
betoonde, en verscheide stukjes aanbesteedde, gelyk hy zoo by ieder Konstschilder
in't byzonder deed. Van daar vertrok hy naar Amsterdam, daar Sandrarthem
verzelde, alwaar hy veertien dagen doorbragt, om alles te bezien.
Hier benevens had hy ook een zonderlinge zucht tot alle soorten van
wetenschappen en konsten, zelfs tot de taalgeleertheid. Hy zelf was geoeffent in
verscheiden talen: daar by uit eigen aart welsprekent, en zyne uiterlyke
wezenstrekken vertoonden de inwendige gaven van zyne eedle ziel, overzulks hy
van wegen zyne bekwaamheden, van Philips den IV, Koning van Spanjen, voor
wien hy veele roemwaardige werken gemaakt heeft, om eenige byzondere
verrigtingen wierd gezonden aan het Brittannische Hof: en du Pilévoegt 'er by, dat
dit door de Infante, die hem gunst bewyzen wilde, zoo by Philips bekuipt was; dat
hy, in de waardigheid als Ambassadeur naar 't Engelsche Hof gezonden wierd. Hy
verhaald vorder hoe Karel de eerste Koning van Engeland, hem beleeft ontfing, en
hem in tegenwoordigheid van 't Parlement een present deed van een Degen en
Cordon, bezet met diamanten, waardig twaalf duizent Ryksdaalders. Waar op hy
weder naar Spanjen vertrok, om rekenschap te geven van zyne verrigtinge aan zyn
meester, van wien hy groote geschenken kreeg. Dog anderen gelooven dat dit wel
ten meerendeele geschiedde, om R U B B E N S daar door gelegenheid te geven van
den
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
68
Koning te spreeken, met wien hy belangen had, van wegen het beschilderen van
de zaal te Withal, 't geen wel bedongen was, maar niet betaalt; welke stukken hem,
wyl hy tot Londen was, van Antwerpen, daar hy dezelve geschilderd had, werden
toegezonden.
Karel Stuart, die men gelooft dat dien toeleg begreep, bewees hem ongemeene
beleeftheid, en vrientschap.
My, in den jare 1714 daar zynde, dreef een zucht, zoo om het Konstwerk, als de
Zaal, waar uit Koning Karel de slachtbyl te gemoet trad, te zien: welke zedert den
tyd van die Marteldood, niet meer tot een gerechtsbank, maar om 'er vreemde
Potentaten en Ambassadeurs op te onthalen, waarom nu als noch Bankethous
genoemt word, gebruikt werd. Thans worden 'er om de schaarsheid van Kerken,
die men te Londen heeft, alle naarmiddagen de Common preers, de gemeene
gebeden, in voorgeleezen, en des Zondags in gepredikt.
By dit, mochten wy ook wel gedachtig wezen, als een zyner voornaamste werken,
de galery van Luxemburg, een werk dat hem zoo veel roem heeft bygebracht, en
nu noch, vermits het in zyn geheel door de beste Graveerders, als G. Edelink, G.
Duchange, Kornelis Vermeulen, B. Picard, A. Loir, en B.en J. Audran, in koper
gesneden is, de drukken daar van door alle Landen en Koninkryken verspreit, de
waerelt doen zien, wat hy door de Konst vermocht. Overzulks zoude het te vergeefs
zyn dat wy breedwydig zynen lof melden. Al die Konsttafereelen, tot Altaarstukken
of ergens anders toe gebruikt; ook een menigte Pourtretten, voor Vorsten en Princen
geschildert, melden zelf den lof van hunnen maker.
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
69
Myn pen had byna zeker voorval, dat RUBBENS in Spanjen is ontmoet, voorby gestapt,
en dus den lezer dit volgende verhaal ontrooft, 't geen Voeglyk diend gemeld, eer
wy hem weder in zyn Vaderland aanschouwen. Jan Duc de Bragance, die naderhand
Koning van Portugalwerd, een beminnaar van de schilderkonst, schreef naar Madrid
aan een zyner vrienden, ten einde hy aan RUBBENS wilde verzoeken, den Hertog
te komen bezoeken, in zyn woonplaats Villa-Vizoza. RUBBENS bewilligde dit verzoek,
en begaf zig, verzelt met een groote sleep, op weg. De Hertog verwittigt, dat
RUBBENS, die hy misschien maar alleen verwagtte, met zulken grootsen toestel, en
sleep verzelt, Vizozareeds naderde, zond hem in aller yl een Edelman te paard
tegen, om hem te zeggen, dat den Hertog om gewigtige reden elders vertrokken
was, en hem niet had konnen afwagten; maar tot vergoeding van zyne kosten en
verlet, liet aanbieden50 pistolen. Maar RUBBENS weigerde de zelve aan te nemen,
en zeide: dat het veel te gering was, dewyl hy voorgenomen hadde14 dagen zyn
verblyf te Vizoza te nemen, en duizent pistolen daar te verteeren.
Na dat RUBBENS nu noch een wyl in Spanjen geweest had, vertrok hy naar A
ntwerpen, daar hy zoo veele heerelyke konstwerken gemaakt heeft, datmen 'er zig
over moet verwonderen: ja men zoude het geen menschen konnen doen geloven,
ten zy men dezelve daar by met een bericht geeft, dat hy veele Leerlingen in zyn
tyd heeft aangekweekt, die hy tot schilderen van kleederen, gronden, verschieten,
gebouwen en andere sieraden, ook wel tot het aanleggen der naakten, gebruikte,
waar door hy zig, en inzonderheid zynen leerlingen grooten dienst
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
70
dede, gelyk 'er door het middel van hem veele brave meesters in de Konst zyn
voortgesproten, die zyne grootsheid van ordineren en de kracht van zyn schilderen
van hem afgezien, en zig daar van in hunne eigen werken bedient hebben; daar zy
by het leven van hunnen meester niet te veel gelegentheid toe hadden, immers tot
groote en voordeelige werken niet, dewyl hy de vermogenste luiden aan zyn snoer
had, en het dus meest al in zyne handen viel, of ongezocht toevloeide. Dit is aan
verscheiden stalen van brave meesters, die zyne Leerlingen geweest waren,
inzonderheid A N T O N Y V A N D Y K , gebleeken; die als hy al wat voor de
Kloosterbroeders gemaakt hadde, van hun dusdanig beknevelt wierd, dat het
schildervuur daar door meer gedooft, als aan gestookt wierd. 't Gebeurde, om dit
met een voorbeeld te bevestigen, dat A N T . V A N D Y K eens een Kerkstuk
schilderde, 't geen tot een Altaartafereel zoude dienen, in die tyd, dat hy al van zyn
Meester afgescheiden was, daar de gekapte Broeders zoo veel op wisten te vitten,
dat het te duchten stond, of hy aan het bedongen geld de vingers wel blaau zou
tellen; want zy hielden zig, als of zy 't hem aan de hand wilden laten houden, 't geen
hem smartte, inzonderheid wyl hy in dien tyd, als het spreekwoord zegt, overladen
was met geld, als de Kikvorschen met veeren. Overzulks hy over 't onrecht hem
aangedaan als mymerende, zig begaf buiten de stad, en daar in eenzaamheid by
zig zelf alleen overleide, wat middelen best diende by de hand genomen, om in dat
geval zig best te redden. 't Gebeurde ter dezer tyd dat RUBBENS zig met zyn Koets,
tot uitspanninge zyner geesten, liet door de Velden omryden, daar hy VAN DYK
ontmoet-
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
71
te, aan wiens wezen hy met den eersten opslag wel zien konde, dat 'er iets aan
scheelden. Dus vraagde hy hem naar de reden van zyn eenzaam wandelen, en
droefgeestigheid, 't geen hy zuiver aan zyn gewezen meester opbiegtte, die hem
zyn zwaarmoedigheid verlichtte, met tegens hem te zeggen: dat hy des
anderendaags aan zyn huis zoude komen, om het werk te zien, en middel bedenken,
om hem daar in dienst te doen. Dit geschiedde; want hy kwam des anderendaags
by V A N D Y K , zag het werk, betaalde hem in gereed geld de fom, welke hy daar
voor bedongen hadde, en liet het naar zyn huis dragen. De Kloostervoogden daar
niet weinig in verlegen, wyl zy nu wel begrypen konden, dat RUBBENS, hunne
vrekagtige behandelinge ontdekt had, schaamden zig voor hem, die in groot aanzien
en agting was; en waren bly dat zy 't uit zyne handen voor den zelven prys weder
kregen.
't Zoude een groote ondankbaarheid schynen te wezen, zoo ik zeyde dat V A N
D Y K met R U B B E N S naderhand in geen min en vriendschap leefde en omging,
zoo ik de geheime reden daar van niet ontdekte, 't geen ik op zyn regte plaats doen
zal.
RUBBENS dan, gelyk ik meermalen gezegt heb, was, zoo ten aanzien van zyn
geboorte, gedrag, eerentytelen en konst, by alle de grooten geacht en gezien. Hier
kwam noch by, dat hy tot zyn tweede vrouw getrouwd had Helena Forman, die een
Helena in schoonheid was. Een schoon voordeel voor een schilder om de koste
van 't model te sparen. Zy bezat daar by veel verstand en veel geld, hoedanigheden
daar men'er drie in 't byzonder mee zoude konnenuitrusten, en had daar by
vermogende vrienden, die
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
72
hem dienst konden doen. Overzulks vloeiden alle de voordeelen van 't penceel voor
't grootste deel hem gemakkelyk en van zelf toe. Daar en boven had hy een
zonderlinge bekwaamheid om alle grooten te vleyen, en dus toe zyn voordeel in
hun gunst te dringen. Zulks dat men de spreuk van J. de Bruin, in zyn Banket werk,
op hem wel mag toepassen: Dat gaauwe verstanden van alle hout weten pylen te
maken, om hun oogwit te beschieten.
Hy bouwde voor zig een huis binnen Antwerpen, dat hem wel zestig duizent
gulden kostte, en daar in een zaal op de wyze van de Rotondete Romen, daar het
licht door eene opening in 't dak, van boven in neerstraalde, Deze zaal behong hy
met zyne opgegaarde Italiaansche, Fransche en Nederlandsche Konststukken, en
daar onder ook sommige van zyn eigen hand, welke Konstzaal alom berucht was,
zoo dat de Hertog van Bukkinghamdie zyn paleis teffens met Konst wilde opsieren,
order gaf, aan den Heer Michiel le Blon, lief hebber en goed kenner van Konst, om
voor 60000 gulden aan Konst daar uit voor hem te koopen, 't welk ook geschiedde.
Daar R U B B E N S zekerlyk goed gevoelen van zal gehad hebben, daar nu zyn mes,
als het spreekwoord zegt, aan weerzyde snee, en hy den weg om geld te winnen
op alle wyzen heeft geweten. Dus stapelde hy eenen onnoemelyken schat op; en
't moest heel de waerelt kenlyk worden.
Het was niet lang na dien uitkoop, of een doorslepen knaap maakte aanslag op
dien vetten buit, doch vond zig in zyn voornemen schandig bedrogen. Het was de
berugte Alchemist Mr. Brendelvan Londen. Deze klampte R U B B E N S met veel
hoopgevende redenvoeringen, en verzekeringen van
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
73
de wisse gevolgen van zyn Goudmakery konst aan boord; biedende hem zyn dienst
tot de bewerkinge van 't zelve, voor de halve winst, zoo Rubbenseen Laboratorium
wilde doen opslaan, en de noodwendigheden, die daar toe vereist werden, bezorgen
. Maar R U B B E N S , naar dat hy hem met veel gedult had hooren uitspreken,
antwoorden hem beleeft, verstandig en geestig aldus: Myn Heer ik bedank u voor
die aanbieding. Gy komt juist20 jaren te laat; want zedert dien tyd, heb ik door 't
penceel den regten Lapis Philosophorum gevonden. En wees hem dus van de hand
af.
Nu is 'er byna niets van zekerder gevolg, als dat, wanneer yemant door zyne
byzondere bekwaamheden, die hy boven anderen in konst en wetenschappen heeft,
en wanneer hy daar door tot den top van eere opklimt, zoodanig dat de Faam het
gerucht daar van alom verspreid; zulks straks veroorzaakt in anderen eene
aanritzelihge tot een drift, welke na de geaartheid des gemoeds, tweederhande
uitwerkingen heeft, een ten kwade, dat men afgonst noemt; om dat zy eens anders
welwezen benyd, en zynen luister niet dulden kan, en een ten goede, dat wy nay
ver noemen, om dat die niet misgunt eens anders welwezen, maar zich zelven ook
wenst in dien staat te mogen zien; 't geen niet te laken is; en des noch te min, als
dit hun diend tot een prikkel en spoor, om dien zelven weg in te slaan, waar door
men tot die eer en dat geluk word verheven, dat men boven anderen uitsteekt.
Waarlyk de bevinding heeft ons doen zien, dat de Konst in geen eeuwen zoo
gebloeit heeft, als in dien tyd van PET. PAUL. RUBBENS, aan wiens fakkellicht veelen
hun kaars hebben aangestoken,
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
74
en wie weet wat dienst hy al meer aan de Konst zoude gedaan hebben, zoo zyne
levenszon in volle luister niet waar benevelt geworden, door een onvermydelyke
duistere wolk van 't nootlot; het welk ons leert, dat
Al wat geboren is, eens moet het leven derven.
Een jaar twee of drie voor zyn dood, kreeg hy een beving, op de wyze van een
beroertheid, in zyn handen, waarom hy het groot werk moest aflaten. Doch hy
schilderde egter kleine stukjes, meest Landschappen, op den Ezel, daar hy de
maalstok meer tot zyn gebruik konde nemen.
Hy is overleden te Antwerpen, op den 30 van Bloeimaand, in het jaar 1640. en
begraven met een aanzienlyke en pragtige Lykstatie; want voor het Lyk ging 'er een,
dragende een swart Fluwele kussen, en daar op een vergulde kroon, en agter het
Lyk volgde een grooten sleep van de aanzienelykste, zoo Geestelyke, als
Waereldlyke Heeren, en Konstenaren. Het Lyk werd geleid in St. Jans Kerk, daar
zyn Grafsteê noch te zien is.
Hy liet een Dochter na, en een Zoon, sommige zeggen twee Zoonen uit zyn laatste
huwelyk, de oudste A L B E R T U S genaamt, is Secretaris, of Geheimschryver der
Staten van Vlaanderen geweest.
Wy hebben zyn waare beeltenis gevolgt naar de beste afschetsing boven
aangeplaatst, in de PLAAT D, op dat de Konstschilders zyn prysselyk gedrag, omtrent
de jonge Konstoeffenaars, en yver tot den opbouwvan de Konst, daar by gedenken
zouden, en zoo veel heuglyker zig ten spiegel voorstellen.
Beleeft zyn, en geneigt tot elks dienst, doet een man geacht wezen, en zet zyn
Konst luister by.
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
75
't Kan niet wel wezen dat alle Konstoeffenaars elkander te gelyk minnen: doch nooit
moet verschil tusschen persoonen oorzaak wezen, tot veragting van wederzydse
Konstwerken. Rafaël d'Urbyn, en Michael Angelo de Bonarote, waren wel de beste
vrienden niet, dog prezen altyd elkanders werk. Rafaël was gemeenzaam in zyn
omgang, beleeft, vriendhouwende, en geneigt om elk dienst te doen, en die welke
van een leerzamen aart waren, openhartig van de Konst te onderrichten: waarom
hy meest altyd, wanneer hy om een wandeling ging, met een hoop Schilders en
Leerlingen verzelt was. 't Gebeurde dat Michael Angelo hem dus op straat
ontmoetende, in 't voorby gaan zeide: ecco il Barigello con tutta la sua sbirreria, dat
is: Zie den Schout verzelt met zyn bende of dienaars. Daar op Rafaël hem toeschoot:
e' tu caminate solo come la Boja, dat is, en gy wandelt alleen gelyk de Beul.
Michael Angelo was van een stuurzer aart, en had voor gewoonte te zeggen wat
hy dacht, waar om hy weinig vrienden had, en meest alleen ging, zoo dat zyne Konst
alleen de oorzaak was, dat hy geagt wierd; want het gebeurde eens, dat de Paus
hem zyn Konst- en Kabinetschatten (een eer die zelden iemand gebeurt) liet zien.
De Paus, om dat Michael Angelo zich niet eens, als wel anderen t'elkens, daar over
verwonderde, zeide: Wy konnen niet zeggen, als wel eer Petrus deed: Goud nog
Zilver hebben wy niet. Dat 's waar, antwoordde Michael Angelo; Dog daarom kan
uw Heiligheid ook niet zeggen: staat op en wandeld.
Vryborstig spreken heeft zyn tyd. Waarheid word geprezen, zegt Juvenaal, maar
moet kouw lyden. Altyd de waarheid te spreeken, is altyd vyanden ma-
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
76
ken: en daar is geen gevaarlyker woestyn, als zonder vrienden te leven. Te leven
zonder vrienden, zeit het Spaansche spreekwoord, is sterven zonder getuigen.
[Pieter Soutman]
Onder een groate meenigte Konstschilders, die Rubbens door zyne Leerlessen
aangeteelt heeft, word ookgetelt P I E T E R S O U T M A N . Dezen alzoo wy noch
zyn geboorte of sterftyd hebben konnen ontdekken, hebben wy niet voeglyker konnen
plaatsen, dan achter zyn meester.
P I E T E R K L A A S Z E S O U T M A N noemt hem Samuel Ampzing, en gedenkt hem
ook in de beschryving van Haarlem, daar hy geboren en gestorven is, met dit Vaarsje.
Hoe zou hier ook de naam van SOUTMAN zyn verzwegen,
Die door zyn kloek penceel, zig heeft dien staat verkregen,
Zig heeft door zyne Konst die eer en roem bereit,
Dat hy de Schilder is der Pruische Majesteit,
Hy word geoordeelt meê van de beste geweest te zyn, die uit die school
voortgesprooten is. Hy was, toen hy aan de Konst kwam, een borst van een grooten
geest, en doordringend vernuft, 't geen meer en meer door goed onderwys geslepen,
hem heeft doen klimmen tot den roem van een groot meester.
De stalen, die hy ook van zyne Konst naargelaten heeft, toonen dat hy niet door
gonst, maar door zyne verdiensten, aan 't Poolsche Hof bemint en geëerd is geweest.
Hy schilderde Pourtretten, en groote ordonnantien.
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
77
KORNELIS SCHUT, uit dezelve School voortgesprooten, was te Antwerpen geboren.
De zangberg had zyn geest begunstigt, met Poëtische vindingen, het geen in zyn
Ordonnantien doorstak, en zyne Konst te meer bemind dede zyn. Hy zette zig tot
kloeke en woelige voorwerpen te vertoonen: en heeft beneffens het schilderen ook
den Etsnaald gehanteert, als te zien is aan de menigte Printen, die van zyne hand
uitkomen, die schoon zy niet in allen deelen even beschaaft en vast van omtrek
zyn, nochtans zyn vlugge geest te kennen geven. Kornelis de biezinspeelt mede
op zyne Etskonst, daar hy zegt:
Het werk betoont de daat, wat hoeft'er meer gezeit?
De Drukpers wyst ook aan zyn Konst vol aardigheit.
De groote V A N D Y K heeft zyne Beeltenis ter liefde van zyn Konst, nevens zyn
Konstgenooten ten dienst des Plaatsnyders, meê in 't klein geschildert, en wy om
dezelve reden zyn borstbeeld geplaatst in de P L A A T E, by Fr. Snydersen Joan
Breugel, onder aan. Nu volgt
[Samuel Hofman]
S A M U E L H O F M A N , van Zurich. Deze kwam, na dat de Faam den roem van
Rubbenswerken, op hare wieken, in dat waereltoort omgevoerd hadde, afzakken
naar de Nederlanden, en begaf zich in de School van R U B B E N S , daar hy door
deszelfs leerlessen, en het afzien van zyne behandelingen, tot een goed meester
in de Konst opwiesch. Hy zette zich naderhand te Amsterdam neer, daar hy veele
brave Konststukken, ook Pourtretten gemaakt heeft, en trouwde in den jare 1628.
en trok daar na met zyn vrouw naar Zurich, daar hy door zyn Konst grooten roem
behaalde,
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
78
en gelegentheid kreeg, om voor den Hertog van Milanen eenige Konstwerken te
maken: van daar te Frankfort aan de Main, daar hy een groot stuk op 't Raadhuis
geschildert heeft. Eindelyk zyn levensrol afgeloopen, stierf hy aan het Podegra, in
den jare 1640. Zyn Vrouw en Kinderen, onder deze een Dochter die een Schilderesse
was, trokken na zyn overlyden weder naar Amsterdam.
[Jan van Hoek]
JAN V A N HOEK, Antwerpenaar, heeft het geluk gehad, dat hy, om zyn grootse
schikkingen, kragtige wyze van schilderen, en vleyend penceel, niet minder als zyn
meester R U B B E N S , by Koningen en Vorsten is bemint geweest. Hy heeft te Romen
zynde, voor verscheiden Kardinalen geschildert, die zyn penceelkonst in groote
waarde hielden. Ook nam de Aartshertog Leopoldus, hem voor Edelman meê, naar
de Nederlanden, daar hy gestorven is in 't jaar 1650.
[Marten Pepyn]
Eer ik vorder gaa, moet ik gedachtig wezen, zyn braven Stadgenoot MARTEN
PEPYN, die gelyk de Arent alle vogelen braveert, ook alzoo in Italien zynde, zyne
tyd- en landgenoten te boven streefde, zulks hy door Italien en Romen voor een
hoogvlieger berucht was, en grooten roem behaalde.
Ik was verlegen waar ik hem plaatsen zoude, tot dat my uit zeker verhaal, 't geen
volgen zal, bleek, dat hy by 't leven van P E T . P A U L . R U B S B E N S , al overleden
was.
Men hout het voor een spreuk, toepasselyk op de geleerden, Dat zy niet graag
zien, dat hun licht door anderen betimmert word. R U B B E N S , die zyne snelle vlucht
in de Konst kende, en hoorde
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
79
dat hy van Rome naar Braband stond te komen, was daar over verzet. Maar wanneer
kort daar aan het tegendeel door 't gerucht verspreid wierd, te weten dat hy van
voornemen verandert, een Roomsche vrouw getrouwt had, liet hy zig ontvallen: Nu
P E P Y N getrouwt is, heb ik geen vrees dat my alhier iemant zal overtreffen, of boven
't hooft komen. Het geen bevestigt, dat hy een groot Konstenaar is geweest. Op
hem volgt
[Abraham Janszen]
ABRAHAM JANSZEN. Deze, alzoo noch by Sandrart, noch by de Bie, eenig merk
van zyn geboorte of sterftyd word gevonden, dagten wy voeglyk te wezen, dat agter
Rubbensgeplaatst wierde; niet alleen om dat hy een tydgenootvan heni geweest
is, maar ook om dat hy een rol in zyn levensbedryf heeft. Hy is te Antwerpen geboren,
en was een der voornaamile Schilders in dien tyd. Dog heeft niet veel stukken
gemaakt, maar die'er van hem zyn, zyn voortreffelyk konstig geteekent, en naar 't
leven uitgevoert. Zyne geneigtheid viel op 't schilderen van groote Historien, met
levensgroote Beelden, waarom alle Vorsten en Potentaten begerig waren naar zyn
Konst, om in Vorflelyke Galeryen, Konstzalen en Kerken op te hangen, en naar alle
bedenken, (dus word 'er getuigt,) had niemant zyns gelyk geweest, indien hy met
yver op dien voet was voortgegaan. De verheffing van Rubbenswas naar allen
schyn, de eerste oorzaak van zyn val. 't Is waar dit behoorde hem een spoor geweest
te hebben, om met des te meerder yver naar de volmaaktheid der Konst te streven,
en Rubbensdie hem in 't bejagen van voordeelen, door dien hy zoo veele vrienden
had, voor uit was, door een onvermoeiden vlyt, met het penceel te volgen, in plaats
van de moet ver-
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
80
loren te geven, en hulp te zoeken in zyn bederf. Maar wie, zegt de spreuk van
Amphilogus, is t'aller uuren even wys? en als de kloot aan 't gaan is, zegt het
spreekwoord, rolt hy voort. Dus ging het ook met onzen A B R A H A M J A N S Z E N ;
hy verkoos zyn verderf, te weten de liefde, tot zyn vertroostinge, en stiet al zyn
welvaren aan den steen van zyne ontydige min te mortel. Hy ging met zyn nieuwe
vrouw dagelyks om een wandeling, en koesterde de ledigheid, die hem als de motte
verteerde, waar door zyn huisgezin in slegten staat, eindelyk tot armoede verviel,
terwyl hy met een berooit hoofd omzwervende, troost zocht in de herbergen, en de
zwarigheid met den drank af spoelde.
Zulke voorbeelden konnen de schilderjeugt ten baak verstrekken, om zig voorzigtig
te vermyden voor die klip. Gelyk dat van Rubbens, om gerustelyk aan te zeilen, tot
de haven van 't geluk, die door onvermoeiden vlyt, in stadige oeffeningen en
spaarzaamheid alleen bekomen word.
[Horatius Gentilesco]
Op zyn beurt komt nu te voorschyn
HORATIUS GENTILESCO. Deze was een Florentyner van geboorte, doch word
onder de Italianen niet getelt, om dat hy den meesten tyd van zyn leven in Spanjen,
Engeland, Braband en Holland heeft gesleten, waarom wy hem ook een kleine
plaats onder de Konstschilders hebben ingeschikt. Zyne geneigtheid liep meest tot
het schilderen van groote Historiestukken. Sandrartverhaalt : dat hy twee stukken
tot Amsterdam van hem heeft gezien, die hy voor Koning Karel den eersten
geschildert had. 'T eene verbeeldde een om hare zonden treurende Maria; 't ander
Lot met zyne twee dochters, die puik goed, en zoo ten opzigt van teekening, als
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
81
koleur, wel gehandelt waren. Hy werd naderhand van den Koning naar Engeland
geroepen, om voor hem te schilderen, daar hy ook gestorven is; maar in wat jaar
heb ik niet konnen te weten komen. De Brabanders noemden hem Gentiel. Hy was
een goede bekende van Sandrart, die ook, als hy te Napelskwam, zyn dogter
Arthemisia, die een Schilderesse was, ging zien, en de groete van haar vader bracht.
Zy ontfing hem beleeft, en vertoonde aan hem 't geen zy toenmaals gemaakt had,
zynde een David, vertoonende het hoofd van Goliat levensgroot, 't welk uitvoerig
en stout geschildert was. Zy schilderde ook Pourtretten, en was wel gezien by de
gemalin des Onderkonings van Napels. Zy teekende ook op de Academie.
[Henrik van Balen]
In dezen tyd moeten wy ook gedagtig wezen, aan den beroemden Brabantsen
Konstschilder
H E N R I K V A N B A L E N . Deze is, volgens het getuigen van Karel van Mander,
een leerling geweest van Adam van Oort. Wat zyne Schilderkonst aanbelangt, die
is zoo in opzicht van ordinantie, teekening en wyze van schilderen deugdzaam goed,
zoo dat zyn werk wel by de Konst van geagte Meesters hangen mag. In 't byzonder
moet ik ook zeggen, dat hy zyne naakten zoo schoon van omtrek, en zoo rond en
kragtig heeft uitgevoert, dat byna alle andere Konst daar by afvalt.
Onder vele van zyne groote Konstwerken, steekt uit de verbeeldinge der zondige
waerelt, ten tyde van den Boetprediker Noach: Het dorstige Israël, drinkende van
't water uit den Steenrots: Ook een stuk daar de Egyptische Koning Pharao verdrinkt
in 't Roode Meer, en Israël dus de vervolger ontkomt. Van 't zelve voorwerp heb ik
noch korts geleden
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
82
een kleimer stuk gezien, heel woelig, wel gekoppelt en vol veranderingen van
kleederen. De grootste troep der vlugtelingen was op den tweeden grond, in den
klaren dag gestelt, en de Figuren op den voorgrond beschaduwt, 't geen een goeden
welstant gaf aan dat koppelende gewoel op den tweeden grond, dat zig weder
tegens den benevelden bergagtigen agtergrond, en 't blaauw verschiet redde. Gelyk
ook mede een klein stukje op koper geschildert, verbeeldende het oordeel van Paris;
en waren de drie Godinnen, inzonderheid Venus, die zig van agteren liet zien, zoo
rond, kragtig en uitvoerlyk geschildert, datze schenen buiten 't Tafereel uit te steken.
Daar benevens was de grond, waar op zy stonden, met gras, kruitjes, en voorts het
geheele landschap, uitvoerig en konstig door den Fluweelen Breugelgeschildert.
Behalven veele historische vertooningen, die hy konstig door zyn penceel verbeelt
heefd, vind men ook Zinnebeelden vernuftig en leerzaam door hem toegepast. De
Hr. en Meester J. van Schuilenburg, Raad en Griffier over de Prinsselyke Domeinen,
enz. heeft diergelyke in zyn berucht Konstkabinet, in 's Gravenhage, verbeeldende
een deugdzaam man, zittende onder een pragtig behangsel, met eene kroon van
eere op zyn hoofd. Minerva, Godes der Wysheid, staat ter linker zyde nevens zyn
zetel; ter rechter hand de Gerechtigheid, met een weegschaal in de hand, waar in
zig in de eene de hoofden van een zwyn, vos, wolf en paauw, zinteekeningen van
Gulzigheid, List, Rooflust en Hovaardy, doen zien, welke tegens den Winkelhaak,
Liniaal, Oyevaar en Breydel, zinteekenen die op een deugdzaam gedrag toegepast
worden, in de benedenste schaal verbeeld, te licht worden bevon-
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
83
den. Daar nevens aan zietmen Liefde de Nyd van zig stooten, en de Kupidoos,
Slangen en andere gedrochten, wegzweepen. Zyn Beeltenis staat nevens dat van
R. Savry in de Plaat D.
Hy heeft een Zoon naargelaten J O H A N N E S genaamt, die hem 1611 te Antwerpen
geboren wierd, waarvan K. de Bie, op p. 120 zegt: hy heeft de Konst by zyn beruchte
vaderH E N R I K V A N B A L E N geleert. Hy heeft de zelve naderhand in Italien
voortgezet, en by zyns vaders leven grooten roem verkregen, waar op dit vaers ziet:
Pythagoras,* Tyran van† Lemnos, heeft geschreven: Als 't Lichaam sterft, de ziel
tot slechte of beter stant Verhuist. Wie twyfelt aan dit oude leerstuk, want De Geest
vanH E N R I K leeft in J A N , by 's vaders leven.

  • 't Is klaar darde oude Latynen door dit woord hebben verstaan, een die heerschappy voert

met gezach en opperwaardigheid. Een voorbeeld hebben wy by Virgilius, daar Latinus aldus
van Eneas zegt:
Pax mihi pacis erit dextrum tetigisse Tyranni:
door J. Oudaan dus vertaalt:
Ik acht het van den Vreede een goet gedeelte althans,
De dapp're regterhand te raken des Tyrans.
En Atheneus noemt de Liefde, Ô.ñáííïò èå.íôå áíèñ.ðùí: Een Tyran, dat is een heerscher,
van Goden en Menschen. Ook is den Taalgeleerden bekent, dat dit woord een Koning, Vorst,
en groot Meester in Konst of Wetenschappen beteekent. Zie P. Rabus Vermaaklykheden der
Taalkunde. p. 123. daar hy zulks uit een Grieks vaars van Anakreon bevestigt, Naderhand
heeft men, die door slinkse wegen, list, geweld, enz. dwingelandy oeffenden, met den gehaten
naam van Tyrannen gebrandmerkt. Zie breeder in myn Kantschrift, op het Leven van den
Apostel Paulus, by P. Boetemangedrukt. p. 125.
† Anderen zeggen Samos, alzoo zyn vader hem, noch jong zynde, van Tyrrhenen naar Samos
had overgebracht. Zie Thom. Stanley, Filosof. en Poetische Oudheden. p. 125.
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
84
Hy was in den jare 1662. noch in leven, en woonde te Antwerpen, maar zyn vader
was toen al overleden, als uit het Rym van Kornelis de Biete bespeuren is.
[Francois Snyers]
Hier nevens verschynd ten Toneel de Konstschilder F R A N C O I S S N Y E R S ,
geboren te Antwerpen, in 't jaar 1579. Hy heeft de beginselen van zyn Konst geleerd
by H E N R I K V A N B A L E N . Doch zyne geneigtheid is gevallen, eerst op 't schilderen
van Fruit, daar na op alle soort van viervoetige Gedierten, die hy wonderlyk, elk in
zyn soort, zoo natuurlyk schilderde, dat men in zyn tyd, niemand vond die hem daar
in gelyk was. Inzonderheid maakte hy zyn naam berucht door het zamenschikken
der Dieren tot de Jagt; een verkiezing, welke inzonderheid diende om de wanden
der Vorstelyke Zalen, en Galeryen op te pronken. Gelyk ook de Koning van Spanjen,
en de Aartshertog Leopoldus Wilhelmus, zig in hunne Paleizen daar van bedient
hebben. Hy leende dikwerf de hand aan R U B B E N S , en die weder aan hem, en 't
zyn wel de geagtste stukken, daar men 't penceel van die twee groote meesters in
ziet. Want gelyk de een op het vertonen van kragtige werkingen en driften in Beelden
was afgericht, zo scheen des anderens penceel als gemaakt om Dieren in hun
grootste vuur en drift af te malen; ja 't is verwonderlyk, hoe hy in zoo menigvuldige
veranderingen, draajingen en buitelingen, de vaste deelen, rekking en buiging der
spieren in de Dieren heeft waargenomen. Zietmen de Jagthonden draven naar 't
Wildt, zy schynen 't oog voorby te gieren. Grypenzy 't met hun gespitste tanden aan,
't vuur straalt hun ten oogen uit: en die verminkt of gebeten vertoond worden, drukken
de pynlykheid
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
t.o. 84
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
85
van hun ontfangene wonden, door een gekromden rug, gewronge buiging en wyt
opgesparde muilen, zoo natuurlyk uit, dat men 'er deernis meê hebben zoude. Wat
hoeft'er meer gezeit, daar het Konstwerk zelf spreekt? zyn Beeltenis staat boven
aan in de Plaat E.
[Joan Breugel]
Wy mochten ook niet langer verschuiven zynen braven Land-, tydt- en Konstgenoot
JOAN BREUGEL, bygenaamt den Fluweelen. Hy was de Zoon van P I E T E R
B R E U G E L , anders Peer den Drol, dus genoemt om zyne geestige koddigheden
en boerteryen, die hy doorgaans maakte; in welk opzicht ook van Mandergetuigt:
dat hy in een zyner laatste stukken een Galg, waar op een snaterende Exter zat,
verbeeld had, daar hy de verdienste van een klappige tong meê wilde aanduiden,
en 't zelve zyn Vrouw tot een testament naliet. Plautus zegt: Dat hy nooit een
zwygende Vrouw heeft gevonden, en het gesnater een Vrouwlyk huisraat is. En
Socrates beklaagde zig van drie lastige dingen, de Letterkonst, de Dichtkonst en
een klapagtig Wyf, en zeide: dat hy de twee voorste zig had kwyt gemaakt, maar
dat hy het klapagtig Wyf moest houden. Dit overgeslagen, 't is bedenkelyk dat onze
J O A N B R E U G E L , de grondbeginselen van de Konst, onder opzicht van zyn vader
geleid heeft; doch heeft zig tot eenen geheel verschilligen aart van schilderen gesteld.
Men kan, zegt het spreekwoort, zyn kinderen wel minnen, maar niet zinnen. Want
hy verkoos den Bloemhof van Flora, ten voorwerp van zyn penceel. Maar gelyk de
mensch by verandering leeft; zoo zag men ook na verloop van eenige jaren, zyn
penceel, in sierlyke Land- en Watergezichten, op menigerhande wyzen, en zoo als
't hem in 't le-
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
86
ven voor kwam, speelemeyen. Egter verliet hy het schilderen van Bloem en Fruit,
en wat tot Veld- en Tuingewassen behoort, niet zo, of hy heeft zig naderhand in
zyne Landschappen daar noch van bedient.
In den jare 1713. heb ik een stuk 3 voet hoog, en 4 breet, van hem gezien, daar
ik en alle Konstminnaars uuren lang, zonder ons te konnen verzadigen, met
verwonderinge op stonden te kyken; waar in zoo menigerhande soort van Bloemen,
Struik- en Boomgewassen, op den voorgrond geschildert waren, dat het oog daar
in als in eenen doolhof verwart bleef, en schoon 't zelve op het twintigste deel in
grootte, niet by 't leven konde halen, nochtans was yder in zyn soort, in dat klein
bestek, zoo uitvoerig, konstig en natuurlyk geschildert, als of het in de grootte van
't leven had geweest: inzonderheid stak 'er in uit een Vygenboom, die in een tuinpot
stond: waar van de stam zoo natuurlyk gekleurd, de bladen zoo geestig en dun
geschildert, de groene uitspruitselen, half gekleurde, volwasschen, en van rypheid
geplooide Vygen, zoodanig waren geschildert, dat het geen penceelwerk, maar 't
leven scheen te wezen. Dit stuk van 't Loo gebragt, werd te Amsterdam in 't Heeren
Logement 1713. den 26 van Hooimaand verkogt voor 2825 guld. De twee Figuren
die in 't zelve waren, verbeeldden *Pomona en †Vertumnus, door Rubbens geschildert,
gelyk

  • Pomona heeft haren naam van Poma, Appelen, Peren, enz. zy was een der Latynsche

Boommaagden, die in 't aankweken de kroon spanden; aangezien zy noch in 't jagen, noch
baden, maar alleen in tuin oeffening haar vermaak nam. Zie P. Ovid. Nazo, 't 14 Boek, 't 11
Hoofdft.
† Vertumnus, een Latynsche Godheid, wiens Feestdag op den 30 van October wierd gevierd.
Zie de kantteek. van L. Smits, op de voorgemelde plaats.
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
87
ook de weerga, met een slapend Vrouwtje en Sater, voor 1875 gulden. Dog het
alleruitmuntenste in Konst dat ik van hem gezien heb, is het zoo genaamde Paradys,
by den Heer Le Court van der Voort, tot Leiden, waar in zig een menigte van
allerhande Dieren op 't allerkonstigst, in een niet min konstig geschildert Landschap
doen zien: en de Adam en Eva op 't alleruitvoerigst door Rubbensgeschildert. Dit
stuk is gekomen uit het beruchte Kabinet van den Heer de Bie, den Mecenasvan
G. Dou.
Menigte van kleine stukjes, ten bewys van zyne naarstigheid, is 'er van zyne
konstige hand in de Konstkabinetten alzins te zien; waar onder veele, waar in een
Meulenhoef aan den kant van een riviertje staat afgebeeld: of ook wel een Dorpje,
of eenig ander Gehugt aan den kant van 't water, 't welk hy dan vorders heeft
opgeciert met kleine zeil- en waterroeituigen, gelyk op 't land met karren, wagens,
paerden en allerhande soort van kleine Beeltjes, die hy by uitnementheid konstig
en uitvoerig wist re maken: waarom hy ook van Judocus Momperen anderen zyne
tydgenooten gebruikt werd, om hunne Landschappen met Beeltjes, Paertjes, enz.
op te cieren. Immers hy heeft zoo aan 't een als ander, aan al de waereld doen zien,
dat hy een groot meester in de Konst was. Zie zyn Beeltenis onder aan in de Plaat
E.
[Adriaan Stalbemt]
Hier aan verschynt de brave Konstschilder A D R I A A N S T A L B E M T , geboren
te Antwerpen, in 't jaar 1580. op den 12 van Wiedemaant. Van hem word getuigd,
dat hy van der jeugt af aan zoo vlytig en naarstig is geweest in de oeffening van de
Konst, ja zoo geheel zig daar aan overgegeven heeft, dat het scheen
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
88
als of hy alleen voor de Konst geboren was. Hy zette zig tot het schilderen van
Landschapjes, met kleine Figuurtjes, welke hy zoo natuurlyk, geestig, konstig, en
uitvoerig behandeld heeft, dat hy, om zyne uitstekende Konst geroepen is aan het
Brittannische Hof, alwaar hy, door zyn penceel dingen heeft uitgewerkt, daar men
veel van weet te zeggen.
Hy leefde, en woonde binnen Antwerpen, en oeffende de Konst noch in zyn 80ste
jaar.
[Daniel Blok]
In dit jaar 1580. werd te Stettyn, in Pomeren, D A N I E L B L O K geboren. Zyn
Vader Marten Blok, was geboren te Utrecht. In Holland, zegt de Schryver, doch dit
willen wy voor geen fout rekenen, wyl het de Schryvers dus gewoon zyn, en zelden
de onderscheiden Provincien noemen. Immers om dat hy van 't Sticht van Utrecht
herkomstig is, hebben wy reden gevonden van hem hier een enge plaats in te
ruimen.
D A N I E L , die dan al vroeg blyken gaf, dat hy tot de Konst geneigt was, werd te
Dantzik besteld, by Jakob Scherer, een bekwaam meester om hem op te leiden tot
de hooge Schole der Schilderkonst. Hy zette zig inzonderheid tot het schilderen van
Pourtretten, dat hem wel gelukte; want hy heeft voor Gustavus Adolf van Zweden,
de Genealogie, Stam- en Geslagtlinie der Hertogen van Mekelenburg geschildert.
Van Schilder werd hy Hoveling, en verloor op eenen stond alles wat hy bezat, door
't brandstigten der woedende oorlogsbenden in den jare 1651, zoo dat hy die
naauwlyks met behoudenis zyns lyfs ontvlugten konde. Hy stierf te Rostok in zyn
tachentigste jaar.
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
89
Dat ik in de Titelprint van 't Tweede Deel myner Zinnebeelden, de Schilderkonst
met een doek voor den mond vertoond heb, daar van gaf ik deze reden: Dat de tong
niet mogt pleiten voor't penceel, maar het werkstuk zig zelf moet verantwoorden.
De slechtste soort van krukken en brekebeenen in de Konst hebben meesten tyd
voor gebruik, dat ze hunne werken door stoffen, en snorkeryen opvyzelen: maar
groote meesters hebben in tegendeel hunne kunstwerken laten spreken, en het
vernuft van hunnen maker melden.
Apellesen Praxiteleskonden roemen, dat zy alleen voorrecht hadden, om 's
waerelts Monarch af te beelden, daar dit volgende vaers op speelt:
Apelles werd uit veele alleen gestelt,
Te schilderen den groot en Alexander:
Praxiteles had oorlof, en geen ander,
Een marmer beeld te maken naar dien Helt.
Doch zy hebben zig daarom niet vermeten aangestelt, maar stil gehouden, en hun
werk laten zeggen: wie zy waren, en wat zy in de Konst vermochten.
Van den eerstgemelden hebben wy een opmerkelyk voorbeeld: 't geen ons tot
aanleiding van een nieuw Toneelbeeld strekken zal. Deze, door begeerte
aangespoort, om Protogenes, en zyn beruchte werken, te zien, scheepte naar
Rhodus; maar als hy hem niet op zyn winkel vond, nam hy een penceel met verf,
maakte daar meê, op den opgespanne doek, dien hy daar vond staan, een fynen
trek, zeggende tegens de Dienstmaagd, die hem vraagde wie zy zeggen zoude dat
naar haar meester gevraagt had, dat zy tegens Protogenes, wanneer hy t'huis kwam,
zeggen zoude, Die dezen trek met
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
90
het penceel gemaakt heeft, heeft naar u gevraagt: en ging weg. Protogenest'huis
gekomen, en bericht ontfangen hebbende van 't geen 'er gebeurt was, en ziende
dit werk met verwondering, zeide: Dit heeft Apelles gedaan, want niemant anders
kan zulks doen. Daar op nam hy een penceel, en maakte eenen anderen trek, op
den zelven doek, zeggende tot zvn Dienstmaagd, Zoo Apelles andermaal komt,
toon hem dien trek, en zeg, Dit heeft gemaakt daar gy naar vraagt. Apelleskwam,
en ziende dat die trek konstiger was, dan de zyne, nam een penceel met andere
verf, en maakte eenen* Trekdoor de andere trekken heen, zoo konstig, dat als
Protogenesdien zag, zig verwonnen gaf, in alleryl naar de zeepoort liep, en Apelles,
dien hy daar vond, minnelyk bejegende.
[Frans Hals]
Een diergelyk geval ontmoet ons in 't leven van FRANS HALS, wiens Beeltenis zig
aan den overkant met een hoed op't hoofd doet zien. Anthony van Dyk, de Fenix
van zyn tyd, als hy in dienst van Karel den eersten, naar Engeland zoude
overschepen, was verlangende om hem voor af te zien, kwam te Haarlem, en ging
aan zyn Huis. Maar 't had zyn

  • Samuel van Hoogstraten, in zyn negende Boek van de Schilderkonstp. 332, is met van

Manderhier omtrent van eene gedachten. Zy meenen niet dat dit slegts regte uitgetrokke
linien of streepen zullen zyn geweest, die een Schryfmeester dikwils beter uit de hand zou
konnen trekken dan de beste Schilder, maar eenige omtrekken van armen, beenen of iet
diergelyks. Hoogstraten sterkt zyn gevoelen met de getuigenis van Plinius, die zegt: dat 'er
de genen die de Schilderkonst verstonden, grootelyks zig over verwonderden, en verbaast
stonden; waar uit wel te denken is, dat de Konstrekken geen regte lynen zyn geweeft, en 'er
de oude Schryvers 't regte beduid niet van hebben gegeven, 't Beurt meer, als onbedrevelingen
van zaken schryven, die zy niet verstaan, dat zy daar van oordeelen als de blinden van de
koleuren.
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
91
werk in, hem in de bierkroegen op te zoeken, daar hy niet eer uit kwam, voor hy zyn
pintje geleegd had. Inmiddels stont van Dykmet veel gedult te wagten, die zig voor
hem bedekt hield, zeggende alleen tegen hem, dat hy een vremdeling was, die geen
anderen tyd had, als den tegenwoordigen, en egter begeerte had van zyn Pourtret
door hem te laten schilderen, 't geen F. HALS zonder verder navragen hem inwilligde.
Hy nam een doek, zoo goed en zoo kwaad, als hy toen maar aan de hand had, en
begon aan 't werk te vallen. Van Dykmaakte weinig tusschenspraak met hem, onder
't zitten, om niet bekent of ontdekt te worden. 't Was in korten tyd gedaan, en F R A N S
verzocht hem op te staan, om te zien of het dus van zyn behagen was. Van Dyk
prees het, en maakte toen met hem eenige zamenspraak, dog zoo, dat hy niets
merken konde. Onder andere reden zeide hy: gaat het schilderen zoo in zyn werk?
Zou ik het ook niet konnen doen? vatte voort een ledigen doek, dien hy daar zag
staan, zette dien op den Ezel, en verzocht hem neer te zitten. F R A N S zag haast
aan 't aanvatten van 't palet, en penceelen, dat dit de eerstemaal niet was, en dat
de vermomde Ulysses zig van zelf wel ontdekken zou, dog had geen bedenken op
van Dyk, maar besloot dat het de een of de ander potzige Schilder moest wezen,
die zig door een staal van zyn Konst te toonen, wilde doen kennen. 't Leed niet lang
of van Dykbelastte hem op te staan, om 't werk te zien. Zoo haast als hy 't bezag,
zeide hy: Gy zyt van Dyk, want geen mensch anders kan zulks doen, viel hem om
den hals, en kuste hem.
Van Dyknam zyn Pourtret nat voor zich meê, bedankte hem, en stopte zyn
kinderen daar ryke-
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
92
lyk wat voor in de hand, daar zy niet lang kassiers van bleven; want FRANS die
buitekans voort op de lippen nam.
Men zegt dat van Dykveel moeite deed, om hem meê te troonen naar Engeland,
maar hy wilde daar niet naar luisteren, door dien hy zoodanig op die slegte wyze
van leven verslingert was. Egter behield hy groote achting voor deszelfs Konst,
gelyk hy ook naderhand dikmaals gezegt heeft: Dat, indien hy in zyne vermenginge
wat meer van het teere, of dunne gehad had, hy een der grootste meesters zoude
hebben geweest; want dat hy zyn weerga niet kende, die 't penceel zoo tot zyn
wilhad, dat hy, na hy een Pourtret had aangeleid, de vaste wezenstrekken, hoogsels,
en diepsels met een penceelzet, zonder verzagtinge of verandering zoo hun
behoorlyke plaats wist te geven.
Men zegt, dat hy voor een gewoonte had, zyn Pourtretten vet, en zachtsmeltende
aan te leggen, en naderhand de penceeltoetsen daar in te brengen, zeggende: Nu
moet 'er het kennelyke van den meester noch in.
Hoe krachtig en levendig hy, door zyn penceel den natuurlyken zweem des
menschelyken wezens heeft weten na te bootsen, getuigen de menigvuldige
Pourtretten, die men nu noch van hem ziet. Te Delf in de Oude of Kolveniers Doelen
is een groot stuk van hem, waar in eenige Hoofden of Bevelhebbers der Schuttery,
levens groot in staan afgebeeld, en zoo kragtig en natuurlyk geschildert zyn, dat zy
de aanschouwers schynen te willen aanspreken.
Hy had ook een Broeder, D I R K genaamt, die een fraai Schilder was, en zig
oeffende in Gezelschapjes, en kleine Beeltjes. Samuel Ampzing
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
t.o. 92
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
93
gedenkt aan hun beide in de beschryving van Haarlem, met dit volgende rym:
Hoe wakker schildertF R A N S de luiden naar het leven?
Wat zuiv're beeldekens weetD I R K ons niet te geven?
Zyn brave Konst en stoute wyze van penceelbehandelinge, maar niet zyne
levenswyze moet de schilderjeugt zig ten voorbeeld, en tot naarvolging stellen,
aangezien hy geen goed bestierder van zyn levenskar was, als die niet zelden van
't middelspoor afholde, wyl hy zyne driften te ruimen toom vierde.
F R A N S was gemeenlyk allen avond tot de keel toe vol met drank. Echter hadden
zyne Leerlingen groote agtinge voor hem, en de oudste verstonden malkander daar
in, dat zy by beurten agt op hem gaven, en hem des avonds, inzonderheid wanneer
het duister of laat wierd, uit de kroeg haalden, op dat hy niet in 't water zoude loopen,
of op een andere wys eenig ongeluk ontmoeten; die hem dan gevoegelyk t'huis
bragten, koussen en schoenen uittrokken, en te bed hielpen.
Deze, die dan de een voor en de ander na, agt gegeven hadden, dat hy, hoe
beschonken, egter eenig avondgebed, uit gewoonte, uitstamerde, en altyd besloot
met dezen wensch: Lieve Heer, haal my vroeg in uwen hoogen Hemel, waren
agterdenkende onder malkander, of dit wenschen van hunnen meester wel ernst
was. Des bedachten zy te zamen een middel, om daar proef af te nemen. Een
Adriaan Brouwer, die een Leerling van hem was, van de jeugt af aan op potseryen
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
94
afgericht, en Dirk van Delen, waar van wy op 't jaar 1650 zullen spreken, hadden
hier deel in. Dit stuk ging onder beloste van elkander niet te bekrajen, onder hun
vieren aan. Zy boorden vier gaten in den zolder, boven zyn bedsteê, waar door zy
sterke koorden neerlieten, die zy aan de hoekeinden van 't bed vast knoopten.
Wanneer zy hem dan den volgenden avond vol en zoet, als men gemeenlyk van
de zulke zegt, te bed geholpen hadden, en het licht uit de kamer gedragen, gingen
zy op hunne koussen de trappen op naar boven, om hunne rol uit te spelen, zonder
dat hy daar af iets gewaar werd, en luisterden scherp toe naar het prevelen van zyn
Avondgebed, dat hy dan naar gewoonte weer met dezelve wenschinge: Lieve Heer
haal my vroeg in uwen hogen Hemel, besloot; waar op zy hem gelykerhand met het
bed naar boven trokken. Hy die in den dommel van zyn dronkenschap dit egter
gewaar werd, en vast besloot dat de Hemel zyn gebed verhoord hadde, terwyl hy
zig voelde om hoog heffen, veranderde van toon, roepende veel luider als gewoonlyk:
Zoo haastig niet, lieve Heer, zoo haastig niet, zoo haastig niet, enz. waar op zy hem
weder zacht lieten dalen naar beneden, zonder dat hy bemerkte dat hem dit uit
potsery gespeelt werd. Wanneer hy nu vast in slaap lag te ronken, maakten zy
behendig de touwen weder los, en zy noch hy ontdekten niets, dan na verloop van
jaren wat 'er geschied was: maar F R A N S gebruikte na dien tyd die wyze van bidden
niet meer. 't Welk onder hen dikwils stoffe tot lachen gaf, wanneer zy hem niet meer
om den Hemel hoorden wenschen.
Ik was met de beschryving van myn Boek al heel naar 't eind gevordert, wanneer
onder de pa-
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
95
pieren van een oud Haarlemmer Konstschilder een begraafnisbriefje van hem
gevonden werd, waar agter op aangeschreven stond: F R A N S is gestorven te
Haarlem, in den ouderdom van 5 of 86 jaren, in 't jaar 1666, en is op den 29 van
Oogstmaand, in 't Koor van de Groote Kerk begraven, naar dat zyn Broeder D I R K
hem in 't jaar 1656 was voorgegaan. Zy waren Mechelaars van geboorte. En op de
Lyst van St. Lucas Gildeboek te Haarlem staan verscheiden Zonen, en Zoonszonen
van FRANS HALS geboekt, die alle de Konst gehanteert hebben, als FRANS HALS
FRANSZOON, HERMAN HALS FRANSZ., JAN HALS FRANSZ., en K L A A S en J A N H A L S
J A N S Z O N E N , van welke 'er noch een leeft in Oostindien, die daar getrouwd is aan
een Mestys, of halve Zwartinne. Zekerlyk om haar geld. Deze heeft daar een huis
gebouwd, en 't zelve met Schilderyen behangen, op de Hollandse wyze, en is een
groot beminnaar en konstig oeffenaar van de Speelkonst, door het welke hy zig
meer als door zyn penceelkonst by de braafste luiden bemind heeft weten te maken.
Het een en 't ander schynt hun aangeboren te wezen. J. Wieland, een oud
Liefhebber, en die de meeste der zelve gekent heeft, getuigt: dat al de kinderen van
F. HALS luchtig van geest, en beminnaars van Zang- en Speelkonst geweest hebben.
Het spreekwoord zegt: Armoede is de vindster der wetenschappen en konsten;
doch dit gaat niet altyd zeker, want zoo dit een algemeene regel was, zoo zoude
moeten volgen, en voor een waarheid doorgaan, dat de braafste Konstenaars, en
veelweters, uit behoestigheid zyn voortgedreven, of door armoede zyn voortgekomen;
daar menigte van voorbeelden ons het tegendeel heeft doen zien, hoe
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
96
buiten noodwendigheid van zig daar door te generen, veele door geldmiddelen
gezegend, en van groote geboorten, echter door een aangeboren zucht tot
wetenschappen en konsten, zoodanig wierden gedreven, dat zy die oeffeningen
boven alle andere waereltsche vermaken verkozen, en zig daar geheel aan over
gaven.
[Deodatus del Mont]
D E O D A T U S D E L M O N T zal een voorbeeld tot bewys van myn zeggen
opleveren. Deze was geboren te St. Truyen, in 't jaar 1581, uit een geacht geslagt;
daar en boven om zyn groot verstand in de Meetkunde, Starkunde, Schilderkonst
en meer andere pryswaardige wetenschappen en konsten, geadeld van den Hertog
van Nieuborg, aan welks hof hy lang verkeert heefd; was ook van den Koning van
Spanjen, dien hy als Vestingbouwmeester in zyn jeugd gedient hadde, met veele
voordeelen en vrydommen begunstigt: en wanneer die hem naderhand betwist
werden, heeft de Koning in eigen Persoon, daar over aan zyn Broeder Ferdinand,
den Prins Kardinaal geschreven, ten einde hy hem zyne vrydommen en voorrechten
wilde verdedigen en herstellen. Hy is niet alleen een Leerling van Petrus Paulus
Rubbens, maar ook zyn liefste boezemvriend geweest; die hem ook in zyne reis
door alle de Steden van Italien heeft verzeld. Behalven zyne Konststukken, die in
buitengewesten zynen roem schragen, ziet men ook te Antwerpen, in 't Klooster
genaaamt de Facons, een Altaarstuk, dat kloek gehandelt, wel geordineert en
vloeijende geschildert is, verbeeldende de Offerhande der drie Koningen. En noch
een ander in de Lieve Vrouwe Kerk, vertoonende de Transfiguratie, de
Verheerlykinge van
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
97
Christus op den berg. Als ook by de Paters Jesuiten, een Kruisdraging enz.
genoegzaam stalen van zyn vermogen in de Schilderkonst.
Frustra fit per plura quod per pauciora fieri potest.
'T is te vergeefs veel woorden te gebruiken, als men 't door weinige beduiden kan.
Hy is gestorven op den 25 van Slachtmaand in 't jaar 1634. binnen Antwerpen. En
word van hem gezeit, dat hy door zyne bedrevenheid in de Sterreloopkunde veele
zaken wist te voorspellen; als onder andere ook
Het Jaar van zyne Dood ook waarlyk te voorzeggen.
En zoo hy had gezeit, is 't waarlyk ook geschiet.
Die dit getuigd is Kornelis de Bie. Dog die 't niet gelooven wil zal 'er niet om gebrand
worden.
[Pieter Lastman]
Thans zal het tyd wezen dat ik den beruchten P I E T E R L A S T M A N ten Toneel
voer, aangezien hy op, of omtrent dezen tyd is geboren.
Hy was een Leerling van Kornelis Kornelisz van Haarlemgeboren 1562, in welkers
levensbeschryving van Mandervan hem op pag: 207 B. meld, met deze woorden:
Lastman is een Jongman van goede hoop, en thans in Italien. Dit was in 't jaar 1604.
Als ik nu stel dat hy toen ter tyd 23 jaar oud was; (want dat hy Jonger de reis naar
Romen zoude ondernomen hebben is niet denkelyk) en als men dan die 23 jaren
te ruch teld, van 1604, komt het uit op 1581.
'K heb dikwils met grooten roem van zyne Konstwerken hooren spreken, doch
geen gelegenheid
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
98
gehad om 'er veel van te zien nog ook zyn Beeltenis, door Thomas de Keizer
geschildert, daar Vondel dus op zeit:
De geest vanP E T E R voer in 't ordineeren speelen,
En volgde vrouw Natuur op doeken en pannelen,
Zyn Kunstgetuigen. Toen, wie 't oordeel stryken kan,
Of LASTMAN Fenix was, of RUBBENS zyn genan.
De Keizer heeft hem dus zyn ommetrek gegeven:
Maar anders tekend hy zich in zyn Konst naar 't leven.
Gemelde Vondel, die door stadig met de braasste Konstenaren te verkeeren goed
oordeel van Konst had, zeit: Dat zyne ordonnantien woelig waren, en zig welvoeglyk
koppelden: zyn naakte wel geteekent, zyne Kleederen natuurlyk en vlak geplooit,
en de Koleuren vloeyende en kragtig geschildert. Meer konnen wy 'er niet van
zeggen, als dat gemelde Nederduitsche Maro den inhoud van een zyner voornaamste
Konststukken in Vaarzen tot zyner gedachtenis en roem naargelaten heeft, welks
hoofdschriftis; L A S T M A N S O F F E R S T A E T S I te L I S T R E N aan den Heere J O A N
S I X . Dit is 'er 't begin af:
Wat dunkt u, KonstgeleerdeSIX?
Wie had de schikkonst ooit zoo fix
AlsLASTMAN, waard de teekenkroon
't Ontfangen van Sint Paulus troon,
Toen hy zyn wonderwerk van Listren
Zoo versch vertoonde, als beurde 't gistren?
Dit tuigt uw hemelsch Tafereel,
Daar onze Apelles zyn Toneel
En grond met volle kennis bouwd,
En zoo deze Offerstaatsie houd,
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
99
Dat zelf de geest van Rome en Grieken
Nooit hooger zweefde op zyne wieken.
Met welk een' zwaai en staatigheit
En priesterlyke Majesteit
Verschynt al 't Heidensch Priesterdom
Voor d'oude Stad, vol yvers om
Te wierooken voor Christus Boden,
Hier aangezien voor Grieksche Goden!
Men acht dat hier in menschen schyn

  • Merkuur, en Dondergod Jupyn

Verschynen, om den Jongeling,
Die ftus op krukken ging, en hing,
Te heelen, zonder konst van kruiden.
Dat stuk verbaast veel duizend luiden.
Een rykdom, en verscheidenheit
Van toestel naderd, en geleit
† Bekranste en§ witte Stieren vast

  • De bygeloovigheid had den oude Heidenen ingeboezemt te gelooven, dat de Hemelgoden

zomtyds in menschelyke gedaante op de waereld verschenen, en omgang met de volken
hielden, 't welk de oude Fabeldichters hielpen onderschragen; onder welke Naso, als een
der voornaamste, wel mag gestelt worden, die by 't leven van Keizer Augustus een geheel
boek van die herschepping geschreven heeft; in het welke hy onder meer andere vertellingen
(want hooger staan zy by ons niet te boek) verhaald, hoe Jupiter en Merkuur, in Menschelyke
gedaanten omwandelende, de ondankbaren verdelgden, en de herbergzame Philemon en
Baucis in boomen veranderden; om dat d'een des anders sterfuur (dat hun beede was) niet
met smarte zoude zien, waar op de puntdichter L. Rotgans, aldus zeit:
Zoo treurt Philemon nooit by 't Lykvier van zyn vrouw;
Noch Baucis scheurt om hem 't gerimpelt vel uit rouw.
† Bekranste] Dat de slachtdieren als zy naar 't outaar geleid wierden, met groene kranssen om
hals en lendenen omhangen waren, daar van hebben wy verscheyden voorbeelden in
d'oudheid: gelyk ook anders, de lenden met een offerkleed, bestikt met goude en zyde
Loopwerken, overdekt, en het hoofd met een pragtige offerhuif opgeciert, die tusschen de
hoornen uitgespannen met zyde koorden aan de topeinden der hoornen gebonden wederzyds
met kwasten afhingen, waar van wy de gedaante, afgeteekend uit een marmere fries, den
woedende tyd ontrukt, om de gedachtenis daar van te behouden, hier nevens in print
aanwyzen. Tot meerder opciersel hebben de Heydenen ook zomwylen de hoornen van het
offerdier verguld. Ovidius zegt in zyn 10 Boek der Herscheppinge.
Indutaque cornibus auro victima,
Dat is;
'T slachtofferdier hebbende de hoorenen verguld.
§ Witte stieren] Het offerbeest zullende dienen ter eeren van eenig oppergod moest niet alleen
uitgelezen uit andere geenig mangel hebben, maar ook hagel wit wezen. En in tegendeel
pikzwart als het dienen zoude tot een offer voor de Geesten en onderaardsche Godheden;
gelyk L. Smidsheel wel heeft aangemerkt in het kantschrift op Nazoos werken, gelyk wy ook
breeder zullen aanwyzen, wanneer wy van deze dingen in het byzonder zullen handelen.
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
100
Naar d' Offerplaats op 's Priesters last,
Op veêl, tamboer, en lier, en fluiten,
Langs 't ryk bestrooide padt naar buiten.
Hier blaken fakkels, licht en klaar.
Hier riekt de wierookkandelaar.
Hier glinstren wierookvat, lampet,
En goude schotel, op dien tredt.
De Byl, en Bloetpan op het slagten
Van Vee en Offerhande wachten.
Een kenner ziet hier, heel vernoegt,
Hoe d'eene persoonadie voegt
By d' nder; en hoe elks gelaat
En ampt, gelyk een zangers maat,
Zyn plicht bewaart: koe kleene en grooten
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
101
Hier treên, als op een' galm van noten.
Hoe schoon verschiet die lange ry,
Van verre flaau, en dichter by
Al sterker, voor 's aanschouwers oog?
Hoe deist de Poort, en Kerk, zoo hoog
En rond gebouwd, Jupyn ter eere,
Op datze ons noch de Bouwkonst leere.
Zoo stuit ten leste d'Ommegang,
Daar 't Outer wacht, en al te lang
Verlangde naar den Offerwyn.
Nu wil d' Aertspriester van Jupyn
In 't wit, bekranst met eike blaren,
D'Apostels eeren op d'altaren.
Maar zie om hoog, hoe 't heilig paar
Met woorden, handen en gebaar,
Van 't Heidensch gruweloffer yst,
En Offermans, en scharen wyst
Naar Godt, wiens eere altaren passen.
Zy roepen: wy zyn stof en asschen.
Gy zultze straks van boven neêr
Zien springen, Godts en Jesus eer
Beschutten, en van harteleet
En rouw* verscheuren elk zyn Kleet,

  • Het scheuren der kleederen was gemeen by de Hebreeuwen, wanneer iemant godslasterlyke

woorden hoorden spreken. In later tyd is hier omtrent zekere bepaling gemaakt: want wy
lezen by R. Maimonides, indien iemant een Israëliet zynde, een Israëliet Gods naam hoort
lasteren, die moet zyn kleederen scheuren, maar indien hy het hoort van een Heiden zoo is
het niet nootzakelyk. En dus zouden d'Apostelen zig hier in hebben vergrepen, of hun drift te
ver vervolgt hebben. Wy hebben deze tegenwerping beantwoord in het kantschrift op het
leven van DEN KRUISHELD, PAULUS p. 55. Hier komt alleen te pas, dat wy (om de Leerbegerige
jeugt in 't regte spoor te leiden) aantoonen de wyze van het Kleederscheuren.
De Kleederen van den hals af benedenwaarts met beide de handen van een te rukken, zulks
dat men de naakte borst zag, was de gemeene wyze van Kleederscheuren. Dus leest men
by Maimonides: De Kleederen moesten gejcheurt worden van voren, en die de zelve scheurt
op den rug, of in de zyde, of van enderen, wykt af van de gewoonte van scheuren; en by
Joseph. in het 2. b. deff. De Overpriesters zelf kon men zien, op hun hoofden stof geworpen
hebbende, en naakt aan de borst, hunne Kleederen gescheurt zynde, in tegenstellinge van
die wyze van Kleederen scheuren, die alleen en enkel hoorde tot den Hoogenpriester, die
zyn kleed niet anders vermocht als van beneden af naar boven op te scheuren; gelyk de
Joodse meesters dit in hunne schriften naaukeurig onderscheiden. Dus lezen wy: De
Hoogepriester scheurt van onderen, maer een gemeen priester van boven. Misna tit, Horajoth.
Hoofdstuk3.
Volgens deze leiding hebben zig onze braafste Konstoeffenaars vergist, als zy den
Hoogenpriester Kajaphas hebben verbeeld, zyne Kleederen van de borst nederwaarts
scheurende.
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
102
Op datmen bloet noch wynkelk storte,
En dadelyk d'Offerstaatsie schorte.
Hoe stemt de straal van ons gezicht
Met elks hoegrootheid, en met licht
En schaduw van een ieder zaak?
Hield vrouw Natuur om haar vermaak
Voorheen de hand aan eenig Schilder,
Zoo doet zy 't hier, en nergens milder.
'T heeft geen tegenspraak, dat, wanneer wy een oulingse Hebreeusche, Grieksche,
of Romeinsche gebeurde zaak, of Historie willen vertoonen, wy ons dan in opzicht
van de bekleedingen der Beelden naar 's Lands gebruik, wyze van plechtigheden,
met hun gantsche aankleeven, toestel, en gereedschappen, moeten bedienen van
die Schryvers welke het naast aan die tyden geleefd hebben: of van de verbeeldingen
of marmere gedenkstuk-
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
103
ken, en muntstempels, die eentydig met het geen waar van zy het gedenken dragen,
ook te samen door den tyd grys geworden zyn; en niet doen als den Konstschilder
Rembrant, die (gelyk Andries Pels in zyn Gebruiken Misbruik des Tooneelsp: 36
zeit)
Op Nieuwe, en Noordermarkt zeer yv'rig op ging zoeken
Harnassen, Mariljons, Japonsche Ponjerts, bont,
En rafelkragen, die hy schilderagtig vond,
En vaak een Scipio aan 't Roomsche lichaampaste,
Of d'ed'le leden van een Cyrus meê vermaste.
En egter scheen hem, schoon hy tot zyn voordeel nam,
Wat ooit uit 's waerelds vier gedeelten herwaarts kwam,
Tot ongemeenheid van optooisel veel te ontbreken,
Als hy zyn beelden in de kleederen zou steken.
en veel min als die Schilderbaas, die, Kleopatra, daar zy de slang om haar te steken
tergt, voor aan in een stuk, en op den agtergront de Kaart van Amsterdam met de
nieuwe uitlegging vertoonde, en dus ons zelve bespottelyk maken by die, welke het
wezentlyke in de Konst verstaan, en in de Oudheidkunde bedreven zyn. Wy
verzwygen den naam van dezen vernufteling die noch in leven is, agtervolgens de
les van Horatius, door den zelven Dichter Andries Pels aldus vertaald:
Wacht u, op 't leven van byzonderen te schimpen;
Met welk een schyn, wat slag van verwen, welke glimpen
Gy't ook wilt mommen. Toon in 't algemeen het kwaad;
Bestraf, berisp het; maar verzwyg hem, die 't begaat.
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
104
Maar om dat het aller Schilders doen niet is, met de neus in de boeken te snuffelen;
heb ik my de moeite getroost van nazoek te doen, aangaande de gereedschappen
die de oude Heidenen in hunne offerdiensten gebruikten; als ook der zelver
gedaanten uit de afteekeningen der oude Marmere Friezen, als elders op te gaaren,
in een plaat by een te stellen, de Leerbegeerige Schilderjeugt de stukken(als men
gemeenlyk zeit:) voorgesneden; zoo dat niemant (óf hy wil) daar in onwetende
behoest te blyven, of zig in zyn werk te vergrypen.
Hier ziet gy dan verbeelt, des Opperpriesters Muts, ook die van een minder
Priester; de Slagtbyl, Slagtmessen, koker met Vilmessen, Wierookkandelaar, Lamp,
Kiekenkevie, offerhuif, Offerschaal, den Offerpot, Wierookkoffertje, Watervat,
Offerkruik, Kroezen, Kwispel, Wywatervat, Bloetpan, enz. in 't voorgaande vaers
gemeld.
Met zulke Huif, of Hoofddekzelen dekte de Priesterschap hare hoofden, en die
de Godtsdienstige plegtigheden bywoonden, gebruikten daar toe de slip van hun
opperkleed of sluyer. Dit bevestigd Plutarchus daar hy zegt: De Romeinen tot de
Goden gaande, plachten met bedekten hoofde de zelve te eeren, om met dat teeken
de neerslagtigheid hunnes gemoeds te betuigen. En is niet buiten waarschynlykheid
van Joachim Oudaan aangemerkt: dat de Apostel Paulus den mannen gebied met
ongedekten hoofde te propheteeren; om 't gebruik der Christenen, tegen 't gebruik
der Heidenen aan te kanten, en dus onderkennelyk te maken, gelyk zulks ook de
toeleg was van Moses, het geen wy breedwydig uit Spencer hebben aangewezen
in de Brieven van Philaléthes.
Dit Hoofddekzel of deze Opperpriesterlyke Muts,
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
105
I. Apexgenoemd, was van witte wolle gemaakt, met purpere banden verciert, welke
ook dienden om onder de kin toegebonden te worden. Het spits dat pynappelwys
na boven toeliep, werd wel met een takje van een heilzamen boom besteken. Doch
om wat reden deze Muts is van wol gemaakt geweest, daar het dragen van wolle
kleederen door een wet aan de Priesters verboden was, weet ik niet, maar dit weet
ik uit Plutarchus: Dat de wolle kleederen volgens de leere van Orpheus en
Pythagoras voor zulken onbetamelyk geacht wierden, om te dragen; als zynde de
wolle van een dood lichaam, het geen onrein wierd gehouden. Over zulks dienen
de selve altyd in wit lywaat verbeeld te worden, als ook alle die eenige verrichtingen
daar ontrent hadden, en de geene die in hunne proef jaren waren. en de
Priesterschap by de offerhande verzelden. Die ook daar en boven (volgens de
getuigenis van Tzetzes) met mirtetakken, of andere groente met bloemen
doorvlogten, waren gekranst. Zodanig eene schynd Hippolitus geweest te hebben
als Fedra op hem verliefde; want dus lezen wy in Nasoos IV. Heldinnebrief volgens
de nieuwe vertaling van Vondel, den Nederlanderen geschonken door den Heere
David van Hoogstraten: Ik wenschte dat ik in Krete gestaan hadde, toen ik te Eleusis
op het Feest van Ceres ging. Toen viel myn zin (hoewel ook te voren byzonder op
u, en de liefde zette zig in 't merg van myn gebeente. Gy waart in 't wit gekleed, en
met bloemen bekranst: en uw blank aan schyn bloosde van bloode schaamte.
II. Verbeeldde Muts of het hoofddeksel van een Flamen, Priester van Jupiter, 't
welk de bliksem, op de zelve gestikt, duidelyk aan wyst. En om dat in velerlei gevallen
te lastig viel voor de Opper-
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
106
Priesters het hoofd met een hoed of huif bedekt te houden, is naderhand een draad
of snoer Filumgenaamd, in plaats gekomen, en de Priesters zyn zedert Flamines
genoemd, zie A. Bogaert Rooms. Mog. p. 84. ook dekten zy somwyl hun hoofd met
een krans van Laurier- of Eykenloof.
III. De Slagtbyl, overeenkomende met de gedaante die men van dezelve ziet op
een penning van Lepidus, gemeen in de Muntkabinetten, IV. V. en Slachtmessen
uit d'oude overgebleve marmere friezen binnen Romen gevolgd. Festus, zegt: dat
het is geweest een lang yzer mes, met een rond yvoren handvatsel, dat met goud
of zilver, of met spykers van Cyprisch koper beslagen was, 't geen de priesters tot
de offerhande gebruikten. En het tweede heeft zyne overeenkomst met de af
beelding, die men daar van vind op de Keizerlyke munt, zie Oudaans Roomsche
Mogendheid pag. 545. Tab. 113. 9. en 558. Tab: CXIV. 4. waar nevens wy niet t'
onpas verbeelden VI. den Kokermet Vilmesschen, die de slachters aan hun gordel
hangende droegen; uit de oudheid opgespeurt door den oudheidkundigen W. du
Choul, Raadsheer des Koninks van Vrankryk, en Bailliuover de gebergten van
Dauphine.
Van dezen hebben wy ook ontleent den Kandelaar, waar boven aan een
schaalswyze holligheid te bespeuren is, bekwaam om wierook op t' ontsteken, waar
op J. van den Vondel naar alle bedenken op gezien heeft in dit even voorgaande
vaers, daar hy van een wierookkandelaarspreekt. Welke dan van een zelve gebruik
zal geweest zyn, als de wierookvaten, en schalen; of konden tot een Lamp hebben
gestrekt om licht te geven; aangezien deszelfs schulpschaal,
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
107
of lepelswyze holligheid op de top deszelfs eenige gelykheid heeft met de lepelswyze
schalen op den zevenarmigen Joodschen Tempelkandelaar, waar van wy alleen
een topstuk, in de print by de priesterlyke Muts (gevolgt naar de aftreekening die
W. Goeree in het 4 Deel der Mosaïse Historien der Hebreeusche kerke p. 88. doet
zien) vertoond hebben.
Diergelyk een gedaante van Kandelaar zietmen op een penning van Augustus,
nevens een krans van Ossenbekkeneelen en offerschalen en bloemen aan een
gevlogten.
Het zy daar mede zoo 't wil, dit gaat vast, dat d'oude Romeinen hun Tempeldienst
en offerhanden met ontstoken lichten vierden. Op een penning van Antonia (na
datse van Klaudius tot Priesterinne van den vergoden Augustus gemaakt was) ziet
men twee ontsteken toortsen nevens een festoen van loos werk, met het byschrift
SACERDOS DIVI AUGUSTI. Priesterinne van de vergode Augustus. Zie Oudaans Room:
Mog: Tab: CXIII. 11. 12.
En aangezien d'oude Romeinen ook Lamplichten in hunne Tempelen, huizen of
haardsteden gebruikt hebben, hebben wy ook deze Lamp. VIII. om hare vremde
vorm en gedaante mede na geschetst, om te konnen dienen voor de
Konstoeffenaars, wanneer zy somwyl eenige Godenbeelden, in Tempelen, of
overdekte poortalen vertoonen, wyl het de gewoonte was dat voor de zelve zoo wel
by dag, als by nagt brandende lampen hingen. Van welk Lamplicht zig ook de
Priesters die by beurte de nagtwagt hielden hun gebruik hadden. 't Is ook dienstig
voor die Huisgoden op hunne altaren vertoonen willen, by
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
108
welke altyd een brandende Lamp hing. Aan deze Lamp (uit den grond opgedolven
in den jare 1525.) hing een kopere plaat waar in met Latynsche letteren geschreven
stond LARIBUS. SACRUM. PUPLICAE. FELICITATI. ROMANORUM. dat is: Aan de Huisgoden
toegewyd tot algemeen heil der Romeynen. En alzoo wy zagen dat wy den omtrek
van onze plaat ruim genoeg genomen hadden, hebben wy ook dien brok steen IX
(waar op de Kiekenkevie, van de Priesters en Wichelaars allerwegen met hun
omgevoerd, om uit de wyze van het eeten der Kiekens voorspellingen te doen) nog
te Rome in zyn geheel bewaard, en te zien, plaats ingeschikt. Uit deze schatkamer
van oudheden hebben wy ook ontleend dezen beeldvertoonenden marmersteen,
X waar op zig vertoond het Bekkeneel of ontvleesde stierkop met zyn Offerhuif.
Deze inful, of Huif, was van gebreide wol, gespannen boven het hoofd des Offerstiers,
gestruikt aan de topenden der hoornen, van waar de geknoopte offerbanden (van
de Grieken ôáéí.áç, en van de Latynen Vittaegenaamd) neêrwaarts hingen. Met dit
optooisel stond het Offerdier een en tyd lang voor het* altaar te pronken; daarna
dienden de Bekkeneelen der geslagte Offerdieren, om de Godvrugtigheid en den
Godsdienst te vertoonen, en wierden geplaatst tegen den altaar§ XI. Deze altaren
waren rond

  • Dus op het ruggestuk eenes pennings van Cesar, vertoond Tab. CXIV. Fig. 4. in Oudaans,

Roomsche Mogendheid.
§ Altaar] De Heidensche schriften melden van een altaar van uitstekende hoogte, die Apol van
enkele Bekkeneelen, of hoornen der geslagte Offerdieren had opgestapelt. 't Welk Dan.
Heinsius in zyn Lofzang van Bachus, dus te pas brengt.
Men zeit dat Febus heeft gemaakt in oude tyden
Een groot en hoog altaar, bestuwt aan alle zyden
Met horens die hem bragt zyn zuster uit het velt,
Die menig horenbeest by Delos had gevelt.
Een potsig Dichter heeft deze volgende rymregelen daar op toegepast,
Zoo eens de Mannen in 't gemeen,
De Hoornen zamelden by een,
Die dikwils de geliefde vrouwen,
Voor pluimen, zetten op hun hoofd:
Men zou daar meê op 't minst, gelooft
My, wel een altaar konnen bouwen,
Zoo hoog als in Egiptenland,
Ooit spitze grasnaald is beplant,
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
t.o. 108
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
109
of vierkant, hoog of laag, naar 't geen de Priesters daar op te verrigten hadden. Op
het buitenrond, of zoo zy vierkant waren, op de plint beelden hebbende van
Festoenen van bloemen, vrugten, offerschalen, bekkeneelen enz. Ook wel omvlogten
of behangen met Festoenen van levend groen, doormengeld met bloemen, of
vrugten; welke af hingen of geschikt werden, naar vereisch van het geofferde, of
naar de onderscheyden Godenbeelden voor welke het offer geschiede. Daar
benevens is het ook niet even veel (dit behoord een Konstenaar die zig in de oude
Historien oeffend te weten) wat soort van slagtvee men op 't outer brengt, aangezien
een zelve offer, d'eene Godheid vermaak, en d'andere een af keer verwekt.
Verkens wierden geslagt in velerhande voorvallen en opgeofferd aan verscheiden
Godheden. Als aan Jupiter nevens een stier en schaap, alle vyf jaren te Romen
door den Tugtmeester op het veld van Mars: aan Venus op de Bruiloften, om
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
110
hare gunst tot de voortteling: aan Ceres, om dat zy de bezaaide akkers met hunne
snuiten niet omvroeten zouden.
Den Grensgod Terminuswerd in de eerste tyden geen bloed geofferd; om dat hy
een twistscheider is tusschen de Landbewoonders en de Lantheeren, en de
Dorpelingen waren jaarlyks op den 20 van Februarius gewoon zyn beeld te
bekrassen, en met offerkoeken te beschenken. Naderhand werd hem een zuigende
bigge opgeofferd. Zie Ovid.23. van zyn Alm: het15 Hoofdstuk.
De Lampsaceners slagten jaarlyks een Ezel voor den Tuingod Priapus, en zy
offerden het ingewand aan Vesta, op welker vierdag een Ezel word bepronkt met
halscieraad. De overige krygen heilig avond en worden uit den rosmeulen
ontspannen, tot dankbare gedagtenisse, dat de Ezel van Sileen, wanneer de Tuingod
haar in den slaap stil meende te bekruipen, door zyn gebulk haar had gewekt, op
datze dien snoeplustigen mogt ontvingten. Zie Ovid.2. Boek aan zyn Alm: het5.
Hoofdstuk. Op den Feestdag van Saturnus werd een mensch geslagt. Welk
onmenschelyk bedryf sproot uit misduyding van het Orakel. Dusdanig een dwaling
(zeit H. Korn. Agrippa, in zyn boek van de ydelheid der wetenschappenp. 20.) is
den Grieken en Italianen over gekomen uit de Dubbelzinnigheid van het woord Ö.ò,
't geen en een mensch, en een licht beteekend, waar uit eertyds de bezorgers der
Feesten van Saturnus, door des woords tweezinnigheid misleid, alle jaar aan
Saturnus een mensch geofferd hebben, daarze hem met ontsteken wasse kaarssen
of ander licht even eens hadden konnen te vrede stellen; welke misvattinge des
volks ten laatsten door onderregting van Hercules begrepen zynde, zyn zy naderhand
wyzer gewor-
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
111
den. Hoewel nogtans de Karthaginensers deze jaarlykse onmenschelyke
menschenslachtinge(volgens getuigenisse van Curtius) noch lange jaren hebben
onderhouden.
De Wyngaardeniers hadden voor gewoonte, alle jaar een Ram of Bok aan Bachus
te offeren, op dat hy 't beschadigen van den wynstok zou voorkomen. Daar en tegen
had Juno as keer van een Geit. Hoewel die van Sparta, zedert dat Herkules hun
was voor gegaan, jaarlyks een Geit op haaren feestdag offerden. Dusdanige
byzonderheden, thans van ter zyden ingevloeit, zullen wy elders verhandelen, en
ons tot de verdere opening der Printvertooningen begeven.
By het cieren der altaren daar wy even van spraken moeten wy ook zeggen dat
de Heidenen gewoon waren met dusdanige vercierselen de plintentusschen de
bovenlyst, die het tempeldak schooren, en de kapiteelenop te pronken (daar deze
marmere brok, of plaat XII. het bewys van aantoont) en dus in wendig in hunne
gewyde Tempelen deden stellen; om den aandagt door die godvrugtige
bespiegelingen op te wekken. Gelyk dan deze steen om de gedagtenis daar van te
behouden, gemetselt in den muur boven de poort van St. Justontrent Lions nog te
zien is. Waar in zig boven de Festoen met offerbanden aan twee gehoornde
Bekkeneelen gestrikt zig ook doet zien een Paterazoo genaamd, dat is, Offerschaal:
hoewel dit woord ook van Virgilius gebruikt word tot die schaal, of het bekken daar
men gewoon was het bloed der slagtdieren in te vangen. Zie Oudaans Ro. Mog:p.
557. Deze schaal diende om by de offerhande uit te drinken; want(gelyk de Heer
L. Smids in zyn kantschrift op Nasoos werken aanmerkt) Zelden waren
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
112
'er offerhanden zonder Gastmalen, waar in voornamentlyk deexta of ingewanden
der geslagte dieren werden opgesmult, gekookt of gebraden van de Koks, die daar
altyd tegenwoordig waren. De gedaante van den pot of ketel, genaamt ollaziet men
XIII. vertoond. Daar nevens aan XIV. het wierookkoffertje Acerragenaamd, waar
uit de Priester, zoo haast het offervlees aan 't smeulen was, een deel nam en wierp
het in 't vuur om den stank van 't gezengde vlees te verdooven. XV. Vertoond een
draagbaar watervat, dienende om het offer te reinigen. Ook XVI. het vel van een
slagtdier. Dit diende by wylen voor de Priesters die den nagt over in de Tempelen
bleven, om de Goddelyke antwoorden af te wagten van de Goden, over 't gene zy
verzogten, om op te ruften. Daar Virgyl op ziet in het VII. boek, als hy zeit:
Op vellen neergespreit heeft hy den slaap gezogt. Want de Goden(zeit Cicero)
spreken met de genen die slapen.
Hier nevens aan XVII. vertoond zig 't hoofd eenes Rams, dat tot gelyke beduiding
gesteld werd, als wy van 't hoofd des stiers gezegd hebben. XVIII. Vertoond de
gedaante van een Offerkruik, daar de offerdienaars den wyn meê naar de Tempels,
of daar de Offerdienst geschiede, droegen, en XIX. twee onderscheiden Kroezen,
om den offerwyn, (na dat de zelve al vorens gevuld waren uit de Offerkruik
Praefericulumof Sympulumgenaamd) op 't altaar te plengen, of de drinkschalen te
vullen.
XX. Een wit aarde kruikje met een engen hals Urceus, Urceolus, of Guttus
genaamd ( Druppelvatnoemd het Oudaan) om dat'er het nat als by drup-
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
113
pelen uit liep, en gebruikt werd om water uit te schenken tot reiniging en wassinge
der handen, of om oly op de offerhande te gieten. In den jare 1520 is dusdanig een
kruikje gevonden op den grond, of binnen de gesloopte muuren van het huis te
Britten, bedenkelyk door Keizer Kaligula gestigt; thans met het zeewater bedolven.
Van dit kruikje (by den Heere van Wassenaar nevens andere oudheden in bewaring)
geven wy een afteekening, heel gelyk naar de gedaante die men daar van op
verscheiden penningen van Keizer Antoninus en andere ziet; nevens den Wichelstaf.
XXI waar van Oudaan zeit: De Wichelaar zullende eenige voorteekenen nemen,
hield dezen staf in de hand en teekende of streepte daar eenige streken des Hemels
mede af, om tusschen de zelve de voorteekenen van 't geen 'er voorkwam waar te
nemen, zonder zyn oogen wyder te laten weyden. Die ook van gedachten is: Dat
(nadien de zelve hol was) de Wichelaar daar op heeft konnen blazen, en daar meê
geluit maken, als met een krygsklaroen. XXII. De Kwispel, of de Besprengkwast.
Deze diende nevens een Laurier of anderen groenen tak, om de Offeraars of 't
geofferde, gedoopt in 't water daar d'offertoorts in uitgeblust was, te besprengen:
voor welk besprenkelen d'oude Heidenen groote achtinge hadden, verbeeldende
zig daar door van misdrys-smetten gezuivert te worden. Virgilius, beschryvende de
uitvaart van Misenus, zegt, dat Coryneus de beenderen in een koper vat gezet
hebbende, de geenen, die daar rondom waren, drywerf met schoon water
besprengde, gebruikende tot een Kwispel een Olyftak.
Hier by vertoonen wy XXIII. het Wywatervat. Dit werd geplaatst aan, of in den
ingang
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
114
der Tempelen, om de genen die tot de zelve ingingen te besprengen. Gelyk wy 'er
dan een van geen oncierlyken stal, uit een oud overblyszel nagebootst doen zien.
Eindelyk XXIV. het Afbeeltsel van de holle Schotel of Bloetpan Discusgenaamt.
Oudaan noemt de zelve een Platteyl, en wierd gebruikt om het bloed der Offerdieren
welke geslagt wierden in te vangen, of om de ingewanden daar in te reinigen. De
Konstschilders moeten ook niet verzuimen eenige Fluitenistenof Pypers by de
Offerhande te plaatsen; aangezien de zelve daar, en inde Lykstatien, en blyde
Feesten alzins in 't spel komen: spelende zy op enkele Fluiten Tibaegenaamt, en
dubbele Fluiten, die regs en links behandelt, d'eene een hoogen of scherpen, d'ander
een lagen of doffen toon speelden. Waar van wy verscheiden soorten A. B. C. uit
oude marmere gedenksteenen vertoonen, in de even Voorgaande print.
Van meer andere byzonderheden zullen wy op een andere plaats spreken, als
wy van de Feesten die onder de Heidenen in gebruik waren zullen handelen, en
inzonderheid van zulke, die met woeste dertelheid, dronkenschap, en geilheid
verzeld gingen. Dus willen wy onze tuischenrede hier afbreken.
Met het openen van dit nieuw Toneel, verschynd DAVID TENIERS en HENR. VANDER
BORGHT, gevolgt van hun tydgenooten.
Een onbedreven stuurman mag na veel dobberens op de woeste baren eindelyk
zyn haven bezeilen, maar die by tyds een ervaren loots inneemt gaat veel zekerder.
[David Teniers]
DAVID TENIERS de oude, nam in zyn begin tot leiding den bedreven Loots in de
Konst P.P.
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
115
R U B B E N S , onder wien hy zoo veer gevordert is, dat hy zig naar Romen begaf
omzyn Konst voort te oeffenen. Hy heeft tien jaren in Italien gewoont by den berugten
A D A M V A N F R A N K F O O R T , bygenaamt Elshaimer. D'een en d'andere verschillige
behandeling van Schilderen mengelde hy onder een, en hield zig aan die wyze zoo
in 't groot als klein. Hy was een Antwerpenaar, geboren in 't jaar 1582. en is
gestorven. 1649.
[Henrik vander Borght]
HENRIK VANDER BORGHT de oude, is geboren te Brussel in 't jaar 1583, maar met
zyne ouderen in den jare 1586, om de beroerten, waar door Braband inzonderheid
in dien tyd geschokt werd, vervoerd naar Duitschland, daar hy opgevoed is. Tot zyn
jaren van begrip gekomen viel zyn genegenheid op de Schilderkonst, waarom zyn
ouders hem bestelden by den Konstschilder GILLES VALKENBORG, van wien
asscheidende hy zyn Konst voortgezet heeft in Italien. Van daar wedergekeert heeft
hy zig tot Frankendaal neergeslagen, en daar gewoont tot den jare 1627, wanneer
hy met 'er woon te Frankfoort is gekomen.
Hy was ook een groot kenner van allerhande Rariteytenen Antique Medaljes, dat
hem inzonderheid by den Graaf van Arondel bemind maakte. Hy is in een goeden
ouderdom gestorven: maar waar, en wanneer, is my tot nog toe onbekend gebleven.
Onder het getal der Schilderen, die wy by Korn. de Biegeboekt vinden zonder
eenig merk van hunne Geboorteplaats of Sterftyd, nog ook by wien zy de Konst
geleerd hebben, word gemeld.
[Wencelaus Koeberger]
WENCELAUS KOEBERGER. Hy was Praefectus Generalis Montium Pietatis
Bruxellis, Alberti Archiducis quondam Pector humenarum Figurarum.
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
116
Dat is Schilder van den Aartshertog Albertus, en algemeen Bewindsman van de
Bergen der Barmhertigheid te Brussel; het geen de Lombart betekend. Florent le
Comte, Schulpteur, & peintre te Paris, schryst in zyn Kabinet der Konsten, dat hy
is geweest een Leerling van Marten de Vosdie gestorven is in 't jaar 1604. oud 70
jaar: waar by hy doet dit volgende verhaal: Dat K O E B E R G E R door de min getroffen,
verliefde op de Dochter van Marten de Vos, en dat hy om die Minnedrift te verzetten
voornam een Reis naarRomen te doen, denkende(als het spreekwoord zeit) Uit
het oog, uit het hart; gelyk 't ook gebeurde.
Als hy dan een wyl tyds te Romen geweest had vertrok hy naar Napels, daar hy
kennis maakte met een Brabander Francogenaamd, een van de eerste en berugste
Schilders in dien tyd. Hy was hier niet lang by geweest, of hy verliefde (want Kupido
vervolgde hem met zyn minneschigt) op de Dochtervan Franco, zoodanig dat hy
haar ten huwelyk verzogt, het geen hem, om dat hy een jongman was van goede
hoop, en een grooten geest bezat, toegestaan werd. Hy bleef dan nog eenigen tyd
in Italien naarstig en yverig de Konst voortzetten naar de beste voorbeelden, maar
vertrok eindelyk naar Braband. Te Antwerpen heeft hy in de kapel van de Arbalêtriers
in de Lievevrouwe Kerk geschildert een St. Sebastiaan grooter als 't Leven; en
eenige vrouwtjes in 't verschiet, weenende om de marteldood van dien Sant, in
welks wezen hy de doodelyke trekken zoo natuurlyk had vertoond, dat'er alle
konstkenners van verwondert en verbaast moesten staan, als zy het zagen. Maar
dit was zyn ongeluk, dat het stuk
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
117
niet lang in de Kerk hing of het hoofd van den Sant was 'er met een mes (zonder te
weten wie het gedaan hadde) uitgesneden, en weg gestolen. Hy vulde het gat weder
met een stuk geplumierd doek en schilderde daar weder een ander hooft op, maar
dit lukte zoo wel niet als het eerste. Daar na trok hy van Antwerpen naar Brussel
om den Hertog Albert, die hem voor zyn Schilder heild; en inzonderheid beminde,
om dat hy zoo Medaljekundig was. Glaude Fabri de Peyresckwam uit Vrankryk om
zyn Kabinet te zien. Hy vertoonde het hem en wees hem veele dingen tot berigt
daar ontrent dienende. KOEBERGER verstond zig ook op de Bouwkunde, zoo zeer,
dat hy is Bouwmeester geweest van de Kerk der Lieve Vrouw van Montaigu, die hy
maakte naar 't model van St. Pieters Kerk te Romen; ook de Augustine Kerk te
Brussel. Hy heeft ook veel Fonteinen en cieraaden in des Hertogen Paleys te
Fornure, anders Veurné, gelegen tusschen Nieupoort, Duinkerken, en Dixmuyden,
de vermakelykste Landstreek van Vlaanderen gemaakt. Uit welke omstandigheid
men (al is men geen Edipus) wel ramen kan in wat tyd hy geleeft heeft, om hem
een plaats onder de braafste Konstoeffenaars in te schikken. Want de Aartshertog
Albertus, zoon van Keizer Ferdinand den tweeden is geboren 1560. getrouwd in 't
jaar 1599, en gestorven 1621. Des zullen wy (vermits ons niets nader daar ontrent
gebleken is) hem plaatsen op 't jaar 1583.
Men ziet zyn Beeltenis, gevolgt naar de afschildering van A. van Dykin de PLAAT
F. boven aan nevens dat van L . V A N U D E N .
Leiden vrugtbaar in 't voortteelen van Konstenaren bragt voort in 't jaar 1584.
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
118
JAKOB WOUTERSZ. VOSMEER, af komstig van het oud geslagt der Vosmeeren.
Deze is eerst geweest een Landschapschilder, maar begaf zig naderhand geheel
tot het schilderen van Bloemen waar in hy zeer gelukkig is geweest. In zynen lente
tyd heeft hy Italien bezogt, en keerde van daar in 't jaar 1608, (toenmaals 24 jaren
oud) weder in zyne geboorte Stad Delf, alwaar hy de Konst (schoon hy Majoorvan
de Borger wagt was) tot genoegen der konstliefdigen bleef oeffenen tot dat hy stierf
in 't jaar 1641.
[David Bailii]
In dit zelve jaar is binnen de Stad Leiden geboren DAVID BAILII, Zoon van Pieter
Bailii, die in zyn tyd een Konstig Schilder is geweest. Zyn Vader ziende in hem van
der jeugt aan een natuurlyke drift tot de Konst doorsteken, liet hem eenigen tyd by
zig zelven zoo wat teekenen naar prenten. By toeval gekomen op den winkel van
Jaques de Geyn, kreeg hy genegenheid om het graafyzer te leeren behandelen, 't
geen hy oeffende een jaar lang, en daar in wel toenam. Dog hebbende meerder
zugt tot de Schilderkonst, besteeden hem zyn Vader by Adriaan Verburgom in die
Konst onderwezen te worden, alhoewel hy zig in dien tyd geneerde met de
geneeskonst te oeffenen, en bleef daar eenigen tyd, tot hy in den jare 1601 naar
Amsterdam vertrok om de Konst voort te zetten onder 't onderwys van Kornelis
vander Voort, toen geagt den besten Pourtret Schilder, waar by hy omtrent zes jaren
bleef. En alzoo dezelve veele konstige Schilderyen van andere meesters hadde,
vond hy gelegenheid om 'er nu en dan een na te schilderen, onder deeze was een
Tempel van Steenwyk, dien hy zoo konstig naargebootst had, dat de gemelde
Steenwyk bezwaarlyk
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
119
het een stuk van het andere konde onderkennen.
Van Amsterdam weder tot Leiden gekomen, maalde hem de reislust in 't hoofd.
Dus vertrok hy in den Wintertyd 1608, naar Hamborg; daar van daan naar
Duitschland, tot Frankfoort, Noremborg, Augsborg, en verscheide andere Steden;
door Tirol naar Venetien, en van daar tot Romen, om de behandelinge der
Italiaansche Konstschilders, waar 't mogelyk, af te zien, en een lange wyl verblyf te
nemen; maar zeker toeval deed hem, als hy daar niet lang geweest was, van
voornemen veranderen en weder naar Venetien keeren; daar hy maar vyf maanden
bleef, en van daar genoegzaam weder langs den zelven weg dien hy van te vooren
gereist had, naar zyn Vaderland keerde; dit was in 't jaar 1610. Door Duitschland
naar beneden komende heeft hy verscheiden Hoven aangedaan, daar hy een staal
van zyn Konst tot gedagtenis liet, inzonderheid aan 't Hof van Brunswyk, daar hem
de Hertog een jaarlykse wedde wilde toeleggen, zoo hy zig voor eenige jaren tot
zyn dienst wilde verbinden, 't welk hy afsloeg. Eindelyk wars van 't reizen, is hy in
den jare 1613 weder tot Leiden gekomen, om, als hy uitgerust zoude hebben, zyn
Konst in stilheid te oeffenen.
De menschen(zeit het spreekwoord) leven by veranderinge: dit is aan onzen
D A V I D B A I L I I , ook gebleken, want in den jare 1623, verwisselde hy zyn kloek
penceel, voor de fyn versnede Pen; en teekend veele Pourtretten uitvoerig, met
inkt, (die hy dan met het penceel voort opmaakte) op parkement, daar de lief hebbers
van de Konst groot genoegen in hadden.
Simon van Leuwen, meld (in zyn Korte beschryv-
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
120
van Leiden) om dezen tyd ook van eenen Jan Arentsz.die een goed
Landschapschilder was.
Friesland heeft in deezen vroegen tyd meê flikkeringen van een verborgen
konstvuur doen uitlichten in zyne steedelingen.
[Pieter de Valk]
PIETER DE VALK geboren te Leeuwaarden 1584. was de Zoon van een Zilversmit
en Borger van die Hoofdstad van Friesland. By wien hy de Konstgeleert heefd weet
ik niet, maar dat hy zig in zyn jeugt geoeffent heeft naar de Penceelkonst van A.
Bloemaart(zeit Joh. Hilarides van Bolswerd) blykt aan een stuk Schildery dat nog
te zien is by zyn Dochters Dochters Dochter Antje Ieppes te Sneek. Waar van wy
naderhand zullen spreken.
Valk reisde naderhand om zyn Konst voort te oeffenen naar Italien, daar hy
verscheiden achter een volgende jaren bleef. Weder t' huis gekomen zynde kwam
hy te trouwen en won twee Zonen, die in hun jeugt meê derwaards trokken, d'een
door lust tot de Konst gedreven, d'ander op zyn handwerk, en tot gezelschap van
zyn broeder, op de lange reis. Dog deze misleid en bedrogen door een Genuwees,
werden in Barbaryen voor slaven verkogt, zonder ooit weder op te dagen. De Vader
schilderde onderwyl te Leeuwaarden op 's Princen Hof verscheiden Beeltenissen,
Historien, Landschappen enz. die in waarde gehouden worden, en voor een gedeelte
daar nog te zien zyn.
Zyn Borstbeeld konstig en uitvoerig door hem zelf geschildert 1605, in zyn 21
jaar, te Sneek by zyn Dochters Dochters Dochter te zien, doet ook 't effens zien,
dat hy op dien voet voortgegaan, naderhand een braaf meester moet geweest zyn.
Antje Ieppes bove gemeld heeft een afteekening na 't zelve gemaakt, en ons van
Sneek toegezon-
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
121
den om de gedagtenis van haren overgrootvader onder de Konstschilders levendig
te houden. Men zie die Beeltenis geplaatst in de Plaat G.
[Willem vander Vliet]
WILLEM VANDER VLIET, (wiens afkomst is van een jonger Zoon) uit het oud adelyk
geslagt van Vander Woert, is geboren te Delf in 't jaar 1584. had een vaardig, en
vloeijend penceel, schilderde Historien, (zeit de Stads schryver) dog begaf zig
naderhand tot het schilderen van Pourtretten, tot dat hy overleed in Wintermaand
1642 oud 58 jaren. Deze had ook een Broeders-Zoon H E N R I K V A N V L I E T
genoemt, die ook de Konst hanteerde, en lange jaren onder zyn Ooms opzigt zig
oeffende in 't schilderen van Historien, Nagtlichten, Perspectiven; naderhand begaf
hy zig by den berugten Mierevelt, om zig tot het Pourtretten schilderen te oeffenen.
Dog zyne kerkjes van binnen in te zien, en op de wyze van Em. de Wit, met geestige
Vallichten en beeltjes gestoffeert behagen my wel best.
[Guiliam Nieulandt]
GUILIAM NIEULANDT, geboren t' Antwerpen in het jaar 1584. was een Leerling
van Roelant Savryt'Amsterdam, by welken hy in 't jaar 1594. kwam om de Konst
te leeren. Waar na hem de Reislust den Schilders inzonderheid als aangeboren, in
't hoofd kwam; Hy vertrok naar Rome en woonde drie jaren by den berugten Paulus
Bril. Zyne genegendheid strekte byzonder tot het verbeelden van vervallen en door
den tyd, en woede gesloopte Roomsche gebouwen, Triomfbogen, Tempelen,
Badstoven, Graven en dergelyke schuilhoeken van uilen en vledermuizen, of
vervallen holle spelonken, daar men de Echo hoord nabaauwen, waar van hy 'er
ook een goed deel zelf met de naald in koper geëtst heeft. Hy was ook
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
122
een goed Digter, naar dien tyd te schatten. Hy keerde in den jare 1607. weder naar
zyne geboortestad Antwerpen, en van daar met 'er woon t'Amsterdam, alwaar hy
gestorven is in het jaar 1635.
[Christiaan Jansz. van Biezelingen]
CHRISTIAAN JANSZ. VAN BIEZELINGEN, zyn tydgenoot, was geboren te Delf,
maar in wat jaar, heb ik niet konnen naspeuren; maar hy was in den jare 1584. al
berugt voor een goed meester in de Konst, en over zulks heb ik hem geen voeglyker
plaats konnen inschikken. Van hem word verhaald, dat hy den* Prins van Oranje in
dat zelve jaar te Delf doorschoten zynde van Balth. Gerards, na dat door den Staat
verboden was naar zyn wezen eenig pourtret af te malen, op dat het misschien in
handen van 's Prinsen Vyanden komende hun stof van spotten zoude geven, echter
gelegenheid gevonden heeft om 't doode lichaam van den Prins te zien, en een
schets van het wezen te maken, ja de gelykenis zoo wel getroffen heeft, dat men
het zelve naderhant boven alle andere afteekeningen heeft gekeurt: waarom ook§
Henrik Gerritsz. Pot, als hy dat groote stuk in 't jaar 1620 maakte dat op het Raadhuis
te Delf in Schepens Kamer hangt, zig van dat Model bediende. 'T geen vorder van
hem verhaald word, is dit, dat hy zommige zyner goede vrienden, die een reis naar
Spanje zouden doen, aan boord van 't Schip ging bezoeken, om het laatste vaar
wel

  • David Flud van Giffen, Predikant te Dordrecht heeft het pourtret van Balthasar Gerards, den

Moorder van Willem den I. Prins van Oranje, onder zyne Rariteiten gehad, door dezen van
Biezelingen naar 't leven afgeteekent, toen hy in banden was.
§ Beschryving van Delft, pag. 845.
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
123
met hun te drinken: en in die vrolykheid, op het sterk aanhouden zyner vrienden
(terwyl het Scheepsvolk vast zeyl maakte) met zyn vrouw en twee kinderen meê
gevaren is. In Spanje gekomen, raakte hy te Madrid aan 't Hof, en is daar gebleven
tot dat zyn vrouw overleden was; waar na hy naar Holland scheepte, daar hy een
andere heeft getrouwd, waar mede hy is te Middelborg in Zeeland gaan woonen,
daar hy ook gestorven is in 't 42 jaar zyns Ouderdoms.
De Stad Antwerpen die wel den grootsten naamrol (in vergelyking van andere
Nederlandsche Steden) zou konnen uitleveren, heeft ook d'eer dat binnen haren
wal in den jare 1585, geboren wierd.
[Gasper de Krayer]
G A S P E R D E K R A Y E R . Van wien Korn: de Bie, aldus tot zyn roem spreekt:
Want al het geen hy doet is lieffelyk gedommelt,
Heel zwierig zoet en mals, verdreven en geschommelt.
Hy heeft de Konst geleerd by Raphael Coxi, en zoodanig daar in van tyd tot tyd
toegenomen, datmen hem onder de berugte Konstenaars teld. Van zyne Konst
getuigen nog Brussel, Gent enz. ook Nazaret, by Lier gelegen, daar hy verscheide
altaarstukken geschildert heeft, die het gemoed tot aandagtige beschouwingen
kunnen opwekken.
Hier by verschynd de Konstschilder en Zededigter DIRK RAFELSZ. KAMPHUIZEN
geboren te Gorkum in 't jaar 1586.
Zyn Vader Rafel Kamphuizen, uit een adelyk geslagt gesproten, was een
Heelmeester, om zyn oordeel in de Geneeskunde en hups gedrag by elk
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
124
bemind: en zyn moeder (welkers Vader Hans van Mazeik, een Koopman van Gorkum
om de belydenis van zyn geloof onthalst werd) was berugt om haar zonderling
godvrugtig leven onder de Doopsgezinden. Deze sturf als D I R K acht jaren oud
was, en zyn Vader volgde haar in kort na. Zyn oudste Broeder die getrouwd was,
en den winkel van zyn Vader na deszelfs overlyden waar nam, ziende een groot
vernuft in zyn jongsten Broeder, en hem tot de Schilderkonst geneigt, bestelde hem
by eenen Diderik Govertzeom de Konst te leeren welken hy in eenige jaren door
naarstige oeffeninge niet alleen naby kwam, maar ook in Konst te boven ging. Van
zyne geschilderde Tafereelen zyn my nog eenige voorgekomen waar in verbeeld
waren Boere stalletjes, en Landschappen met beeltjes, koetjes, paerden enz. ook
verbeeldingen van Maneschyn enz. Ook zommige van zyne Penteekeningen, waar
in hy zonderling uitstak, berusten nog onder zyne vrienden. Hy oeffende de Konst
tot zyn achtiende jaar, wanneer hy door aanradinge zig tot de taaloeffening begaf,
waar in hy zoo bovenmaten vorderde, en zig zoo wel gedroeg, dat, als de Heer van
Langerak en Nieupoort tot Leiden kwam om by de Professoren te vernemen of zy
geen bekwaam persoon op de Academie kenden dien hy 't opzigt zyner Kinderen
mogt toebetrouwen, Armyn onzen K A M P H U I S E N inzonderheid hem daar toe
aanprees, gelyk hy gevolgelyk ook tot dien dienst overging, en zig daar ook zoo wel
in kweet, dat hy daar na ook tot deszelfs Sekretarisof Geheimschryver wierd
aangestelt.
Onderwylen had hy zig in zyn buitentyd naarstig in de Godgeleertheid geoeffend;
en zynde wel bes-
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
125
spraakt, en van deugdsaam leven, werd hem van zyne vrienden geraden zig van
den dienst te ontslaan, en zyne oeffening alleen aan te leggen tot den Predikstoel,
't geen wel gelukte. Want na dat hy eenige reizen de Preekbeurt van Do. Taurinus
in de Domkerk tot Utrecht tot groot genoegen van de gemeente had waar genomen,
kreeg hy, door voorspraak van de Heeren Ledenberg en Langerak, een vasten
dienst te Vleuten.
Altyd voor wind en stroom te varen is maar zelden het lot der vromen. Wat
gebeurt'er? Als hy op eenen morgen in zyn Boekvertrek zit, komt een verschrikkelyke
groote Uil met groot gedruis aanscheren, en zig neer zetten voor het glasraam. Hy
hervat zyn vlugt andermaal, dringt met groot geweld door de glazen in zyn kamer
en zet zig neder op zyn Schryflessenaar, ziende hem met vreesselyke opgespalkte
oogen aan. Hy daar van niet weinig verzet, grypt egter dit dier en werpt het tegens
den want dat het stierf, raapt het eindelyk op, en draagt het naar beneden om dit
monster aan zyn vrouw (want hy was toen al getrouwd) te vertoonen, die immer zo
min als hy met dit voorval in haar schik was, vreezende dat dit niets goeds beduidde,
maar een voorteeken was (zeit de Schryver) dat de Kerk-Uilen hem plagen zouden,
gelyk na weinige dagen gebeurde dat'er een verbodschrift wierd afgekondigd, waar
in Kamphuizen en alle die van zyn gevoelen waren niet alleen den Predikstoel, maar
ook het Leeraren in huizen, schuren ook in 't open Veld, op verbeurten van lyf en
goed verboden werd; zedert welken tyd hy als een verbanneling hier te Land en
elders in bekommertheid heeft moeten omzwerven, en zig by deze en gene van
zyne vrienden verschuilen. Waarom ook
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
126
Lambert JakobzeKonstschilder en Prediker te Leeuwaarden hem ried het Prediken
voor een tyd te staken, en zig tot eenig ander burgerlyk beroep, of Winkelnering te
begeven. Maar zyn yver was te vlammende om naar dien raad te luisteren, zig niet
ontziende het gevaar dat nem met loode schoenen alzins naging te ondergaan. En
hoe afschuwelyk de leer van Armyn, en wat op die leeft schoeide, in dien tyd
uitgekraaid wierd, blykt aan dit eene staal; Dat zyner vrouwe moeder, welke te
Dordrecht woonde, hem met schroom eenen nagt herbergde, vreezende voor oproer,
aangezien het in dien tyd zoo gevaarlyk was een Remonstrant, als een gedrogt in
huis te nemen. Tantum potest praejudicata opinio. Zoo veel vermag het vooroordeel,
zeit Cicero. Dus veer genoeg.
Hy heeft een Zoon naargelaten, welke de Schilderkonst geoeffen heeft, maar
daar kan niet breed van geroemd worden. En 't scheen ons vreemd dat een Vader,
die getragt heeft elk van de Konst af te schrikken, in hem geen af keer tot de Konst
verwekte: ja men had dien goeden man al beschuldigt van onverstant, tot ons het
levens bedryf van D.R. Kamphuizen, gedrukt by J. Rieuwertsz. 1699. in handen
kwam, en aanwees dat hy niet de Schryver, maar alleen de vertaler is geweest van
het Straf-Rym, Idolelenchus, dat in zyn Rymwerken staat, en dus begint:
Beeldryke Schilderhand, na aapster van Gods hand,
U wil ik door gedigt, afschild'ren voor 't verstand;
Verleidster van 't gezigt, dat zig verstaat op 't sterffelyk.
Uw tooversche vergift is meê al ziel verderffelyk.
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
127
De Bouw van dit gantsche hekelschrift is gegrond op het misbruik der Konst. Als de
Keizer Julianus beval dat men onder de Beelden van Jupiter, Mars, Mercurius en
meer andere Goden zyn Beeltenis zoude plaatsen, en dezelve op zware bedreigingen
belaste Goddelyke eere te bewyzen: wie had nu de schult, of was oorzaak tot deze
verfoeilyke afgodery? Niet de Konstenaar, om dat hy maker van het zelve was, en
des Keizers Beeltenis op de Beelden der Goden stelde; wyl dezelve geen meerder
agting voor het zelve daar door konde hebben als voor eenig ander Beeld; gelyk
verhaald word van zeker Beeldsnyder, die een Christus Beeltje van Palmenhoud
gemaakt had, het welke hem, ziek zynde, van den Priester voorgehouden wierd.
En als hy geen de minste eerbewyzinge, of agtinge voor het zelve betoonde, vraagde
de Priester wel degelyk verwonderd hem of hy zyn God niet meer kende, aangezien
hy geen bewys daar van blyken deed: waar op hy antwoorde: Zouw ik dat niet
kennen, dat ik zelf gemaakt heb van Palmhout?maar het was de Keizer (om weder
tot ons vorige gezegde te komen) die door Schandelyke Eerzucht vervoerd, zyn
onderdanen met geweld dwong voor de zelve te stuipen. Over zulks worden de
gemaakte Beelden alleen door misbruik verheven; en dus kon ook Gesteranus op
dien voet ook wel den wyn, welke van een nuttig gebruik is, om dat de zelve veeltyds
misbruikt word; meê wel hebben veragt. Die dit volgende rympje,
Die Beeltenissen maakt door verf, van hout, of steen,
Maakt die ook Goden? neen: maar die hun stort gebeên,
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
128
Gemaakt heeft verstond het vry beter, en dus ook Jan de Brune, (daar hy in zyn
Wetsteen der Vernuften) in opzigt van den wyn zeit:
De schult u zelve geef als gy iets doet beschonken,
De Wyn en doet het niet, maar die hem heeft gedronken.
[Kornelis Poelenburg]
Utrecht, thans door het vertrek van den Konstschilder Gerard Hoed, byna geheel
ontbloot van Konstoeffening, kon in voorleden tyden nevens voorname Hollandsche
Steden roemen op vele vernuften. Onder deze is niet van de minste geweest
KORNELIS POELENBURG, geboren in 't jaar 1586. 't schynd my toe of die Eeuw
geen agtinge heeft gehad voor Konstenaren, ten zy de zelve Romen gezien hadden.
Immers de meeste van de Konstschilders in dien tyd, die my in 't schryven
voorkomen, hebben in hunne Jeugt al eens derwaarts gereist.
POELENBURG heeft meê dat spoor gevolgt. Te Rome gekomen behaagde hem de
behandeling van Ad: Elshaimer, zoo dat hy toeleide zyn voorbeeld te volgen: maar
't leed niet lang of hem bekoorde de zagte, en lieffelyke behandeling van Rafaél,
inzonderheid omtrent zyne naakten. Eindelyk nam hy een eige wyze van Schilderen
aan, en oeffende zig voorts naar 't leven, en quam zoo veer dat hy boven zyn
tydgenooten heeft uitgemunt zoo in teederheid, poezelheid, en schoone omtrekken,
als ook aangename verkiezinge, geeastige byvoegzelen van oude ruinen, natuurlyk
gekleurde landschappen, dunne en heldere luchten; 't geen zyne meenigvuldige
Konstwerken, in de geagtste Kabinetten te vinden, getuigen konnen.
Hy heeft d'eer gehad dat verscheide Kardinalen
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
t.o. 128
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
129
op zyn aanlokkelyk penceel verslingert, hem hebben komen bezoeken, om hem te
zien schilderen. Gelyk hy ook in zyn vaderland wedergekeerd, straks van Koning
Karel in Engeland ontboden werd, voor wien hy verscheide Kabinetstukjes maakte,
daar hy rykelyk voor betaald werd. Waar na hy weder tot Utrecht quam, daar hy
zyne overige levensjaren sleet, en stierf in 't jaar 1660. weinige jaren na het overlyden
van zyn eersten Leermeester Abraham Bloemaart. Zyn beeltenis zietmen boven
aan in de Plaat G. nevens eene nissing met naakte vrouwtjes tot aanduiding dat hy
in 't verbeelden der zelve, zyn meesten roem behaald heeft.
Onder zyne voornaamste Leerlingen, die hy in de Konst heeft opgekweekt, mag
men tellen Joan vander Lis, geboren tot Breda. Deze kwam hem zoo na in de eigen
wyze van verkiezing, natuurlyke vermenginge der verwen en penceelbehandeling
dat zyn werk, dikwils voor P O E L E N B U R G S werk is aangezien.
Daniel Vertangen, een Hagenaar, schilderde heel bevallig Valkejagten, badende
Vrouwtjes, en danssende Bachanten, in cierlyke landschappen.
François Verwiltvan Rotterdam, heeft in zyne naakte beeltjes, meê de zelve wyze
van schilderen gebruikt: dog zyn landschapppen en ruinen schilderde hy (zeit
Sandrard) op de wyze van Kornelio van Bojo Leubourys.
Zoo was ook Warnard van Rysen, geboren te Bommel: die zig naar Italien begaf
om zig voort in de Konst te oeffenen. Wedergekeerd tot zyn geboorteplaats, werd
hy de Leermeester van den Konstschilder Gerard Hoet; maar dit duurde maar een
jaar; want hy begaf zig tot den Juweelhandel, en vertrok naar Spanje daar hy
gestorven is.
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
130
P O E L E N B U R G had ook een Neef Willem van Steenreegenaamt, die by hem de
Konst leerde.
[Alexander Keerings]
Onder zyne tyd- en Konstgenooten komt ALEXANDER KEERINGS ten Toneel;
deze was een fraai landschapschilder, maar had geen handeling van beeldwerk,
waarom Poelenburgwel de meeste van zyne stukken met beeltjes heeft opgeciert.
[Joris van Schoten]
Dat de natuurdrift, een gebiedende meesteresse is, heeft de bevindinge, en vele
voorbeelden ons geleerd, en zal nader bevestigt worden met de levensbeschryving
van JORIS VAN SCHOTEN. Deze is geboren te Leiden in den jare 1587. en was
van der jeugt af aan zoodanig van natuur geneigt tot de Konst, dat hy ter schoole
gaande, in steê van letteren, zyn papier, met mannetjes, en dieren, als honden,
katten en zoo voort bekladde, daar zyne schryfmeesters veel tegen, en ook zyn
ouders ongenoegen in hadden; en ook hoe dikwerf van hem gevergt, geen
toestemming wilden geven tot het leeren van de teekenkonst, ja 't zoude daar nooit
toegekomen hebben, ten zy ymant van zyn'er ouderen kennissen (die een beminnaar
van de Konst was) zyn voorspraak daar in waare geweest. Dit doet my gedenken
aan de jaren myner jongelingschap, toen ik in den zelven staat gesteld, myne ouders
niet konde bewegen dat zy my de teekenkonst lieten leeren, maar getroost moest
wezen twee agter een volgende jaren den twyndraat te hanteren by eenen Johannes
de Haan. Thans Vendumeester, en gezworen Makelaar te Dordrecht, dog dit werken
was van een gunstigen onvoorzienen uitslag; want deze de Haan nog nieuwling
getrouwd zynde ging dikwils met zyn nieuwe vrouw vrienden bezoeken, en beval
my het
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
131
toezigt van den winkel. Hy, die Leerling van Nikolaas Maaspourtretschilder te
Dordrecht geweest hadde, ziende myne drift tot de teekenkonst, gaf my nu een
teekening, dan een print om na te maken, om dus te beter in huis te blyven en daar
agt op te geven; waar door ik zoo ver toe nam, dat eer ik myn tyd nog ten vollen
uitgedient had, ik door voorspraak van goede vrienden, al besteed was by Willem
van DrillenburgLandschapschilder van Utrecht. Dit was in den jare 1669. Om nu
weder tot onzen V A N S C H O T E N te keeren; zyne ouders lieten zig bewegen, en
hy werd in 't jaar 1604 ontrent 17 jaren oud, besteed by Koenraat vander Maaseen
goed pourtretschilder, daar hy in den tyd van drie jaren zoo toenam in de Konst, dat
hy konde op eigen wieken dryven. Toen bekroop hem de Reislust maar zyne ouders
weerhielden hem in dat voornemen, en huwelikten hem uit: zedert welken tyd hy
tot Leiden gebleven is, oeffenende zig dagelyks in 't schilderen van historien,
landschappen, en inzonderheid pourtretten, als'er op den Doele te Delf nog van
hem te zien zyn.
[Nestus Thoman]
De geheugenissen der dingen zyn een groot behulp om de gebeurde zaken aan
haar tydsnoer te schakelen; maar wanneer de zelve door den tyd zyn gesleten en
uitgewist, en niemant van de zelve iets heeft geboekt, kan men in den tydkring, waar
in men de dingen besluit, ligt mistasten; aangezien men in dat opzigt de
waarschynlykste gissingen alleen maar tot behulp heeft. Wy vonden geen reden tot
de levensbeschryving van ERNESTUS THOMAN (vermits hy nooit in Nederland
gewoont of verkeerd heeft) als om dat wy daar door het levensbegin van zommige
Konstschil-
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
132
ders, (waar ontrent wy alleen op gissingen hebben toegegaan) nader bepaalt vinden,
gelyk wy op 't eind zullen aanwyzen.
JAKOB ERNESTUS THOMAN geboren te Hagelstein in den jare 1588, reisde
(na dat hy in de beginselen van de Konst was onderwezen, en tamelyken voortgang
had gemaakt) naar Italien ontrent den jare 1605. hy heeft 15 agter een volgende
jaren te Napels, Genua en Romen in de oeffening der Konst doorgebragt. Hy verkoos
inzonderheid tot zyn gezelschap te Rome Adam Elshaimer, Pieter Lastmanen
Johannes Pinnazioanders Jan Pinas, die dagelyks met veel vlyt, wanneer de Zon
boven de kimmen rees, de vermakelyke landzigten na 't leven afteekende.
Elshaimergestorven zynde vertrok hy naar zyn Vaderland, om de smart van zulk
verlies te eerder te verzetten. Hy had zig deszelfs penceelbehandeling zoo zeer
aangewent, dat verscheiden van zyne stukken voor Elshaimerswerk zyn aangezien.
Hy stierf in dienst van den Keizer te Landouw, op den 2 van Wynmaand 1653.
Wy zien hier uit dat Pieter Lastman, dien wy op 't jaar 1581 gesteld hebben, met
zyn vierentwintigste jaar al te Romen was, zoo wy stellen dat onze THOMAN hem in
't jaar 1605, daar vond: dog dit kan niet zeker besloten worden, aangezien dat'er
ook wel sommige jaren van die 15 jaren dat THOMAN in Italien is geweest, konnen
verloopen zyn geweest, eer Lastmanen Pinasin Italien kwamen, of dat zy aan
malkander kennis kregen. Het zy zoo 't wil, de waarschynlykheid van hunnen
geboorten tyd is ontrent den jare 1581. Nu volgt
[Pieter Feddes]
PIETER FEDDES van Harlingen. Of hy
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
133
een Glas- of Tafereelschilder geweest is weet ik niet, nog ook iets van zyn
levenswyze en Konst. Maar in de buitencieraden van zyne in koper gesnedene
Beeltenis, vertoonen zig Palet en Penceelen, en op den Boord van de Lyst staat
P E T R U S F E D D E S P I C T O R , 1615. dat ons hem doet onder de Konstschilders
van de 15 Eeuw tellen. Van hem zietmen ook verscheiden geëtste Printen, gemerkt
P. Harlingensis.
Gissen kan missen, zeit de oude Hollandsche spreuk. Dit zullen wy in het
tegenwoordige voorwerp onzer bespiegeling,
[Henrik Terbruggen]
H E N R I K T E R B R U G G E N , bewaarheid vinden. Korn. de Bie, en Joach.
Sandrartnoemen hem by vergissing VERBRUGGEN, en schryven dat hy tot Utrecht
1587 geboren is. Maar uit een gedrukte Notificatieof waarschouwing aan alle
Liefhebbers van de Schilderkonst enz. is my gebleken dat gemelde Hen. ter Bruggen
een Transisalanus, of Overysselaar was, geboren 1588, maar tot Utrecht trouwde,
en woonde; want zyn vader kwam in den tyd der onlusten, oproeren en vervolgingen
1581 uit Overyssel vlugten tot Utrecht, en is hy, zyn Zoon, en deszelfs nageslagt
daar zedert met 'er woon gebleven, uitgezondert dat thans zyn Zoonszoon Meester
Hen. ter Bruggen in den Plaag woond. Na dat hy de vaste gronden der Konst by A.
Bloemaart geleerd had, bekroop hem de reislust, en begeerte om groote Meesters
op het loffelykste spoor te volgen. Dus heeft hy vele buitengewesten in zyn jeugt
(behalve dat hy tien jaren te Rome gewoont heeft) bezogt; daar hy proefstukken
van zyn uitnemende Konst, bestaande in Historien gelaten heeft, inzonderheid, te
Napels een groot stuk geplaatst boven het hooge Al-
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
134
taar in de Groote Kerk. By dit stuk heeft hy geen naammerk gesteld, gelyk hy ook
niet gedaan heeft by vele van zyne Konstwerken, alzoo zyne vloeijende
penceelhandeling in dien tyd genoegzaam alom bekent was. Een uitmuntend
Konststuk hangt van hem tot Middelburg by den Heere vander Streng, in zyn leven
Ontfanger Generaal enz. verbeeldende een vrolyken Maaltyd, de Beelden
levensgrootte. Hy heeft d'eer gehad dat Rubbens, wanneer hy tot Utrecht kwam om
de Schilderkonst-oeffenaars te bezoeken, in gezelschap van hun alle, zyne Konst
by uitnementheid roemde. Waar van Sandrart, die deze reis van Rubbensmeld, en
zelf zyn Leidsman geweest is, niet een enkel woort zegt, 't geen agterdenken geeft
dat zy geen goede vrienden geweest zyn. Immers hier op vat het de Schryver van
meergemelde gedrukte Notificatie, als hy deze uitdrukkingen van Sandrart doet: In
Italien den tyd tot zyn nut wel besteed hebbende is hy naar zyn vaderland gekeerd,
en heeft naar eigen geneigtheid, door diepzinnige en zwaarmoedige gedagten, in
zyne werken de Natuur wel, maar onaangenaam gevolgt. Zoo euvel neemt hy dit
zwygen dat hy de spreuk: Dat voor een levenden Ezel ligt is, een dooden Leeuw
met den voet te treden, op hem toepast.
Dog dit overgeslagen. De Dood, als nydig over zyn roem, knipte zyn levensdraad
af, op het 42 jaar, op Alderheiligen dag 1629. en 't zyner gedagtenisse is dit volgende
Graf-Schrift na gebleven.
Hier leitT E R B R U G G E N , door de Dood
Verrast, en overrompelt:
Van 't dierbaar levensligt ontbloot,
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
135
In 't duister graf gedompelt:
Daar 't vleesch vergaat tot stof.
Doch egter blyft de lof
Van 't geen hy heeft bedreven,
Ten spyt der Afgunst leven.
Welke woorden overeenkomen met de uitdrukking, welke de Ridder A. vander Werf,
tot geruststelling van den Heere Richart ter Bruggen, in een brief aan hem uit
Rotterdam den 18 van Grasmaand 1707, geschreven dus laat invloeijen: Brave
Schilders hebben dit tot hun voordeel dat hunne werken de geheele Werelt
doorwandelen, en derhalven altyd voor hun spreken&c.
Eindelyk werd gemelde Richart zyn Zoon in den jare 1707 van wil, om met eenige
van zyns Vaders Konstwerken, (op het voorbeeld van den Athenienser Konstschilder
Nicias) desselfs geboorte Stad Deventer een geschenk te doen, het welke ook
geschied is, gelyk my gebleken is uit een gedrukt Extract, uit het Boek van de
Resolutiender Stad Deventer den 5 van Oegstmaand 1707.
Nu verschynd de Konstschiider P I E T E R BRONKHORST, geboren te Delf den
16 van Bloeimaand, 1588. Hoe verschillig de driften der menschen zyn, en hoe
onderscheiden in verkiezingen blykt, als men ziet dat de een dit, en een ander weder
dat deel van de Konst tot zyne bespiegelinge en bewerkinge uitkiest. BRONKHORST
verkoos niet het ligtste, maar wel het zwaarste en werkelykste in de Konst, namelyk
gezigten van Tempels en Kerken, gestoffeert met historien; egter heeft hy het met
veel roem uitgevoert; als inzonderheid aan twee bekende stukken te zien is; waar
van het eene geplaatst is in de Vier-
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
136
schaar op het Raadhuis te Delf, zynde een rykelyk en groots gebouw, en word daar
in verbeeld Salomons eerste regt. Het tweede is te zien by de Weduwe van zyn
Zoon, zynde een Tempel daar Christus de koopers en verkoopers uitdryft. Hy stierf
den 21 Juny 1661. Hem volgt
[Adriaan van der Venne]
ADRIAAN VAN DER V E N N E Schilder en Dichter. Deze is geboren te Delf Anno
1589. zyne ouders waren vermogende luiden herkomstig uit Braband. Naar my
toeschynd uit de beschryving die Korn: de Bie. van hem maakt, zoo is hy van zyne
ouders te Leiden bestelt geweest om de Latynsche taal te leeren. Maar hy leerde
met een door 't lezen van d'oude Poëten zulke fraaije denkbeelden vormen, dat hy
ook zugt heeft gekregen, om de zelven op 't papier, of met verwe af te malen, tot
welken einde hy eenen Simon de Valk, meester Goudsmit en Schilder in den arm
nam, die hem de grondbeginselen der Konst heeft onderwezen. Daar na van
voornemen geworden om de Konst met yver te vervolgen, begaf hy zig by Jeronimus
van Diest, een fraai Schilder in 't graauw, waar by hy een geruimen tyd met yver de
Konst heeft voortgezet, en naderhand het door zyn vernuft zoo veer gebragt, dat
zyn Konst in dien tyd den Prins van Oranje, den Koning van Denemarken en andere
Vorsten heeft behaagt. Hy is daarenboven een zinryk Dichter geweest, gelyk hy
ook zyn ryk vernuft en Poëtische vindingen in menigvuldige ordonantien, die hy ten
dienste van de Plaatsnyders gemaakt, of geteekent heeft, wel heeft laten blyken;
inzonderheid aan het dikwils herdrukte rymwerk van den Heere Jakob Kats, en een
groot getal Emblemata, of Zinnebeelden, die hunne waarde onder de
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
137
Boekminnaars behouden. Onder de Boeken door hem zelf beschreven zyn my
bekent: Zinnevonk op den Hollandschen Turf &c. Zinnedroom op het nieuw Wys
Mal van den ouden Italiaanschen Smitenz. in 12. En 't Tafereel der belachende
Waerelt. 1635. in 4.
Gelyk een geagt Dichter den luister van die Konst te kort doet wanneer hy zyne
pen tot dertele Gezangen, Hekeldichten, en vuile belasteringen van zyn evenmensch
gewent, niettegenstaande die dingen den Boekverkoopers dikwils meer voordeel
bybrengen, en beter aan den man willen als wat goeds: zoo ontluistert een
Konstschilder(zegt Plinius) de zede Konst, zoo wanneer zyn penceel slegts kroegen,
hoerewinkels, en andere veragtelyke, en schaamagtige dingen maalt:gelyk gemelde
Pliniusal in dien vroegen tyd van eenen Pyrcicus, die niet als ergerlyke voorwerpsels
en slegte grollen maalde, gewaagt.
[Johan Torrentius]
Op 't laatst van de vyftienhonderste eeuw is'er geweest een JOHAN TORRENTIUS
geboren tot Amsterdam in 't jaar 1589. Deze schilderde konstige en uitvoerige kleine
naakten; maar de werkinge dier beeltjes, en 't geen dezelve verrigten, was niet
alleen schaamagtig om aan te zien, maar geil, onkuis, onbeschoft, of ergerlyk,
verleidende, en aanlokkende tot vuile bedryven: zoo dat hem zulks te maken en te
verkoopen striktelyk en met bedreigingen verboden wierd. Maar wanneer hy daar
niet naar wilde luisteren of zulks gehoorzamen; denkende met 't ontkennen het goet
te maken, werd hy door last van 't gerecht tot Amsterdam in hegtenis gebragt: en
daar over verhoort weigerde hy te bekennen, dat hy de maker was van 't gene waar
mede hy
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
138
beschuldigt wierd, schoon de bewyzen daar toe maar al te klaar waren. Des werd
hy op de pynbank gebragt. Sandrart in den Latynschen druk p. 299. zeit: Dat de
Raad of het Gerecht van Haerlem hem tot de pynbank bragt. Maar hy bleef
hardnekkig zonder het zelve te willen belyden. Dat nu zyn kop beter gehard was
tegens de beschuldiging, dan zyn lichaam om de pynbank te wederstaan, bleek;
want hy stierf onder 't pynigen. En het penceelwerk datmen van hem vond, werd
door Beuls handen verbrand, in 't jaar 1640. De omstandigheid van die zaak geeft
duidelyk genoeg te kennen dat zyn tafereelen hebben gestrekt tot aanritselinge;
niet zoo zeer tot de Cyprische, als wel de Sodomitische wanbedryven. Zyn beeltenis
1628, wanneer hy 39 jaren oud was in koper gebragt, vertoonen wy in de Plaat G.
agter Daniel Segers.
'T lust ons hier (by gelegentheid van dit vuile voorwerp) de schoone les van F.
Juniusin zyn 3 Boek van de Schilderkonst, in te lassen, daar hy van zulke
schandelyke tafereelen zeit: Datze de wulpse begeerlykheid van de onbezinde
aanschouwers, door de ontuchtige vertoonselen gaande maken: Dus behoord een
opregt en eerlyk Konstenaar agt te geven, dat hy zig niet om 't voordeel, of ydel
lofgetuit van een ligtvaardigen hoop, tot het verbeelden van dusdanige dingen laat
vervoeren; aangezien verscheiden groote Meesters d' aanzienlykheid van een
eerlyken naam kwyt geraakt zyn, om dat zy den roem van ik en weet niet wat voor
een klugtzinnige geestigheid al te hittiglyk najaagden.
Hier past het spreek woord: Men behoeft geen luizen in de pels te zetten, ze
komen 'er genoeg van zelf in.
Nu zyn'er voorbeelden by menigten die aan-
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
139
toonen hoe door geile vertoonselen de snoeplust word ontsteken. Petronius Arbiter
verhaald van een Jongeling die ziende op een tafereel de schaking van Ganimedes
door Jupiter, en de onbeschaamde Nais, die den schoonen Hylastot oneer
aantokkelt, in deze woorden uitbrak. Doen ook de Goden zulks?en raakt daar op
aan 't hollen.
By Torentius verschaft ons Chevea een even gelyk voorbeeld in een tafereel,
waar in Jupiter onder schyn van eenen gouden regen Danoë verschalkt. Hierom
zeide Achilles Tatius:Lib. I. de Clitophontis en Leucippes Amoribus. Al is 't dat zig
een Mensch nog zoo ernstig d' onthoudinge voorsteld, nogtans word hy door kwade
voorbeelden ligtelyk tot navolginge verlokt; voornamentlyk als het voorbeelden zyn
der gener, van welke hy een goed gevoelen heeft: Want de schaamte van de misdaat
word dan door d' aanzienlykheid van zulke voorgangers in een vrymoedige stoutheid
verandert. Dus zeide ook Donatusvan zommige Dichters: hoe groote schade zy
doen, wanneer ze den genen ondeugende voorbeelden voorstellen, die van zig
zelven genoegzaam tot allerlei gebreken genegen zyn. En wy hebben dit stekelig
vaersje op onzen Schilder gepast:
De naam van Herostraat' zal eeuwen overleven;
Om 't schendig stuk 't geen hy t' Ephezen heeft bedreven:
Als hy de Tempel van Diana stak in brand.
JOHAN TORRENTIUS, stak door 't penceel de vonken
Van ontucht, listelyk de jeugt in merg en schonken.
Zyn naam blyft na zyn dood wel levend; maar met schand.
Dat de uitwerkingen van 's menschen vernuft buiten toeëigeninge niet anders als
onverschillig zyn, en de toeëigeningen, en oogmerken derhal-
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
140
ven alleen goed of kwaad, pryslyk of veragtelyk zyn, is een waarheid, die niet te
wederspreken is. Dienvolgens is de spreekwyze, hoe grooter Schilder, hoe wilder,
en het geen men daar mede wil te kennen geven, te wraken. Ten minsten zal het
een bewys geven dat het van geen nootzakelyk gevolg is, als brave mannen, zelfs
zulke die in een Kerkelyk verband waren, niet hebben geschroomt de Schilderkonst
te hanteren. Gelyk men dan oudtyts heeft gezien dat de Kardinaal Franciscus van
Verone, die een heilig leven leidde, en een vyand van alle kwaad was, en daarom
nooit eenige voorwerpen van ligtvaardigheid, (schoon hy daar toe dikwils van Prinsen
en Waereldsche Heeren verzogt wierd) heeft willen verbeelden, het penceel
hanteerde, en een goed Schilder was. Als ook de eerwaardige Heer Don
Bartholomeo, Abt van Sint Clemens van Aresso. En in later tyd onze
[Daniel Zegers]
DANIEL ZEGERS, een Jesuit, geboren te Antwerpen in 't jaar 1590. Deze wist
allerhande Bloemen, zoo los, zoo levendig, zoo klaar, zuiver en dun te behandelen,
dat het verwonderlyk was. Ik heb in Braband zynde in de Kerk der Paters Jesuiten
een gantsche Kapel behangen met zyn Schilderyen gezien, waar onder kransen of
bloemfestoenen waren, zoo verstandig naar de Konst met troepen, naar vereys der
koleuren by een geschikt, dat ik tegens het gezelschap dat ik by my had, zeide: Niet
te gelooven dat Glicera byzit van Pausanies by de Grieksche Schryvers zoo berugt
wegens bloemen te schakeren, dezelve welstandiger heeft konnen by een schikken.
Daar was ook in zyn tyd een Pater Johannes van der Borghtvan d'orde der
Minnebroeders, die 't Plaatsnyden
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
141
hateerde. Dog van de Graveerkonst wil ik niet handelen, om dat die Roomsche
Juffrouw Claudia Stelladen roem van alle (weinige in vergelykingen van 't groot
getal uitgezondert) weg draagt. Want zoo men een lyst van die alle opstelde (dat
een byna onnoemlyk getal uitmaken zoude) 'k maak my sterk te konnen aantoonen
dat'er van de honderd niet een tegens haar in konstige behandelinge zoude konnen
ophalen. Gelyk zulks ten proef van myn gezegde te zien is aan die print welke zy
naar het berugte stuk van Nicolaas Pouzyn; verbeeldende Moses, door zyn stafslag
't water uit den Rotsteen doende voortkomen, om het byna van dorst versmagte
volk te laven, heeft gegraveert.
Z E G E R S was een Leerling van Jan Breugelbygenaamt den Fluweelen, die in
zyn vroegen tyd mede een Bloemschilder geweest is. En gelyk de Bloemen, het
ciersel der Lente, om hare schoone gestalte, en frissen geur van elk begeert worden,
zoo werden die van Z E G E R S , om dat men die in den Herfst van de vyftiende Eeuw
zoo schoon zag bloeijen van alle Bloemkonst minnenden graag ontfangen, zoo by
gemeenen als grooten, inzonderheid den Aartshertog Leopoldus: en den Prins van
Oranje Frederik Hendrik, die hem voor twee van zyne stukken een groote vereering
gaf. Zyn Beeltenis, door Jan Lievensgeschildert, zietmen in print, die wy gevolgt
hebben in onze Plaat G.
De Groote Dichter J.v. Vondel, verlokt door 't zien van D A N . Z E G E R S
Bloemstukken, maakte daar op dit volgende vaersje.
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
142
De geest vanZ E G E R S is een By,
Waar op de Nederlanders roemen.
Zy zuigt haar honinglekkerny
En geur uit allerhande bloemen.
Een By kwam op zyn schildery
En geur, en kleuren aangevlogen,
En riep, Natuur vergeef het my:
Dat bloempaneel heeft my bedrogen.
Deze heeft zyn rol gespeelt, en is vertrokken. Wy willen, eer een ander opkomt, de
Schoutoneelgordyn maar even laten vallen; om het geen in de voorgaande
tusschenreden open bleef, te vullen.
Laatst werd onze Redenvoering, in haar vollen loop (even als het snarenspel door
't opligten van de Toneel gordyn) gestuit, thans zullen wy dien toon weêr opvatten,
en vervolgen.
Wy spraken van de Offergereedschappen die zig ontrent der Heidenen Godsdienst
deden zien, waar aan rest te spreken van de konstig gewrogte Dryvoeten, of
Dryvoetschragen, daar d'ouden zoo veel meê op hadden, de Dryvoetschragen
waren tot verscheiden gebruik geschikt, en niet alleen van koper en zilver gemaakt,
maar ook met allerhande konstig beeld- en loofwerk geciert, die zy aan byzondere
goden als aangename geschenken toe eigenden.
Onder verscheide die Herodotus te Thebe in Beotie gezien heeft, gedenkt hy van
een pragtigen Dryvoet in den Ismenisen Tempel van Apollo; die met dit opschrift in
Kardinische letteren pronkt:
De Vorst Laodames heeft dezen Dryvoet vol
Van Konstwerk toegewyd den grooten God Apol.
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
143
Verscheiden afbeeldingen der oudtydze Dryvoeten of Dryvoetschragen, ziet men
ter gedagtenis van der zelver gebruik op de Roomsche penningen, waar van wy de
juiste afbeeldingen in plaat, hier nevens vertoonen, als 1 die van Vitellius met het
byschrift: PONT. MAX. TR. POT. AUGUR. Opperpriester van Wykmeesterlyke magt,
Wichelaar.
Dus ook op een penning van Antoninus, die den Eernaam van AUGUR of
Vogelwichelaaronder zyne voorname Eertytelen aannam. Niet ongelyk aan dezen
is de penning van M. Lepidus; met dit onderscheid nogtans dat zig boven uit den
Dryvoetstal een Slang vertoond, door welke (zeit Lucianus) Apollo gewoon was zyn
antwoorden te geven aan d'Orakelvragers. Zie Fig. 3.
De groote agting die de Heidenen voor dusdanige Dryvoeten hadden, heeft geen
andere reden: als, om dat dezelve een zweemsel hadden naar den Delfisen
Dryvoetstal, waar uit het blinde Volk geloofde dat Apollo aan de Orakelvragers
antwoorden gaf. Het blinde Volk zeggen wy; want ons ontbreken geen stalen om
te bewyzen, dat mannen van uitstekent vernuft, en naauwe opmerking onder de
Heidenen dusdanige bedriegeryen bespot hebben.
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
144
Kato plag te zeggen: Dat hy verwondert was, dat een Wichelaar niet lachte, zoo
dikwils hy een Wichelaar tegen kwam; om dat zy onder schyn van Godsdienst het
gemeene volk by de neus omleiden.
Velen hebben zig afgeslooft om den Godsdienst der Heidenen in zyn binnenste
te beschouwen; om de ydelheid deszelfs, en de bedrogplegingen der Wichelaren
en Tempelpapen t'ontdekken en aan 't licht te brengen. Maar wy beschouwen het
zelve maar alleen in den buitensten omtrek, en doelen op de zienlyke pragtige
vercierselen; (welker glans het gemeen in d'oogen schitterende te meerder agting
voor dien Godsdienst deed hebben) om onze Konstgenoten in 't gemeen, en de
yverige Schilderjeugt in 't byzonder dienst te doen; wanneer wy hun den weg wyzen
tot de Oudheidkunde, 't welk nootwendig is voor die zig tot het verbeelden der
Historien begeven, en niet graag tegens het gewoon gebruik dier aeloude volken
mistasten. En op dat de leergierige jeugt zig verzekerd mogt houden dat de
kundigheid dier dingen den Konstschilders dienstig zy, zoo heeft hy maar alleen op
te merken, hoe G. Laires alzins daar 't te pas komt, zig van dergelyke cieraden (om
zyn werken luister by te zetten) heeft weten te bedienen: en nog meer roem verdient
zou hebben, zoo hy de oudheid daar in nagebootst had.
Tot dus ver oordeelen wy in opzigt van den toestel der Heidensche Offerhanden
met hun aankleven genoeg gezeit te hebben; schoon wy alleen de'franje (om zoo
te spreken) van dien voorhang alleen beschouwd hebben. Verder was onze toeleg
niet: en men oordeelt een zaak volkomen te wezen, die aan het oogmerk voldoet.
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
145
Wy bragten voorhenen verscheiden Konstschilders, mannen van onbesproken leven
en wandel, en nu even te voren Dan. Zegers, die de Konst en het Kloosterleven te
gelyk betragte, op het Toneel. Thans sluipt'er weer een ruig schaap onder de
geschoore kudde. Het schynt dat het zoo effen in de waereld niet gaat. Trouwens
de Toneelen vereischen somwylen wel eens verandering van persoonen en zaken.
[Adriaan van Linschoten]
ADRIAAN VAN LINSCHOTEN (op de lyst der Regenten van St. Lucas Gilt, te Delf,
staat zyn naam op 't jaar 1627 dus aangeschreven: KORNELIS ADRIAAN LINSCHOTEN)
is geboren te Delf in 't jaar 1590. By wien hy de Konst geleerd heeft weet ik niet met
waarheid te zeggen, maar sommigen meenen dat hy een Leerling van Spanjoletis
geweest. Immers de stalen die van hem na gebleven zyn, doen ons zien, dat hy zig
beter op de Schilderkonst, dan op de wellevenskonst verstont. Want hy een los,
onbesuist, en slordig leven leide, waar door hy tot armoede zou hebben geraakt,
ten waar twee zusters die hy had, gestorven zynde, hem erfgenaam van het jaarlyks
inkomen harer nalatenschap gemaakt hadden.
In 't jaar 1634 trok hy naar Braband, en trouwde daar met een jong en gering
meisje, dat zig geneerde met Speldewerken, maar schoon was, en goed verstant
had. Na verloop van eenige jaren kwam hy met zyn Vrouw en twee Dochtertjes in
den Haag wonen. Pieter van Ruiven, Konstschilder te Delf, heeft my verhaalt, dat
hy hem in den jare 1677 of 78, heeft gekent, zynde toen een man van 87 of 88 jaren,
met een langen ongeschoren baart. Van Linschotens Konst sprekende, wist
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
146
hy te zeggen, dat hy het voorval 't geen den Apostel Petrus met de dienstmeit des
Hoogenpriesters is ontmoet, zoo natuurlyk had afgemaalt, en de gestalte des
gemoets in de wezenstrekken zoo konstig verbeeld, dat zeker Predikant daar zulk
een welgevallen in had, dat hy hem verzogt, ook het berouw van Petrus, tot een
weergâ daar toe, op een ander doek te schilderen. Dit geschiede en 't was niet min
konstig en naar zyn zin uitgevallen. Als de Predikant dan kwam om 't zelve te zien,
en daar verwondert voor stond te kyken, zeide hy: wat dunkje, Heer Predikant? heb
ik dien huilebalg niet wel getroffen?De Predikant hem over zy aanziende, zeide:
Wel hoe! wat 's dat voor zeggen? waar op hy 't nog erger maakte, zeggende: Wel
ja: was 't niet een groote zot dat hy daarom ging huilen? ik heb zoo dikwils gelogen
en gezworen tegen myn beter weten, en heb'er nooit over gehuilt. De Predikant zig
omkeerende, zeide: Foei jou goddeloos mensch, nu ik dit hoor, begeer ik van jou
Konst niet te hebben, en ging weg, zonder daar meer naar om te zien.
By den Heere vander Heul, Buskruitmaker buiten de Waterlootse Poort, hange
een Konststuk van hem verbeeldende een Alchimistin zyn werkhuis, geestig gedagt
en geschildert. Inzonderheid de borst en armen van het Mansbeeld, welke niet
alleen vleezig en natuurlyk zyn geschildert, maar ook vast, en konstig geteekent.
En dus zyn 'er meer in de huizen der oudste geslagten te Delf te zien.
[Lukas de Waal]
Nu komen wy tot L U K A S D E W A A L Jansz. geboren te Antwerpen in 't jaar
1591. Al wat van katten komt wil muizen, zeit het oude Hollandsche spreekwoord.
Dus was het ook met dezen L U K A S , wiens Vader een Schilder was. Want
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
147
hy mede trek hebbende tot de Konst, maakte eenen aanvang daar van by zyn Vader,
en daarna by JAN BREUGEL, wiens handelinge hy wonder wel heeft weten te volgen.
Hy trok al vroeg, het reizen in 't hoofd hebbende, eerst naar Vrankryk, en van daar
naar Italien, daar hy veele fraaije Konstwerken zoo in Fresco, als in Olyverf gemaakt
heeft. Hy hadde doorgaans meer veranderingen, of meer verscheiden verschillige
voorwerpen in zyne werken, als wel zyn Meester. Want men zag somtyds vremde
watervallen langs rotsige gronden: ook zonneschynen, weerlichten en onweerbuijen
in zyne werken te pas gebragt, die hy met een lossen aart natuurlyk vertoonde. Hy
was in het jaar 1660 nog in leven, oud zynde 69 jaren, en woonde te Antwerpen;
daar hy met lust en yver dagelyks de Konst oeffende.
[Wybrand de Geest]
Onder de Konstvuuren, welke de Schildergodes oudtyds in Friesland heeft ontstoken,
is niet van de minste te reekenen
W Y B R A N D D E G E E S T . Deze was een braaf History- en Beeltenisschilder,
onder zyne tydgenooten byzonder geroemt. Te Rome, daar hy verscheiden jaren
heeft gewoont, om zig naar de beste voorwerpen voort te oeffenen, werd hy genoemt
de Friessche Adelaar, van wegen zyn hooge vlugt in de Konst.
Hoe naau agt hy op alles heeft gegeven, blykt aan zyn Kabinet der Statuen, waar
in de makers der zelve naagespoort, en de plaatsen waar zy staan, vertoond worden.
Dit Boek is in den jare 1702 tot Amsterdam gedrukt.
Zyn Beeltenis kan men zien in de Plaat F nevens F. Hals.
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
148
Onder de Lierdichten van Vondelvind ik deze waarschuwing aan W Y B R A N D D E
G E E S T ;
O Geest, die in het Vriesche Hof,
Het leven geeft aan asch, en stof,
En zweeft met geestige penceelen
En verf op doeken en paneelen;
'k Geloof gy terreght vrouw Natuur,
En durft de zon haar heilig vuur
Ontsteken, en de vingers zengen,
Om leven in uw beeld te brengen.
Zie toe, Prometheus, wien gy raakt,
Als gy den mensch onsterflyk maakt,
En, om op 't Aartryk 't licht te malen,
Den Hemel plondert van zyn stralen.
Men ketende eertyds zulk een gast
In 't Noorden aan een steenrots vast,
En kortte hem die stoute vlogels,
Daar hy verstrekte een aes des Vogels.
't Zyn geesten die de wolken treên,
't Is waar, dog zonder vleesch en been.
Een yder kenn' zyn' staat en waarde.
De zigtbre geesten gaan op d'aarde.
Dus blyftge ons hier beneden by,
DaarN O Y E N , zittende aan uw zy.
U weet aan zyne tong te lymen,
Met puik van heerelyke rymen.
Hy is gewoon zyn Poëzy
Te huwen aan uw Schildery,
Gy zuight zyn dichten met uw ooren,
Zyn oogen kussen uw Pandoren.
Zyns Zoons Zoon, meê WYBRAND genaamt, oeffend zig nog in de Schilderkonst.
Deze heeft tot Leermeester gehad Antoni Coxié, wanneer hy t' Amsterdam woonde.
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
149
Onder zyne tyd- en landsgenoten worden geteld J. DE WILDE, een braaf
Beeltenisschilder, en J E L L E R E I N I E R S . Deze was een Konstig glasschilder. Te
Sneek is heden nog een Konstig geschildert glas te zien, door het Timmermans
Gilde aan de Kerk geschonken: waar in verbeeld staat de vlugt van Joseph (hunnen
Patroon) met Maria naar Egipten. Dit word geoordeelt in Konst het werk van de
berugte Crabetten, die de glazen in de St. Jans Kerk tot Gouda geschildert hebben,
te overtreffen. Na hem volgt
J A K O B U S P O T M A geboren tot Workum in Friesland. Wiens geboortetyd
wy niet weten, konden wy niet voeglyker als agter zyn Leermeester Wybr. de Geest
plaatsen, door wiens onderwys en yver hy een braaf Beeltenis-en Historischilder
werd. Hy was daar benevens een man (als men gemeenlykzeit) die de Waereld
verstont; en werd in zyn tyd eerste Kamerling van den Keurvorst voor Weenen, daar
hy ook gestorven is, in 't jaar 1684. bedenkelykaan den Rooloop, waar door in dien
tyd een groote menigte van 't leger sneuvelde.
[Gerard Honthorst]
G E R A R D H O N T H O R S T , geboren binnen Utrecht, in het jaar 1592. Heeft de
gronden van de Konst geleerd by ABRAM. BLOEMAERT, daar naar voort te Romen;
daar hy in eenige jaren zoodanig was toegenomen, dat de keurigste kenners en
beminnaars van de Schilderkonst groot bevallen in zyn werk, inzonderheid zyn
nagtlichten, kregen; gelyk hy ook naderhand van verscheiden Kardinalen, den
Koning van Engeland Karel den I., den Koning van Denemarken, en eindelyk van
den Prins van Oranje in dien tyd, om zyne uitstekende Konst, zoo in Pourtretten
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
150
als Ordinantien is aangezogt geweest.
Hy was byzonder minzaam, beleeft en van een geregelt leven; waarom hy ook
vele Kinderen van de voornaamste luiden in de Konst heeft onderwezen,
inzonderheid die van de Koningen van Bohemen, zuster van Koning Karel van
Engeland, den Prins Palatin, Prins Robbert, en vier Dochters, waar van d'eene was
Sophia, ook de Abdissevan Maubuisson, die veer in de Konst gekomen waren.
Hy heeft vele Beeltenissen van aanzienlyke luiden geschildert, en onder deze
ook Maria de Medicis, Koningin van Vrankryk enz. daar Jan Vos dit op zeit:
Dus toont zig Medicis, een Moeder van drie Ryken,
De doren van de nydt verstikt haar leelybloem:
Al wat Fortuin aan veel der Grooten ooit deed blyken,
Heeft zy alleen gevoelt. Onzeeker is de roem.
Haar klimmen word verpoost door zwaare ballingschappen.
De troonen zyn van goud; maar glibberig van trappen.
Hy was in den jare 1662 nog in leven, en schilderde op het Prinselyke Lusthuis in
't Bosch buiten den Haag.
[Pieter Snayers]
PIETER SNAYERS, geboren te Antwerpen in den jare 1593. heeft in zyn leven
geweest Schilder van de Aartshertogen Albertus, en Isabelle, als ook van zyn
Hoogheid den Prins Kardinaal Infantvan Spanje, en meer andere Prinsen. Zyn
Konst bestond in 't schilderen van landschappen, maar inzonderheid landbataljes,
met hunnen bedroefden nasleep. En 't is te verwonderen, dat
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
151
Hy, die den Krygsgod Mars, die als een Salamander
In 't vuur van buskruit leeft, nog legers aan malkander,
Nog 't zwangere metaal, met koegels opgevult,
Dat als 't zyn vlam uitbraakt, vervaarlyk loeit, en brult,
Nog 't blanke zwaart, geschaart op blinkende kasketten
Zag rukken uit de scheê, nog trommels, nog trompetten,
Den aantogt blazen: en veel min in 't bloedig velt
Ooit was, daar lyk op lyk gestapelt, door 't gewelt
Verwonnen, legt ten prooi der plonderzieke handen;
Of daar men dorp aan dorp, ziet als een Etna branden;
Nogtans al dit bedryf des Oorlogs zoo vertoont,
Als of hy 't van de wieg af aan had bygewoont.
Men ziet hoe legers als verwoede Tygerinnen
Het bloedig schoutoneel, in rook, en vuur beginnen:
En hoe de dolle wrok weerzyds niet is gepaait,
Ten zy'er is een oegst van lyken afgemaait
Door 't blinkent staal, gewet op moort en bloet vergieten;
Hoe een verdwaalde troep zig voelt den moed ontschieten,
Daar yder vrugteloos kermt om 't leven in dien nood.
Hoe ginder een die zig van helpers vint ontbloot:
Mee moet den bangen steek der punt van 't lemmer smaken,
En uit die open wond zyn veege ziel uitbraken.
Daar weder anderen verminkt aan arm en voet,
Vast worst'len met de dood, en zwemmen in hun bloed.
Den gantschen handel en byzondere bedryven
Des Oorlogs, kon geen pen zoo ysselyk beschryven,
Nog ook de trekken van het wezen als de nood
Den mensch zoo prangt, dat hy om hulp roept aan de Dood,
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
152
Als hy (slegs op berigt) heeft door zyn Konstpenceelen
Gemaalt, op 't gladde veld van zyne tafereelen.
Hy was 1662 nog in leven en woonde te Brussel.
[Adriaan de Bie]
ADRIAAN DE BIE, geboren uit een ongeboren Vader binnen Lier quam ter waereld
in 't jaar 1594. Te weten zyn Vader was niet volgens de gemeene wyzen, als de
meeste menschen, in de waereld gekomen, maar wierd door zeker toeval uit zyn
moeders ligchaam gesneden, en mirakeleus by 't leven behouden. In zyne jeugt
heeft hy de Konst geleerd by Wouter AbtsVorder getuigt H. de Poter, dat hy met
zyne 18 jaren naar Parys trok, en by eenen Rudolph Schoof, schilder des Konings
Lowys den XIII. twee jaren woonde, welke heel vermaart was. Dezen tyd bragt hy
met byzonderen vlyt, en yver door, waar van daan hy naar Romen reisde, daar hy
zes agtereenvolgende jaren sleet, met zig te oeffenen naar de beste voorbeelden.
Voorts heeft hy de meeste en voornaamste Italiaansche steden bezogt, zulks zyne
reis negen jaren geduurt heeft. In welken tyd hy ook gelegentheid vond om voor
verscheiden Kardinalen zyne Konst te oeffenen, die wel meest bestond in het
beschilderen van goude en zilvere Platen, Porfier, Jaspis, en andere kostbare
steenen, waar in zy om de nette en zuivere behandelinge groot behagen vonden.
In het jaar 1623 is hy weder naar Braband gekeerd, daar hy veel fraaije pourtretten,
en kloeke ordonantien, vol beelden, geschildert heeft, als onder vele tot Lier in St.
Gommaars Kerk boven 't Altaar van St. Eloy. Deze A D R I A A N was de Vader van
Kornelis de Bie, die het gulde Kabinet der Schildersgeschreven heeft.
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
153
[Christoffel Schovarts]
In 't zelve jaar 1594 storf de Konstschilder CHRISTOFFEL SCHOVARTS, geboren
in Ingolstadt. Hy was tot zulk een hoogte in de Konst geklommen, dat hem de
Keurvorst van Beyeren in zyn dienst aannam, voor wien hy veel treffelyke
Konstwerken te Munchen zoo in Fresco, als Olyverf gemaakt heeft. Hy heeft eenige
jaren in Nederland gewoont (waarom wy hem ook onder de Nederlanders gedenken)
maar van zyne Penceelwerken heb ik niet konnen te zien komen. Sandrart die zyn
Konst gekend heeft, spreekt 'er met roem van.
[Kornelis de Waal]
'T gaat in de Konstschool als in den Bloemhof van Flora, daar ter zelver tyd, wanneer
d'een afvalt, d'ander weer te voorschyn komt, en dus, zo de luister aan den eenen
kant afneemt, neemt hy op een anderen kant weder aan. Ingolstadt verliest een
konstbloem aan SCHOVARTS, Antwerpen wind ter zelver tyd een andere aan
KORNELIS DE WAAL, broeder van LUKAS, en Zoon van J A N D E W A A L . Hy heeft
naar allen schyn de Konst by zyn Vader geleerd, 't welk een groot voordeel is, om
dat de spreuk: Men moet niet zoo leeren dat men uitgeleert is, omtrent Vader en
Kind niet gelt. Hy begaf zig naar Italien, of om in Konst aan te winnen, of om dat hy
de spreuk kende die zeit: Het vaderland is een stiefmoeder voor uitmuntende
geesten, de Nyd heerst in hare geboorteplaats. Vele voorname Konstwerken heeft
hy voor Philips den III, ook voor den Hertog van Aarschot die ter zelver tyd in Spanje
was, gemaakt. Hy was 1662 nog in leven en woonde te Romen, oud zynde 68 jaren.
Zyn penceeloeffening bestond in 't verbeelden
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
154
van allerhande Oorlogs gewoel, Zeeslagen, Veldslagen, en aftochten, met hun
ganschen nasleep in 't klein.
Ik heb in den jare 1715 een voornaam stuk van hem tot Amsterdam op een
Boelhuis gezien, daar een Vesting bestormt word vol gewoel van beelden en konstig
geschildert. Hier zagmen het Krygsvolk vol moed de stormladders beklimmen; ginder
weer anderen verminkt naar beneden buitelen. De Vesting scheen byna overweldigt.
Men zag 'er 's Vyands Vaandel op geplant, en den Bevelhebber op den voorgront
te Paerd, de Stormers aanvoeren.
[Jaques Jordaens]
Het Maasorakel* heeft ergens in zyne geschriften gezeit; Wanneer de driften tot d'
een of d' ander Konst of Wetenschap niet kragtiger zyn, dan dat de zelve door belofte
of door bedreiginge, of voorwendinge tot iets anders konnen gestuit worden; is het
een bewys, dat zulke niet bekwaam geweest zouden hebben, om met roem te
volbrengen 't geen hun drift zig had voorgestelt. Maar wanneer de natuurlyke
geneigtheid onstuitbaar is, en met een onvernoegde nyverheid verzelt gaat, is de
uitslag der zaken die men onderneemt wis. Dus is het met J A Q U E S JORDAENS
vergaan; dees leide het toe op de Schilderkonst, en 't lukte hem; zoo dat hy door
zyn onverzettelyke drift, en yver, den naam van een groot meester in de Konst
verkregen heeft. Den 19 van Bloeimaand 1594 werd hy binnen Antwerpen geboren.
Hy heeft tot Leermeester gehad Adam van Oort, wiens Dochter hy ook naderhand
heeft getrouwd. Hy maakte al vroeg zyn werk van Konststukken zoo van Carats,
Titiaan, en

  • Erasmus.

Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
t.o. 154
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
155
Paulo Veronees, als van J.Bassanmet oplettentheid na te schilderen, en naderhand
zig de stoute behandelinge van Rubbensaan te wennen, en in zyn penceelwerk te
laten doorsteken. Dus waren zyne Konststukken groots van gedagten woelig en
geestig van vinding, zyn penceel kloek en zagt smeltende, en zyne naakten vast
geteekent, en natuurlyk gekoleurt. Hy heeft verscheide groote werken, die zoo hier
als elders geplaatst zyn, geschildert, als onder andere 12 stukken van Christus
lyden voor Karel Gustaaf Koning van Zweden. Ook zyn geen van zyne minste op 't
Huis in 't Bosch buiten den Haag, verbeeldende de roemrugtige daden van Frederik
Hendrik Prins van Oranje. Emilia van Solms Douariere d'Oranje heeft dit in een
groote zaal (genoemt de Zaal van Oranje) in 't rond doen schilderen, dog zyn alleen
de voornaamste stukken van zyn hand, als daar de Prins zig op zyn Zegewagen
vertoond enz. Hy was 1678 nog in leven en had veel roem en gelt verkregen, ging
's avonds in gezelschap, en was vrolyk by den Wyn, maar stierf kort daar aan.
Sandrartmerkt aan, dat hy Rubbens, toen hy in zyn lustigsten tyd was, in den
weg liep, waar om die hem ongevergt een groot werk opschommelde, en te weeg
bragt dat hy te Madrid ontboden wierd om ten dienst van 't Hof Patroonen in
Waterverf voor de Tapytwerkers te maken; om dat hy veel ligt zyne handeling daar
door zou verzetten, ten minsten zoo lang van honk en hem uit den weg zyn. Gemelde
Sandrartgeeft ook te kennen: dat hy naderhand zoo kragtig mals, en uitgevoert niet
meer schilderde, door dien hem die kleurige en harde wyze van schilderen bleef
aankleven.
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
156
'T schynt my toe dat Sandrartin zyne levensbeschryving der Konstschilders meer
zugt tot den eenen als den anderen gehad heeft. Dat geval ontrent Rubbens, en
Jordaens, door hem geboekt, (op de voorgaande bladzyde aangetekent) doet geen
flaauwe schemering daar van zien. Neem, Rubbensheeft een byzonder doel daar
in voor gehad, en hem die zaak zoo schoon voor gedaan, dat hy zyn oogmerk daar
door bereikt heeft, kennende (door een staatkundig begryp 't geen hy bezat) de
spreuk: De waarheid heeft kragt, de rede gezag, en de geregtigheid vermogen:
maar die zyn zonder glans, indien de schoone wyze van voordoen daar aan
ontbreekt. Zy vergult de misslagen, en bedekt de onvolmaaktheden. Eindelyk zy
vermomt alles, zoo veel geeft het die hoedanigheid te bezitten; en zig daar van
bedient heeft. Nogtans is dit maar een raadsel van Sandrart;want hy dit geheim zig
alleen zal hebben toebetrouwd. En laat het zoo zyn dat hy een dubbele bedoeling
hier in gehad hebbe: nogtans is aan JORDAENS groote dienst geschied; want men
moet(zeit de Italiaansche spreuk) over een wyde streek van den tyd komen, om tot
het middelpunt van de gelegentheid te geraken. Waarom ik ook rede zou vinden
om Richard ter Brugge, in zyne beschuldiging tegens Sandrartin opzigt van de
levensbeschryving, die hy van Vader Henr. ter Brugge geboekt heeft, te billiken, en
op den schryver te passen de reden van Gratiaan, die zeit: Daar zyn menschen die
van alles misdaden maken, niet door zugt, maar door hunnen aart. Zy veroordeelen
in den eenen 't geen zy zelfs gedaan hebben, en in den ander 't geen zy willen doen.
Waarom ook de spreuk zeit:
O schande, daar een meester slaat,
Dien zelf de schult aan 't voorhoofd staat.
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
157
Hy was byzonder vaardig. Men verhaald dat hy de Historie van *Pan en §Siringa,
met het aankleven van dien, levensgrootte in zes dagen had afgemaakt.
Hy verstond zig niet alleen op het zeedige, maar ook op het boertige te verbeelden.
Zoo d'ouden zongen, zoo pypen de jongen; en den drie Koningen avond heeft hy
geestig weten te verbeelden. Men ziet daar een print van; ook van den Satyr† uit
Ezopus, die verwondert toeziet dat de huiswaard koud en heet uit eenen mond
blaast, door

  • Pan was van het geslagt, dat de Grieken Satyrs noemen, zynde bewoonders van het wilde

Woud, en Zaailanden. Hem word in 't byzonder het uitvinden van de Hardersfluit
toegeschreven. Men ziet hem op oude Muntstukken verbeeld met korte hoornen, lange ruige
ooren, en een bol staartje aan 't einde van de rugstreng als een Geit; om zyne bokkige geilheid,
enz.
§ Sirinx of Siringa was de Dochter van den Arkadischen Riviergod Ladon, welke voor den
Boxvoet Pan, op hare schoonheid verhit, nagejaagt tot gemelde rivier, in een Rietbos
herschept, zyn geweldenary ontging.
† De Fabeldichters verhalen van eenen Satyr, half geit half mensch, die in den kouden Winter,
uit mededogen, door een huisman werd ingenomen. Wanneer dan een der huisgenooten van
koude in de handen blies, vraagde de Satyr die zulks niet gewoon was te zien, wat zulks
beduide; die tot antwoord gaf: Om de koude handen te verwarmen. Een weinig tyds daar
naar de Tafel gedekt, en het heete moes in een schotel opgedist zynde, schepte de Huiswaard
een lepel vol moes, en blies voort daar in, om zig niet te branden. De Satyr dit ziende stond
verwondert en vraagde, waarom hy zulks dede. De Huiswaard zeide: Om het zelve te doen
koelen. Straks stond de Satyr op, en zeide: dat hy geen gemeenschap wilde hebben met
zulken, die uit eenen mond koud en heet blazen, en ging terstond weg.
De Fabel schynd naar de letter eenvoudig, maar toegepast op dubbelhartige Menschen, dient
zy tot waarschuwing, van geen ommegang met zulken te houden; om dat 'er geen staat op
te maken is.
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
158
Lukas Vorsterman in koper gesneden. En welk een kragtige wyze van schilderen
hy in zyn besten tyd had (schoon hy Italien niet had bereist) bleek aan dat nagtlicht,
verbeeldende de Historie daar Petrus in zynen yver Malchus 't oor afslaat. Wat
hoeven wy meer te zeggen, daar wy de bewyzen van zyn brave Konst dagelyks
konnen zien? zyn Beeltenis ziet men in de Plaat H boven aan.
[Henrik Berckman]
Hy was een man van borgerlyken en beleefden ommegang, en die veel
gedienstigheid en goede raadgevingen voor anderen over had; als nevens anderen
is gebleken, aan H E N R I K B E R C K M A N uit de Klundert van geboorte. Deze
was een schilder van kleine Batalitjes, maar konde daar meê niet wel door de waereld
geraken, des rade hy hem tot het groot schilderen zig te begeven 't geen wel gelukte.
Hy zette zig in Zeeland neêr, daar hy ook gestorven is.
[Lukas van Uden]
'T is ontegenzeggelyk dat Aurora de stralen van haar goude hulsel boven de
benevelde kimmen pas doende zien, als de bladen der boomen nog druppen van
den nagtdauw, en de velden nog van den nevel als met een blaauw floers overdekt
leggen, en hier en daar de toppen van gehugten, en torenspitsen beginnen in een
goude tinteling zig te laten zien, wel de Schilderagtigste gezigten vertoond voor hun
die hun werk maken om zulks ter gelegener tyd op paneel te vertoonen. Dit ham
LUKAS VAN UDEN in agt; want men zegt van hem dat hy zig den vadzigen slaap
ontrok, en met het morgenkrieken opstond en naar de Velden, en Bosschen zig
begaf,
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
159
Als 't gedierte vrolyk huppelt,
't Gras word van den dauw bedruppelt,
En de nieuw verrezen Zon
Spiegelt zig in beek, of bron.
Zyne dommelagtige en zoete behandelinge, en de goede welstand, dien hy in 't
geheel in zyne stukken, en de byzondere losse zwier dien hy hadde in zyne boomen,
gronden, verschieten, en veranderingen van lochten, heeft hem eenen geagten
naam gemaakt onder de beminnaars van de Schilderykonst. Hy is geboren te
Antwerpen op den 18 van Wynmaand 1595. Zyn Beeltenis ziet men in de Plaat F
boven het borstbeeld van F. Hals, 't welk zig met een hoed boven 't hoofd doet zien.
[Dirk van Hooogstraten]
In dit zelve jaar 1595, is tot Antwerpen geboren D I R K V A N H O O G S T R A T E N .
Zyn Vader Hans van Hoogstraten geboren in 't jaar 1568, op St. Mathys avond, en
gestorven in 't jaar 1605 den 14 van Lentemaand kwam, om de vervolging t'ontgaan,
in Holland met zyn huisgezin woonen. Hy deed zynen Zoon in zyne jeugt het zilveren
goudsmeden leeren, nevens de daar toe vereiste teekenkonst; ook het graveren
of plaatsnyden, waar in hy vry veer gevordert is geweest, als aan zeker bekent
printje Ecce Homogenoemt ('t geen hy ook zelf geteekent heeft) te zien is. Maar
gelyk gemeenlyk deze of gene landaart in iets byzonders omtrent gemeene
wetenschappen en handwerken uitsteekt, zoo stak Germanien in dien tyd in 't
vergulden van 't zilver boven de Nederlanders uit. Dus werd D I R K door leerzugt
aangespoort, om een reis derwaarts te doen,
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
160
en den Duitschers die behandelinge af te zien. Gelyk dit ook met goetvinden zyner
Ouders geschiede.
Maar daar zynde (wie kent het besluit van zyn nootlot voor af?) krygt hy kennis
aan Nederlandsche Schilders. 't Zy hem nu de voordeelen der Schilderkonst meerder
dan die van 'tzilversmeden vleiden, het zy de geheime Schilderlust toen zig in hem
eerst openbaarde; hy begaf zig tot het leeren van de Schilderkonst, en volharde
daar in met yver en naarstigheid verscheiden jaren agter een; zoo onder opzigt van
zyn Meester, als op zig zelven. Maar eer myn pen hem uit Duitschland wederom in
zyn vaderland brengt, komt my te binnen zeker voorval dat hem in zyn uitzyn
ontmoette. De plaats daar het voorviel is my uit het geheugen gegaan (wyl 'er sedert
myn Meester Samuel van Hoogstraten, zyn Zoon, my dat verhaalde, al vele jaren
verloopen zyn. 'T zal'er ook niet op aan komen. Hy viel in een krankheid, zoodanig
dat 'er niets te wagten scheen als de dood. Zyn huiswaardin, die hem met veel
toezigt en zorge diende, en hem om zyn hups gedrag lief hadde, willende haar
gemoed kwyten, liep naar een Priester, die hem op haar berigt het gewyde brood
toediende. De zieke hebbende even zoo veel bezef dat hy ontwaar wierd dat dit
hem op de Roomsgezinde wyze wierd toegereikt, liet het zig uit zyn mond ontvallen,
zoo dat het naderhand met het verschudden van 't bed agter 't ledekant op den
grond viel, en daarna, wanneer hy nu wat beter geworden, om door een wandeling
zig wat te verfrisschen, was uitgegaan, door de vrouw die dit waarnemende zyn
kamer kwam schoonmaken, onder 't ledekant gevonden wierd. Zy verzweeg
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
161
dit tot dat hy volkomen van zyne quale hersteld was. Ondertusschen naderde het
Feest van Paasschen en gevolgelyk de tyd van Biegten. Toen moester het hoogste
woord uit. Over zulks zy tot hem zeide: Ik moet u tot myn leetwezen zeggen dat gy
moet vertrekken; om dat gy het Kerkelyke heiligdom geschonden, en die waardige
bedieninge van het Heilige Sacrament veragt hebt; want ik heb de hostie voor een
gedeelte op den grond onder 't ledekant gevonden, en uit dien hoofde moet gy u
by tyds van kant pakken zoo gy uw uit het ongeval dat daar uit spruiten zoude wilde
gered zien, want de biegt is aanstaande, en ik mag zulks niet verzwygen. 'T geen
dan gevolglyk d'oorzaak was dat hy zyne ouderen te eerder weder t'huis kwam.
T'huis gekomen vraagde hem zyn Vader: Wat hy van zin waare te doen; of hy nu
winkel als meester Zilversmit wilde opzetten, of op een anderwys proef geven van
zyne vordering in de konst, die hy in zyne reis beoogst had. Hy antwoorde zyn
Vader, die daar wel verwondert over stont te kyken; Dat hy den hamer voor 't penceel
verwisselt had, en zig niet tot het Zilversmeden, maar tot het Schilderen zoude
begeven. Hy deed het ook, en kwam door byzonderen vlyt en yver zoo veer dat hy
den naam van een goed Schilder droeg. Ik heb van zyne werken gezien die wel
geteekent en ook natuurlyk geschildert waren. Ook, uit dat voorval dat myn meester
S A M . V A N H O O G S T R A T E N in zyne Inleydinge tot de Hooge schoole der
Schilderkonstop pag. 107. verhaald, blykt dat hy de voorwerpen natuurlyk door zyn
penceel heeft weten na te bootsen.
Het jaar van zyn sterven is my gebleken uit het kantschrift van een teekening die
myn meester
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
162
Sam. van Hoogstratenna zyns overleden Vaders wezen had afgeschetst. Welke
teekening nu nog by den Heere David van Hoogstraten, door zyne Poëzy genoeg
bekent, tot een gedagtenis zyns Grootvaders in zyn konstboek, by de beeltenissen
der oude en nieuwe vernuftryke mannen, bewaart word.
Hy is gestorven binnen Dordrecht den 20 van Wintermaand in 't jaar 1640. Zyn
beeltenis zietmen in de Plaat I. onder Leon. Bramer.
[Jaques Francart]
Nu volgt de Konstschilder en Bouwmeester J A Q U E S F R A N C A R T geboren
te Brussel; maar het jaar zyner geboorte is my onbekent, aangezien Fl. le Comte
en Korn. de Bie, daar ontrent niets hebben geboekt. Dus voeren wy hem ten Toneel
tusschen den jare 1560, en 1621. zynde het geboorte- en sterfjaar van den
Aartshertoog Albertus, Zoon van Keizer Ferdinand den tweeden, die zyn Mecenas
is geweest en hem veel gonst heeft bewezen om zyne byzondere bekwaamheden
in verscheide konsten en wetenschappen. Hy was Bouw- en Vestingbouwmeester
van Brussel, in welken tyd hy ook de Kerk der Jesuiten heeft gebouwd. Hy verstond
zig daar en boven op de Schilderkonst, Meetkonst, Doorzigtkonst, Dichtkonst, en
Wellevenskonst, welke t'zamen gepaart een man gelukkig konnen maken; want hoe
groot de talenten en het vernuft eenes mans mag wezen, het zyn slegs halve talenten
(zeit Gratiaan.) Maar als de Wellevenskonst daar by komt, heeft alles meer aanzien.
Zy vervult alles, zelf het gebrek van de rede. Zy vergult de misslagen. Zy bedekt de
onvolmaaktheid, enz. Zo veel geeft het die hoedanigheid te bezitten.
F R A N C A R T was ook inzonderheid bemind by
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
163
de Infante Isabelle, voor welke hy geschildert heeft de Misterien, of verborgentheden
van den Rozekrans, die gezonden zyn aan Paus Paulus den vyfden, en naderhand
in koper gesneden.
Anna Françoise de Bruns, die hem in maagschap bestond, heeft hy de
Schilderkonst geleerd; zoo dat zy alle Schilderessen van dien tyd overtrof.
Naderhand ontsloeg hy zig van alle zyne oeffeningen, en gaf zig over aan de
liefhebbery der bloemen; die hem verstrekte tot een Zinnespiegel van zyn
vergankelyke leven, dat ook kort daar aan verging.
[Pieter Mierevelt]
By het uiteinde van Michiel Janze Mierevelthebben wy met een woord of twee
gezegt, dat hy twee Zonen had naargelaten, die zig beide in de Konst oeffenden,
en P I E T E R de oudste inzonderheid den Vader in de Konst van Pourtretschilderen
niet ongelyk was; ook de plaats waar te Delf overblyfselen zyner Penceelkonst te
zien waren aangewezen. Op het jaar nu van zyn geboorte 1596, moet ik 'er tot lof
en roem van PIETER MIEREVELT dit byzeggen: Dat, eer ik eens wist dat Mich.
MiereveltZonen naargelaten had, of van hunne Konst iets gezien, my een Pourtret
vertoond wierd by Gerardus Wigmana Konstschilder t' Amsterdam, dat hy voor een
stuk van M. Miereveltgekogt had, daar ik het ook voor aanzag. Dog het merk (zynde
een P en M door een gevlogten met het jaartal 1620) dat op den agtergrond stond,
deed my daar aan twyffelen, tot dat ik t' huis komende, de beschryvinge van Delf
opsloeg, en daar op pag. 851 geboekt vond, dat Michiel een Zoon P I E T E R genoemt
gehad heeft, welke overleden is in het prilste van zyne lente-
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
164
jeugt den 11 van Wintermaand 1632 het 27 jaar zyns levens.
Zyn tweede Zoon J A N had mede een goed begin gemaakt in de Konst; maar
een ongelukkig toeval belette den voortgang: hy werd krankzinnig en stierf in 't jaar
1633.
[Leonard Bramer]
Dit zelve jaar 1596 bragt voort LEONARD B R A M E R . Deze door reislust gespoort
begaf zig al met zyn achttiende jaar op reis naar Atrechtin Artoys, van daar naar
Amiens, Parys, Marsellie, Genua, eindelyk naar Romen, daar hy zig eenige jaren
heeft opgehouden, eerst met yverig en naarstig zyn Konst naar zoo veel heerlyke
voorwerpen voort te zetten, en daar na met zyn talent te vertoonen aan de
konstliefdige Hoven te Romen, Venetien, Florence, Mantua, Napels, Padua&c.
Zyne Konstwerken die hem voornamentlyk berugt maakten, waren, eene Opwekking
van Lazarus, heel woelig van ordonantie wel geteekent, en geestig van dag en
schaduwe. Een verloochening van Petrus en meer andere: en wyl hy meer op roem
dan op gelt gezet was; vergenoegde hy zig daar meê, dat zyn naam door geheel
Italien berugt was; en trok weder naar zyn Vaderland, om daar ook zyne Konst te
vertoonen. Thans pronkt het Princelyk Huis te Ryswyk nog met een voornaam staal
van zyn loffelyken geest. Zyn beeltenis gevolgt na 't geen Ant. vander Does gesneden
heeft, staat in de Plaat I. boven aan.
Men ziet dikwils onder de beminnaars van Konst, nog van zyn kleine historitjes
op koper geschildert, die geestig van vinding en Konstig gedagt zyn.
Op een zyner voorname op koper geschilderde tafereelen, verbeeldende Thisbe,
met Pyramus
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
t.o. 164
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
165
haren minnaar, heeft Lud. Smids dit volgende vaers gemaakt:
Eerwaarde grysheid! wat zoekt gy, by naaren nagt,
Met toorts ligt, aan dit graf vanNinus? 't is de Vader
VanPyramus, en het is THISBES Moeder zagt!
Hoe zullen deze twee zig houden, treênze nader?
Hier legt de minnares, in 's minnaars bleeken arm.
O t'ongelukkige, en te deerelyke lyken!
Elk word zyn kind gewaar. Zie beider droef gekerm
De Moeder knikkebeent. Hy stut haar in 't bezwyken:
Dog onder 't stutten, zeeg hy met de Vrouw haast neer,
Had B R A M E R hem niet, met de kragt van kloeke verven,
Gesterkt; 't bloed met een nagt gedekt, en' t moordgeweer
Verborgen in het gras; hy poogd haar zelf van sterven
Te vryen, met metaal geharnast, op dat zy
Dus eeuwig treuren in een koop're Schildery.
Men vind onder d'oude Konstschilders stalen van zulke die met hunne werken traag
of langzaam voortgingen, en wederom anderen welker werken (gelyk het
spreekwoord zeit) als van de hand vlogen, aangeteekent.
Protogenesnam veel tyds tot het maken zyner Konstwerken, schilderde dezelve
viermaal over, om dat zy het marmer zouden konnen verduuren. Leonard da Vinsi
zegtmen, dat over zyn schoone Mona Lisa, vier jaren bezig was, en 't stuk nog
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
166
onvoldaan liet. En Zeuxisroemde dat hy lang over zyne werken bezig was, zeggende:
De rasheia geeft geen bestendige schoonheid, daar de gestadige en langzame
arbeid, een bestandige kragt, het werk een duurzame luister geeft en doet behouden.
Waar op het spreekwoord past,
Haast gedaan, haast vergaan.
Anderen daar en tegen hebben hunne Konstwerken met een ongelooffelyke
vaardigheid weten af te maken, als Rosso, Pordenenes, Peeryn del Vago, Polidoor,
en oulings onder de Nederlanders Frans Floris, die, wanneer hy eens boven zyne
gewone rassigheid wilde toonen wat het penceel vermogt, wanneer het door yver
aangezweept word, schilderde zeven beelden levens groot, in den tyd van zeven
uuren, welke dienen moesten tot de pragtige inhaling van Keizer Karel tot Antwerpen.
Deze voorbereitselen hebben wy gemaakt om die drie bekende penceelkampers,
namentlyk K N I P B E R G E N , V A N G O I J E N , (waar van wy daadlyk breeder zullen
spreken) en P A R S E L L E S daar by te gedenken. Deze(dus verhaald het
Hoogstraten, in zyn VI Boek van de Hooge schoole der Schilderkonst) hadden t'
zamen een wedding aangegaan, om elk binnen zonneschyn een stuk te maken.
KNIPBERGEN stelde een tamelyk grooten doek op den Ezel, en het penceel tot zyn
wil hebbende, begon op zodanig een aangewende wyze te schilderen, dat al wat
hy ter neer zette gedaan was; want lucht, verschiet, geboomte, gebergte, en
stuyvende watervallen, vloeiden uit zyn penceel, als de letteren uit de pen van een
vaardig Schryver. Hy sloeg zyn bladerwerk en spartelende groente, op een
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
167
aangewende lugtige wyze; de dunne wolken dreven hem als van de hand, en de
klipagtige rotsen, en brokkelige gronden werden als spelende uit zyne verwen
geboren. Nevens dezen zatJAN VAN GOIJEN die op een gansch andere wyze te werk
ging. Want zyn geheel paneel overzwadderende hier ligt, daar donker, min of meer
als een veelverwige Agaat, bestont hy allerlei aardige koddigheden daar in te zoeken,
die hy met weinig moeite, door penceeltoetsen kenlyk maakte, zoo dat ginder een
geestig verschiet, verciert met boere gehugten zig op deed. Hier zagmen een oude
steevest, met poort en waterhoofd voor den dag komen, en zig in 't aankabbelende
water spiegelen, ook verscheiden slag van Schepen, en Schuiten met vragt of
reizigers beladen. In 't kort zyn oog, als op het uitzien van gedaantens, die in een
Chaos van vermengde verwen verborgen lagen afgeregt, stierde zyn hand en
verstand op een vaardige wys, zoo datmen een volmaakte schildery zag, eer men
regt merken kon, wat hy voorhad. De derde wasP A R S E L L E S , die groote Fenix
in 't Zeeschilderen. Maar de aanschouwers gaven den moed byna verloren, als zy
zagen hoe traag hy zyn penceelen handelde, ja het scheen in 't eerst, of hy
moedwillens den tyd verkwiste, of niet wist, hoe te beginnen. Maar dit kwam om dat
hy eerst een vast denkbeeld vormde van zyn gansche werk, eer hy verf op 't paneel
bragt. Maar de uitslag toonde wel dat dit de regte wyze van doen is; want schoon
hy in langzaamheid volharde, hy nam alles zeker en wis, en was des avonds zoo
wel klaar met zyn stuk, als zyn tegenstryders; en hoewelKNIPBERGENS stuk grooter,
enVAN GOIJENS volder van werk was, P A R S E L L E S had in het zyne meerder
natuurlykheid waargenomen, en 't werd ook by de kenners waardiger geschat,
schoon yder in
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
168
't zyne niet en was te verwerpen.
Ik houde deze laatste wyze ook wel voor de zekerste, ook de tweede wel voor de
vremdste; en lust het u Lezer, te luisteren, ik zal u diergelyk verhaal doen van den
Franschen la Fage, door zyne Teekeningen en Printkonst genoeg bekent.
[Joan vander Brugge]
JOAN VANDER BRUGGE, die te Parys omgang met hem hadde, had zyne
Landsluiden, Brabanders, wonderen van dezen Raimond la Fageweten te vertellen,
en hun belofte gedaan, dat hy hem eens van Parys meê zouw brengen, gelyk hy
dan eindelyk deed. Hy kwam met hem in de gewoone schilderskroeg, en plaatste
hem nevens den schoorsteen aan den haart, zonder dat ymand daar eenig agt op
gegeven had, veel min eenig vermoeden dat dit la Fagewas, die met hem was
ingekomen. Behalven dit had hy geen glansig goud, of zilver om zig, dat straks het
oog trekt en dikwils gelegentheid veroorzaakt in de nieuwsgierigen om te weten wie
zoo een is.
'T leed niet lang of 't gezelschap maande VANDER BRUGGE tot het voldoen van
zyne belofte, waar op hy met een lachenden mond antwoorde: Of ik hem nu eens
meê gebragt had? Hier door stak elk d'ooren op, en begon d'een voor en d'ander
na te vragen: waar is hy? Daar op (na hy hen een lange wyl in de maling gehouden
had,) zeide hy: la Fage is onder ons gezelschap, en wees hem aan:dog zy namen
dit op voor spotterny, waar om ook sommigen zig niet ontsagen te zeggen: (wyzende
met den vinger op hem) is dit la Fage? hy lykt 'er wel na. Dit lokte la Fageuit den
hoek; die zyn hals als een paauw opstak, en met een bytende stem zeide: Ik ben 't
zelf, en wilt gy 'er 't
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
169
bewys van zien, zoo doen papier en inkt geven. Dit werd hem straks bezorgt, en hy
aan de tafel gezeten, daar zy alle rond om henen schoren, en voorts op stoelen en
banken klommen, om over de voorste heen te konnen zien, vraagde hy: wat zy
wilden dat hy zoude maken?waar op een uit den hoop hem toeriep: Pharao daar
hy in 't Rode Meir verdrinkt, 't welk van alle tegengesproken wierd; wyl onbehoorlyk
was, hem, die hun d'eer aandeed van in 't gezelschap te komen, een werk te vergen
daar de gansche avond meê zouw deurloopen, en over zulks geen tyd overig zyn
om hem eenig vermaak aan te doen. 't Woord was egter gesproken, en la Fage
begon aan 't werk, maar op een wyze waar van zy alle verbaast stonden te kyken.
Hier schetste hy een arm, ginder een been, hier een hoofd, daar een voed; dan
eens eenige beginselen van t' saam gekoppelde beelden in 't verschiet, straks weer
op den voorgrond; zulks dat in 't kort het gantsche blad papier alom bezaaid stond
met stukken en brokken, van paarden en menschelyke figuuren. Eindelyk kwam
die Chaosvan onder een vermengde leedematen, tot een Konstige welgeschikte
teekening aangegroeit, binnen den tyd van twee uuren tot aller verwonderinge
voltooit, waar in hy verbeeld had hoe Pharao met zyn krygsheir, en paarden en
wagenen, waar mede hy Moses vervolgde, in 't Rode Meir verdrinkt, die met Aaron
en gans Israël op het drooge over hunne verlossinge juigten. En dat alles vast naar
de Konst geteekent met een menigte van cierlyke byvoegselen, zoo vazen als
kruiken, en menigerhande veranderinge van dragten, sluyers en hoofdhulsels, te
lang om te verhalen. Dit is my dus van goederhand berigt, en ik geef
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
170
het, zonder daar op te woekeren, voor den eigen prys, als ik het ontfangen heb weêr
over. Zyn Leerling Bauttardthans in Engeland, heb ik 't ook op gelyke wys, dog
ontrent een werk van geringer beslag in een vol gezelschap, daar ik tegenwoordig
was, zien doen.
[Jan Josephszoon van Goijen]
In 't jaar 1596, op St. Pontiaans avond, die toen kwam op den 13 van Louwmaand,
is geboren JAN JOSEPHSZOON VAN GOIJEN, binnen Leiden. Zyn Vader Joseph
Jansz. van Goijen, was een beminnaar van de Teeken- en Schilderkonst; en ziende
in zyn Zoons geneigtheid en drift tot de Konst, heeft gereed bewilligt in hem daar
toe op te brengen, gelyk hy hem ook, om in de beginselen der Konst onderwezen
te worden bestelde by Koenraad Schilperoortlandschapschilder. En naa het verloop
van drie maanden by Mr. Isak Nicolai, geestig schilder en Borgermeester: dog hy
bleef daar mede niet lang, nog ook by Jan Adriaansz. de Man. Waar na (zyn Vader
in den zin hebbende hem een glasschilder te maken) hy besteld werd by Hendrik
Klok. Maar V A N G O I J E N verklaarde voor dat beroep geen geneigtheid te hebben,
maar tot het olyverfschilderen alleen: waarom zyn Vader hem om de Konstdrift in
hem niet te blussen, te Hoorn in Noordholland bestelde by Willem Gerretzen, by
wien hy ontrent den tyd van twee jaren de Konst met yver en naarstigheid behartigde.
Naa welken tyd hy zig weder naar Leiden begaf, en oeffende de zelve voort by zig
zelven. Ontrent negentien jaren oud zynde bekroop hem een reisluim, hy vertrok
naar Vrankryk, maar kwam, na dat hy de voornaamste Steden doorzien hadde,
weder te rug. Zyn Vader ziende dat hy reeds veer in de Konst gevordert was, wil-
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
171
de hem graag tot een groot meester zien aangroeijen, en zig geen kosten ontziende,
trok met hem naar Haarlem en besteede hem by den vermaarden Landschapschilder
Esaias van den Velde, by wien hy een jaar bleef, en zodanig in de Konst toenam,
dat elk zig daar over verwonderde. Hy kwam te trouwen en bleef van toen af te
Leiden de Konst oeffenen tot den jare 1631. Wanneer hy om eenige reden met 'er
woon naar 's Gravenhagen vertrok, daar hy ook gestorven is in 't laatst van
Grasmaand 1656.
Hy schilderde meest stille watergezigten, met binnenlandse Marktschepen, en
Vissers schuitjes, en een Kerkje, of eenig bekent Dorpje in 't verschiet. Gelyk hy
ook de meeste van die naar 't leven geteekent heeft; welke teekeningetjes, met
zwart kryt geestig aangetoetst, nu nog onder de liefhebbers bewaart worden.
Doorgaans zietmen dat zyne stukjes wat eenkleurig of graauw zyn: maar dus
zynze van eersten af aan niet geschildert; maar in dien tyd was 'er een verf die men
Haarlems blaauw noemde, nu buiten gebruik, om dat zy geen stant houd, dat daar
d' oorzaak van geweest is.
Zyn Beeltenis zietmen in de Plaat H, onder Jordaans.
Onder zyne Stad en tydgenoten worden opgeteld,
Kornelis Liefring,
Arnoudt Elzevier, en
Egmont Kornelisz. Stooter, die hunne Konst dagelyks met vlyt en yver oeffenden,
tot den jare 1640.
De geltmiddelen (een groot behulp om tot wetenschappen te komen) zietmen ongelyk
in de waereld gedeelt: en zoo het zeggen van een oud Fi-
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
172
losoof zeker gaat, zoo gevende Goden zelden Rykdommen en verstant te gelyk.
Schamen moeten zig zoo veel luye leeggangers, over het verwaarloozen van den
kostelyken tyd. Dog het gaat in de waereld als het spreekwoord zeit: Die wel zouden
willen, en konnen niet. Veel menschen hier toe genoegzaam van den Hemel
gezegent, verzuimen die schoone gelegentheid; en eenigen die graag tot
wetenschappen zouden willen komen, word door behoeftigheid, of iets anders, de
tyd tot d' oeffeningen onmedogent ontrukt. Dog een onophoudelyke drift komt die
klip wel eens te boven, en maakt dat zy heur doel bereikt. De spreuk van Juvenaal:
'T beurt zelden dat een Geest den hoek te boven raakt:
Die in zyn armoe naar de wetenschappen haakt;
Zeit niet, 't beure nooit, maar zelden. Dit zal de volgende levensbeschryving
bevestigen.
[Pieter Pietersz. Deneyn]
In 't jaar 1597, op den 16 van Wintermaand is tot Leiden geboren P I E T E R
P I E T E R S Z . DENEYN, of van Neyn. Twaalf jaren oud zynde heeft zyn Vader
hem besteed by een Steenhouwer, daar hy eenige jaren by bleef; maar zyn geest
bekwaam tot grooter bezigheden, dreef hem aan tot het leeren der Mathematise
wetenschap, en vorder tot de Bouw- en Doorzigtkunde. Maar zyn ouders niet groot
van vermogen, konden het hem niet volkomen doen leeren. Egter was zyn drift tot
diergelyke wetenschappen zoo groot, dat, (niet tegenstaande hy dagelyks met zyne
handen den kost met Steenhouwen winnen moest) hy, daar in zoo veer gevordert
en toegenomen was, dat hy zelf in staat was om het aan anderen volkomentlyk
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
173
te leeren. En wyl hy uit dien hoofde kennis en omgang met veelweters, en ook
schilders had; ook aan Esaias van den VeldeLantschap en Batalje Schilder; zoo
liet hem die eerst eenige zyner teekeningen en daar naar ook van zyne schilderyen,
(op voorgaande berigt aangaande de mengelinge der verwe, om dat hy een
byzondere drift in hem zag) na maken. Waar door hy zodanig in korten tyd gevordert
was, dat hy zig in staat bevond van zyn huisgezin daar door t'onderhouden. In den
jare 1632, wierd hy Stads Steenhouwer, welke bediening hy nevens het schilderen
waar nam, en onderhouden heeft, tot den jare 1639, wanneer hy al eenige jaren
met een benaauwde borst gekwelt, (een gebrek dat den Steenhouders eigen is)
eindelyk, stierf op den 16 van Lentemaand.
[Roelant Rogman]
Nu volgt R O E L A N T R O G M A N geboren tot Amsterdam in 't jaar 1597. Deze
was een braaf landschapschilder, bragt een goede houding in zyn werk, maar
schilderde ruuw, en wat te veel gebraden, of getaant: of dit nu hier by kwam dat het
hem aan zyn gezigt scheelde, (want hy had maar een oog) weet ik niet.
Hy was inzonderheid yverig in het teekenen naar 't leven, en men ziet heden nog
veele vervalle Kloosters en Borghten in print, welke naar zyne teekeningen uitgegaan
zyn. My gedenkt een geheel boek met teekeningen gezien te hebben, waar in de
meeste Hollandsche stamhuizen, en bemuurde, of omwaterde sloten afgeschetst
stonden. De geneigtheid tot de Konst bleef hem tot zyn ouderdom by; maar hy plag
gemeenlyk te zeggen: Als men de dingen komt te weten, is men versleten. Hy was
in den jare 1686 nog in 't leven en woonde t'Amsterdam in 't Oude-Man-
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
174
huis, oud zynde 88 jaren; en stierf zonder getrouwd geweest te hebben; het geen
men gemeenlyk, zegt Micio by Terentius, voor een geluk rekend. Hy was in zyn tyd,
met Gerbrant van den Eekhout, een groot vriend van Rembrant van Ryn.
Hem volgt THEODOOR ROMBOUTS, die door uitstekenden vlyt en leeryver
zoodanig in de Konst gevordert is geweest, dat hy den eernaam van een groot
meester gehad heeft, hy had Italien en meer andere landen bereist, en is gestorven
te Antwerpen in 't jaar 1637. waar hy ook geboren was op den jare 1597.
De Konstgodes laat zig niet in heur neiging dwingen.
Men pleit vergeefs by haar, op 't oude voorregt, dat
Eerst Griekenland, daar na Oud Rome heeft gehad;
Haar Konstvuur broed, en teelt, wel eens uit dorpelingen
Verheven geesten, die uit zuiv're zucht tot loon,
De Konst vercieren met een blinkende eerekroon.
[Pieter Zaenredam]
Dit passen wy toe op PIETER ZAENREDAM geboren in 't jaar 1597 den 9 dag van
Wiedemaand binnen het Dorp Assendelft.
Deze al vroeg zyn Vader verloren hebbende, kwam met zyn Moeder in 't jaar
1608 binnen Haarlem wonen, en zig vindende van natuur tot de Konst genegen,
kreeg gelegentheid van by den Konstschilder Frans Pieterz. de Grebberte komen,
daar hy eerst de teekenkonst, naderhand ook de schilderkonst leerde en zig daar
yvrig by bleef oeffenen tot het jaar 1622. naa welken tyd hy de Konst by zig zelven
vlytig voortzette en kwam tot Haarlem als meester in 't St. Lukas Convent, den 24
van Grasmaand 1628. Toen zette hy zig tot
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
175
het schilderen van Perspectiven, Kerken, Zalen, Galeryen, en Gebouwenzoo van
binnen als van buiten te zien: en had een preislyke behandeling ontrent zyn werk.
Een staal van zyn loffelyke penceelkonst ('t geen alleen genoeg is om zyn
konstroem eeuw in eeuw uit levendig te houden) is de afbeeldinge van het oude
Stadhuis van Amsterdam konstig in 't klein geschildert, thans nog voor een waardig
Kabinetstuk gehouden; aan het welke de Dichter P. van Rixtel ook gedenkt in zyn
Mengelrymenp. 52. daar hy het tegenwoordige Raadhuis zig verheffende op zyn
oude glorie, dus doet spreken.
Dat oud gebouw, gesloopt aan vonken,
Lag lang in assche, en puin verzonken,
En wierd niet meer genoemt, indien
Het zig niet op 't paneel liet zien,
DoorZ A E N R E D A M S penceel en verven,
Die*Spaar-geest, heeft het voor zyn sterven,
Herbaart, en eer het lag gebukt,
De dood, die 't al vernield, ontrukt;
En leerd in Schilderkonst aanschouwen,
De nietigheden der gebouwen,
Terwyl myn Borgermeesterzaal,
Nog glans trekt uit die oude praal.
[Salomon de Bray]
Thans verschynd ook ten Toneel SALOMON D E B R A Y geboren te Haarlem in 't
jaar 1597. Deze werd onder de brave Konstschilders van zyn tyd getelt, en geprezen
om het voortplanten dier Konst in zyne Zoonen: welke hy eene lange reeks van
jaren door zyn Konstkundig oordeel, in hunne oeffeningen heeft onderschraagt;
aangezien hy

  • 't Spaar vloeit door Haarlem.

Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
176
nog eenige weken na zynen jongsten Zoon heeft geleeft. Deze was J A K O B D E
B R A Y , een der uitgelezenste paerlen aan Haarlems Stedekroon, dewyl hy een
groot meester in de schilder- en teekenkonst is geweest.
De Konstbeminnende Arn. van Halentot Amsterdam heeft een stuk met
levensgroote beelden van hem, verbeeldende Koning David, daar hy in koorgewaat
spelende op zyn harp voor de Bontkist staat, verzeld met zingende en spelende
Levyten 't welk konstig geteekent vleijend zuiver en kragtig is geschildert, en 'er zoo
wel uit ziet, of 't eerst uit het penceel kwam. Dit stuk is gejaarmerkt 1697 ten bewys
dat hy eenen goeden ouderdom bereikt heeft. Tusschen beide moet ik ook zeggen;
dat aan zyn penceelwerken ligt te zien is, dat hy zig het naakt wel verstaan heeft.
En wat zyne teekeningen op papier en perkament konstig en ten uitersten uitvoerig,
met zwart en rood kryt door malkander gebruikt, aanbelangt, daar van bezit de
Konstlievende Heer Isaak del Courtwel de meeste en beste.
In P. van Rixtel Mengelrymen, vind ik dit volgende op de afbeelding van den
Haarlemmerdichter Fr. Snellinxdoor J. de Braygeschildert.
DeB R A Y vertoond zyn Konst aanSnellinx op 't paneel;
MaarSnellinx toont zyn Geest, doorlugtig in zyn blaren;
Zyn inkt verstrekt hem verf, de veder zyn penceel.
LigtVondel aan hetY, hy ligt nog meer aan 'tSparen.
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
177
Maar onze dichtgeesten zouden hier niet alle ja toe zeggen. Hy stierf tot Haarlem
in 't jaar 1664 in Grasmaand, en zyn Vader S A L O M O N volgde hem naar 't Graf op
den 11 van Bloeimaand. De wormen mogen zyn lichaam verknagen, maar zyn naam
blyft eeuwen duuren; door dien zyn Zoon D I R K (die een fraai Bloemschilder,
naderhand Monnik werd) zyn borstbeeld konstig in hout gesneden heeft. Het welk
wy geplaatst hebben in de Plaat I onder de Beeltenis van L. Bramerop de linkerhand
van Dirk van Hoogstraten.
Hadden de menschen eenen zin(zeit het spreekwoord) zy zouden eenen weg
loopen, maar wy zien dat yder al van een byzondere drift aangevoert en gedreven
word. De Schilderkonst heeft hare byzondere deelen, en by gevolge keurs genoeg
tot voldoening van yders lust, en verschillige geneigtheid.
[Adriaan van Uitrecht]
ADRIAAN V A N UITRECHT verkoos het Schilderen van vrugten, dieren, inzonderheid
Indiaansche vogels, en alle soort van pluimgedierte. 't Geen hy zoodanig natuurlyk
schilderde dat zyn Konst in verscheide waereldsoorden getrokken is geweest. En
waarlyk dusdanig een stil leven zou my ook meer behagen, als geschilderde Boeken,
Brieven, Zandloopers, Doodshoofden en diergelyke vertoonsels, daar een vreesagtig
of bygeloovig mensch by schemerend lamplicht wel voor schrikken zou. Zyn penceel
was zoo vleijende dat hy(om geen andere grooten te noemen) ook de gonst en
geneigtheid van den Konink van Spanjen daar door tot zig getrokken heeft; daar hy
een gunstigen Mecenasaan had.
Sandrartzeit: Zyn eerste doen(dat hem veel
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
178
ligt aanleiding tot de Konst zal gegeven hebben) was het opzetten van alle soort
van pluimgedierte, 't geen hy zoo konstig wist te doen, dat de dieren schenen te
leven, en veel gekogt wierden om op Kabinetten te zetten.
[Hubertus Grimani]
Hy was geboren te Antwerpen, in 't jaar 1599. en is gestorven in 't jaar 1651. Zyn
jaargenoot
HUBERTUS GRIMANI, anders gezeit HUBRECHT JAKOBSZ. geboren te Delf,
was, in zyne Jeugt tot het reizen geneigt, hebbende wel negen of tien jaren te
Venetien aan 't Hof doorgebragt by den Hertog, van wien hy den bynaam van
G R I M A N I aangenomen heeft, dien zyne nakomelingen hebben aangehouden. Hy
was een goed pourtretschilder, maar wanneer hy naderhand gelegentheid had om
voor Engelsche Heeren (welke niet veel gedult hadden om zoo lang voor hem te
zitten, als vereischt werd om 't werk te door schilderen) te werken, heeft hy 'er wat
ligt(gelyk men voor een spreekwoord zeit) overgeloopen, waar om zyne laatste
werken niet zoo goed als zyn eerste geschat worden. Hy stierf in den Briel, ontrent
den jare 1628 of 29.
In den tyd van H U B R . J A K O B S Z . leefde ook W O U T E R C R A B E T H kleinzoon
van den berugten Wouter Pietersz. Crabeth. Deze was een der voorname Leerlingen
van Korn. Ketel. Hy bezogt Vrankryk, Italien, en de vermaarde schilderschool te
Romen. Van waar hy na een dertien jarige reis weder kwam in zyn geboortestad
Gouda, en daar in 't jaar 1628 trouwde met Adriana Vriesen. Onder zyn beste werken
word getelt een Maria's Hemelvaart, het altaarstuk in de bidplaats van J.W. Zyn
laatste groot stuk dat hy geschildert heeft was de toenmaals regerende krygsraat
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
179
tot Gouda, 't geen op de zaal van St. Joris doele hangt.
[Antoni van Dyk]
Dit zelve jaar 1599. op den 22 van Lentemaand is A N T O N I V A N D Y K geboren,
en te Antwerpen in de wieg geleit, om tot zynen volkomen wasdom aangegroeit in
de zestienhonderste eeuw onder de Konstenaren, als een Fenix onder de vogelen,
in schoonheid uit te blinken.
Zyn Ouders hebben voortyds te s'Hertogenbosch gewoont, daar zyn Vader de
Konst van 't Glasschilderen oeffende, als uit de beschryvinge van Gouda door J.
Walvis te zien is, daar men dus leest: Daniel(te weten de Zoon van den Predikant
Herboldus Tombergius) oeffende zeven jaren deze Konst onder Westerhoud; en
naderhand by den Vader van Antoni van Dyk die een goed glasschryver was, in
den Bosch. &c. 'T lust ons (om een aanvank van V A N D Y K S levensbedryf te
maken) den Vader uit zyn verbrande lykas te doen opzien, op dat zyn geest zig
verheuge over den schoonen en heerlyken luister van zynen Zoon, in een Poëtische
beschryving, of zinspelend vertoog van den vogel Fenix; waar toe wy ons bedienen
van 't rym van Joach. Oudaan.
Maar als ze merkt eer lang hoe d'as, in een gedrongen,
Opwellende uit dien klomp, en Lykbus, eenen jongen
Te voorschyn brengt, een vrugt die na den Vader sweemt,
Die 't blinkende gewaad den voor'ge pennen neemt,
( Daar d'Eed' le mengeling der goude en purp're veeren
Zig tot een halsjuweel, en borstcieraad schakeren)
En met dien glans hervormd, komt dryven door de lugt;
Dan juichtze: dan verschynt een ongemeene vlugt
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
180
Van Voog'len, van alom, die vrolik in 't ontmoeten
Met grunz'len en gezang dien Zonnezoon begroeten.
En waarlyk veelen hebben uit een Konstminnende drift, anderen uit leerzugt
gedreven, altyd zyne werken met verwonderinge beschouwd. Ja de bevindinge
heeft ons doen zien hoe als eenige van zyne voorname werken in 't ligt gesteld
worden, en gelegentheid gegeven is omze te konnen zien (gelyk toen die stukken
in 't jaar 1713 van 't Loo gebragt op 't Heere Logement te zien waren) de menschen
om de zelve als de muggen om het ligt zworven. En zoo men Konst agting moet
toedragen, zoo verdientse die van V A N D Y K waar in niet alleen een naar de Konst
geregelde teekening met het leven over een komende bespeurd word; maar die
met het schoonste leven zoude twisten: als ook een kragt en helderheid in de
mengeling der verwen, daar men de natuur, zoo ze zig nevens de zelve wilde ter
monsteringe stellen, van schaamte zoude zien blozen. De Konstminnaars hebben
ook op den verkoopdag den 26 van Hooimaand van 't jaar voor gemeld, aan de
waereld doen zien wat agting zy voor van Dyks Konst hadden. Want een stuk (waar
in verbeeld stond Maria, Joseph, Jesus nevens eenige danzende kintjes) hoog 7
voet en breed 10 voet, werd verkogt voor 12050 gulden.
Ik die de gelegentheid gehad heb om een groot deel van zyn konstige Pourtretten
in Engeland van naby te konnen beschouwen, heb menigmaal moeten verwondert
staan over de enkele behandelinge, die zeer welstandig en egter op een ligtvaardige
wyze aangetast is.
Om dan tot V A N D Y K S levensbeschryving voort te varen, zegge ik vast te
gelooven dat de
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
181
Schryver der Stad Gouda boven gemeld, dit van zyn Vader naar trouw en waarheid
heeft geboekt; en geen toeleg heeft konnen hebben om de nakomelingen hier door
te misleiden, wyl hy geen vooruitgezigt heeft konnen hebben, dat dit ooit tot bewys
van, of voor deszelfs eer zoude konnen dienen, of te pas gebragt worden, gelyk het
nu doet. Want hier door valt nu die gansche vertelling die men gemaakt heeft; (als
of V A N D Y K door Rubbensals van de straat was opgeraapt, en opgevoed, zonder
te weten van wien hy voortgesproten was) van zelfs om veer.
Eene zaak brengt my wat belemmering aan: dat is, dat ik verschil onder de
Schryvers, in opzigt van het jaar zyner geboorte vind. Wie zal regter wezen? en
nogtans wilden wy wel zeker wezen in onze aantekeningen. Korn. de Biesteld het
jaar zyner geboorte als boven in zyn Boek ook onder zyn pourtret. Maar Moreriin
zyn algemeen Woordboek: dat hy is geboren in 't jaar1598. nu kan ik dit als geen
drukfout aanmerken dewyl hy ook het jaar van zyn sterven vervroegt: dog Moreri
staat hier in alleen tegen alle getuigenissen: en wy zullen den meesten hoop volgen,
maar ik vind by gemelden Schryver zaken in zyn leven voorgevallen die van anderen
meede beschreven zyn, dog by hem veel naaukeuriger, en met meerder oplettentheid
geboekt. Gelyk onder anderen wie zyn eerste meester in de Konst is geweest; dat
hy een vrouw gehad heeft met wie hy getrouwd was, ook van wat geslagt, daar
andere zoo maar wat in 't wilt (als men gemeenlyk zeit) over geschermt hebben, en
in twyffel getrokken of hy ook wel een egte vrouw gehad heeft; als ook byzondere
berigting aangaande zyne naarlatenschap, en meer
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
182
byzonderheden, die wy op haar plaats zullen te pas brengen. Welk alles my
gerustheid geeft van hem daar in te mogen volgen. Maar dat hy steld, dat, Henrik
van Balenzyn eerste onderwyzer in de Konst zoude geweest zyn; zoude hy, indien
hy geweten had dat zyn vader een Konstoeffenaar geweest waar, niet gezegt, maar
die eer aan zyn vader gelaten hebben; wyl het bedenkelyk is dat hy zyn Zoon van
der jeugt aan naar mate zyner bevattinge in de gronden der Konst zal hebben
onderwezen.
En niet alleen was de vader van V A N D Y K een Konstoeffenaar, maar ook zyne
moeder een berugte Konstenaresse met de Borduurnaald. Onder hare gestikte
werken word geprezen een schoorsteenkleed, waar in zy door allerhande koleur
van zyde de Historie van Susanna afgebeeld had, de Beelden van een vasten
omtrek, en de vermenginge der kleuren naar den aart van elk ding, als ook den
boord van 't kleed met losse ranken zoo konstig door malkanderen gevlogten, dat
dit eene stikwerk alleen genoeg was om haar vernuft te roemen. Daar by word ook
verhaald dat zy inzonderheid met yver daar aan gewrogt heeft, in dien tyd als zy
van A N T . V A N D Y K (wiens beeltenis hier over staat) zwanger ging.
Of V A N D Y K nu het onderwys van van Balengehad heeft voor hy by Rubbens
kwam, daar van is geen zekerheid; maar dat hy een Leerling van Rubbensgeweest
is, is by allen bekend, gelyk ook dat hy zoodanig in de Konst onder zyn leiding is
toegenomen, dat hy hem stelde aan zyne beste werken te schilderen. Hy heeft nog
by zyn meester zynde, deszelfs pourtret, dat van zyn vrouw en verscheide anderen
gemaakt, als mede zommige
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
t.o. 182
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
183
stukken met verscheiden Beelden van welke alle hy meerder roem als geld oplei,
uit oorzaak dat Rubbensby alle Grooten aangezien (gelyk ik meer gezegt heb) hem
in alle voordeelen te veer voor uit was, om het tegens hem op te halen.
De twee eerste stukken waar aan hy zyn vermogen in de Konst dede zien, wanneer
hy van zyn meester was, waren, de Gevangenneming van Christus in den Hof; en
daar hem door de Roomsche Krygsknegten de Doornekroon word op 't hoofd geplant.
In dezen tyd was Italien in vollen bloei; en scheen yder uit te lokken tot een renloop
in de Konst om een onsterfelyke eerekroon; ja men sprak van Romen niet anders
als de Grieken van Athenen, even als of de Konstgodes daar haar zetel gevest had;
waar door men dagelyks zag uit alle oorden Konstenaars daar na toe vloeijen; waar
door onze V A N D Y K meê den reislust in 't hoofd kreeg, daar hem zyn meester
mede toe aanzette, en voortstuwde; om inzonderheid de Konst van Titiaantot Romen
en Venetien te gaan zien: Dog men verhaald dat hy dezen raad van Rubbensverdagt
hield; even als of hy 't maar deed om hem van honk te helpen, op dat de stralen
van zyn ryzende zon, zyn ligt niet zouden benevelen. Het zy daar meê zoo 't wil:
verscheiden stalen hebben ons egter doen zien dat RubbensV A N D Y K opregt
bemind heeft.
De reis ging egter aan, en de Heer Naniwas een der genen die hem op den weg
naar Rome verzelde. Dog de uitreis duurde zo lang niet als zy zig wel hadden
voorgesteld, vermits de pest in verscheiden Italiaansche Steden in dien tyd merkelyk
toenam. Echter was hy daar zoo lang dat, toen
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
184
hy weder te rug kwam, men aan de behandeling van zyn naakt wel zien konde dat
hy de penceelkonst van den grooten Titiaanwel doortuurt had. Want men zag van
dien tyd aan, meer een peerle moeragtige tederheid in zyn naakt doorspelen als
wel voorhenen.
Naar dat hy zig in Vrankryk dan een lange wyl had opgehouden, zonder nogtans
veel voordeel te doen, is hy weder te rug naar Antwerpen gekomen, daar hy welkom
was, inzonderheid by zyn Meester Rubbens, die (zoo de vertelling anders waar is)
hem onder genoegzame verstaanbare omstandigheden zyn Dochter aanbood, 't
geen hy op een beleefde wyze van de hand wees, onder voorwending dat hy van
voornemen was de Roomsche reis nog eens weder te hervatten. Maar dit was (gelyk
men gemeenlyk in zulken geval zeit) de Bootschap niet, maar dit; Dat hy een
algemeene liefde voor het moederlyke beeld hadde, en zyne geneigtheid tot geen
een of enkel voorwerp bepalen konde:hoewel hy naderhand nog in Engeland
getrouwd is geweest.
Het eerste groot stuk dat hy maakte, na dat hy was van zyn reis wedergekomen,
was het hoog Altaarstuk in 't Klooster van d'Augustinen t'Antwerpen, waar door zyn
naam rugtbaar werd. Dog het Goud dat hy daar voor in zyn beurs stak, kon hy
gemakkelyk dragen, door dien de Broederschap, die meer van 't hebben en houden,
als van geven hielden, daar vry veel op wist te vitten, en wel op 't voornaamste van
't werk, te weten 't beeld van St. Augustyn; voorgevende dat het scheen als of hy
dronken zynde, agter over viel: daar V A N D Y K de verwonderinge, op 't beschouwen
van 't Hemelsche gezigt, door die gestalte verbeeld had.
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
185
Weinig tyd hier naar werd hy ontboden van Frederik Hendrik Prince van Oranje, om
zyn pourtret en dat van de Princes, en Zoon te schilderen; het geen hy tot hun groot
genoegen uitvoerde. Wedergekeert tot Antwerpen, maakte hy een altaarstuk voor
de Capucynen te Dendermonde, dat zoo wel uitviel dat het voor een van zyne beste
werken geschat wierd.
Daar aan volgde het stuk voor de Cordeliers, verbeeldende een dooden Christus
in den schoot van Maria. Deze drie stukken die elk op zyn schoonst geschildert,
den roem van hun maker melden; al had hy niet meer als deze stalen van zyn Konst
de waereld naargelaten, waren genoeg geweest omte doen zien, dat hy de Fenix
onder de Schilders van die eeuw geweest is. Straks hier op vloeide hem van alle
kanten gelegentheid toe tot het schilderen van pourtretten, die zoo wonder wel
gelukten, dat het scheen of hy daar toe geboren was, zulks dat de eerste luiden van
aanzien hem daar om aanzogten: onder deze was Izabella Klara Eugenia, Hertogin
van Braband enz. in Nonnekleeding door hem geschildert, daar J. Vos dit vaers op
maakte:
Dus zietmen Izabell de hoofsche praal verdryven.
Zy leid het purper om de Nonnekleeding af.
Haar hoofd behaagt geen kroon, dan die van vreedeolyven.
Zy kiest den palmtak voor den gouden paarelstaf.
De toppen van haar Deugt gaan hooger dan de wolken.
De Deugt der grooten strekt een baak voor alle volken.
Inmiddels werd hy bekend by de Engelsen door 't schilderen van zyn overkonstige
pourtretten. En 't leed niet lang of hy wierd door den Ridder Digby
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
186
verzogt, om naar Brittannien over te schepen, gelyk hy ook deed. Deze bragt hem
by Koning Karel, dien hy verscheide malen schilderde, als ook de Koninginne
Henriette de Bourbon, en de Princen Karel en Jakob, voorts de meeste Lords en
grooten van Engeland, waar door hem de beurs vry wat dikker opzwol als wel
voorheenen. Daar by vereerde hem de Koning met de Ridderschap en een goude
keten met 'sKonings pourtret, omzet met diamanten; en een jaarlyks inkomen. Waar
door zyn yver en lust magtig werden aangespoort. Dog het is te beklagen dat veele
van zyne beste werken, die hy voor den Koning gemaakt heeft, verstrooit en verbrand
zyn.
'T is waar, zyn yver en lust nam toe, terwyl zyn beurs aangroeide, maar 't leed
niet lang of hy wierd door 't schoon praten van een bedrieger, die zig voor Alchimist
of Goutmaker uitgaf, (daar deze menschen nogtans altyd goutzoekers zyn en blyven)
zodanig betovert en misleid, dat hy een Laboratoriumliet opregten, en duizenden
daar aan te koste lei zonder dat 'er eenig voordeel uit quam; als dat hy daar door
geleerd was zulks niet meer te ondernemen, en klaar bevond dat zyn Schilderkonst
de beste en zekerste goudmyn voor hem was.
Hy die nu dagelyks aan 't Hof verkeerde, en zoo menig behaaglyk voorwerp zag,
liet zyn oog vallen op de schoonste, die hy (wyl hy op geen andere wys, als door
den weg van Huwlyken daar bezitter van worden konde) trouwde met goedkeuring
van den Koning. Dit was een van de schoonste en eerste Dames van 't Hof, en van
een oud adelyk geslagt uit Schotland, Dochter van den Lord Ruten, Comte de Gorie.
Maar hy had met haar niet ten Huwelyk dan hare schoonheid en Adeldom.
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
187
Ik heb my niet genoeg konnen verwonderen als ik in Engeland zynde, zag, zoo
menig pourtret met een zelve jaarmerk bestempelt: waar uit ik besluiten moet dat
hy een ongemeen vaardig penceel moet gehad hebben. De meeste van de
Hovelingen en Grooten van dat Koningryk zyn nevens hare Vrouwen, ook de Dames
van Staat in dien tyd door hem geschildert, waar van 'er verscheiden in print
uitkomen.
Op Winsingdon, het Landhuis van den Lord Warthonheb ik 32 pourtretten, waar
onder 14 ten voeten uit, in een vertrek geteld, elk in 't bezonder van hem op 't
heerlykst en konstigst geschildert, inzonderheid de beeltenissen der Vrouwen: waar
omtrent ik heb opgemerkt, dat hy een volmaakt schoon model tot het schilderen
van de handen gehad moet hebben: als mede dat hy een zeker getal uitgekipte
welstandige buigingen en grepen van handen doorgaans in zyne werken gebruikt
heeft; en dus een en de zelve handen aan verscheiden Beeltenissen te pas gebragt.
En terwyl ik van zyne schoone en konstig gevormde handen schryf, schiet my in
den zin, een grappig antwoord dat hy de Koningin daar op toeschoot. Deze dan
door zyn konstpenceel een en andermaal afgemaald, vraagde hem, waarom hy
hare handen, meer dan haar wezen had geflatteert; waar op hy tot antwoord gaf:
Om dat ik van de zelve belooning wagt. Maar het is te beklagen dat zulk een
voorligter in de Konst zoo ontydig door de dood wierd weggerukt. Dog wat zal ik
zeggen? Hy had zig (dus is my in Engeland door verscheiden geloofwaardige
menschen verhaald) aan de vlam van Kupidoos fakkel gezengt, en de Hulpmeesters,
om dien brand te koelen, hadden
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
188
zyn levensvuur met een uitgeblust, zoo dat 'er geen verwarmen aan hem was.
Koning Karel, die een groote zugt voor hem had, beval aan zyn geneesheer, geen
kosten ontrent hem t'ontzien, maar alles wat helpen konde in 't werk te stellen, met
beloste van aan hem 300 Guinea'svoor zyn herstelling ten geschenk te zullen
geven. Dees deed dan een Rund keelen, de ingewanden in aller haast daar
uittrekken, en hem (latende maar een weinig opening tot ademscheppen) daar naakt
in naaijen, om zyn bloed te verwarmen, en de levensgeesten te doen opwakkeren:
Maar 't was te vergeefs; hy leefde daar na nog maar een korten tyd, en stierf in 't
jaar 1641, en werd in de Kerk van St. Paulus te Londen begraven.
Alle de genen, die men wel wenste dat lang leefden, om dat zy nut geven, zullen
veeltyds vroeg sterven: en de genen, die nergens goed toe zyn, leven 't langst, zeit
Gratiaan.
[Jodocus de Momper]
JODOCUS DE MOMPER, nevens andere van zyne Konst- en tydgenooten, wier
levens begin en eind ons onbekend is, hebben wy agter van Dykgeplaatst, aan
wien zy dank verschuldigt blyven, voor dat hy hunne gedagtenissen door zyn
Fenixpenceel heeft vereeuwigt. K. van Mandergedenkt aan de Momper in zyn Boek
op p. 208 aldus; Nog is t'Antwerpen eenJ O O S D E M O M P E R , die uitnemend is
in Landschappen, hebbende een geestige handeling. Zyn penceelwerken by allen
Konstschilderen bekend, geven te kennen dat hy een braaf meester in dien tyd is
geweest. Zyn beeltenis is door den grooten van Dykmet eigen hand op 't koper
geëtst.
[Johannes van Ravesteyn, Kornelis de Vos, Adam de Koster, Daniel
Mytens, Artus Wolfart, Theodorus van Loon]
Zoo ook de Haagsche pourtretschilder JOHANNES VAN RAVESTEYN, en KORNELIS
DE
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
189
V O S van Hulst, aan wiens vaste wezens trekken wel te zien is dat hy een schrander
vernuft is geweest.
A D A M D E K O S T E R .
DANIEL MYTENS, die volgens zeggen van Korn. de Bieeen Hollander is geweest,
en vele aanzienlyke luiden met roem heeft geschildert, aangezien hy een vleezige
en vleijende wyze van schilderen had.
A R T U S W O L F A R T Antwerpenaar: Die niet alleen berugt is door 't schilderen
van zedebeelden, maar ook Fabelen en potseryen. En
THEODORUS V A N LOON van Leuven, die aan de behandelinge van zyne kloeke
beelden, genoegzaam deed blyken dat hy Rome gezien had. Met dezen
Konstschilder zullen wy deze Eeuw sluiten.
[Tussenstuk]
Dus gaan de Eeuwen en te gelyk de Jaren van 's Menschen leeven voor hy, en die,
welke zig d'een na d'ander levendig op den Schouburg lieten zien, zyn thans als
agter de Toneelgordyn begraven. Op de spelling van dit woord word ik indagtig
zeker berigt daar myne bedenkingen al voor lang van zwanger gingen, belangende
het begraven der doode lyken, en de verschillige behandelingen welke d'oude daar
omtrent gebruikten; aangezien dat ik van tyd tot tyd opgemerkt heb, dat de
Konstschilders daar ontrent door onkunde dikwils misslagen begaan hebben; en
veel meer ontrent der Joden als der Heidenen oulingse gebruiken. Want door dien
de voornaamste lyken der Grieken en Romeinen met groote pompe verbrand
wierden, en eenen breeden omslag met zig sleepten, zoo hebben hunne
tydschryvers, inzonderheid He-
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
190
rodianus het zelve niet alleen met alle omstandigheid geboekt, maar is ook de
gedagtenisse daar van levendig gehouden door de bestempelingen van dien toestel
op de Keizerlyke muntstukken. Hierom willen wy ons tot de Hebreeuwen (waar
ontrent het wat stilder in zyn werk gegaan heeft, en dus de Schryvers zoo niet in 't
oog geloopen hebben) wenden. Onze pen thans vlot zal tot in Egipten uitweiden,
om den oorspronk der wyze hunner lykbestellingen na te sporen. Leerbegerige
jeugt, de Konstschool van Pictura gewyd, laat dit u tot geen last strekken.
Al 't geen dat nut geeft, moet een Leerling niet verdrieten.
De lichamen der afgestorvenen in speceryen geleit, werden met een ( Sindon) wit
laken omwonden, en met windels of zwagtels omwoeld van den hoofde tot de voeten,
uitgezondert het hoofd, 't geen met een byzonderen doek bedekt werd. Dit word
van Herodoot bevestigt, daar hy sprekende van d'Egiptenaren zeit: Als zy den
dooden gewasschen hebben, bewinden zy zyn gansche lichaam in een linne Sindon,
met afgesneden windels. Gelyk de Joden ook voor gewoonte hebben, zeit de
Evangelist Joh. in zyn 19 Hoofdstuk, 't geen nader in 't 11 Hoofdst. bevestigt word
daar de Text van Lazarus zeit: En de gestorvene kwam uit, gebonden aan handen
en voeten met grafdoeken. Gelyk wy 't dus ook in de groote Bybelsche figuuren,
die door den Heere vander Mark staan uitgegeven te worden, hebben vertoond.
De Prince Radzivildie Egipten bereist, de Grafsteden met opmerkinge bezigtigt
heeft, en by de
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
191
lyken kleene gevormde beeldekens ontdekt heeft, zeit van de zelve: Die beelden
zyn van klei of potaarde, hemelsblaauw of roodagtig van koleur ter groote van een
vinger, de gedaante van een Kind met zwagtels omwonden, met lettermerken
beslempelt. Gelyk nu die Beeltjes zyn, zoo zyn ook de lichamen met linnedoeken
omwonden.
Kircherusnoemt verscheiden soort van dusdanige gebakerde poppen: de groote
die onder de draagbare huisgoden geteld worden, werden van de Egiptenaars
Serapesgenoemt. Deze (zegt hy) dat zonder zienlyke armen en beenen, handen
of voeten, maar gans in windelen omwonden en bedekt waren, en men gelooft dat
het de zelve waren welke de Hebreen Teraphimnoemden; hoedanige Rachel haar
Vader Laban ontstal. Zie Gen: 31. Een kleinder soort was'er welke de Priesters aan
hun hals, en in hun gordels droegen; en nog een bysoort; welke d'Egiptenaren
gewoon waren in de windselen der Mumyen te naaijen. Sommige van die hadden
een vrouwen aangezigt, andere hadden de gedaante van kinderen, dog 't hoofd
altyd overkapt, gelyk wy straks vertoonen zullen, gevolgt naar de printverbeelding
die W. Goeree, in zyne Mosaïse Histori der Hebr. Kerke't II D. p. 556. doet zien.
En om hier van nog klaarder beduid te geven, zeit Byneus in het XX Hoofdst. van
zyn gekruisten Christus, niet alleen, dat de doode lichamen der Egiptenaren en
Hebreen van den hals tot de voeten toe met windelen omzwagtelt wierden, zoo dat
de armen langs het lichaam onder het zelve lagen, maar hy doet ook een
printverbeelding uit Chiffletius(gevolgt naar een oud marmerstuk van Rome gebragt,
daar P.P. Rubbens bezitter af was) zien, verbeeldende een gebakert
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
192
Kind. Waar van wy het namaaksel, nevens een omzwagtelt Lyk- of Grafbeeltje in
Plaat
alhier vertoonen; om met een aan te duiden de tweederhande wyze van omzwagtelen
by d'Egiptenaren en Joden gebruikt. Dus stelt ook de Griekse Schryver Artemidorus
een gelykheid tusschen gebakerde Kinderen, en de lichamen van de dooden met
windelen omwonden, wanneer hy zeit: Dat te dromen van kinderen in de luyeren
gewonden aan een zieken betekend dat hy zal sterven, en geeft 'er deze reden van:
om dat ook de Dooden in gescheurde doeken gewonden worden, gelyk de kinderen
enz. Overzulks hebben wy klaar genoeg aangeduid voor de leerbegeerige
schilderjeugt (om alle misslagen diesaangaande te vermeiden) dat de oude
Egiptenaars en Hebreers hunne dooden in lywaat gelegt en omzwagtelt hebben
wanneer zy die in 't graf leiden. De Grieken daar en tegen lieten hun doode lyken
door vuur verbranden: dog dit was zoo algemeen niet in ge-
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
193
bruik, dat geen stalen tot het tegendeel zouden konnen aangetoont worden, waar
by blykt dat vele derzelve ook wierden ter aarde besteld. Homerus, wanneer hy
zingt van PatroclusLyk, gebruikt deze woorden: zy hebben hem bedekt met fyn
lynwaat van den hoofde tot de voeten enz. Dog dit onderscheid is'er in op te speuren,
dat'er van geene omzwagtelinge gemeld word. Dus is het doen der zulken te berispen
die het waardige lichaam van den Heere Christus verbeelden op die wyze dat het
naakt op een laken, of, dat nog arger is, zonder het zelve behulp by de beenen en
armen getorst in 't graf geleid word.
Geen minder misslagen zyn'er begaan in de verbeeldingen van het kruis. d'Oude
Konstschilders hebben hier in grootelyks gedoolt, en vele door hun voorgaan verleit,
hebbende zig de minste bemoeit om het ware gebruik na te sporen. Aangezien dan
dat zulks te verbeelden nog dikwils den Konstschilders voorkomt, en wy door leeslust
gespoort de waarheid daar van ontdekt hebben, willen wy onzen Konstgenoten die
ook meedeelen.
De kruissen hebben gehad een regt opgaande hout en een dwarshout, daar het
opstaande hout met den top uitstak, nevens een middelhout of uitstek waar op de
Leider zat, de beenen wederzyds afhangende, wanneer hy door handen en voeten
met nagels aan het zelve vast geklonken wierd. Dit bevestigt Irenaeus, daar hy zeit:
Het kruis heeft vyf einden, twee in de lengte, en twee in de breete en een in het
midden, op welke die met spykers vastgehegt word, rust. En Tertullianus noemt die
paal, welke in 't midden van het opstaande kruishout was, zeer nadrukkelyk Sedi-
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
194
lis excessum. Dat is: Den uitstek van de zitbankEn die middelste uitstek of zitbank,
was aan de kruissen nootzakelyk; eerst op dat de lichamen niet straks van de
kruissen vielen, welk zou(gelyk Ant: Byneus wel aanmerkt) geschied zyn binnen
korten tyd, wanneer de leden beginnende te verrotten, en de wonden in de handen
verder open te scheuren, de zwaarheid van het lichaam geduurig na beneden
zakkende, het zelve zou doen ter neder storten; tegen het oogwit en gebruik der
Romeinen, die de lichamen aan de kruissen lieten hangen, tot dat zy door de vogelen
gegeeten, of door de lucht verteerd wierden.
Ten tweede diende deze uitstek, op dat de gene die gekruisigt zoude worden,
aan het kruis mogte worden gehangen, wanneer 't zelve opgeregt stond, en niet op
d'aarde leggende eerst aangenagelt, en daar na met het zelve opgeregt; gelyk 't de
Konstschilders van ouds af dus hebben verbeeld, verleid zynde door een verkeerd
begryp welk zy van de kruissen gehad hebben.
Door nasporing heeft men ontdekt dat de kruissen zoo hoog niet geweest zyn,
als men dezelve veeltyds verbeeld ziet, 't is zeker dat deze doling haren oorspronk
heeft genomen uit de eerste verbeelding die anderen (zonder nazoek) slegts hebben
gevolgt. Gelyk men ook ziet dat de schilders hooge ladders bedagt hebben, wanneer
zy de afneminge Christus van 't kruis wilden verbeelden. Uit die zelve dwaling komt
het ook dat Rubbensen anderen den krygsknegt die de zyde van Christus doorstak
te paerd zittende verbeeld hebben; aangezien zy niet kosten goed maken, dat een
soldaat uit de Roomsche voetbende dit zou hebben
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
195
konnen verrigten met een lans, of korte worpspies. Eindelyk ten bewys dat de
kruissen niet hoog uit den gront gestaan hebben, heeft men maar agt te geven op
't geen Petronius, en andere daar omtrent hebben geboekt, namelyk, dat de
gekruisigden door krygsknegten bewaart wierden op datze niet van de kruissen
zouden worden genomen, niet alleen terwylze nog leefden, maar ook na hun dood.
De Soldaat die de kruissen bewaarde(word'er gezegt) op dat niemant de lichamen
daar van aftrekken zou om te begraven. En by Plutarchus in 't leven van Cleomenes,
weinig dagen daar na hebben die genen die het gekruiste lichaam van Cleomenes
bewaarden enz.
'T is waar dat de Roomsche Stedehouders zig in dit opzigt hebben gevoegt naar
der Joden gewoonten, en toegestaan, (verzogt zynde) dat de lichamen der
gekruissigden voor den ondergang der zonne afgenomen en begraven wierden, in
welk opzigt Ulpianus zeit: dat de lichamen van de genen die ter dood veroordeeld
worden, aan hun Vrienden niet geweigert worden; ingevolge van het beleefde
antwoord van Diocletiaan en Maximian: Obnoxios criminum digno supplicio enz.
dat is: wy verbieden niet dat de schuldige behoorlyk gestraft zynde begraven worden.
Dog dit maakt niet dat de kruissen niet altyd op dezelve wyzen als van ouds
hebben geweest. Daarenboven wanneer men agt geeft, dat de veroordeelden hun
kruis moesten dragen of torschen naar de gerigtsplaats, gelyk dus van de
Evangelisten in opzigt van de Heere Jesus is geboekt, zoo is klaar genoeg te
besluiten dat de kruissen van zulke hoogten en zwaarten niet zyn geweest als vele
Schilders hebben verbeeld, maar zoo datze van
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
196
een mensch konden voortgesleept of gedragen worden.
Eindelyk bespeurtmen ook doorgaans een grove vergissinge in de wyze van hen
kruis te dragen, alsmen ziet dat het kruis met deszelfs dwarshout, op en neer staande
op den schouder word getorst, daar blykt dat de misdadigen met de armen langs
het dwarshout uitgestrekt, en de handen aan de einden van 't zelve vast gebonden,
het lange hout met hun rug of schouders onderschorende droegen: even als de
Patibulum, of Furcawerd gedragen, waar van Plautus zeit: Dispessis manibus
patibulum cum habebis. Dat is: Als gy in uw uitgestrekte handen, een* Patibulum
zult hebben:waar van wy de gedaante, als ook de wyze hoe de kruissen gedragen
wierden, hebben vertoond in het meergemelde boek van den gekruisten Christus.
Ook is 't een misslag als men Christus, en Simon van Cyreenen te zamen het
kruis dragende, verbeeld; te meer als men ziet dat Christus het bovenste en Simon
het agterste, of onderste end van 't kruis torst, aangezien dat zulks niet kon dienen
om dien last te verligten maar om den voorsten drager daar door te bezwaren; daar
de toeleg van de Krygsknegten was om den Heere Christus, die het kruis dus veer
door Jerusalem alleen getorst had, en door zwakheid, en door de zwaarte daar
onder scheen te bezwyken, daar in te verligten, of daar van t'ontheffen. Dus zyn
oulings Origenes, Athanasius, Augustinus; en later Claudius Salmasius, Gerardus
Johannis Vossius, en meer

  • Dit was een regt hout met twee schuins opgaande dwarshouten, als de Letter Y. dog het

neergaande hout was langer.
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
197
andere van gedagten, gelyk zy ook uit de omstandigheid, en reden hebben beweert
dat Christus eerst, en Simon daar na alleen het kruis heeft gedragen; 't geen ook
duidelyk uit den text blykbaar is; want by geen van de Evangelisten word gezeit dat
Simon dien last heeft helpen onderschoren of dragen: maar wel nadrukkelyk by
Lukas: Datze het kruis op hem(te weten Simon) leiden, dat hy het agter Jesus
droeg. Waar om wy 't ook dus hebben verbeeld in de Bybelsche Tafereelen die
eerstdaags staan in 't ligt te komen, door den Heere Hend. vander Mark Heere van
de Leur.
Iemand zal ligt zeggen: de Evangelisten melden niet dat Christus op dusdanige
wyze (als ik aangetoond heb uit Plautus) het kruis gedragen heeft. Dit zy zoo; maar
aangezien Christus na de gebruikelyke wys gekruissigt is, zoo is het ook bedenkelyk
dat hy ook naar de gebruikelyke wyze het kruis getorst heeft. De Evangelisten
vermelden ook niet, dat boven de Moordenaars, die met Christus gekruist werden,
hunne beschuldiging geschreven stond: en nogtans is dit een waarheid; die
ontegenzeggelyk is; om dat het dus de gewoonte was, en van velen is beweerd.
Een duidelyke plaats uit den Grieksen Schryver Dio vertaald, bevestigt dit gezegde,
waar in verhaald word dat de Zoon van Caepio een slaaf heeft laten kruissigen, en
daar by gezegt: met een opschrift, te kennen gevende de oorzaak waarom hy gedood
wierd.
Wil dan een Konstschilder iemand ter straffe geleit op zyn Tafereel verbeelden,
hy doet een krygsknegt een bordeken met het opschrift der beschuldiginge voor uit
dragen, op dat het van
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
198
ieder gelezen en gezien worde, aangezien het dus in dien tyd (zelf ontrent andere
wyze van doodstraffen) de gewoonte was. Dus leestmen by Eusebius, dat de
Martelaar Attalus eerst in de Schouburgh onder al het volk rond geleid, en een
bordeken voor hem gedragen wierd, waar op in het Latyn geschreven was: Deze
is Attalus de Christen. Daar en boven werd de beschuldiging somwylen door den
Tyteldrager voor het volk uitgeroepen.
Eer wy onze tusschenrede eindigen moeten wy nog iets tot onderrigt, hier
voegelyker als elders, omtrent de Grafteikenen der oudtydze volkeren melden.
De onderzoekers der oudheid beweeren (zeit Korn. van Alkemade in zyn berigt
ontrent de Lykbegravenissen der oude volken) dat d'eerste Tombe of Grafteeken
geweest is die van Rachel, daar van wy in 't 35 Hoofdst. van 't Boek der Schepp.
leezen: Jakob rigte een gedenkteken op boven haar Graf.
Dit gedenkteken is geweest volgens de getuigenis van Bochart, een verheven
pyramide of grafnaalt, rustende met den voetstut op twaalf steenen, naar 't getal
van Israëls Zoonen. W. Goeree doet ons twee byzondere afschetsingen daar van
zien in het I. Deel van zyn Mosaize Oudheden; dog ik derf die mynen Konstgenoten
niet voor egte afbeeldingen aanpryzen; alzoo min als de penningbeelden van Gideon,
Jephta, Barak, Debora, Hagar, Ismaël, Judas den verrader enz. in de Waereld en
Kerkhistorien.
De oude Hebreen tot op den tyd van Christus, en nog lang daar na maakten
hunne Grafsteden buiten de Steden in steenagtige gronden, en steen-
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
199
rotsen, waar van Alkemadedeze rede geeft: Dan, nademaal het menschelyk vernuft
nog geen doodvaten, of kisten had uitgevonden, zoo waren de lyken onderworpen
om van het gedierte, in de aarde levende, en voor al van de wormen geschonden
en verteert te worden. Om welk voor te komen hebbenze in plaats van de zelve
onder de aarde te verbergen, uitgevonden. zekere uitgeholde plaatsen in Bergen
en Steenrotsen, alwaar de lyken het gewormte minder onderworpen zyn. En om de
lichamen te meer voor het bederf te verzekeren, hebbenze daar en boven
uitgevonden en gebruikt sterkruikende kruiden, speceryen en olyen&c. Zie zyn
Boek van 't Ceremonieel der Begravenissenp. 33. 't geen my doet besluiten dat der
Joden Grafsteden weinig uiterlyke versieringen gehad hebben. Alleen word getuigt
van de Joden in later tyd, als ook van d'eerste Christenen, dat zy de welfzels, en
wanden der ingangen tot den Grafkelder of Grafsteden, met beeltenissen, en
zinnebeelden van de sterffelykheid deden beschilderen: wel te verstaan, door
bloemen, loof en dergelyk verbeeld; want de Joden vermogten niet eenig afbeeldzel
van levendige schepzelen af te malen.
De graven van min vermogenden werden jaarlyks schoon gemaakt, en de ingang
en 't wulszel gewit met kalk, gelyk by ons de muuren in de huizen, waarom zy de
zelve noemden Sepulchra dealbata, geschilderde Graven. Deze Grafplaatsen waren
gemeenlyk overwelft, zes ellen diep, en vier ellen breed, en daar in agt of meer
uitgehakte holten of Cellekens, om de dooden in te leggen, welke onderscheide
holten met een steen gesloten werden. Den Grafkelder of verwelfde spelonk
noemden de Hebreen Magnara, de byzon-
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
200
dere Graven Cucim, en den steen, die de mond van het Graf sluit Golel, Wentelsteen.
Ook hadden de Joden voor gewoonten dat zy boven hunne Grafsteden, dus of
dergelyk dede schryven: Dat de ziele ga in den Hof van Eden, amen. Of in het
bundelke der levendigen. Sela.
Deze gewoonten is oud en al by de Trojanen in gebruik geweest als uit het zeggen
van Homerus blykt, 't geen dus vertaald word: Op dat uwe broeders en medegezellen
u bestellen ten grave, en met een grafschrift vereeren: dewyl dit het loon is der
stervenden.
Dit is overgegaan tot de Christenen in alle landen en koninkryken en blyft nog in
gebruik, inzonderheid ontrent mannen die om hunne dappere bedryven zulks hebben
verdient. Onder alle aan de geletterde waereld voldoende Grafschriften (zeit
Alkemade) munt om zyn kortheid en allerkragtigste uitdruksels, boven andere uit,
dat van den Rotterdamschen Zeeheld Egbert Meesze Kortenaar, die voor 't Vaderland
vegtende, op 't bedde van eer gestorven is, staande op zyn Tombe, enz. Dit schreef
den groote Historieschryver en Dichter Gerard Brand aldus luidende:
De Held der Maas, verminkt aan oog en regterhand,
En egter 't oog van 't Roer, de vuist van 't Vaderland,
De groote K O R T E N A A R , de schrik van 's Vyands Vlooten,
D'ontsluiter van de Zont, legt in dit Graf beslooten.
Inzonderheid geschied dit(als ik gezegt heb)aan die om hun dappere bedryven zulks
hebben verdient, en voor menschen daar iet zeldsaam van gezegt kan worden, als
by voorbeeld dat een man drie
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
201
Eeuwen gezien heeft, gelyk zulks John Bailes gebeurt is, op wiens Graf ik te
Northampton in Engeland dus vond geschreven:
Here under lyethJOHN BAILES, Born in this towne; He was above126
years Old, and had his hearing, and sight, and memory to the last. He
lived inIII Centurys, and was Buried theXIV of April1706.
Dat is:
Hier onder leid Johan Bailes geboren in dit Dorp; hy was boven de 126 jaren oud,
heeft drie Eeuwen beleeft, en had zyn gezigt gehoor en geheugen tot het laatste
van zyn leven. Hy werd begraven den 14 van Grasmaand 1706.
De Grieken waren zoo overpragtig in 't bouwen van hun Grafsteden en Tomben,
dat de Richters van Athenen daar een wet tegens maakten. De Romeinen bouwden
elk naar zynen staat een Tombe, van welke Georgius Fabriciusde menigvuldige
cieraden beschryft. Ook plagten de Grieken hunne graven te vercieren met de
kenteekenen van des overledens Konst en oeffening: als blykt aan't graf van den
vermaarden Archimedes verciert met een Spheer en Cylinder volgens de getuigenis
van Cicero. By Homerusbid Elpenor aan Ulysses, dat hy zyn graf vereere met een
scheepsriem. En Virgiliuszingt van de lykpragt van den Trompetter Misenus:
At pius AEneas ingenti mole sepulcrum Imponit, &c.
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
202
Dat door Vondel dus vertaald is:
Maar dees Godvrugte Vorst Eneas bouwde voort
Den man een heerlyk graf, hangt 's mans Trompet en Wapen
En Gordel aan den berg.
Dus kan een weetlustige vele oudtydsche gebruiken opspeuren, welke de Historische
verbeeldingen groot cieraat byzetten. Maar schynen dusdanige voorwerpen een
wakker Konstschilder wat te gering om 'er agt op te geven: wel aan, dat hy verbeelde
de berugte Koningin Artemisia in 't midden van hare pragtig uitgestreeken Hofstoet,
in weduwe gewaad, met een goude kelk, of schaal in hare hand, gereed om de
gemengde Lykas van Mausolus (een zeldsaam voorbeeld van vrouweliefde) in te
drinken; om zelf een Tombe te verstrekken tot haar mans gedagtenis: en vertoone
in 't verschiet de overpragtige Grafsteê, geschat voor een van 's Waerelds wonderen,
Mausoleumgenoemt, en speur de Bouwgestalt na van dat groot gevaart uit d'oudste
schryvers. Of vertoone de begravenis van een Egiptischen Koningen, en de pragtige
uitvaart naar zyn Graf, verzeld met een groote Lykstatie, Fluit- en Ratelspel, en
menigte van Fakkelligten, terwyl de Priesters op het aankomen vast reukwerk en
gebeden offeren aan de Zon, op den kruin* van zyne hemelhoog opgemetselde
pyramide, in de valeijen van Memfis.

  • Aangezien dat reizigers van sommige pyramiden of grafnaalden een trapswyzen opgang van

buiten hebben ontdekt, en op den kruin een breede oppervlakte, is de geleerde Spencer
zedert van gedagten geweest, dat deze groote gevaarten, verstrekt hebben tot geweide
hoogten en het oppervlak voor een Altaar, waar op de Priesters oudtyds offerden; om dus
nader by de Zon, die zy voer haar God eerden te zyn: en tot Grafsteden der Koningen. Isouf
(schryft de Turksche Spion) heeft binnen een dezer groote gevaarten geweest, en gevonden
in het midden een groot vierkant vertrek, welkers muuren van Thebaisch marmer gemaakt
waren, en in het zelve een kist van denzelven steen. Buiten twyffel (zeit hy) had het lichaam
van den stigter daar in geleegen. Diodorus SiculusLib. 1.Cap.5. geeft van de ledigheid dier
Grafsteeden deze rede: De minste van de lyken der Egiptische Koningen in die Pyramiden
of Grafnaalden gelegt, zyn daar in gebleeven; want het volk werd door 't bouwen derzelve
zoodanig belast en verbitterd, dat zy de doode lyken der Koningen daar uit wierpen; waarom
sommige Egiptische Koningen zig heimelyk in onbekende plaatsen lieten begraven.
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
203
Omtrent de vertooningen der Bybelsche Historien behoorde een Konstschilder zig
min, als omtrent de Heidensche te vergissen; aangezien dat zy doorgaans maar
eenen schryver daar in hebben te volgen, daar en tegen heeft men tot de Heidensche
Historien en tydgevallen somwylen verscheide schryvers welke een en dezelve
gebeurtenissen verschillig geboekt hebben, waar ontrent de geloofbaarste dienen
gevolgt te worden om 't minst te doolen. Maar wel meest zal een Konstschilder het
spoor der waarheid misloopen, wanneer hy de Dichters daar ontrent navolgt;
aangezien dat die de vryheid nemen van doorgaans de zaken te schikken naar hun
oogwit, en zoo als het hun in hun kraam best en cierlykst te pas komt om het oor
van hun lezers te vleijen, zonder zig eens te bekreunen of zy de waarheid of hunne
eigen verdigtselen volgen, als by voorbeeld. Herodotus verhaald dat Cyrus in een
veldslag tegens Tomiris Koningin van Scytien omkwam,
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
204
dat zy hem onder de Dooden liet opzoeken, den kop afslaan en den zelve in een
lederen zak met Scytisch bloed gevult steken, zeggende: Bloedhont gy hebt myn
Zoon en Volk met* list overrompelt en vermoort; zuip nu zoo veel bloed als gy kont.
Welk ook de groote Rubbensdus (alleen met in steê van een ledere zak een koper
bekken of koelvat met bloed te vertoonen) verbeeld heeft. Maar die den Franschen
Tooneeldichter Monsr. Quinaultin zyn Treurspel van Cyrus volgt, zal hem verbeelden
daar hy van Tomiris in den veldslag gevangen gekregen, zig zelven door drie steken
in zyn grootmoedige borst, met een degen den wagters ontweldigt, om 't leven helpt,
om dus het strafschavot, reeds voor de legertent van Tomiris opgeregt, te ontgaan.
Welk wy ook (niet by vergissing, maar om zyn vertaalde Treurspel door W. den
Elger, te cieren) op gelyke wys hebben vertoond.
Fontenelle(en hier meê maken wy een einde van onze tusschenreede)
zinspelende in zyne t'zamenspraak der Dooden, op de vryheid die de Dichters zig
toematigen, merkt aan dat Virgyl Eneas met Dido paart die 300 jaren na hem eerst
ter waereld kwam: dog laat zulk doen door den sprekenden Geest van Stratonica
spotswyze aldus tegens Dido verdedigen: Hy was weduwenaar, gy weduw, beide
zyt gy genootzaakt geweest uw Vaderland te

  • List] Cyrus deed een menigte vaten met wyn vullen, en week af als was hy bevreest voor de

veldmagt van Tomiris, en liet die in zyn Legerplaats leggen. De Scythen, die hem vervolgden,
dien drank ongewoon, slobberden daar zoo rykelyk van dat zy beschonken gins en herwaards
neervielen, en in slaap raakten, waar op het leger van Cyrus zig in allereyl wende, en de
Scythen doodsloeg.
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
205
verlaten: beide zogt gy uw geluk in vremde Landen; dat zyn zaken die veel
overeenkomst met malkander hebben. Het is waar dat gy drie honderd jaren naa
hem ter waereld zyt gebragt: maar Virgyl heeft zoo veel reden gehad om u met
malkander te voegen, dat hy oordeelde, dat die300 jaren, welke u van den andere
scheiden, geen zaak van aanbelang was.
[Jan Lis]
Maar
De Konsten staan aan eeuw nog tyd gebonden:
Vernuften gaan en komen op hun tyd:
zeit de Prins der Nederduitsche Dichteren. Dit passen wy tot een voorbereidsel toe
op den beroemden J A N L I S , anders Pan, konstig schilder van Beelden en
Historien; heel en half levens groot.
Oldenborg zyne geboorteplaats heeft zyns gelyken voor hem, nog na hem in de
Konst voortgebragt. Naar dat hy den grond tot opbouw der Konst geleid had (by
wien in die landstreek weet ik niet) kwam hy afzakken naar Nederland en begaf zig
by Hendrik Goltzius, welks wyze van schilderen hy uitkeurde onder anderen tot zyn
voorwerp, en kwam in korte jaren door vlyt en naarstigheid zoo veer dat hy
verscheide stukken zoo tot Haarlem als t'Amsterdam heeft gemaakt, zoo gelyk naar
de handeling van zynen meester zwemende, datmen ze daar voor zoude aangezien
hebben. Daar na vertrok hy naar Parys, Venetien en Romen, daar hy een andere
wyze van schilderen aanving die hem gelukte.
Hy betuigde groote agtinge te hebben voor de Antikewyze, maar hy begreep met
een, zoo hy daar geheel op wilde toeleggen, dat hy dan van
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
206
voren af aan zoude moeten beginnen. Waarom hy niet lang te Romen bleef maar
weder naar Venetien vertrok, 't geen toenmaals de Bloem der Konst van Paul,
Veronees, Tintoret, Titiaaninzonderheid del Fettibezat, om zig daar met vlyt en
oplettentheid naar te oeffenen. Onderwylen schilderde hy in de Kerk Alli Tolentini
te Venetien Hieronimus levensgroot, daar hy in de Woestyn met een pen in de hand
zit te schryven, en nevens hem een Engel die op een Bazuin blaast, naar welken
de Grysaart zyn hoofd omwend; als ook een Adam en Eva, daar zy de dood van
Habel beschreijen, in welke wezens hy daar benevens een verwonderlyke
verbaastheid (dewyl zy de eerstemaal een dood mensch zagen) had geschildert.
Deze en andere stukken verspreiden zyn roem alom, zulks hy voornemens wierd
de faam te vervolgen; trok naar Nederland, en maakte daar verscheiden stukken
zoo van Historien als vrolyke gezelschappen, daarmen de zang- en speelkonst
oeffend, zynde de beelden op de Venetiaansche wyze gekleed. Maar hy bleef daar
niet vele jaren, zoo om dat hy 'er niet kon aarden, als om dat hy de hulp van
d' Academiemiste; dus trok hy weder naar Venetien daar hy bleef.
Onder zyne stukken word inzonderheid geroemt de val van *Faëton om de geestige
buitelinge en

  • Faëton was de Zoon van de Zon of Apol, en de Nimf Klymene, volgens schryven van Naso.

Maar Pausanias en Hesiodus noemen hem de Zoon van Cefalus, en Aurora. Van zyn dwaze
begeerte, en treurigen uitslag van dezelve zingt de brave Dichter L. Rotgans, in zyn Zedelessen
uit de oude verdigtzelenaldus:
Klimenes zoon ontrust door Epafus verwyt,
Bezoekt zyn Vader in 't Paleis der Zonnestralen,
En klaagt dat anderen op zyn geboorte smaalen.
Betuigme, zegt hy, God, dat gy myn Vader zyt:
Vergun my eenen eisch, dien ik u voor zal draagen.
Apollo slemt zyn beê. Vermeetle Faëton
Verzoekt, ter kwader uur, de paarden van de Zon
Te mennen eenen dag, en stygt op Febus wagen;
Schoon 't woord dien God berouwd om 't dreigende gevaar:
Hier vogld hy 't Zonnespoor hovaardig en vermetel,
Maar smoort in 't schuimend zout, geklonken van den Zetel
Door blixemschichten van Jupyn den donderaar.
Maar volmaakter afbeelding van Faëton is te vinden in het Treurspel van dien naam by den
grooten Agrippiner, waar aan Antonides gedenkt in zyn Lykdicht:
Vermeetle Faëton, ten Zonnewagen op
Gestegen, en gevoert tot in des Hemels top,
Roost nu het Aartryk met zyn gloeijende gareelen.
Smelt dan de Starren zelfs, die met verbrande keelen
Om aemtogt hygen, steekt den Regenboog in brant,
En zengt de Goden, tot Jupyn met felle hant
Hem blixemt, daar hy uit de Zonnekoets geklonken
Van boven stort, en legt in d'Eridaan verdronken,
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
207
de konstig geschilderde Waternimphen, die daar over met verbaastheid opzien. In
dit stuk zyn de beelden ontrent drie spannen groot, gelyk ook dat was 't geen ik by
den Heere Gerard van Hoogeveentot Leiden gezien heb, verbeeldende de Historie
van den verloren Zoon, 't geen braaf geschildert dog meer op de Modernewyze
gekleed is als hy gewoonlyk deed; want hy anders d' Antikeen Modernewyze van
kleedingen heel bevallig wist door malkander te mengelen. De konstlievende Heer
Siewert vander Schellingheeft een veel gelukkiger keur gedaan: ( wel te oordeelen
zeit de spreuk is een konst die al de waereld niet verstaat.) en een stuk van J A N
L I S in zyn konstvertrek dat zoo heerlyk geteekent, kragtig en teer geschildert is,
als of Rubbensen van Dykt' zamen de hand daar in
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
208
gehad hadden: over zulks ik hem op deze proef alleen wel derf onder de grootste
meesters in de Kond tellen.
Hy had zig aangewent (zeit Sandrart) lang te bedenken, maar als hy van eenig
werk begin had gemaakt ging hy 'er spoedig mee voort. Hy was graag by gezelschap,
en liet zig (als hetspreekwoord zeit) met een stroo binden, waar door het dikwils
gebeurde dat hy twee of drie dagen en nagten agter den anderen uitbleef zonder
dat men wist waar hy was, tot dat zyn beurs leeg was. Wanneer hy dan in den nagt
t' huis kwam, maakte hy zyn verwe en alle toereedzelen tot zyn werk gereed eer hy
zig zette om uit te rusten, of te bed te gaan: waar na hy dan met zulk een yver
aanvang maakte van zyn werk, dat hy niet afhield (schilderende somwylen drie
dagen en nagten zonder slaapen, zoo dat hy zig naauw tyd gunde om te eeten)
voor dat het voltooit, of ten minsten zyn voornemen of oogwit voldaan, en hy vernoegt
was. En schoon hem dikwils gezegt wierd dat zulke wyze van leven hem schadelyk,
en zyne gezontheid nadeelig was, 't mogt niet helpen. Dus Sandrart hem van
Venetien, en van zyn gezelschap zogt af te troonen, gelyk hy hem al zoo veer had
overgehaald dat hy zyn woord had gegeven, en hem belooft te volgen naar Romen.
Dit was in den jare 1629. Maar hier meê sleurde hy zoo lang (wie kan zyn noodlot
ontgaan) tot dat de pest, die toen te Venetien toenam dit voornemen belette en hem
in steê van naar Rome naar de eeuwigheid deed reizen, in den bloei van zyn leven.
Hy liet geen Kinderen of Weduw naar: want hy had zig gedragen naar de Italiaansche
spreuk, welke op dezen zin uitkomt:
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
209
Zoo lang men van melk voor geld gerieft kan worden, hoeft men geen Koei op stal
te houden.
[Joan de Heem]
En aangezien wy den regten tyd van zyn geboorte niet weten, hebben wy hem hier
geplaatst; om door hem en JOAN D E HEEM, een der berugtste Bloem- en
Fruitschilders, het jaar 1600 luister by te zetten.
Wy hebben ontrent het leven van sommige Konstschilders aangemerkt, dat, gelyk
der menschen levenstyd verdeelt word in Lente, Zomer, en Herfst, de Konst ook
gelyk als van de kindsche jaren opklimt, hare hoogte heeft, en weder daalt: zoo dat,
die mannen in de Konst waren, naderhand met den ouden dag, kinderen daar in
wierden. Maar daar van is het tegendeel in onzen D E H E E M gebleken; wiens
Konstzon, na dat zy eens ten kimme was verrezen, nimmer daalde; want het is
bekend dat hy tot zyn t'zeventigste jaar geleeft en de Konst geoeffent heeft; en egter
zyn laatste penceelwerk het beste en konstigste was. Onder alle muntte uit zeker
groot Tafereel, gemaalt met een krans van allerhande Fruit en Bloemen, 't geen hy
voor den Konstminnende Johan vander Meer, die ook als Konstschilder op zyn beurt
ten Toneel zal komen, schilderde, die hem daar voor betaalde de somme van 2000
gulden.
Dezen vander Meerdie een Loodwitmakery en treffelyke woning buiten Utrecht
hadde, trof het ongeluk, dat de soldaten in den jare 1672 dit alles tot den grond toe
verwoesten, zoo dat hy daar door in een slegten staat raakte. Dit stuk ter naauwer
nood voor de woede geborgen, scheen hem de eenigste hoop te wezen tot
herstelling; des hy besloot met goedkeuring van den Heer van Zuile-
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
210
stein dit ten present te schenken aan zyn Hoogheid den Prince van Oranje,
naderhand Koning van Engeland, met verbeelding van eenig ampt daar door te
zullen verkrygen, en des te meer, om dat de soldaten van den Staat wel
voornamentlyk de oorzaak van zyn bederf waren geweest. Dit geschiede. Dog hy
liet voor af, om het te meer smakelyk te maken aan den Stadhouder, deszelfs
beeltenis in 't midden van gemelde Fruit en Bloemkrans schilderen. Maar gelyk 'er
(als het spreekwoord zeit) niet eerder vergeten word als weldaden, zoo verliep'er
ook een geruime tyd dat de Prins aan hem niet dagt, niettegenstaande hy het zelve
door voorspraken en verzoekschriften levendig hield. Anderen hebben aangemerkt
dat het sterven van den Heer van Zuilestein voor Woerden (die 't wel met hem voor
had) zyn ongeluk was. Eindelyk stelde de Prins hem in de Vroedschap tot Utrecht,
dat hem even zoo veel dienst doen konde als 't vyfde rad aan den wagen. De Raad
van Utrecht met hem verlegen zynde, aangezien hy in zyn oogmerk miste, gaf hem
het Tollenaars ampt of Controleurschapaan de Vaart anders Vreeswyk. Dit was
het loon voor zoo heerlyk Konstjuweel 't geen ik niet weet waar zedert vervaren is.
Verscheiden buitenlandsche Hoven hebben zyne konstwerken behaagt, en het
teeken van de Ridderschap dat hy droeg is een bewys van de agtinge die zyn Konst
gehad heeft, tot dewelke hy (behalve de natuurdrift) geene andere leidinge gehad
heeft als die van zyn Vader David Davidze de Heem, die te gelyk met zyn Zoon in
den jare 1660 nog leefde, als uit dit Rym van Korn. de Biete speuren is,
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
211
Hier leven twee door Konst, de Zoon met zynen Vader.
Beider neiging liep tot het schilderen van allerhande soort van oog- en
smaakstreelende vrugten, als Druiven, Persiken, Abrikoozen, Kersen, Oranje,
Sitroene en Granaatappelen. Beide waren zy afgerigt op 't nabootsen der schoone
natuur; zoo dat'er gezeit word by gemelden de Bie:
De Zoon doorploegt zoo wel, zoo zuiver en zoo wakker,
Gelyk de Vader doet, Picturaas vrugth'ren Akker.
Die 't werk van Vader en van Zoon stelt by malkander,
Kan geenzins onderscheid bespeuren........
Dog inzonderheid word J A N D E H E E M geprezen, om dat hy het Goud en Zilver
als schotelen, schalen enz. natuurlyk wist na te bootsen als of het waarlyk Goud en
Zilver was. Op het een en ander ziet het volgende vaers:
WanneerD E H E E M , vol vuurs, op 't onbezielt paneel,
't Nieuwsgierig oog verschalkt door streken van 't penceel,
Verwondert zig Natuur, die voor den gloed der verven,
Haar Ooft, hoe glansryk ziet verbleeken en besterven.
'T is ydel datmen van den vrekken Midas rept;
Hier heeft de Konst de verf in klinkklaar goud herschept.
Zyn Beeltenis staat in de Plaat K onder Ant. van Dyk, wiens Beeld van de
Schilderjeugt met verwonderen word aanschouwd.
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
212
Hy ontweek in den jare 1670 met zyn vier Dochters en twee Zoonen, den moetwil
der Fransche soldaten, die kort daar aan het Sticht overstroomden, naar Antwerpen,
maar stierf 1674 na dat hy meer dan seventig jaren bereikt had. Beide zyn Zoonen
oeffenden zig meê in de Konst. Van KORNELIS die wel 't veerste gevordert was in
de Konst vintmen naam: maar van den anderen ziet men zelden stukken die met
zyn naam gemerkt zyn, aangezien hun Vader voor gewoonte had hunne werken
met zyn konstpenceel t' overloopen of over te polysten, gelyk ook de stukken van
Minjondie eenige jaren by hem woonde om de Konst te leeren. Men mag hem wel
meê onder de gelukkige schilders tellen.
J. Sandrartverhaald dat Tomas Keyzer t' Amsterdam hem voor twee kleine stukjes
schildery aanbood de somme van 450 gulden; maar dat hy dezelve, schoon hy een
vrient van hem was, niet geven wilde.
Behalven Abrah. Minjon(waar van wy naderhand melden zullen) word ook de
Utrechtse HENRIK SCHOOK onder de Leerlingen van JOH. DAVIDSZ. DE HEEM geteld,
alschoon hy eerst Abrah. Bloemaart, en Jan Lievenzeden ouden tot onderwyzers
gehad heeft, en in de Historien al een wyden stap gevordert was. De lust dreef hem
( wie kan zyn geneigtheid altyds paal zetten?) om eens een Bloemstuk te maken, 't
geen hy aan JAN DE HEEM, aan wien hy kennis had vertoonde, die het zoo fraai
keurde dat hy hem ried op dien voet voort te gaan, en zig geheel daar aan te houden,
sprekende openhartig (gelyk hy dus voor alle jonge Schilders gewoon was te doen)
van de Konst, en de behandelinge der zelve met een gegrond oordeel,
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
213
waar door gemelde Schookzig aan hem overgaf; te meer om dat hy bespeurde dat
dit deel van de Konst hem ligter toeviel als de Historien.
[Johan Parcellus]
JOHAN PARCELLES, wiens netten geboortetyd wy meê niet weten, plaatst de Bie
by Hendr. vander Borghtgeboren 1583. en Joh: Wildensgeboren 1600, en op de
lyst der Konstschilders, die wy in de beschryving van Haarlem vinden, staat hy by
Pieter Molyn, Karel de Hooge, Jakob Pinasen Salomon de Bry, geboren 1597. Wy
hebben het zeker voor het onzeker genomen, en hem geplaatst in 't begin van de
XVI Eeuw.
JAN PARCELLES, Leerling van Vroom, schilderde natuurlyk en konstig Zeeschepen,
Zeestormen, en Zeestrantjes, met fraaije Beeltjes. Ik heb'er van hem gezien,
verbeeldende, hoe de Visschers hunne pinken over rollen op 't strant slepen; en
weer daar zy met hun vragt in manden op hun schoften het Duin op torschen; maar
inzonderheid steekt zyn penceelkonst uit in het natuurlyk verbeelden van Zeestormen,
waar in hy de onweerwolken, die den dag in een nagt zetten, en de geweldige
blixemstralen, die uit de t' zaamgeperste wolken doorbreken, zoo natuurlyk tegen
rotsen, stranden en in 't schuimende Pekel doet flikkeren, dat een Hannekemajer
wel schrik zou krygen voor 't Zeewater.
Hy was, meent men, van geboorte uit de Kaag een Dorp in 't Meer by Leiden.
Dog de Ridder Karel de Moorheeft my verzekert dat hy tot Leiden geboren is, en
tot Leyerdorp begraven. Hy had een Zoon J U L I U S genaamt, die hem zoo na by
in die Konst kwam dat'er dikwils in gedoolt word, te meer om dat hy meê als zyn
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
214
Vader J.P. onder zyne stukken schreef.
Onverschillig was hy, en even natuurlyk in 't verbeelden van zyne voorwerpen: 't
zy hy een geplaveid strand met hooge santduinen schilderden, daar in 't verschiet
de scheepjes voor en agter, met malkander spelemyen. Of een stille Zee daar de
Dichters Galatée in een schulp, ontvlugtende den vreesselyken Eenoog Polefemus,
zonder schroom zouden durven overvoeren, of daar Eoöl door zyn geblaas de Zee
beroert, en de baren aan 't woeden maakt, even als
Wanneer de Tritons( als de Strantreus zwaar verbolgen
Door spyt en minnesmart zyn Galatée vervolgen,
In 't vlugten stuiten wil, en dwingen tot zyn min)
De golven klooven met hun vinnen, om haar in
Dien nood te bergen, en met opzigt te verzellen;
Om spoedig over Zee na 't drooge strant te snellen,
Den Zeeweg vloeren voor de blonde Galatée:
Dan golven golf op golf elk naar een goede ree,
En staap'len zig gezweept, op een tot hooge bergen
Die in hun woede zelf de lucht en 't onweer tergen.
De Zeehulk gins en weer, gefoltert in dien drang,
Maakt 't scheepsvolk angstig en het hart des stuurmans bang,
Zig ziende in dezen nood geperst aan alle zyden;
Nu 't stuur niet luist'ren wil om rots en klip te myden.
[Jan en Jacob Pinas]
J A N E N J A K O B P I N A S van Haarlem schilderden Beelden en Landschappen.
J A N was wel 't veerste in de Konst gevordert, en heeft in den jare 1605 met P.
Lastman geboren 1581 verscheiden jaren in Italien geweest om zig naar de beste
voorbeelden te oeffenen. Zyn penceelwerk
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
215
helde naar den bruinen kant, waarom vele gelooven dat Rembrant hem daar in na
geaapt heeft.
Vondel gedenkt aan hem in zyn voorberigt voor 't spel van Josephin Dothanmet
deze woorden: Josephs verkooping schoot ons in den zin, door het Tafereel van
Jan Pinas, hangende nevens meer konstige stukken van P. Lastman, ten huizen
van Docter Robbert vander Hoeven; daar de bloedige rok den Vader vertoond word.
[Pieter Molyn]
P I E T E R M O L Y N zyn tyd- en stadgenoot was een fraai Landschapschilder,
helder en dun in zyn verschieten, als ook natuurlyk gloeijend op de voorgronden.
Nevens hem verschynd een geheel rot Konstschilders, zyne tydgenooten van
verscheiden oorden, dog meest Antwerpenaren ten Toneel: als Warnard van Valkert,
Remigius van Rheni, Lowys de Vadder, Marten Rykaard, Andries van Artvelt, Jakob
van Es.
[Warnard van den Valkert]
W A R N A R D V A N D E N V A L K E R T is geboren tot Amsterdam, maar in wat
jaar van de vyftiende eeuw, weet ik niet, maar aan een groot stuk dat ik van hem
gezien heb, waar op hy met eigen hand geschreven had, dat hy het zelve had voltooit
op den 10 van Herfstmaand 1623 was wel te zien, dat het van geen Jongeling
gemaakt was. Wy hebben hem daarom nevens andere zyne tydgenooten, welker
geboortetyd ons niet bekend is, geplaatst. In dit stuk kwamen verscheide Pourtretten
levens groot, met nog andere beelden, en zyn eigen pourtret boven aan. En in 't
verschiet vertoonde zig St. Jan predikende in de woestyn. Dit beeltje was
inzonderheid konstig geteekent en ront geschildert, gelyk ook het ander werk op de
wyze
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
216
van Hend. Goltzius, by wien hy de Konst geleerd had.
[Remigius van Rheni]
R E M I G I U S V A N R H E N I geboren te Brussel, was een groote yveraar, om na
te speuren al 't geen dienen konde om de Konst een groote kragt by te zetten, en
had het veer gebragt, als aan de konststukken die hy voor Hendrik Graaf van Wolfegh
in Duitschland gemaakt heeft, bleek. Hy heeft in 't jaar 1600 by dien graaf gewoont
op zyn slot, 't welk naderhand door de woede der Zwitsers, met al de Konst is
verbrand. Ook is 'er in dien tyd geweest een uitstekent meester in de Konst, P E T E R
V A N L O O N genaamt; dog deze had een heel andere handeling van penceel als
de voorgemelde: dog was vernuftig in 't schilderen van perspectivenen gebouwen,
die hy loflyk en net uitvoerde. Hy is gestorven daar hy geboren was, namelyk
t'Antwerpen; maar in wat jaar weet ik niet.
[Lowys de Vadder]
L O W Y S D E V A D D E R geboren te Brussel, was een fraai landschapschilder
en byzonder yverig in 't naspeuren van den aart, en eigenschap der boomen, gronden
enz. minder en meerder wykingen, naar mate van hunnen afstant, en wat meer om
een goed landschapschilder te wezen dient in agt genomen te worden. Men zegt
van hem; dat hy(eer Aurora met glans gehult 't hoofd boven de kimmen stak om
den komenden dag aan te kondigen) al op de been was om agt te geven hoe de
nagtdampen allengskens door haren gloed verdunt zynde, de dingen zig klaarder
en klaarder aan 't oog ontdekken, tot aan 't uiterste verschiet, 't geen hy met een
konstig oordeel in zyn stukjes heeft waargenomen. Daar by zietmen overal in zyn
werk zulke zoete spiegelingen van boomen en
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
217
gronden in de zoetvloeijende beken, die hy doorgaans te pas bragt, dat zyn werk
yders oog streelden. Deze had tot zyn Leerling
LUKAS ACHTSCHELLINKS mede van Brussel, die een goed landschapschilder
was; en zyn meesters handeling heel wel wist na te bootsen.
[Marten Rykaard]
Dat het zaad der Konst, eens in een vrugtbaren stamgrond geworpen, naderhand
nieuwe spranten uitschiet, is gebleken aan den landschapschilder MARTEN
RYKAARD, Broeders Zoon van den ouden David Rykaards. Zyne handeling
zweemde na die van Joos de Momper.
[Andries van Artvelt]
Nu steld zig voor onze oogen
ANDRIES VAN ARTVELT van Antwerpen. Deze was fraai in 't schilderen van
water, inzonderheid van onstuime Zee, tempeesten daar de zoute plas door het
bulderend geblaas van Eolus, het Zeeschuim tot aan de zwarte wolken opjaagt,
tegen de schitterende blixemstralen;
'T geenA R T V E L T heeft zoo fraai geschildert naar het leven
Natuurlyk, kragtig, en zoo na de Konst verzoet,
Of hy van Jongs af aan op Zee was opgevoet.
Hy heeft nevens andere zyne tydgenooten d'eer gehad dat zyn Beeltenis door den
grooten A. van Dykin 't koper gebragt is.
[Jacob van Es]
J A K O B V A N E S , mede een Antwerpenaar, schilderde heel natuurlyk, Visschen,
Vogels, Bloemen, inzonderheid alle soort van smakelyke Vrugten, waar op dit vaersje
ziet:
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
218
........ Want ziet de Muscadellen
Hoe levendig zy staan; men zou haar kernen tellen.
Zyn Beeltenis is in print, van W. Hollar gesneden.
[Guilian en Gilis Bakkereel]
GUILIAM EN GILIS BAKKEREEL, schilders van Antwerpen, waren twee gebroeders,
gelyk in naam maar gans verschillig in aart, geneigtheid en verkiezinge hunner
konsthandelinge. Want de een was een landschapschilder, de ander had zig tot het
schilderen van groote Beelden gezet.
De een hield altyd den spot met 's Waerelds yd'le pragt,
Maar d'ander heeft te meer den staat en d'eer geagt.
Zy bleven naa hun dood gescheiden van malkand'ren.
D'een stierf te Romen, en t'Antwerpen stierf den and'ren.
Daar is geen geslagt bekend waar onder de konst zoo vele jaren agter een heeft
gebloeit als het geslagt der Bakkereelen. Van ouds af heeft'er altyd een of twee te
Romen gewoont; en de laatste was niet gestorven, of'er trok straks weder een stuk
of twee van Antwerpen na toe, om de plaats te vullen. Sandrartverhaalt: dat hy'er
in zyn leven7 of8 van gekent heeft, die veel geld door hun konst wonnen, maar
ook alles weer in vrolykheid vertreeden.
[Joannes Wildens]
J O A N N E S W I L D E N S was een landschapschilder van Antwerpen. Zommigen
hebben hem den naam van Pourtretschilder gegeeven, misleid door dit volgende
vaersje:
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
219
'T wasWILDENS, welkers konst ontfing haar eerste leven
DoorRubbens, in dien tyd den grootsten in de konst,
Zy heeft uit dankbaarheid ook eindelyk die gonst,
In zyne Beeltenis, aan hem weerom gegeven.
Maar dit is de waarheid dat P. Paul. Rubbensdezen W I L D E N S veel gebruikte om
de gronden en agterwerken met landschappen te beschilderen, het geen deze
volgende regelen zeggen willen:
AlsW I L D E N S had den grond aan Rubbens konst gebragt,
Zoo kwam'er 't leven in, met een veel grooter kragt.
[Pieter van de Plas]
Wie zou den tyd, indien hy wezentlyk was, niet met scheve oogen begluren, om dat
zoo menig konstwerk, door den zelven zoodanig vergruisd is dat'er byna niets
overblyft, om des werkmeesters roem te bestempelen? Gelukkiger zyn daarentegen
geweest, zulke welker konstwerken de woedende klauwen der oproerige
Beeldstormers ontrukt, of door byzondere voorzorge bewaard, voorhanden zyn: om
den naam van hunnen maker in spyt van den tyd eeuwen te doen leven op de tongen
der konstlievenden, en tot voorbeelden van naarvolging te strekken. Dus is het
gegaan met de konststukken van den Hollandschen PIETER V A N D E PLAS, tot
welkers loffelyke gedagtenis Korn. de Bievan hem zeit: Hy verdient een groote eer,
en afgescheiden te wezen van alle konsthatende berispers, als die in veel deelen
van de konst anderen overtreft en te boven gaat, waarom de re-
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
220
de vereist hier te gedenken aan de treffelyke ordonantien die Pieter vander Plas
heeft in zynen tyd door zyn konstpenceel, tot verwonderinge van alle liefhebbers,
voortgebragt, mits daar in is te bespeuren dat de natuur hem mild begonstigt heeft
met de gaven van de uiterste volmaaktheid die in't leven kan gezien worden, gelyk
tot Brussel en in andere uitlandsche steden nog van zyne werken te vinden zyn,
welke getuigen dat hy zonder beroeminge niemant in onze eeuw in grooter
volmaaktheid naar reden, proportie en eisch van eenige schilderkonst behoefde te
wyken. Hy is binnen Brussel gestorven.
[Jacobus de Geest]
Hier aan laten wy volgen den konstoeffenaar J A K O B U S DE G E E S T schilder
van Antwerpen, op welks dood den Dichter Jan Vos deze lykklagt gemaakt heeft:
Antwerpen, treur, ei! treur, uw Konst is nu in nood:
Laat al de tranen vry langs uwe kaaken loopen.
Vraagt gy: om welk een reên? uw schilders Geest, is dood.
Wie zynen geest verliest, heeft op geen Konst te hoppen.
Dit volgende paste dezelve dichter op de konstschilder Gerret Bartels, die door den
val van een steen sturf:
Twee steenen rukten 't lyf van Bartels van ons af;
D'een die hem't hoofd verplet; en d'ander op zyn Graf:
Men hoord zyn kroost vergeefs by deze steenen steenen.
De dood verschoond Geen geest; zy lagt als and'ren weenen.
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
221
[Pieter Neefs]
Nu volgt de Antwerpenaar
PIETER NEEFS. Deze schilderde Vorstelyke Paleizen, en Galeryen in Perspectief,
maar inzonderheid gezigten van Tempels, en Kerken inwendig te zien, met al der
zelver ornamenten, Balkons, verheve Choren, Altaren, Predikstoelen, en wat
inwendig aan en tot dat werk behoord. Een arbeidsame verkiezing, die ik liever wil
zien dan zelf maken.
[Theodoor babuer]
Hier by zal niet kwalyk voegen de Hollander T H E O D O O R B A B U E R . Dog ik
weet van hem niets te zeggen, als dat ik uit zekere omschryving begryp, dat zyn
konst bestond in een diergelyk werk als dat van den voorgemelden.
[Kristoffel en Jacob vander Lanen]
'T geen niet minder als naar gewyde Tempels en Kerken geleek was de verkiezinge
die KRISTOFFEL en JAKOB VANDER LANEN, tot hunne behandelinge in de konst,
hadden uitgekeurt, bestaande in het verbeelden van gezelschappen daar men vryt,
speelt, drinkt, en allerhande vrolyke en zinstreelende tydverdryven oeffent.
[Henrik de Klerk]
Wy hadden byna overgeslagen, en vergeten HENRIK DE KLERK, die geroemd word
om de zinryke Poëtise vindingen die hy in zyne penceelwerken heeft te pas gebragt;
ook om zyn fraaije zeedestukken, waar van 'er nog hier en daar te Brussel in Kerken
te zien, en uitvoerig gemaakt zyn. Hy was een Leerling van Marten de Vos.
[Anthoni Salart]
Van A N T H O N I S A L A R T zyn mede nog eenige stukken te zien tot Brussel,
daar hy geboren en ook gestorven is. Ook is GULIAM MAHUE, Pourtretschilder, te
Brussel geboren en begraven.
In dien tyd waren ook om hunne konst in ag-
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
222
ting AUGUSTYN BRUN, en HANS HOLSMAN Schilders van Keulen, mitsgaders
F R E D E R I K B R E N T E L , en J A K O B VANDER H E Y D E N te Straatsborg
geboren, welke om hunne Konst by Vorsten geëerd werden. Gelyk ook D A N I E L
VAN A L S L O O T , van Hertog Albert.
Eindelyk komen mede op de naamrol de Antwerpenaars ABRAHAM MATTYS,
en EGIDIUS VAN TILBURG, van deze weet ik niet te schryven, als dat de laatste
Boerekermissen, en Markten schilderde, en de eerste een goed Landschapschilder
was. Gelyk ik ook niet van onzen Rotterdammenaar DAVID DE HAAN weet te zeggen,
als, dat ik uit dit volgende rym besluit dat hy te Romen geweest is;
Die uit het Hollands lant
Naar Romen was gevlogen,
Alwaar zyn groot verstant
Werd yv'rig opgetogen.
Deze vind ik alle ten opzigt van hunnen geboorte- en sterfdag ongemerkt, zoo dat
'er geen jaartal aan te bespeuren is. Wy willen hen ook ongemerkt laten deurgaan.
Het maakt my dikwils onlustig, als ik Schryvers ontmoet, die meer dan een halve
eeuw voor my, en gevolglyk zoo veel nader aan den levenstyd der zulken, welker
bedryf zy voorgeven te beschryven, geweest zynde, egter daar niet van zeggen dat
'er van gezeit moest wezen. Ja 't smart my nu ik zoo laat aankom dat 'er veele zaken
in de vergetenheid geraakt zynde, ik gevolgelyk van de
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
223
zelve, niet zoo schryven kan als ik wel wilde. Ik heb wel over meer als twintig jaren
bedagt hoe nodig het was, dat ymand eens de pen versneed om over die stoffe te
schryven, en zedert my zelven gevleid dat 'er wel ymand zou opkomen, die zig het
verlies der gedagtenisse van zoo vele brave Konstschilders zoude ter harte nemen:
maar daar is niets van gekomen, als dat nu en dan deze en gene, een stukswyze
verhandelinge van de zelve in druk hebben gegeven in de Fransche taal, zulks wy
't ons moeten getroosten, en de Lezer met ons, dat het met velen mager uitkomt.
[Justus van Egmont]
Als by voorbeeld met
JUSTUS V A N EGMONT, geboren tot Leiden in 't jaar 1602, die zoo veer in de
Konst gevorderd is geweest, dat de Koning van Vrankryk Lowis de XIV daar een
welgevallen in gehad, hem een lange wyl aan zyn Hof gehouden, en met loffelyke
geschenken beloond heeft; nogtans vind men van hem niets geboekt, by wien hy
de Konst geleerd heeft, of wat behandelinge hy hadde; maar alleen dat hy een
Historieschilder was.
Dat waereldsche zaken in gestadige veranderingen bestaan, heb ik meer als eens
gezegt. En hoe de wisselingen de gansche levens jaren van den eenen mensch
met tegenspoeden aaneenschakelen; en die van een ander in voorspoed doen
uitloopen, zoo dat al zyn tyd van het geluk zonder ebbe bespoelt word, heeft de
bevindinge ons ook meer als eens doen zien. 'T laatst gezegde zal door dit volgende
levens verhaal bevestigt worden.
[Philips de Champanje]
PHILIPS D E CHAMPANJE werd geboren te Brussel in 't jaar 1602. Zyne ouders
waren
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
224
van geringe geboorte, maar hadden veel geld, en zynde een eenige Zoon hadden
zy veel met hem op. Zyn geneigtheid liep al vroeg op 't leeren van de Schilderkonst,
't geen zy hem inwilligden, dog deden daar ontrent geen goede keur, 't geen hem
dikwils van meester deed veranderen, verdrietig maakte, en deed besluiten zig
buiten eenig onderwys naar 't leven te oeffenen, 't geen wel gelukte.
Zyn borstbeeld vertoont zig aan d'overkant, tusschen de beeltenissen van J.v.
Bronkhorsten P.J. van Asch, in de Plaat L. waar by zig een Academiebeeld,
afgeschetst op papier, nevens een pourtret doet zien.
Met zyn 19 jaar kwam hem het reizen in 't hoofd; waar op hy besloot door Vrankryk
naar Italien te trekken, maar bleef eenigen tyd in Vrankryk ten huize van een
Duitscher, een gemeen schilder. Naderhand ging hy op zig zelf wonen in het Collegie
van Laon, waar Nikolaas Pousyntoen een woning nam, en met Philips groote
vriendschap onderhield. Chesne, een Schilder maar een zottebol en windbuil, had
aangenomen eenig werk te schilderen in het Paleis van Luxenburg, en gebruikte
daar toe deze twee jonge Konstenaren. CHAMPANJE maakte het groot, en Pousyn
het kleen werk tot de cieraden van dat vertrek, en zy verstonden elkander daar in.
De Koningin nam zeer groot genoegen in het werk, inzonderheid dat van CHAMPANJE
van wegens des zelfs helderheid, in vergelyking van dat van Pousyn. Chesnedie
hier door bemerkte dat hy zig uit het nest(als men zeit) gestooten had, en hem ligt
geen ander werk meer zoude worden aanbesteed, werd nayverig op CHAMPANJE,
en veroorzaakte moeilykheid. Maar CHAMPANJE die den vrede beminde
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
t.o. 224
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
225
ontging dit, en vertrok naar Brussel, om zyn Broeder te bezoeken. Wanneer hy
eenigen tyd daar geweest hadde, werd hy andermaal voornemens naar Italien te
gaan, maar zyn reis niet door Vrankryk maar door Duitschlant te nemen: dog eer
hy zig op reis begeeft komt de Abt van St. Ambrosius, Sur-Intendant des Bâtimens,
tot Brussel, met berigt dat Chesnedie hem hartig was, gestorven was, en verzoekt
hem weder te komen tot Parys.
C H A M P A N J E was niet zoo haast te Parys gekomen of hy wierd opzigter gemaakt
over de konstkabinetten van de Koningin, met een inkomen van 1200 gulden jaarlyks.
Zy liet hem ook eenige groote werken schilderen, in de Kerk en 't Klooster der
Carmeliten, in welken tyd hy ook trouwde met de Dochter van meergemelde Chesne
die veel geld hadde. Zie hoe de gevallen zig van begin af aan schikten tot zyn geluk?
en hoe sommigen in deze waereld altyd tegen stroom en wind moeten oproeijen,
terwyl anderen gemakkelyk voor den wind zeilen.
De Kardinaal de Richelieuzogt hem door anderen te lokken uit den dienst der
Koningin, met aanbiedinge dat hy zoo veel zoude eisschen als hy begeerde om
voor hem te schilderen, maar hy sloeg dit op een beleefde wyze af, en voegde daar
by: Dat hy den Kardinaal(indien hy zulks begeerde) wel een schilder zoude
aanwyzen die hem genoegen zoude geven, en verzogt vorder in zyn gunst te mogen
blyven. Dit antwoord by den Kardinaal overgebragt, was oorzaak dat hy te meerder
agtinge voor hem kreeg, om dat hy niet ontrouw wilde wezen aan die hem wel
beloonden, en liet hem zyn afbeelding op verscheiden wyzen schilderen.
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
226
Hy was yverig en van een werkzamen aart, en heeft veel beroemde Konstwerken
in dat Koninkryk gemaakt.
In 't Cabinet des singularitez d'Architecture, Peinture, Sculpture, & Graveure &c.
Par Florent le Comte, I.D. p.78. is een lyst van al zyne berugte werken, waar ontrent
inzonderheid geroemt word zeker stuk, waar in Louys de XIII, knielende voor een
Mariabeeld, dat hy zyn Rykskroon aanbied, verbeeld staat. Dit stuk had hy geschildert
voor de Zilverwinkelhouders te Parys, en 't is in de Kerk van Notre-Dame, of de
Lieve Vrouwe Kerk, opgehangen; gelyk dezelve uit een oud gebruik jaarlyks
gehouden zyn te doen; waar toe zy dan een der voornaamste Konstschilders
uitkeuren. Welk konststuk voor af op den Feestdag van Maria, van den morgen tot
den avond, voor de Kerk te pronk hangt, om van allen beschouwd te worden.
Monsr. Poncet Raadsheer in 't Hof der Aydes, kwam hem eens op eenen zondag
bezoeken om van hem geschildert te worden, maar hy weigerde zulks te doen
(schoon hy een groot man en byzonder vriend van hem was); om dat hy zwarigheid
maakte van de Kerkelyke beveelen, en het gemeen gebruik te overtreden; hoe gretig
hy ook op winst was.
In dien tyd werd de roem van C. le Brun, toenmaals nog in Italien, door geheel
Vrankryk getrompet, en zyne aanhangers maakten zyne bekwaamheden nog veel
grooter dan zy waren (gelyk het gemeenlyk gaat als men iemant gunst bewyzen
wil) om hem tot Hofschilder van den Jongen Koning Louys den XIV in te dringen.
Maar C H A M P A N J E kreunde zig daar niet aan. Hy
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
227
had(als het spreekwoord zeit) zyn Schaapjes op 't droog, en storf in 't jaar 1674,
oud 72 jaren.
Geen enkel, maar verscheiden voorbeelden hebben ons doen zien, dat het konstzaad
in 't stambloed verspreid, van d'eene tot d'andere Eeuw nieuwe Konstbloeizels heeft
voortgebragt.
[Van Aelst]
De Boeken van J. Sandrartdoor bladerende vind ik in het 3. Boekdeel van zyn
Teutsche Academie op pag. 69. gemeld van eenen VAN AELST, die niet alleen
een hoogvlieger in de Schilderkonst, maar ook een voornaam Bouwmeester was;
waarom hy ook door den Magistraat van Antwerpen werd uitgekeurd om de
Eerepoorten, naar zyn bestek, te doen vervaardigen, tegens d'intrede van Filippus
den tweeden, Zoon van Karel den vyfden, in den jare 1550. Van wien ook de Boeken:
Siciliae & Magnae Graeciae Historia, ex antiquis
numismatibus illustrata. (met Medaljes) en
De Romanae & Graecae antiquitatis monumentis
é priscis Numismatibus erutis, per Hubertum
Goltzium Herbipolitanum Venlonianum,
civem Romanum, geschreven zyn.
Deze VAN AELST is de zelve dien K. v. Mander Pieter Koek van Aelst noemt, en die
overleden is tot Antwerpen kort na den jare 1550. Want zyne naargelaten schriften
van de Bouwkunde werden in den jare 1553 door zyn Weduwe Maayken Verhulst
in druk uitgegeven. Hy liet ook een Zoon na P A U L U S genoemt, die ook de Konst
oeffende, en getrouwd is geweest, uit wien gelooft word (schoon van Manderalleen
van zyne Weduw meld, en
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
228
zeit: Dat zy naderband getrouwd is geweest aan Gillis van Koningsloo.) dat van
AELST in de beschryving der Stad Delf op 't jaar 1602 aangetekent (thans het
voorwerp voor onze pen) zyn oorspronk heeft.
[Evert en Willen van Aelst]
EVERT VAN AELST, is geboren te Delf in 't jaar 1602. Hy was een braaf schilder in
allerhande soort van stilstaande leven, inzonderheid Fruit, dat hy heel natuurlyk wist
te verbeelden, als mede yzere Harnassen, Stormhoeden, en alle soort van glansige
Metalen, die hy hunnen behoorlyken glans en weerschyn naar vereisch wist te
geven. Hy stierf 1658. naarlatende tot naarvolger in de Konst WILLEM VAN AELST,
Zoon van zyn Broeder Jan van Aelst, Notariste Delf, die deze Konst van zynen
Oom zoo wel geleerd heeft, dat hy nog jong zynde, hem te boven ging, ja zodanig
in de Konst toenam, en het leven zo natuurlyk wist na te bootsen, dat zyn
penceelwerk geen schildery, maar het leven zelf scheen te wezen. Hy heeft in zyn
jeugt vier jaren in Vrankryk en zeven jaren in Italien de Konst geoeffent, en in dien
tyd by Kardinalen, Vorsten en groote Heeren in aanzien geweest. In den jare 1656
weder in zyn Vaderland gekeerd, heeft hy zig met 'er woon eerst te Delf, daar na
tot Amsterdam begeven, alwaar zyne Konst by alle Konstkenners hoog geagt is
geworden, en tot een hoogen prys verkogt. Waar uit men klaarlyk ziet, en daar uit
besluit kan maken in 't algemeen hoe alle konsten en wetenschappen niet van
eersten af aan in hare volkomenheid zyn uitgevonden; maar dat de vinder, of anderen
op dien grond voortvarende trapswyze hebben ontdekt, en uitgevonden, 't geen
daar aan ontbrak, om ze te
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
229
brengen tot hare hoogste volkomenheid. WILLEM, anders GUILHELMO, was een man
(na dat hy in Italien geweest had) die een grootmoedigen inborst bezat, en die
niemant, inzonderheid als hy wat boven zyn peil gedronken had, ontzag. 'T is gebeurt,
dat de Borgermeester Maarzeveen met hem geschil kreeg, over d'eene of andere
zaak, waar door zy in woorden kwamen.
V A N A E L S T , die voor een Borgermeester van Amsterdam niet wilde 't zeil
stryken, in een zaak daar hy meende regt in te hebben, stoof op, trok zyn boven
rok open, en toonde op zyn borst den gouden penning, en keten die hy van den
Groothertog van Toskanen had gekregen, zeggende: Gy zyt met een geldzak om
uw hals geboren, en dat is t al; maar dat ik ben, ben ik door verdienste. Maar of
hem die worst(als het spreekwoord zeit) naderhand niet opbrak, daar twyffelde zelf,
die 't my verhaald heeft, niet aan.
Een man(zeit Gratiaan) verliest zyn agting door een hardnekkige verdediging;
want zulks is niet de waarheid voorspreken, maar eer zyn koppigheid vertoonen.
En op een andere plaats. Zommige vertrouwen zig zoo zeer op hunne verdiensten,
datze gansch geen zorg dragen, om zig te doen beminnen.
Schoon hy (gelyk ik even gezegt heb) een grootmoedigen inborst bezat, nogtans
trof hem Venus zoon met zyn vlammende schicht, zoodanig dat hy verslingerde
aan zyn dienstmeit, dat een dikke moffekop was, de zelve trouwde, en drie schoone
kinderen by haar teelde. In dien tyd woonde hy op de Princegrast, by het Waale
Weeshuis daar hy ook gestorven is, in 't jaar 1679: Maar het jaar zyner geboorte
heb ik niet kon-
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
230
nen te weten komen, en heb daarom zyn levensbedryf aan dat van zyne tyd- en
konstgenooten geschakelt.
Jan Vosmaakte op een zyner voornaamste bloemtafereelen dit volgende vaersje:
Hier komt de lieve Lent by wintertyd verschynen.
Natuur, die al wie maalt door haar penceel verdooft,
Begint, nu zy dit ziet, van enk'len spyt te kwynen.
Aurora, leg uw pruik vol roozen van uw hooft:
Hier groeijen roozen die uw hulsel overtreffen.
Zoo wordVAN AELST, door konst, de waereld door beroemt.
Wie and'ren overwint behoord men te verhefsen.
Zyn hand, vol geesten, heeft het blad van dit gebloemt
Beschildert met een glans, die nimmer zal verslensen.
Het loof dat heet en koud verduurt zal eeuwig staan.
VrouwVenus zou haar krans om dit gewasch verwenssen;
Om, als zy hoogtyd houd, te pronken met de blaân;
Of als zy 't hart vanMars aanminnig komt bestryen.
'T cieraad der Vrouwen is de lyst der Schilderyen.
Zyn Weduwe vertrok na zyn dood met de kinderen (dit was in 't jaar 1680) naar haar
land, waar een Brouwer verlokt op de harde Ryksdaalders die zy meê gebragt had,
haar trouwde. Maar 't leed niet lang of een droevig ongeluk trof den oudsten van de
kinderen, zynde een welgemaakte jongen, want hy viel in den Brouwketel en
verbrande.
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
231
De bevindinge heeft den Landman doen zien dat de groeibaarheid niet alleen van
de gesteltheid der zaden, maar byzonder van een wel doorbouwden en gemesten
grond af hangt.
[Jan van Bronkhorst]
De jeugt die zig tot d'oeffening der Konst begeeft by een Akker geleken, en de
leerlessen van haar onderwyzer by het zaad, zullen wy zien dat zy beide meer of
min van een zelven goeden aart moeten wezen. Want zoo die grond niet is
doorbouwd met oordeel; en doormest met vernuft, yver, en leerzugt, is 'er weinig
hoop van eenen ryken oegst te maaijen. In tegendeel als die grond goed is, gaat
de verwagting zeker zelfs buiten verwagting. Dit is gebleken aan JAN VAN
BRONKHORST, die door yver, aangeboren leerzugt, en aangewende opmerkinge
(schoon hy maar een gering zaad van onderwyzingen in den akker van zyn begeerte
ontfangen had) dat zaad zoo wel heeft gebroed, dat 'er van hem word getuigt, dat,
al mogt iemant het geluk gebeuren van het doorluchtigste verstand, en den grootsten
meester in de konst tot zyn onderwyzer te hebben, zoo konde hy niet beter in de
uiterste wetenschappen van de Konst ervaren wezen.
Elf jaren was hy pas oud als hy besteed wierd by een Glasschryver geheeten Jan
Verburgh, om de grondbeginzelen der Teekenkonst te leeren, alwaar hy een en
een half jaar zig met grooten yver en naarstigheid heeft geoeffent, en daar na nog
by twee andere gemeene Glasschilders, zoo lang tot dat hy in 't jaar 1620 lust kreeg
om een reis naar Vrankryk te doen, om daar zyn Konst verder voort te zetten, dus
nam hy de reis over Braband, maar werd door zeker toeval in den voort-
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
232
gang gestuit; want tot Atrecht kwam hy gevallig by eenen Peeter Mathyskonstig
Glasschilder, daar hy zig ophield ontrent een en een half jaar, in welken tyd hy
gelegentheid had om veel fraaije werken te helpen maken. Van daar trok hy naar
Parys, daar hy een heel bekwaam meester in 't Glasschryven, Chamugenaamt,
aantrof, daar hy eenigen tyd bleef en toen weer naar zyn geboortestad geraakte,
alwaar hy als meester in die Konst de zelve met vlyt en yver voortzette; nogtans
altyd by zig zelven onvergenoegt, wyl dit doen hem te gering scheen te wezen. Dit
was de regte slypsteen om zyn brein te scherpen tot grooter ondernemingen; te
meer werd dit voornemen in hem opgewakkert, toen hy gelegenheid had van met
Kornelis Poelenburgom te gaan, en hem te zien schilderen, welke aangename en
bevallige handelinge zyn gemoet zoodanig trok dat hy onveranderlyk by zig zelven
besloot, tot het schilderen in Olyverf over te gaan, en op de handeling van Poelenburg
zig te zetten. Dog dit sleurde nog al een tyd lang, zelfs na dat Poelenburgal was
naar Engeland getrokken. In 't jaar 1637. heeft hy het Glasschilderen nog al
gehanteerd, dog in het jaar 1639 ontsloeg hy zig geheel daar van, yverende dagelyks
zonder onderwys, en bragt het zoo ver dat de tyd zyn roem niet ligt zal afmaaijen.
Hy was geboren t'Utrecht in 't jaar 1603.
De nieuwe Kerk tot Amsterdam pronkt nog heden neffens het Koor met drie van
zyne konstig beschilderde kerkglazen. Men ziet daar in verbeeld hoe de Vrede den
Oorlogsgod Mars boeid, en kluistert, en den Kryg en zynen aanhang vertreed. Hoe
de welvaart van zee en land bloeid,
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
233
als de met slangen geparuikte Twist verbannen word. Zy word vertoond door den
Overvloetshooren, die allerhande slag van uitheemsche Koopmanschappen uitgeeft;
gelyk ook door de Boeken te kennen word gegeven, dat geleertheid, konsten en
wetenschappen, in tyden van vrede 't schoonste bloeijen. En op de deuren van het
Orgel zietmen door zyn konstpenceel met olyverf verbeeld, de Triumf van David
over den verslagen Goliat: de zalving van Saul tot Koning, en hoe hy van zyn troon
David voor hem spelende aan zyn speer meende te spitten.
Zyn Beeltenis kan men beschouwen in de Plaat L boven aan daar zig nevens
aan een beschildert kerkglas vertoont.
[Nicolaes Knufter]
In dit zelve jaar 1603 kwam N I C O L A E S K N U F T E R te Leipsig ter waereld.
Hy, als van natuur tot de Konst geboren, deed van der jeugt aan in ste van zyn
schoollessen te leeren niet anders als zyn boeken met beeltjes, en beesjes
bekladden. Waar over hy dikwerf van zyn meester gehekelt en gekastyd werd. Dog
alles te vergeefs; want wierd hem papier en inkt onthouden, hy bediende zig van
houtkool en betekende de wanden zoo hoog als hy ze bereiken kon: Daar over hy
van de huismeid dikwils heel onzagt gehandeld werd. Zyn Vader ziende dat alles
wat hy aanwende zyn drift niet stuiten konde, dagt in 't eerst nog dat dit ontstond,
om dat hy geen geneigtheid hadde tot het leeren van talen. Dus bedagt hy alle
ambagten die hy konde, schreef die op een blad papier, en leide dit zyn Zoon voor,
zeggende, hy konde een van alle verkiezen wat hy wilde, dog hy verkoos niet anders
dan 't schilderen te leeren. Maar dit moet ik nog vooraf zeggen;
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
234
dat ook wel de voorname reden, waarom de meid over het begruizen der muuren
hem zoo hard viel, was: dat hy zyne Beelden zoo Paradysagtig natuurlyk met kool
overal door 't huis op de wanden afschetste, dat zy al zoo wel als Eva konde zien
datze naakt waren. Gelyk hy onder andere ook heel geestig had afgeschetst, daar
Ulisses naakt by Nausicae komt, gevolgt naar de beschryving van Homerus. Zyn
Vader besteede hem dan gevolgelyk by eenen schilder genaamt Emanuel Nysen,
daar hy twee jaren by woonde; maar daar viel het niet tot zyn voordeel uit, terwyl
hy in steê van hem de Konst te leeren hem voor knegt gebruikte om zyn mantel
agter hem te dragen wanneer hy uitging. Dit hem tegen de borst zynde liep hy weg,
en kwam tot Maagdenburg daar hy eenigen tyd zyn kost won met penceelen te
maken voor schilders, dog daar hy weder afraakte, en zig begaf by een kladder,
daar hy by bleef tot het jaar 1630, wanneer hy tot Utrecht kwam, en gelegentheid
aan de hand kreeg, om zyn grooten yver en zugt die hy tot de Konst hadde aan
Abraham Bloemaartte kennen te geven, die ziende zyn natuurlyke drift, en hoe
veer hy reeds meer door zyn leerlust als grondig onderwys gevordert was, hem een
plaats in zyn huis schikte, alwaar hy door goed onderwys en naarstigheid in korten
tyd zoo veer kwam dat hy op eigen wieken konde dryven, ja zoo hooge vlugt in de
Konst maakte dat hy d'eer gehad heeft van voor den Koning van Denemarken te
schilderen drie stukken; vertoonende veldslagen, waar in des zelfs voorzaten
d'overwinninge bevogten hadden. Waar, of wanneer hy gestorven is, heb ik niet
konnen naspooren.
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
235
[Johannis Cossiers]
In dit zelve jaar 1603 is tot Antwerpen geboren JOHANNIS COSSIERS een man
daar de Brabanders veel van roemen, inzonderheid om een konststuk dat te
Mechelen in de Kerk van het groot Begynhof hangt, 't geen alleen genoeg is om
zyn roem te trompetten, zoo veer als 'er schilderkonstminnaars gevonden worden.
Hy is na dat hy vele Hoven bezogt, en overal blyken van zyn konstpenceel gelaten
heeft gestorven. Dat 's zeker, maar in wat jaar weet ik niet.
[Simon de Vos]
Dit jaar 1603 vrugtbaar in konstoeffenaars te teelen bragt ook voort den
gedagteniswaardigen S I M O N D E V O S . Deze was een man die zig op de
fondamenten van de Konst grondig verstond, en daar van met oordeel bedient heeft.
Zyne stukken in Braband inzonderheid bekent, getuigen wat vermogen zyn penceel
heeft gehad.
[Joan Bylert]
Van J O A N B Y L E R T , hunnen tydgenoot geboren te Utrecht, weten wy niet veel
te zeggen, als dat hy, naar het ons heeft toegeschenen, eerst van een los en
ongebonden leven is geweest, en naderhand een afkeer daar van gekregen
hebbende, zig tot de oeffeninge der schilderkonst begeven, een gelukkigen voortgang
daar in gemaakt, en in die keurwisseling roem behaald heeft.
[Pieter Janze van Asch]
Eer wy dit jaar 1603 eindigen moeten wy ook gedagtig wezen den Delfzen
Konstschilder PIETER JANZE VAN ASCH. Deze was een braaf landschapschilder,
inzonderheid in 't klein. Men ziet maar zelden van zyne penceel werken, om dat hy
niet veel gemaakt heeft: wyl hy op een andere wys (om zyn ouden Vader en Moeder
te bezorgen) zyn tyd heeft moeten besteden; maar 't geen datm'er van ziet is goed.
Hy was deugdzaam en vroom van
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
236
leven, en bereikte eene hoogen ouderdom. Want de konstschilder Johannes Verkolje,
geboren 1650, nog omgang met hem gehad, en ook zyn beeltenis in koper gebragt
heeft, die wy (geen ander voorhanden zynde) gevolgt hebben. Zy staat onder aan
in de Plaat L nevens een tafereeltje waar op een landschapje geschetst staat.
[Kristiaen van Kouwenberch]
Na hem volgt
KRISTIAEN VAN KOUWENBERCH geboren te Delf op den 8 van Herfstmaand
1604. Hy heeft tot Leermeester in de Konst gehad Johan van Nes, is daar naa
gereist naar Italien, van waar hy, byzonder in de Konst gevordert, wedergekeerd is
in zyne geboortestad Delf. Daar heeft hy vele konststukken zoo Historien als naakte
Beelden levensgroot geschildert en daar door veel roem behaald. Behalven op
andere plaatsen zietmen ook van zyne penceelkonst in de Princelyke lusthuizen
Ryswyk, en t'huis in 't Bosch. Daar na ging hy zyn Fortuin volgende te Keulen wonen,
alwaar hy overleden is den 4 van Hooimaand 1667. Onder zyne stad-, tyd- en
konstgenooten worden opgeteld:
Leonard Bramer, Pieter van Asch, Adriaan van Linschoten, Hans Jordaans,
Kornelis de Man, en Johannes Vermeer.
Deze alle waren, als Dirk van Bleiswyk Evertz in 't jaar 1667 zyn Boek, de
beschryving van Delf eindigde, nog in leven.
[Daniel van Heil]
Nu eischt ook eene plaats
D A N I E L V A N H E I L geboren te Brussel in 't jaar 1604. Gelyk dezes
geboortestad met die van den voorgaanden in tusschenstand verschilde, zoo
verscheelden zy nog meer in de verkiezinge van hun penceelwerk. Want de
voorgaande scheen
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
237
tot verlustiginge van 't gezigt, deze op een ontroeringe in de ziel der aanschouwers
toe te leggen. Want hy schilderde meest Brandstigtingen en diergelyke voorwerpen
die ysselyk zyn om aan te zien.
Nochtans ('t geen tot zyn lof getuigt word) was alles zoo natuurlyk dat'er niets als
de nette aan ontbrak. Onder zyne voorname stukken worden geteld de ondergang
van Sodom en Gomora met de gansche landstreke, door een vuur uit den Hemel
&c. en het verbranden van Troje, daar men ziet, hoe,
ToenSinons toorts de stad verdelgde door baar vlam
De KoningPriam lag voor 't oog van zyne maagen,
Geharnast op den grond doorPyrrhus zwaart verslagen;
DaarHekuba den val van haar beroemden stam
Betreurde, op 't bloedig lyk van haar' gemaal gezegen;
Of daarEneas torstAnchises op zyn schouders,
En geeftAskaan de hand in 't midden van 't gekerm;
teekenen die diergelyke Historische verbeeldingen kenbaar maken.
[Jakob Gerretze Kuip]
Wy hadden byna vergeten den braven Dordrechtse konstschilder J A K O B
GERRETZE K U I P , wiens penceelkonst al vroeg de konstminnende bekoord heeft,
te gedenken; maar wierden hem indagtig als wy zyn Zoon Albert Kuip ten Toneel
zoude voeren. Hy schilderden Osjes, Koetjes, Schaapjes enz. De verschieten agter
de zelve waren meest land- en watergezigten die zig om en by Dord doen zien,
welke hy tot zyn gebruik naar 't leven afgeteekent heeft, en zyn wyze van schilderen
was helder gloeijend en smeltende.
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
238
Deze J A K O B G E R R E T Z E K U I P , Dortenaar, leerling van Abr. BloemaartI Z A K
V A N H A S S E L T , K O R N . T E G E L B E R G beidelandschapschilders,enJ A C Q U E S
G R I E F , anders Klaau, die stil leven schilderde, waren de hoofden of aanleiders
welke in den jare 1642 het konstgenootschap van St. Lukas te Dordrecht hebben
opgeregt, na dat zy uit het Gild, genoemt het Gild van de vyf Neringen (volgens
beding als in de Acte van scheiding staat uitgedrukt) waren uitgegaan. Maar eer ik
eenige byzonderheden (om den Lezer berigt te geven van 't geen van tyd tot tyd,
rakende de Konstschilders is voorgevallen) voortbreng, zal voor af dienstig wezen
aan te wyzen hoe de Konstschilders in St. Lucas Gild, en andere Ambagtgilden zyn
betrokken: van wien de naam van St. Lucas Gild, zyn af komst heeft; en hoe de
Schilders in verscheiden steden uit die Gildens uitgegaan, Broederschappen hebben
opgeregt, welke bestonden uit enkele Konstenaars, en Konstlievenden.
Hoedanig oulings de Konstschilder en hunne werken by de grootsten van de
waereld zyn geagt geweest, hebben vele schryvers breedwydig gemeld; het geen
den leer- en weetlustigen is bekend: dus zal 't niet nodig wezen uit de twyffelagtige
oudheid menigte van voorbeelden op te delven, maar wy zullen alleen van de zelve,
en van later tyden zoo veel ontleenen, als tot aanleiding van ons oogmerk dient.
Leonard da Vency, was van wegen zyne Konst zoodanig by den Koning van
Vrankryk geagt, dat deze Vorst verscheidenmalen, hem, daar hy op zyn ziekbed
lag, kwam bezoeken, en handreiking aanbood, zulks hy ook eindelyk in 's Ko-
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
239
nings armen den geest gat. Zie K. van Manderp. 57.
Den moord van Polidoor heeft de Raad van Romen zoo euvel opgenomen, dat
den Moorder zoo zwaren straf wierd aangedaan, als of hy eenen van den Raad om
't leven had gebragt. Dit merkt Philips Angels in zyn lof der Schilderkonst aan op p.
22. en voegt daar by, dat de Venetianen nog in later eeuwen, zig door de Konst zoo
verëerd agten dat zy aan brave meesters jaarlyks 300 kroonen ten geschenk gaven,
op dat zy die binnen hunne muuren mogten behouden. En hoe meer men in
d'oudheid te rug treed, hoe meer men zal ontdekken de groote agtinge die men voor
de Konst en Konstenaars over hadde. 'T waaren Apelles en Praxiteles die het geluk
alleen hadden, dat de grootste waereldvorst hunne Konst beminde; waar op zeker
Dichter zinspelende, zeit:
Apelles werd, uit veel', alleen gesteld,
Te schilderen den grooten Alexander;
Praxiteles, bad oorlof, en geen ander,
Een marmer beeld te snyden naar dien Held.
[Tussenstuk]
D'eerstgemelde schilderde daar nevens voor den Vorst een naakte Venus,
Anadyomene, zeit Plinius dat is, vers uit Zee opkomende:waar toe hem de schoone
Campaspe, Alexanders byzit, tot een levendig model om naar te schilderen vergund
werd. Maar wat gebeurt 'er? De ontvlamde drift, hoe zeer hy ze tragte te bedekken
was niet zoo te ontveinzen, of het wierd van Alexander bemerkt. Die ziende zyne
grootmoedigheid hier door ter proef gesteld, besluit, daar hy tot dus veer de waereld
bedwongen had, ook zyn neiginge te bedwingen. Hy stapt
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
240
van zyn lieve Campaspe af, en schenkt die aan Apelles.
Gemelde Plinius merkt ook aan, hoe na dien tyd een Grieks Vorst, wanende de
Konst hier door in eere en aanzien te houden, door een wet gebood dat niemant
de Konst van schilderen vermogt te leeren, of de zelve te oeffenen, ten zy hy edel
geboren was. En uit een even zo nadeelig begryp, voor de Konst was't, dat 'er zulk
een hooge prys gesteld wierd, voor die dezelve begeerden te leeren. Want hier door
werden bekwame geesten, en de schranderste vernuften, om dat zy van een slegte
geboorte waren, gesmoort en tot den ploeg gebruikt: daar en tegen vernufteloozen
als zy slegs van groote geboorte waren, tot het penceel opgebragt: 't geen een
merkelyk verval in de Konst veroorzaakte, tot dat Keizer Maximiliaan deze konstbreuk
heelde, by zeker voorval verklarende, dat hy van honderd Boeren wel honderd
Edellieden, maar van honderd Edellieden geen een goed schilder maken konde.
Dezelve Vorst heeft met een de Konstenaars in 't algemeen geadelt; daar hun
verkregen blazoen (zynde drie zilvere schilden op een blaau veld) nog de gedagtenis
van draagt. K. v. Mandermeld van dit voorval in 't leven van Albert Durer, op pag.
131. B. Als ook een diergelyk in 't leven van Hans Holbeen p. 143. Edog hoe dit
gemelde wapen aan den naam van St. Lucas wapen komt, staat t' onderzoeken.
De schryvers die somwylen hun werk hebben gemaakt van de oudtydse
veranderingen, zoo Kerkelyke als Waereldlyke, te doorsnuffelen, hebben aangemerkt;
wanneer deze Landen, in magt van Menschen en Steden aangegroeit, de Roomsche
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
241
Godsdienst, en het waereldlyk bestier gezetelt was, datmen toen voor de Ambagten
Hantwerklieden Gilden of Broederschappen heeft opgeregt, dezelve met
voordeelen en voorregten begiftigt, en dezen of genen Heilig tot patroon of
beschermengel toegevoegt: als by voorbeeld het Timmerluiden Gild aan St. Joseph:
de Smits aan St. Elooi: de Schoenmakers aan St. Krispyn: de Kleermakers aan St.
Joan den Dooper: de Schilders aan St. Lucas, en zoo voort; welke in de Kerke een
byzonder Kapel en Altaar hadden: en aan welke zy op zekere tyden Kerkdienst
pleegden en offerhanden deden, van waar de spreekwyze: St. Lucas moet op zyn
oud kleed een nieuwe lap hebbenoorspronkelyk is. Dus ook verscheidene andere
Broederschappen, als van St. Huibregt, die de vrye Jacht ten voorregt hadden, en
diergelyke meer, welke zekere wyze van Godsdienstige plechtigheden, d'een meer
d'ander min, volgens de instelling, verpligt was aan zynen patroon of patronesse;
als by voorbeeld de Konsraterniteit, of Maria's Broederschap, welke volgens de
instellinge verpligt was op de Feestdagen van Maria Missen te laten doen, en
gebeden voor de afgestorvene Broederen op gezette tyden: 't welk zy, als de Stad
'sHertogenbosch aan de Heeren Staten 1629 over ging, in de Kapitulatie bedongen
onverhindert te mogen onderhouden; gelyk het ook zoo gebleven is, uitgezondert
dat zulks in 't verborgen, om geene ergernisse te geven, geschiede, tot den jare
1642, wanneer het meestendeel uitgestorven was, latende sommigen die van den
Hervormden Godsdienst waren zig daar by inschryven, 't welk van de Heeren
Predikanten in dien tyd euvel opgenomen werd, die daar Classicalehandelingen
over beleid-
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
242
den in verscheide steden, en opstellen maakten, die zy aan de Universiteiten
afvaardigden. De Predikanten op het Classiste Gornichem vergadert in Juni 1643.
waren de eersten die dit werk ter hand namen, en hunne voorstellingen en vragen
daar omtrent den Professoren te Leiden in schrift toezonden. Jakobus Trigland, en
Fredrik Spanheim waren toenmaals hoogleeraren in de Godgeleerdheid. Dien 't lust
kan het Boekje, Oordeel van verscheiden Leeraars enz. over de Mariaansche
Broederschap, door een liefhebber der waarheid, enz. gedrukt 1645, nazien: terwyl
wy reeds te verre van 't spoor geweken, te rug stappen moeten, tot dien tyd, waar
in Keizer Karel de V. deze landen bestierde, om te zeggen dat hy sommige steden
met voorregten heeft begistigt; als ook de Gilden der zelve, bevoordeelt met zeker
regt, waar door zy al 't geen hunnen handel en hanteringen hinderlyk en naadeelig
was, buiten de steden hielden: zulks, die deszelfs voordeelen wilden deelagtig zyn,
genootzaakt wierden, het Borger- en Gilderecht dier steden met geld te koopen.
Nu was het by vele van de Konstschilders dies tyds in gebruik gekomen, dat zy
openbare winkels, en verkoopdagen van Schilderyen hielden, en dus zig, om hun
voordeel te bejagen, met het voorregt van een Gild dekten. Maar als met'er tyd het
Glasschilderen geheel ten onbruik wierd, in enkel Glazemaken verkeerde, en door
de slegte tyden gemeene Konstschilders mede tot den kladpot vervielen, en het
getal der Grofschilders hielpen vermeerderen; en dus het Gildebroederschap meest
in ambagtsgezellen bestond; hebben de Konstoeffenaars daar wat tegens aan
gezien, als
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
243
waar het der Edele Konst oneer aangedaan, onder ambagtslieden geteld te worden.
Waarom zy dan gelegentheid zogten om die Broederschap te ontgaan, en een
Konsraterniteit van enkele Konstoeffenenden op te regten. Ook heeft men in sommige
steden de Konstlievenden daar mede onder betrokken; het welk die van Dordrecht
in den jare 1641 werkstellig maakten, door een verzoekschrift het geen zy aan de
Eedele Heeren Borgermeesteren en Schepenen dier Stad presenteerden, die hun
die scheiding van den Gilde der Glazemakers, op eenige voorwaarden niet alleen
hebben ingewilligt, maar den Konstschilderen ten voordeel door een Acte,
ondertekent M. Berk, in den X Artykelvergunt en toegestaan: Dat niemant vermogt
met eenige Schilderyen langs de straat te loopen, om die langs de deuren te veilen
&c. XI. Dat niemand van buiten in komende vermogt eenige openbare verkoopingen
van Schilderyen aan te regten enz. En in eene nader verklaring van dezen XI Art.
verleent 1643. Dat niemand wie hy zy van buiten ofte van binnen, onder wat
voorwendzel het zelve ook zoude mogen wezen, op geenerhande wyzen eenige
verkoopingen van Schilderyen zal vermogen te houden, als alleen die van het
Konstgenootschap van St. Lucas, gezeit de Fynschilders, enz.
Dit spoor hebben de Konstschilders in verscheide Hollandsche steden gevolgt.
Die van 'sGravenhage, als my uit de aantekening, die daar van gehouden is, is
gebleken, kwamen in den jare 1656 op den 15 van Sprokkelmaand by den anderen,
om over de wyze van scheiding te beramen, en een verzoekschrift diesaangaande
te presenteren aan den Raad dier plaats: en waren de verzoekers 48 in getal, en
onder
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
244
deze DIRK VANDER LIS, toen Regerende Schepen.
In 't zelve jaar wierd hun verzoek van scheiding uit het Gild van Glazemakers,
Stoelemakers en Boekbinders toegestaan, en eerst het bovenste der Boterwaag,
naderhand vier vertrekken boven de Korenmarkt tot hun vry gebruik gegeven. Het
grootste vertrek dient tot de verkooping van Schilderyen, die uit sterfhuizen, of
anderzins voorvallen, waar van de konsraterschap zyn voordeelen trekt.
De zoldering van deze zaal, van onder te zien, is verdeelt in vier hoekstukken
met een ovaal in 't midden, alle met beeldwerk konstig beschildert. Het eerste
hoekstuk door THEOD. VANDER SCHUUR geschildert, verbeeld de drie hoofdkoleuren.
Het tweede door DANIEL MYTENS, daar de Deugt de Historien op den rug van de
Faam schryft, die door haar worden uitgebazuint. Het derde door AUG. TERWESTEN,
waar in de Perspectief, Doorzigtkunde en Architecture, of Bouwkonstzig vertoond.
Het vierde door ROBB. DU VAL waar in de Astronomieof Starrekunde, en Geometrie
of Meetkonst gezien word. Het middelvak, door WILL. DOUDYNS beschildert, vertoond
de Haagse stedemaagt, onder welker bescherming zig de Schilderkonst,
Beeldhouwery, Glasschildery en Graveerkonst, aanbieden. Hier nevens aan zietmen
Pallas verzeld met de Konstliefde, de Grofschilders met ladder en kladpot: De
Boekbinders met schroef en pers, en de Stoelmakers met hun gereedschap, in yver
ten konsthemel uitbonzen. En in het schoorsteenstuk door MATT. TERWESTEN
geschildert, ziet men de jeugt door Merkuur opleiden, tot de konstschool, aangespoort
door roem en beloning.
Het tweede vertrek dient tot hun vergaderplaats, en pronkt met een glazekas vol
Konst-
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
245
boeken met vergulde banden, by 't afsterven van dezen en genen tot hun gedagtenis
aan de Konstkamer vereert, als ook in twee lysten, de Lykvaarzen, op d'uitvaart der
berugte Konstschilders Daniel Mytens, voorgevallen op den 19 van Herfstmaand
1688, en Willem Doudyns, 't eene door J. STERRENBERG, 't ander door SILVIUS,
berymt.
Het derde vertrek tot de gemeene Tekenplaats of Academieopgeregt in den jare
1682. Het vierde vertrek dient tot gebruik van den knegt van 't Konstgenootschap.
Haarlem, een der oudste Steden van Holland, heeft al vroeg een bloeijende
Konstschool, en talryk Konstgenootschap binnen zyn ringmuur gezien. Maar om
niet alles op te halen, uit vreeze dat het den Lezer verdrieten mogt, zal ik maar
alleen van het Konstgenootschap der Antwerpse Schilders iets melden: eerst om
dat hun Konstgenootschap vroeger in tyd is begonnen, dan een der
Konstgenootschappen van Nederland: ten tweede dat ook geen der zelve met zulke
voordeelen is begunstigt, dan dat van Antwerpen. Inzonderheid heb ik de gedagtenis
daar van willen ververschen; op dat alle Stedebestierders door dit loffelyke voorbeeld
gespoort mogten worden, om dergelyke hulpmiddelen tot opbouw der Konst, en
roem der Steden aan de zelve te schenken.
Ik vind in het M E M O R I A A L van de Schilders kamer tot Antwerpen geboekt, dat
dezelve begin genomen heeft met het jaar 1450, en dat 1454 de Konstschilders zig
tot een voegden en een Konstgenootschap aanvingen, waar van J O A N
S N E L L A E R T en J O A N S C H U E R M A E K E R de eerste Regenten of Overluiden
waren. Sedert welken tyd de Konst daar met grooten luister gebloeit heeft, gelyk
het Konstgenootschap ook (op
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
246
dat de Konst zig meer en meer voortzetten zoude) een Academie, of oeffenplaats
om naar 't naakte leven te teekenen, heeft opgeregt in den jare 1664. en in den jare
1695 een pleister- Academiewaar toe zy de keurlykste afgietsels der geagtste
Antiken hebben opgezogt. Welke Academienof konstscholen vergroot en verbeterd
zyn in den jare 1694 en 1695 zedert welken tyd dezelve kamer pronkt met het
marmere Borstbeeld van den Hertog van Beijeren, toen Gouverneur van de
Spaansche Nederlanden en groot beminnaar van Konsten, inzonderheid de
Schilderkonst, als ook een yverig voortplanter dier oeffening.
Het geld tot onderhoud van gemelde twee Academienen verdere kosten die daar
op loopen, word gevonden uit 12 vrybrieven door de Gouverneurs uit order van den
Koning van Spanjen aan het Konstgenootschap vergunt, om de gemelde kosten tot
opbouw der Konst goed te maken.
Yder der zelve word waardig geschat 800 gulden meer of min, na die schaars te
bekomen zyn, en zy worden van het konstgenootschap verkogt aan gegoede
Borgers; om van alle Borgerbeamtingen, die kostbaar en lastig vallen, vry te zyn
voor hun leven: als Gildemeester-, Kerkmeester-, Wykmeester-, Vaandrig- en
mindere Officierschappen van de Borgerwagt. Welke vrybrieven, de bevoordeelden
overleden zynde, straks weder vervallen aan het konstgenootschap dat dezelve
weder op nieuws aan anderen verkoopt, en tot onderhoud der konstschole zig van
die penningen bedient.
De twee laatste der gemelde vrybrieven zyn hun door gunst der Keurvorst van
Beyeren bezorgt, wanneer zy hem tot Protectorvan de Konst, en
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
247
het konstgenootschap inwyden. Dit geschiede op den 2 van Sprokkelmaand 1693.
De schilderskamer was rykelyk behangen met penceelkonst van uitmuntende
Meesters, en de Heer Jan Babtist Gryns oud Borgermeester, en hoofdman der
konstkamers, en Dekens haalde den Vorst op, geligt door menigte flambouwen, tot
de konstzaal, daar een tafel met kostelyke spyze stont aangeregt om zyne Doorl.
te onthalen. Waar by zig allerhande konstig snarenspel deed hooren, en naar het
eindigen opende zig een Toneel, daar zig de Antwerpsche Steedemaagt treurig
leunende op een waterkruik (verbeeldende de Schelde) op vertoonde. Straks
verscheen Apol die haar naderende dus aansprak: Hoe leid de Stedemaagt zoo
treurig? wat reden zyn 'er die u de zilte tranen langs de bleeke wangen doen rollen?
gryp moet; de Goden zyn door uw klagten bewogen. Als ik in het morgenkricken
(vervolgde de Zonnegod) myn heng sten uit het pekel opmende, zag ik een Held
uit het huis van Oostenryk tot u naderen; om u in zyne bescherminge te nemen,
waar door de Konsten weder als voorheen in vollen luister zullen bloeijen enz. Ook
kwam een Beeldhouwer en Schilder op het Toneel. Deze met een beschildert doek,
daar de belegering van Belgradoop afgebeeld stond, en boven dezelve de Faam,
die des Vorsten roem trompette: 't welk ook de voorname toeleg van dit spel is, 't
geen ook B. Ogierhuisvrouw van Guil. Kerricxdie het zelve berymt heeft, te kennen
geeft. En zeker dit spel verdient dat men 't pryze, te meer wyl het in zoo korten tyd
opgeslagen is.
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
248
Tweemaal vier en twintig uuren,
Tusschen dag en tusschen nagt,
Heeft dit op 't Toneel gebragt.
Maar het geestigst in 't spel was dit, dat gemelde Kerricxhet borstbeeld van den
Vorst naar een geschildert af beeldsel in marmer gemaakt had, zonder dat de Vorst
daar iets van wist, en het zelve met pleister overtogen, werd als of 't een ruwe blok
steen waar, op het Toneel gebragt. De beeldhouwer die onder 't spel somtyds den
Keurvorst aanzag, als wilde hy zyn beeltenis in marmer uithouwen, gaf somwyl een
slag met den hamer op het zelve, waar door dan eerst een brok af sprong, die de
bovenkruin ontdekte, dan eens het eene oog, dan het andere, de neus en zoo voorts,
tot het beeld zig volkomen deed zien. Waar over de Keurvorst verwondert stond te
kyken, en verklaarde dat hem nooit zulk vermaak aangedaan was. Dit borstbeeld
staat nog op de Konstkamer. Beter was 't voor de Konst geweest zoo hy zelf waar
tegenwoordig gebleven. Ja het is te beklagen dat verwisseling van Staat zyn
Konstvuur gedooft heeft; want dat deed ook anderen ontvonken, zoo dat de Konst
tot groote waarde steigerde.
[Aalbert Kuip]
Hier meê willen wy onze Redenvoering eindigen, en de Toneelgordyn openen met
de Konstschilder
A A L B E R T K U I P geboren te Dordrecht in 't jaar 1605. Deze was de Zoon
van JAKOB GERRITZE KUIP een braaf schilder, by wien hy de Konst geleerd heeft,
hoe wel hy in handeling veel van zyn Vader verscheelde; want hy wat meer aan
den netten kant was: ook zoo ruw in zyne penceelbehandeling niet als zyn Neef
B E N J A M I N K U I P die een medeleerling met hem was:
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
249
hoewel ik 'er dingen van gezien heb, die meesterlyk aangetoetst waren. Daarenboven
hield zig zyn Vader aan eenerhande verkiezinge. Hem daarentegen scheen het
evenveel te wezen wat hy ook maakte Ossen, Koeijen, Schapen, Paerden, Fruit,
Landschap, stil water met Scheepen; 't scheen hem alles onverschillig te wezen,
en daar men zig over verwonderen moet, is, dat hy alles even fraai en natuurlyk
schilderde. Daarenboven heeft hy inzonderheid wel in agt genomen de tydstonden
waar in hy de voorwerpen verbeelde, zoo dat men den benevelden morgenstond
van den klaren middag, en dezen weer van den saffraanverwigen avondstond in
zyn tafereelen kost onderscheiden. Ook heb ik verscheide maanligten van hem
gezien die heel natuurlyk verbeeld waren, en zoo geschikt dat dezelve een
aangename spiegeling in 't water maakten. Onder zyne Konststukken zyn wel de
voornaamste, daar hy de Dordsche Beestemarkt in verbeeld, als ook de Pikeurbaan,
daar hy dan de schilderagtigste Paerden die daar gewoonlyk kwamen, in te pas
bragt, zoo dat men dezelve kost onderkennen. Dat 'er na zyn dood geen modellen
of teekenen van andere meesters by hem gevonden wierden is een bewys dat hy
alleen de natuur tot leiding nam. 't Was ook zyn aart niet geld daar aan te besteeden,
want hy had altyd tot zinspreuk: In harde Ryksdaalders komt de mot niet. Egter was
hy een man van onbesproken leven, en ouderling van de Gereformeerde Kerk.
[Pieter Dankers de Ry]
Hy heeft in zyn tyd menigte van landschapgezigten zoo buiten Dordrecht als elders
getekent, die met zwart kryt omgetrokken, en met sapjes opgewasschen, geestig
en natuurlyk behandelt zyn.
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
250
P I E T E R D A N K E R S D E R Y is geboren t' Amsterdam in 't jaar 1605. Hy was
een goed schilder van pourtretten. Zyn penceelkonst was zoo in Nederland als in
andere gewesten geagt, als aan dit onderstaande vaersje, in zyn tyd tot zyn lof
gerymt, blykt.
O wyd befaamde Konst die menig Ryk doorwandelt,
Als gy uw eel penceel wel naar het leven handelt,
Gelyk aan 't Poolsche Hof heeft menigmaal gedaan
DE RY, daar van zyn hand veel brave stukken staan.
Gelyk de luister der Zonne, die 's morgens uit den dageraad geboren is,
uitgeschenen, in eenen benevelden avondstond wegzinkt: even dus is het ook met
het menschelyke leven. Het jaar 1606 heeft verscheide Zonnen aan de kimme van
den konsthemel zien opgaan; en weer andere na zy de waereld alom beschenen
hadden, zien ten grave dalen. Onder deze was KAREL VAN MANDER Konstig schilder,
en Schryver van het leven der Konstschilders. Ook zouden wy (om zyne verdiensten)
verpligt zyn geweest, hem onder de braafste Nederlandse Konstschilders te
gedenken, ten ware zyne levenswyze, en wat hy gewrogt heeft, uitvoerig ware
beschreven, 't geen in den tweeden druk van 1618. agter zyn werk geplaatst is. Dus
wy van hem niet te zeggen hebben als (wyl door verzuym het jaar, en de maand
waar in zyn sterftyd is voorgevallen, daar in is vergeten) dat hy zynen levensloop
geeindigt heeft op den 11 van Herfstmaand, in 't jaar 1606. oud 58 jaren, en dat de
puikdigter J. v. Vondel 't zyner eere dit vaers op zyn beeltenis gemaakt heeft:
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
251
Sic itur ad astra.
Men ziet den Geest van oudenK A R E L zweven,
In deze prent, maar levender in't werk
Van 't Schilder boek, waar in de Schilders leven,
Na hunnen tyd, zyn pen, in 't worstelperk
Der Schilderkonst, de leerb're jeugt leert stryen
En worstelen, op't voorbeeld van Natuur,
En haar ontvouwt den zin der schilderyen
Van Nazoos Dicht, dat Jovis blixemvuur
Braveert met zyn gestalte wisselingen,
Zoo goddelyk en konstiglyk verknogt
AlsM A N D E R haar ontknoopte, en op dat zingen
D'Orakels van dien Held te voorschyn brogt.
Wat eischt dit beelt? geen gout, nog geen juweelen,
Een Schilders kroon van d'edelste penceelen.
M D C L V I I .
Als mede dat hy een Zoon naargelaten heeft KAREL genaamt, zyn Vader niet
ongelyk in Konst en vernuft. Inzonderheid was hy berugt door 't schilderen van
Pourtretten, waarom hy ook door den Koning van Denemarken is ontboden geweest,
daar hy zig door zyn Konst en gedrag bemind heeft gemaakt, en van daar veel roem
en voordeel weg gedragen. Dit bevestigt de Prins der Nederduitsche Dichteren in
't hoofd van 't vaars dat hy op't afbeeldsel van zyn Koninglyke Majesteit, te Denemark,
Noorwegen en Gotten, Frederik den III, door onzen van Mander geschildert, gemaakt
heeft, daar hy hem noemt Hofschilder van zyn Majesteit, en vorders zig dus laat
hooren:
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
252
Den geest van Mander, om de Majesteit te malen
Van Koning Frederik, ontbreekt geen verf, maar vier,
Dat uit vier Kroonen gloeit met levendige straalen,
Of uit zyn Noordstar geeft een' Goddelyken zwier.
Wat raat? de Schilder zit bekommert, en verlegen.
In groote zaaken mist de Konst haar kragt, en eisch.
Penceelen zyn te ligt om Scepters op te weegen;
Dies maald hy in 't verschiet de Zee, en 't Zeepaleis,
De Sont, en Kroonenburg, op dat men 't beeld mogt kennen.
De flaauwe schildergeest met merken van de Kroon
Zyne onmagt sterken mogt, eer hy verflaaude in 't rennen.
Zoo strykt' de Konst haar vlag voor's Konings glans en troon.
En gelyk deze alleen door de verstandige leerlessen tot die hoogte in de Konst
geklommen is geweest, zoo zyn 'er ook meer brave mannen door zyn onderwys
voortgesproten, als J A Q U E S D E M O S C H E R O , KORN. ENGELSZ, HENDR. GERRETZ.,
FR. VENANT enz. inzonderheid F R A N S H A L S .
'T schynd my toe dat des ouden Karels Zoons Zoon meê een oeffenaar dier Konst
geweest is, uit dit vaers, dat Vondel op zyn eigen Afbeelding door hem geschildert
maakte, dat dus luid:
Ik sloot een' ring van tienwerf zeven jaren,
Toen Mander, wiens penceel, zoo ryk begaaft,
Op 'sGrootvaêrs spoor en faam ten hemel draaft,
My schilderde, bezaait met gryze haaren,
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
253
Daar Fredriks Kroon ontzien word, en benyd.
Zoo kan myn schyn nog leven na myn' tyd.
MDCLVII.
[Pieter Francois]
Wy hebben tot nog toe gezien dat Antwerpen wel de grootste lyst der Konstschilders
heeft opgelevert tot onzen Schouburgh; maar andere Steden brengen hunne
vernuften meê op de Rol, gelyk Mechelen.
PEETER FRANCOIS Lucasz. geboren in 't jaar 1606 op den 20 van Wynmaand.
Hy heeft de Konst eerst by zyn Vader, daar na by Gerard Segerstot Antwerpen
geleerd. Zyn geneigtheid strekte wel meest tot het schilderen van Landschappen
met kleene Figuurtjes, die hy wonder net en zuiver schilderde, zoo dat ook de
Aartshertog Leopoldus een goed behagen in zyne werken gehad heeft, en hem
langen tyd in zyn dienst gebruikt. Hy is gestorven den 11 van Oegstmaand 1654.
en wy laten zyn Konst haars meesters lof melden.
[Ludowicus]
In dit zelve jaar 1606 is ook tot Brussel geboren LUDOWICUS anders LOUIS PRIMO
gebynaamt Jentiel. Deze, na dat hy dus veer in de Konst gevordert was (maar onder
wiens opzigt weet ik niet) dat hy zig op zyn Konst(als men zeit) bedruipen konde,
trok naar Romen, waar hy 30 jaren zig gehouden heeft. Zyne handelinge van
schilderen was uitvoerig, zinlyk en net, daar het Brabands woord Jentielzyne
oorspronk uit genomen heeft. Zyn Konst heeft d'eer van in des Paus Paleis, onder
de beste Konst, geplaatst te wezen. Hy was 1660 nog in leven.
Sandrartdie hem mede gedenkt onder de Konstenaren, wil, dat hem de bynaam
Jentiel, als hy
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
254
hem in den jare 1626 te Romen in de Bend begaf, is gegeven; om dat hy zig wel
wist voor te doen, zig by groote luiden vervoegde, en als een geboren Edelman
gedroeg.
[Rembrandt van Rijn]
Dit jaar 1606 byzonder vrugtbaar in 't voortbrengen van brave Konstenaars deed
ook op den 15 van Wiedemaand aan den Ryn buiten Leiden REMBRANT te
voorschyn komen.
Zyn Vader werd door de wandeling Herman Gerritzen van Ryn geheeten, zynde
een mulder op de Korenmolen tusschen Leyerdorp en Koukerk aan den Ryn, en
zyn moeder was Neeltje Willems van Zuitbroek genaamt, welke door dat beroep
eerlyk aan den kost konden geraken.
Onze REMBRANT VAN RYN een eenige Zoon zynde, wierden zyne Ouders
voornemens van hem de Latynsche taal te laten leeren, en hem tot de geleerdheid
op te voeden, tot welken einde zy hem te Leiden ter schoole deden. Maar de
byzondere drift, die hy tot de Teekenkonst hadde, deed hen van besluit veranderen,
gelyk zy ook gevolglyk hem bestelden om de fondamenten dier Konst te leren by
Jakob Izakzen van Zwanenborg, by welken hy bleef omtrent den tyd van drie jaren,
in welken tyd hy zodanig gevordert was, dat yder zig daar van verwondert hield, en
besluit maakte dat uit hem wat groots te verwagten stond, des besloot zyn Vader
(om dat hem geen gelegentheid zoude ontbreken van een vasten grond, tot opbouw
van de Konst) hem by P. Lastmant' Amsterdam te brengen, by den welken hy zes
Maanden bleef, en na dien tyd nog eenige maanden by Jak. Pinastot hy besluit
nam van voortaan by zig zelven de Konst te oeffenen, 't geen hem wonder wel van
eerst af aan gelukte. Anderen willen dat Pinaszyn eerste
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
255
onderwyzer in de Konst zou geweest zyn. En Simon van Leewen, in zyn korte
beschryving van Leiden, zeit: dat Joris van Schoten de leermeester van Rembrant
en Jan Lievensz. geweest is.
Terwyl hy dan yverig en met grooten lust by zig zelven aan zyner Ouders huis,
dagelyks de Konst voortzette, kreeg hy nu en dan bezoek van konstlievenden, welke
hem eindelyk aanwyzing deden aan een Heer in den Haag, ten einde hy zeker stukje
't geen hy toen gemaakt had aan den zelven zoude vertoonen en aanbieden.
REMBRANT trok daar op met het zelve te voet naar den Haag, en verkogt het voor
honderd gulden. Hy, wonderwel in zyn schik en niet gewoon zoo veel geld in zyn
buidel te hebben, verlangde straks om op 't alderspoedigste t'huis te komen, op dat
zyne Ouders deelgenooten wierden van de verheugenis die hy daar over hadde.
Te voet gaan was nu te gering, met de Jachtschuit te varen te gemeen, des ging
hy op de wagen zitten, die naar Leiden reed.
Wanneer zy nu aan 't huis den Deil pleysteren zouden, en elk van den wagen
afging om zig te ververschen, bleef onzen R E M B R A N T alleen op den wagen zitten,
by zynen buit, vertrouwende den zelven niet alleen. Wat gebeurt'er? de kreb naauw
weg gezet, terwyl de wagenaar vast met de rest van 't volk aan kwam treden, raken
de paerden op den hol, en rennen met hem voort, zonder zig aan 't keeren te steuren
tot binnen de Poort van Leiden, en bleven voor hun gewoone Herreberg met den
wagen stil staan daar elk zig over verwonderende, hem vraagde hoe zulks waar by
gekomen; waar tegens hy niet veel praat hield, maar zig van den wagen en met
den buit weg-
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
256
maakte naar zyne Ouders, wel vergenoegt dat hy dus voor niet en zonder eenige
kosten spoediger als anders tot Leiden gebragt was.
Thans deed hem dit blinkend beginsel de hoop van geldwinning vooruit zien, en
zyn konstdrift op die wyze gespoort nam zodanig toe in de Konst dat hy aan alle
konstkenneren genoegen gaf. Dus kreeg hy(als het spreekwoord zeit) de handen
vol werk. En dewyl hy naderhand zoo om 't schilderen van pourtretten als andere
stukken, dikwils genootzaakt was tot Amsterdam te komen, vond hy goed (ziende
dat die Stad inzonderheid hem gonstig scheen te wezen, en zyn opkomen daar in
te voorspellen) zig met 'er woon daar na toe te begeven, 't geen was ontrent den
jare 1630.
Daar zynde vloeide hem het werk van alle kanten toe; gelyk ook menigte van
Leerlingen, tot welken einde hy een Pakhuis huurde op de Bloemgraft, daar zyne
Leerlingen elk voor zig een vertrek (of van papier of zeildoek afschoten) om zonder
elkander te storen naar 't leven te konnen schilderen. En gelyk'er onder de Jeugt,
inzonderheid als'er veel by een zyn, wel somtyts iets klugtig voorvalt; zoo gebeurde
't hier ook. Want een van dezelve een vrouweleven tot model noodig hebbende,
bragt het zelve in zyn afgeschoten vertrek. Dit lokte de anderen tot nieuwsgierigheid,
zoo dat zy op hunne kousen (om niet gehoord te worden) by beurten door eene
kleine scheur, met voordagt daar toe gemaakt, het spel betuurden. Nu was het op
een warmen zomersen dag wanneer dit voorviel; des de teekenaar of schilder zig
zoo wel als het model moedernaakt ontkleeden. Wat dertele behandelingen en re-
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
257
denwisseling tusschen die twee voorvielen, konden de aanschouwers van dit blyspel
melden. En gebeurde 't op den zelven tyd dat R E M B R A N T kwam om te zien wat
zyne Leerlingen deden, gaande om hen te onderwyzen naar gewoonte by den eenen
voor en den anderen naa, tot dat hy ook eindelyk by het vertrek daar deze naakte
gelieven by een zaten kwam, dat hy wel digt gesloten vond, en van de zaak verwittigt
eenigen tyd stil dit spel door de gemaakte splete beschoude, tot dat hy onder meer
woordenwisselingen hen hoorde zeggen: Zeker nu is 't even of wy Adam en Eva
waren in 't Paradys, want wy zyn beide naakt. Waar op hy met zyn schilderstok op
de deur klopte, en met een luide stem tot beider verbaastheid hun dus toeriep: Om
dat gy naakt zyt, daarom moet gy het Paradys uit, noodzaakende door bedreigingen
zyn Leerling van binnen de deur te openen; zoo dat hy binnen kwam, het spel van
Adamen Evastoorde, 't blyspel in een treurspel deed verwisselen, en den
gewaanden Adamen zyn Evamet slagen uitdreef, zoo dat zy ter naauwernood in
't afloopen van de trappen nog een gedeelte van hunne kleederen om 't lyf kregen,
om niet naakt op de straat te komen.
Hy was in opzigt van de Konst ryk van gedagten, waar om men van hem niet
zelden een menigte van verschillige schetzen over een zelve voorwerp ziet verbeeld,
ook vol van veranderingen zoo ten opzigt van de wezens, en wyze van staan, als
in den toestel der kleedingen; waar in hy boven anderen (inzonderheid zulken, die
dezelve wezens en kleedingen, even of het al tweelingen waren, in hunne werken
te pas brengen) is te pryzen. Ja hy munte daar in boven allen
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
258
uit: en niemant weet ik dat zoo menige verandering in afschetzingen van een en
'tzelve voorwerp gemaakt heeft; 't welk ontspruit uit aandagtige bedenkingen der
menigerhande Hartstochten, die op zulk een zaak noodzakelyk bewogen, en gaande
gemaakt in der menschen wezens inzonderheid door vaste kentrekken zig doen
zien, en ook uit de onderscheidentlyke beweginge der lichamen zig vertoonen. Om
een voorbeeld te stellen: daar Christus zig door de brekinge des broods aan zyne
Discipelen die met hem naar Emaus gegaan waren, doet kennen, zyn'er verscheiden
schetsen (behalven de twee die 'er in druk uitgaan) by de beminnaars van de
teekenkonst bekend. En geen minder getal afschetzingen zyn'er van de gestalte
der twee Discipelen als Christus uit hunne oogen verdwenen was, waardoor zy
verzet, verbaast en verwondert stonden. Wy hebben een der zelve die ons best
beviel, om den Hartstocht van verwonderinge die daar in waar genomen is, en het
verbaast staaren met het gezigt op den ledigen stoel, waar in Christus een oogenblik
te voren gezeeten, nu daar uit verdwenen was, tot leidinge voor de nog onbedreve
schilderjeugt in plaat gebragt, en hier nevens vertoont.
De bedrevenen moeten myn yver niet ten kwade duiden; 't is om de jeugt
aanleiding tot opmerken te geven, en die niet ondankbaar zyn, zullen myn moeite
met dank loonen; want zulke voorbeelden, zyn(gelyk de Spaansche zinspreuk zeit)
als de hand die de Ossen met den muil by 't water leid.
Maar een ding is te beklagen dat hy zoo schigtig tot veranderingen, of tot wat
anders gedreven, vele dingen maar ten halven op gemaakt heeft,
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
t.o. 258
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
259
zoo in zyne schilderyen als nog meer in zyn geëtste printkonst, daar het opgemaakte
ons een denkbeeld geeft van al 't fraais dat wy van zyne hand gehad zouden hebben,
ingevallen ny yder ding naar mate van het beginsel voltooit hadde, als inzonderheid
aan de zoo genaamde honderd guldens print en andere te zien is, waar omtrent wy
over de wyze van behandelinge moeten verbaast staan; om dat wy niet konnen
begrypen hoe hy het dus heeft weten uit te voeren op een eerst gemaakte ruwe
schets, gelyk blykt dat hy gedaan heeft aan het pourtretje van Lutma dat men eerst
in ruwe schets, daar na met een agtergrond en eindelyk uitvoerig in print ziet. En
dus ging het ook met zyne schilderyen, waar van ik 'er gezien heb, daar dingen ten
uitersten in uitgevoert waren, en de rest als met een ruwe teerkwast zonder agt op
teekenen te geven was aangesmeert. En in zulk doen was hy niet te verzetten,
nemende tot verantwoording dat een stuk voldaan is als de meester zyn voornemen
daar in bereikt heeft, zoo ver dat hy om eene enkele parel kragt te doen hebben,
een schoone Kleopatra zou hebben overtaant. Een staal van zyne koppigheid
omtrent diergelyke wyze van behandelingen schiet my te binnen. 'T gebeurde dat
hy een groot pourtretstuk onder handen had, waar in Man Vrouw en Kinderen
stonden; dit stuk ten deelen afgemaakt, komt onverwagt een aap dien hy had te
sterven. Hy geen anderen doek gereed aan de hand hebbende, schildert dien
dooden aap in 't gemelde stuk, daar die luiden veel tegen hadden, niet willende dat
hunne pourtretten by dat van een afschuwelyken stervenden aap zouden te pronk
staan. Maar neen: hy had zoo veel liefde voor dat model van den dooden aap dat
hy
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
260
liever dat stuk onvoldaan wilde aan zig houden, dan hun ten gevallen de kwast 'er
op zetten, gelyk ook geschiedde; waarom het gemelde stuk ook naderhand, tot een
afschutting gedient heeft voor zyne Leerlingen.
Egter zyn 'er nog vele van zyne konststukken, welke in 't geheel doorschildert en
uitgevoert zyn, in de voornaamste Konstkabinetten te zien, alschoon 'er eenige jaren
verleden vele tot hoogen prys opgekogt naar Italien en Vrankryk zyn gevoerd.
En ik heb opgemerkt dat hy in zyn vroegen tyd wel meer gedult gehad heeft om
zyne konststukken uitvoerig te bewerken dan daarna. Onder verscheide bewys-stalen
is dit inzonderheid aan dat stuk te zien dat by den naam van St. Pieters scheepje
bekend is, 't geen veel jaren in 't kabinet van den Heere Jan Jakobzen Hinloopen,
voorheen Schout en Borgermeester tot Amsterdam, gehangen heeft. Want de
werking der beelden, en wezens trekken zyn daar zoo natuurlyk naar de gesteltheid
van het geval uitgedrukt als te bedenken is, daar benevens veel uitvoeriger
geschildert als men gewoon is van hem te zien. Ook is ter zelver plaats een stuk
daar Haman Hester en Assweer vergast, door Rembrantgeschildert, waar van de
Dichter Jan Vos, als een verstandig konstkenner, den inhoud des zelfs, nevens de
kragt der byzondere gemoedsdriften, daar in te bespeuren, dus uitdrukt:
Hier zietmenHaman byAssweer enHester eeten.
Maar 't is vergeefs, zyn borst is vol van spyt en smart.
Hy hyt inHesters spys: maar dieper in haar hart.
De Koning is van wraak en raazerny bezeeten.
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
261
De gramschap van een Vorst is schrik'lyk alsze raast.
Die alle mannen dreigt, word door een vrouw verbaast.
Zoo stort men van den top in 't dal der tegenspoeden.
De wraak die langzaam komt gebruikt de strengste roeden.
Dus is ook het stukje 't Vrouwtje in overspel bevonden, genaamt, by den Heere en
Meester Willem Six oud Scheepen der Stad Amsterdam. Als ook het stukje de
predikinge van Johannes den Dooper, in 't graauw geschildert; verwonderlyk om
de natuurlyke verbeeldingen der toeluisterende wezenstrekken, en veranderlyke
bekleedingen by den Heere Postmeester Johan Six mede tot Amsterdam te zien.
Waarom ik ook vast moet besluiten dat hy daar inzonderheid zyn werk van gemaakt,
en op de rest zoo veel agt niet gegeven heeft. Hier in word ik te meer verzekert, om
dat verscheiden van zyne Leerlingen my hebben verklaard, dat hy somtyds een
wezen wel op tienderhande wyzen afschetste eer hy 't zelve op paneel bragt; ook
wel een dag of twee konde doorbrengen om een Tulleband naar zyn zinlykheid op
te tuigen. Maar wat het naakt belangt daar ontrent heeft hy zoo veel voorbereidselen
niet gemaakt, maar daar meestentyd slordig over heen geloopen. Zietmen een
goede hand van hem 't is zeldzaam, wyl hy dezelve, inzonderheid by zyn pourtretten,
in de schaduw wegdommelt. Of het mogt een hand zyn van een oude berimpelde
Bes. En wat zyn naakte vrouwtjes aanbelangt, de heerlykste voorwerpen voor 't
konstpenceel, en daar alle berugte meesters van ouds af, al hun vlyt op hebben
gelegt; die zyn (als het spreekwoord
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
262
zeit) te droevig om 'er van te zingen, of te spelen. Want het doorgaans vertoonzelen
zyn daar men van walgen moet, en zig verwonderen dat een man van zoo veel
vernust en geest zoo eigenzinnig in zyne verkiezingen geweest is.
'T zal den Lezeren niet vervelen, inzonderheid den genen welke geneigtheid
hebben om de behandelingen der Konst volgens de rede en zekersten grond te
kennen, 't zy om die tot gebruik te maken of daar van te konnen spreken, op dat zy
weeten en verstaan de grondleidingen der onderscheiden begrypen die groote
meesters in het behandelen dezer Konst hebben gehad, en die zy zig als een
grondwet hebben voorgesteld; dat ik eens twee groote lichten in de Schilderkonst
in opzigt van hunne wyze van doen in vergelyking breng, en dan myn oordeel, met
dat van K. v. Mandergepaart, vryborstig uitzeg. Deze verhaalt dat Michael Angelo
plag te zeggen: Dat alle schilderwerk, 't zy wat, of van wien gemaakt, maar kinderen
beuzelwerk is, zoo niet alles naar 't leven geschildert is, en datter niet goet of
beter kan wezen, dan de natuur te volgen; over zulks hy niet eenen enkelen streek
deed, of hy zette het leven voor zig &c. Van deze meening was ook onze groote
meester R E M B R A N T , stellende zig ten grondwet, enkele naarvolging van de natuur,
en alles wat daar buiten gedaan werd was by hem verdagt. Wat besluit nu van
Manderop dit gestelde? Dit: Dat het geen kwade weg is om tot een goed einde te
komen: want naar teikening( of zy schoon na 't leven komen) te schilderen, is zoo
gewis niet als het leven voor zig te hebben, en de natuur met al haar verscheiden
verwen na te volgen; dog behoeftmen eerst zoo veer gekomen te wezen in ver-
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
263
stant, dat men 't schoonste leven uit het schoon onderscheiden kan, en weet uit te
kiezen. Hier leit de knoop: Het schoonste uit het schoone te kunnen verkiezen, dien
wy nog wat vaster zullen tragten te leggen.
Wy willen graag toestemmen dat naar 't leven te schilderen nootzakelyk en goed
is, maar dat dit niet tot zoo een algemeenen grondregel kan gebragt worden, dat
het leven enkel te volgen de eenige weg zoude wezen om volmaakt in de Konst te
worden; want dan zoude nootzakelyk moeten volgen, dat de genen die zig meest
gewenden naar 't leven te schilderen de beste meesters in de Konst waren, dat niet
algemeen doorgaat, maar in tegendeel ontrent velen onwaar bevonden word. Want
my zyn schilderyen voorgekomen, waar in alles met grooten arbeid, en met de
uiterste uitvoerigheid naar 't leven was geschildert, en nogtans was 'er in dezelve
nog houding, nog wyking, nog schikking, nog teekening. En weder andere die zoo
stip niet naar 't leven gevolgt waren, maar daar de geest des schilders meer in
doorstak, die in allen deelen van de Konst welstandig waren, en voor goede en
deugtzame schilderyen konden doorgaan.
Daar beneffens is 'er een onnoemelyk getal van dingen, en voorwerpen, die yder
op hun beurt in het schilderen te pas gebragt worden daar het leven niet toe gebruikt
kan worden; als by voorbeeld vliegende, buitelende, springende, of loopende
beelden, welker beweging en werking alle oogenblikken veranderen, waar door de
schilder zig op die wyze daar van niet kan bedienen. Egter zyn'er ten allen tyden
meesters geweest die tot hun grooten roem diergelyke voorwerpen wonderlyk
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
264
naar de Konst hebben weten te schilderen, buiten behulp van 't leven. Ja hoe zouden
zulke die groote vaste stukken schilderen 20 of 30 voeten van den grond, op
steigeringen en schragen, het leven hebben konnen gebruiken? by gevolge hebben
zy hun vaste denkbeelden, en modellen ten voorwerp moeten gebruiken om daar
na te schilderen. Nog eens.
Stel eens, men moet vreugd, blydschap, droefheid, schrik, toorn, verwondering,
veragting enz. dat is, de menigerhande leidingen van de ziel, door vaste en kennelyke
wezenstrekken vertoonen. Hoe zal men 't daar meê maken? gy zult ligt antwoorden:
men kan het levend model gebieden te lachen, te schreijen &c. en op dusdanige
wyze 't leven gebruiken. Ja, maar dan is 't ook wel schreijen dat m'er om lachen
zou, en treurig zien of m'er meê spotte, om dat het lichaam de vereischte aandoening
niet hebben kan zonder drift der ziele; en over zulks de wezenstrekken niet natuurlyk
zyn; dewyl zy niet door aandrift der geesten, maar gedwongen het wezen plooijen.
By gevolge kan door navolging van 't leven in dit opzigt onmogelyk voldaan worden
aan de Konst, maar het werk moet noodwendig gebrekkig blyven; om dat in het
voorwerp vermist word, 't geen in 't konstwerk word vereischt.
Ook blyven vele gemoedsdriften zoo lang niet in stant; want de wezenstrekken
straks op de minste veranderlyke aandoening van gedaanten verwisselen, zoo dat'er
naauw tyd is van naschetsen, ik laat staan van te schilderen, en by gevolge kan'er
geen andere wyze bedagt worden waar door een konstoeffenaar in dezen opzigt
zig bedienen kan, dan door een enkele bevatting en vast denkbeeld:
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
265
of men moet zig bedienen van het vernuft van zulken, welke door vaste regelen en
konsttrekken elke byzondere gemoedsdrift tot leiding voor de leerbegerigen in de
plaatdruk de waereld hebben meegedeelt. Gelyk daar is dat pryslyk Boek:
D I S C O U R S A C A D E M I Q U E S , 't geen door de meesters der Koninglyke Academie
te Parys aan Monsr. de Colbertopgedragen is, naar welks voorbeeld wy ook een
proefje van dien aart, door andere ontleende voorwerpen hebben opgesteld, en in
het tweede Deel van PhilaléthesBrieven te pas gebragt.
Ymant zal ligt zeggen, Rembrant heeft zig op het verbeelden der byzondere
wezenstrekken wel verstaan, en word daar in geprezen; heeft hy dit niet op vasten
grond gedaan? Ik antwoord ja: maar op een grond welken ik niet tot een algemeene
leiding kan stellen; naardien hy door een wonderbaar vast denkbeeld, de
gemoedsdriften in dien oogenblik, wanneer dezelve zig in het wezen der voorwerpen
vertoonden, heeft weten in te drukken, en zig daar van te bedienen: 't welk alleen
een zeldsame natuurlyke hoedanigheid is; waar voor onze leerlessen niet noodig
zyn: dienende onze leiding alleen om zulken die dat geluk niet bezitten, door
beproefde weegen op te leiden; om daar toe bekwaam te worden.
Om deze zaak aangaande 't gebruik van 't leven, nu nog wat klaarder aan te
duiden, zoo zeg ik I. Daar moet voorafgaan een vast denkbeeld over het gantsche
bewerp van 't geen men maken wil, waar van men geen volmaakt denkbeeld vormen
kan, ten zy men weet en kend wat tot het maken van zulk een konstwerk als men
zig voorsteld vereischt word: te weten de schikkinge der Beelden,
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
266
en voeglyke werking onder malkander; om het model voor of daar na te schikken
eer men tot het na 't leeven schilderen komt. Zonder dit staat al het werk op losse
schroeven. Ik zal eens een voorbeeld van een minder beslag voorstellen. Om daar
nu de proef op te maken, zeg ik: 'T is nootsakelyk datmen in de Academienaar 't
leven teekent; dit zal ieder met my toestemmen, en ligt daar byvoegen: datmen uit
het leven, het leven leert kennen. 'T schynt fraai gezeit, Lezer, maar oordeelt niet
te voorbarig; want de meeste van de jeugt die hier in Holland naar 't naakte leven
teekenen, teekenen zonder dat het hun hut doet; om dat zy een zeker oordeel en
kundigheid missen, dat voor af moet gaan, zoo zy de vrugt van het naar 't leven
teekenen willen genieten: Hier in bestaande, I. Dat zy zig niet genoeg gewennen
het naateekenen van fraaije Italiaansche en andere Printen en teekeningen. II. Dat
zy zig niet genoeg bevlytigen in het naateekenen van pleister, gevormt naar de
fraaiste antique, als ook boetseerzels van de geagtste meesters, zoo veer, dat zy
hier door het schoone van het gemeene leeren onderscheiden. III. Dat zy de
Menskunde in den grond niet verstaan, dat is al de spieren in het menschelyke
lichaam niet kennen; om te weten hoe deze en gene spieren door beweging en
rekking der armen of beenen van vorm veranderen, daar een pranging is opzwellen,
daar een rekking is weder in een langwerpige of hoekige gedaante verkeeren. Het
spreekwoord: men moet beslagen ten ys komen, komt hier te pas. Want zonder
deze voorbereidselen kan 'er niet een voetstap in de Konst gevordert, nog het
oogmerk dat men voor heeft met naar 't naakte leven te teekenen bereikt worden.
Wilje nu de rede weten waarom? de men-
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
267
schelyke lichamen verschelen van malkander hier in, dat de Musculenof spieren
zig in 't eene lichchaam veel duidelyke vertoonen dan in 't ander. Wat zal nu iemant
onbedreven in de Menskunde (wanneer de spieren zig door een flaauwe en
twyffelagtige tint vertoonen) daar van maken? zulk een zal niet wetende wat hy ziet,
ook op het papier brengen 't geen hy niet en weet wat het is, of waarom dat het zoo
is, en by gevolge zoo onzeker of 't gedroomt ware. Daarentegen die zig des verstaat,
en de spieren in hare beweginge plaats, en gedaante kent, weet van de
twyffelagtigste ontdekkinge zig te bedienen. Dusdanige leidingen tot de Konst heeft
C. le Brun, opziender van de Academiedes Konings van Vrankryk, in gebruik
gebragt, en veel fraaije geesten en berugte schilders daar uit voortgeteeld.
Vondel zegt zeer wel in de Aanleidinge der Nederduitsche Dichtkunste: Die van
zynen geest naar den Parnas gedreven, in den schoot der Zanggoddinnen
nedergezet, en Apollo toegeheiligt word, dient zyne genegenheid en yver door hulp
van de Konst, en leeringe te laten breidelen; anders zal zulk een vernuft, hoe gelukkig
het ook zy, gelyk een ongetoomt paert, in het wild rennen; terwyl een ander door
Konst en onderwys getoomt, den hengst slagt, die, onder eenen goeden roskammer
en beryder, met roede en sporen getemt en afgeregt zynde, overal by kenners prys
behaald.
R E M B R A N T (om een einde van dit pleit te maken) wilde zig aan geene regelen
van anderen binden, en nog min de doorluchtigste voorbeelden volgen van die,
welke met het schoone te verkiezen zig zelven eenen eeuwigen roem gemaakt
hebben; maar vernoegde zig met het leven te volgen, zoo als het hem voorkwam,
zonder eenige
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
268
keur daar ontrent te maken. Waarom ook de brave Dichter Andries Pels, heel geestig
van hem zeit in zyn Gebruik en Misbruik des Toneels. p. 36 dat hy,
Als hy een naakte vrouw, gelyk somtyds gebeurde,
Zou schild'ren, tot model geen Griekse Venus keurde,
Maar eer een' Waster, of Turftreedster uit een schuur;
Zyn' dwaling noemende naarvolging van natuur,
Al 't ander ydele verziering. Slappe borsten,
Verwrongen handen, ja de nepen van de worsten
Des ryglyfs in den buik, des kousebands om 't been,
'T moest al gevolgt zyn, of natuur was niet te vreên,
Ten minsten zyne, die geen regels, nog geen reden
Van evenmatigheid gedoogde in 's menschen leden.
Ik prys deze vryborstigheid in Pels, en verzoek dat de lezer myn openhartig oordeel
ook zal ten besten duiden, als niet geschiet uit haat tegen des mans werk, maar om
de verschillige begrypen, en onderscheiden behandelingen der Konst met elkander
te vergelyken, en den leerbegerigen tot naarvolging van het prysselykste aan te
sporen. Want buiten dit moet ik zeggen met den voorgemelden Dichter:
Wat was 't een schade voor de Konst, dat zig zoo braaf
Een hand, niet beter van haare ingestorte gaaf
Bedient heeft! Wie had hem voorby gestreeft in 't schilderen?
Maar ag! hoe grooter geest, hoe meer hy zal verwildren,
Zoo hy zig aan geen grond, en snoer van regels bind.
Maar alles uit zig zelf te weten onderwind!
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
269
Dog dit alles overgeslagen; zyn Konst werd zoodanig in zyn tyd geagt en gezogt,
dat men hem(als het spreekwoord zeit) moest bidden en geld toegeven. Vele jaren
agter den anderen heeft hy het met schilderen zoo druk gehad dat de menschen
lang naar hunne stukken moesten wagten, niettegenstaande dat hy met zyn werk
vaardig voortging, inzonderheid in zyn laatsten tyd, toen het 'er, van na by bezien,
uitzag of het met een Metzelaars truffel was aangesmeert. Waarom hy de menschen,
als zy op zyn schilderkamer kwamen, en zyn werk van digteby wilden bekyken, te
rug trok, zeggende: de reuk van de verf zou u verveelen. Ook word 'er getuigt dat
hy eens een pourtret geschildert heeft daar de verw zoodanig dik op lag, datmen
de schildery by de neus van de grond konde opligten. Dus zietmen ook gesteente
en paerlen, op Borstcieraden en Tulbanden door hem zoo verheven geschildert al
even of ze geboetseerd waren, door welke wyze van behandelen zyne stukken, zelf
in wyden afstand, kragtig uitkomen.
Onder een menigte van roemwaardige pourtretten die hy gemaakt heeft, is 'er
een geweest by den Heere Jan van Beuningen, dat hy naar zyn eigen wezen had
geschildert, 't geen zoo konstig en kragtig uitgewerkt was, dat het kragtigste
penceelwerk van van Dyk, en Rubbensdaar by niet kon halen, ja het hoofd scheen
uit het stuk te steken, en de aanschouwers aan te spreken. Niet min word ook, 't
geen in de Galery van den Groothertog van Florencen nevens de pourtretten, van
F . K O N I N G , F . M I E R I S , G . D O U , B . V A N D E R H E L S T , F E R D I N A N D U S
V O E T
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
270
vanAntwerpen,M . M U S S C H E R , G . S C H A L K E N , G . L A I R E S , A . V A N D E R
W E R F , K . D E M O O R , en V A N D E R N E E R , hangt, om de kragt van 't schilderen
gepreezen.
Dus veel oordeelen wy genoeg gezeit te wezen aangaande zyn penceelwerk. 'T
lust ons (schoon zyn levensrol zig al vry wyd en breed heeft uitgestrekt) nog van
zyn natuurlyke en onnavolgelyke etskonst wat te zeggen, 't geen alleen genoeg
zoude geweest hebben om zyn roem op te houden. Van deze zyner ettelyke
honderden onder de printkonstlievenden bekend, gelyk ook geen minder getal van
schersen met de pen op papier, waar in de driften van 't gemoed ontrent allerhande
voorvallen zoo konstig en duidelyk zig in de wezenstrekken vertoonen dat het te
verwonderen is. Toren, haat, droefheid, blydschap, en zoo voort, alles staat zoo
natuurlyk afgebeeld dat men uit de pentrekken lezen kan wat elk zeggen wil. Onder
vele die onder die menigte uitsteken is de verbeeldinge van Christus laatste
Avondmaal 't geen ik by den konstminnenden vander Schelling heb gezien, thans
in handen van meergemelden Heere Will. Six, het geen meer als twintig Ducatons
waard geschat word, schoon het maar een enkele schets met de pen op papier is.
Waar uit men besluiten moet: dat hy magtig is geweest op de beschouwinge der
menigerhande gemoetsdriften, zig een vast denkbeeld in te drukken.
Veel geestige Historien, Beeldjes, Pourtretjes, en een menigte van Manne-en
Vrouwe - Kopstukjes zyn door hem met de naald ten eersten, en vele onder die heel
uitvoerig in koper geërst, die tot genoegen der liefhebbers door den druk verspreit
zyn.
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
271
Hy had ook een eige wyze van zyne geëtste platen naderhand te bewerken en op
te maken: 't geen hy zyne Leerlingen nooit liet zien; 't is ook niet te bedenken op
wat wyze 't zelve gedaan is; dus is die vinding (even als de wetenschap van het
Glas te koleuren, gelyk het Dirken Wouter Crabetvan Gouda hebben gedaan) met
den uitvinder ten grave gedaalt.
Men ziet van het Pourtretje van Lutma (om een voor alle ten voorbeeld te stellen)
drie onderscheiden drukken: eene die ruuw geschetst is, een wat meer opgemaakt,
met byvoeging van een glasraam, en eindelyk een uitvoerig en kragtig uitgevoert.
Men ontdekt ook aan het pourtretje van Silvius, dat het op gelyke wyze eerst ruuw
geëtst is, de teedere tintelschaduwe en kragt daar naderhand is ingebragt, en zoo
eel en zagt gehandelt, als door de schraapkonst kan gedaan worden. Dit doen bragt
hem grooten roem en niet min voordeel by: inzonderheid ook het kunsje van lichte
verandering, of kleine en geringe byvoegzelen, die hy aan zyne printjes maakte,
waar door dezelve andermaal op nieuw verkogt werden. Ja de drift was in dien tyd
zoo groot dat zulke luiden voor geen regte lief hebbers gehouden wierden, die het
Junootje met en zonder 't kroontje, 't Josephje met het wit en bruine troonitje en
diergelyke meer, niet hadden. Ja het Vrouwtje by de kachel, schoon van zyn
geringste, moest elk met, en zonder 't witte mutsje, met, en zonder het
sleutelkacheltje hebben, 't geen hy door zyn zoon Titus (kwamsuis te gering voor
hem) liet uitventen.
Daar benevens had hy zoo groot een menigte van Leerlingen die hem yder jaarlyks
100 Gulden opbragten: dat Sandrart die omgang met hem gehad
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
272
heeft, getuigt dat hy konde berckenen datR E M B R A N T , jaarlyks van zyne Leerlingen
meer dan2500 Gulden inkomen had. En nogtans was hy (geldgierig luid niet wel)
zoo geldliefdig dat zyne Leerlingen dit bemerkende, by wylen uit potsery op den
vloer of elders, daar 't hem in 't oog moest komen, stuivers, dubbeltjes, schellingen
enz. schilderden, daar hy dikwerf de hand vergeefs naar uitstak, dog verlegen zynde,
daar van nooit iets deed merken.
Geld stopt geen begeerten.
Doe hier by het geen hy met het penceel won, want hy zig voor zyn schilderen wel
liet betalen. Zoo moest hy noodwendig een groote somme geld opgeleit hebben; te
meer nog dewyl hy geen man was die veel in de kroeg of gezelschappen verteerde,
en nog min binnens huis, daar hy maar borgerlyk leefde, en als hy aan zyn werk
was, dikwils met een stuk kaas en brood, of met een pekelharing zyn maaltyd deed.
Niettegenstaande dit alles, heeftmen van zyn groote nalatenschap niet hooren
trompetten, na zy dood, welke voorviel in 't jaar 1674.
Hy had ten Huisvrouw een Boerinnetje van Raarep, of Ransdorp in Waterland,
wat klein van persoon maar welgemaakt van wezen, en poezel van lichaam. Haar
Pourtret zietmen nevens het zyne in een van zyne printjes, daar wy ons van bedient
hebben, en zyn Beeltenis doen zien in de Plaat M. onder Ann. Mar. Schurmans.
Hy verkeerde in den herfst van zyn leven wel meest met gemeene luiden, en
zulke die de Konst hanteerden. Misschien dat hy de wellevens wetten, door Gratiaan
beschreven, gekent heeft; want
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
t.o. 272
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
273
die zeit elders: Het is goet met uitstekende Persoonen te verkeeren, om zoodanig
te worden, maar wanneermen dat is, moetmen zig by middelmatige voegen. En hy
gaf'er deze rede van: Als ik myn geest uitspanninge wil geven, dan is het niet eer
die ik zoek, maar vryheid.
Zyne wyze van doen ontrent de Konst (schoon in vele deelen te mispryzen) doet
my besluiten dat hy zulks voordagtig gedaan heeft; want indien hy zig een wyze
van schilderen, die naar die van anderen geleek, had aangewent, of zyn penceel
op den voet van eenige berugte Italiaanen, of andere hoogvliegers geschoeit, zoo
zou de waereld, uit vergelyking van 't een met het ander, zyne verdienste hebben
konnen opmaken, daar hy nu, met het tegendeel te doen, die proefneming heeft
vooruit geloopen, en gedaan als Tacitus van Keizer Tiberius zeit: Dat hy alles
vermyde waar uit het volk gelegentheid konde nemen van vergelykingen tusschen
hem en Augustus te maken, wiens gedagtenis hy zag dat by yder aangenaam was.
[Paudis]
Onder de menigvuldige Leerlingen, die hy in de Konst heeft opgekweekt, worden
ook deze volgende genoemt, die, om dat wy den tyd van hunne geboorte niet weten,
voeglykst staan agter hun meester geplaatst, als
P A U D I S , een Nedersakx (ook by Sandrart gemeld) die naderhand geschildert
heeft by den Hertog Albert van Beijeren.
[Frans Wulfhagen]
F R A N S W U L F H A G E N , geboren te Bremen, heeft de behandeling van zynen
meester met veel roem weten na te bootsen, en zig ook daar aan tot het einde van
zyn leven gehouden.
[Juriaan Ovens]
J U R I A A N O V E N S . Deze was een braaf meester in Historien en Nagtlichten,
en bragt
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
274
groote kragt in dezelve. Van hem is een groot stuk te zien in de Gaandery van 't
Amsterdamse Raadhuis, verbeeldende de t' zamensweeringen der oude Batavieren
in 't heilig of Schaaker Bosch, daar Claudius Civilis de voornaamste Hoofden en
Edelen, op een gastmaal genoodigt, in zyn belang overhaald, om 't juk der Romeinen
van hunne halzen af te werpen. Hy was 1675 nog in leven en schilderde voor den
Hertog van Holsteyn in Frederikstadt. Zyn pourtret, door G. Dougeschildert, hebben
wy in de Plaat N geplaatst onder Adr. Brouwer.
Ook worden inzonderheid zyne pourtretten geprezen.
Vondellaat zig op de Afbeelding van den Edelgeboren Heer Godart Baron van
Amerongen, Heer van Ginkelenz. door J. Ovensgeschildert dus hooren:
De schilder mengelde, om Heer Godart af te maalen,
Opregte rustigheid, en Ridderlyken zwier
In doogen daar men d' eer van Utrecht uit ziet straalen;
Gelykze Frederik ontvonkten met hun vier,
Toen hy op 't Baltisch Hof den borst schild hem vereerde:
Nu bruist hy moedig door den Spaanschen Oceaan
Naar Flippus, die in Oost en Westen triomfeerde,
En blixemt op den vloek der Turksche halve Maan.
Madrid zal juichen op den glans van Amerongen,
En 't Bisschoplyke Sticht, wanneer de Staatgezant,
Onthaalt op t groot Paleis, door eenen straat van tongen
Het bontgenoodschap strekt van 't vrye Nederland.
Dan welkomt d' avondstar de zevenstar der Staaten.
Op 's Helds getrouheid mag de Vryheid zig verlaaten.
MDCLX.
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
275
's Gravenhage heeft vroegtyds al meê brave konstenaars voortgebragt om dien
roem niet alleen aan bemuurde steden te laten.
[Monniks]
M O N N I K S , O F M O N I X (dus spelt hy zyn naam) is geboren in 't jaar 1606. De
reislust en zugt tot vermaarde konstwerken te zien, dreef hem naar Rome, waar hy
dertien agter een volgende jaren, in dienst van den Paus, met schilderen en teekenen
heeft doorgebragt.
Hy schilderde Gezelschapjes op de wyze van Gerarts, maar men ziet die zelden
hier te land: maar van zyne teekeningen vind men 'er nu en dan een by de
liefhebbers. Hy stierf egter in den Haag ruim 80 jaren oud zynde.
[Jan vanden Velde]
Zyn jaargenoot J A N V A N D E N V E L D E weet ik niet waar geboren is. Hy is wel
meest bekend door de fraaije Landschapjes die van hem in print uitgaan, en alzins
onder de printkonstlievenden bekend zyn.
[Esaias vanden Velde]
Deze had een Broeder, maar of die ouder of jonger dan hy was, daar heb ik niet
konnen agter komen. Deze was genaamt
E S A I A S V A N D E N V E L D E , en schilderde Bataljes en andere Ruitergevegten,
en strooperyen.
Hy heeft ook veeltyds zyn konstpenceel geleent om de werken van andere
meesters met beeldjes, paarden en troepen van Ruitertjes op de Spaansche wyze
gekleed te cieren.
Hy woonde in den jare 1626 te Haarlem, en 1630 te Leiden. Zyn penceelkonst
was in dien tyd geagt, en werd duur betaald.
Men gelooft dat Willem vanden Velde, de penteekenaar, Vader van Adriaanen
Willem vanden Veldegeboren 1610, de Broeder van beide de voorgemelde is
geweest.
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
276
[Joachim Sandrart]
J O A C H I M S A N D R A R T Laurenszoon is geboren te Frankfort aan de Mein,
den 12 van Bloeimaand 1606. Deze (na dat hy in het leezen en schryven, als ook
in de eerste beginzelen der Konst was onderwezen door Theod. de Brie en Math.
Nierian) heeft, door begeerte tot de Konst gedreven, in den ouderdom van 15 jaren
zig te voet naar Praag begeven, om de Graveerkonst te leeren by den berugten
Gillis Sadelaar, die hem zulks af-, en in tegendeel het schilderen aanried, waar
ontrent hy zig liet gezeggen. Hy is daar op naar Utrecht gereist, daar hy zig begaf
om onderwezen te worden van Gerard Honthorst, die hem mede nam (van den
Koning ontboden zynde) naar Engeland, alwaar hy gelegentheid vond om brave
konstwerken te zien, gelyk onder andere de XII Keizers en Keizerinnen van Titiaan
meer dan levensgroote geschildert, de zelve welke in koper gesneden zyn door
gemelden G. Sadelaar; welke konststukken na de dood van den Hertog van
Buckingham, nevens meer andere stukken tot een hoogen prys verkogt werden
aan Keizer Ferdinand den III; om daar meê zyn Paleis te cieren. Hier door gespoort
nam hy zoodanig in Konst toe, dat de Koning (te weten Karel Stuart) hem verscheide
stukken liet schilderen en hem voor zyn yver een geschenk gaf. En 't geen hem aan
't Hof meer bemind maakte, was, dat hy voor den Graaf van Arondel de Beeltenissen
van Koning Henrik den VIII. Tom. Morus, Des. Erasmus en andere meer, naar de
schilderyen van H. Holbeen, zoo konstig wist na te bootsen.
De geneigtheid die hy had om Rome te zien groeide dagelyks aan, des hy in den
jare 1627 uit
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
277
Engeland scheepte naar Venetien, daar hy door den Konstschilder Jan Lisanders
Pan, en Nicolaas Ringnerusverwelkomt werd, als ook geleid om al het fraai dat
Venetien bezit, te zien, inzonderheid de weergalooze konstwerken van Titiaan, en
Paul. Veroneesin de Kerk van St. Sebastiaan.
Van daar vertrok hy naar Bolonie daar hy minnelyk ontfangen werd van Mich. le
Blonvermaard Plaatsnyder, zyn vollen Neef van Vaders kant, dewelke hem verzelde
eerst tot Florence, en daarna tot Rome, daar hy onder de Konstschilders verscheiden
vond welke hy kende, als onder andere Piet. van Laar, of Bamboots, met den welken
hy wel meest omgang hield.
De eerste stukken die hy te Rome maakte, waren Hieronimus, en Maria
Magdalena, welke door den Kardinaal Barbarini gekogt, ten geschenk gezonden
werden aan den Koning van Spanjen, naderhand een Altaarstuk in de Kerk van de
Heilige Maria, verbeeldende de 12 Misterien van den Rozekrans, waar door zyn
naam berugt werd. Zoo dat als toen de Koning van Spanjen gelast had 12 stukken
schildery van twaalf der voornaamste schilders die te Romen gevonden werden te
koopen, hem gezonden wierden een van Guido, Guerchin, Josepin, Massimi,
Gentileschi, Pietre de Cortone, Valentin, Andre Sacchi, Lanfranc, Dominikin, Poussin,
en een van Sandrart.
Naderhand gaf hem den Hertog Justiniaan het bewind over de graveerders der
beelden van zyn Galery.
Eenige jaren te Romen in 't oeffenen der Konst besteed hebbende, vond hy zig
geneigt om andere steden van Italien te bezien. Tot dien einde
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
278
vertrok hy eerst naar Napels in Sicilien, daar hy verscheiden konstwerken maakte,
en teffens zig verlustigde met verscheiden afschetzingen te maken van den
vuurbrakenden Berg Vesuvius, en den ingang tot de Elizeesche velden, daar Virgyl
aan gedenkt. Van daar vertrok hy naar Malta daar zyn Konst byzonder geagt werd:
en schoon hy daar door veel benyders kreeg, wist hy dezelve door beleeftheid en
gedienstigheid tot zyn vrienden te maken.
Ons lust geen lyst te maken van al de steden welke hy bereist heeft, maar wy
zeggen alleen in 't voorby gaan, dat hy allerwegen in dien waereldoort alles naar 't
leven afteekende, waar van d'oude Dichters zoo vele vertellingen te boek geslagen
hebben: Als de Vulkaansche Eilanden, den Berg Etna, en de gevaarlyke klippen
Scilla en Caribdis. En na hy nu alles tot zyn genoegen beschouwt had, keerde hy
weder naar Frankfoort en trouwde met Johanna de Milkau.
Maar aangezien de Pest en Hongersnood meer en meer daar omstreeks in
Duitschland toenam, en reets zyn zwager door een deel hongerige boeren in zyn
huis overvallen was die hem meenden te verworgen, en dan voorts alles weg te
stroopen, dagt het hem daar niet veilig te wezen, over zulks vertrok hy in aller yl
met zyn Huisgezin naar Amsterdam, daar hy gelegentheid vond om zyn Konst te
oeffenen. Gelyk hy dan behalven meer andere konststukken; in 't Gasthuis op den
Kolveniers Burgwal de inhaling van Maria de Medicis geschildert heeft, en voor den
Heer Bikker, en Spieringer gezant van Zweden de pourtretten hunner Huisgezinnen,
en hield zig eenige jaren daar op tot dat hem eene erffenis te Stockau by
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
279
Ingolstadt in 't Hertogdom van Neubourg te beurt viel. Maar bewust dat het Landhuis
en de Lustgaarden byster vervallen waren, verkogt hy al 't gene hy tot Amsterdam
bezat, zoo van schilderyen, teekeningen als andere fraajigheden, te weten aan
gemelde Spieringer 2 Boeken met Italiaansche Teekeningen voor de somme van
3500 gulden. Nog is in een openbare verkoping voor zyne Teekeningen gekomen
4555 gulden, en van zyne Schilderyen 40566 gulden, om het zelve weder te
herstellen. Maar toen het naauwlyks was herbouwd, en de Landeryen in staat gebragt
om vrugten te geven, werd het ten eenemaal verbrand door de Fransen. Dog hy
bouwde het zelve weder op, schooner dan het geweest was, en bedugt voor een
tweeden inval, verkogt het, en ging zig nederzetten tot Augsburg, daar hy vele
konstwerken voor Maximiliaan Keurvorst van Beijeren, en Keizer Ferdinant (die hem
een goude keten met een medalje vereerde) gemaakt heeft, als inzonderheid
verscheiden Martelisatien van Heiligen, en de vindinge van 't Heilig Kruis† door
Helena§ te Brinna in Moravia.
† Heilig Kruis] Sulpicius Serverus verhaald deze wonderbare Kruisvinding dus: Dat Helena,
boven gemeld, in 't omgraven van den heuvel, of slechten van den Berg Kalvaria, om een
Tempel op die plaats te stigten, drie kruissen vond, van welke zy door openbaring het Kruis
van Jesus, hier door uit die der Moordenaren wist te onderkennen, dat een doode door het
zelve aangeraakt, aanstonds levendig wierd: hoedanig een vermogen in de andere twee
kruissen niet gevonden werd. Dit zou volgens des schryvers zeggen voorgevallen zyn in 't
jaar 326 na Christus geboorte.
Dog de geloof baarheid van dit verhaal is door P. Rabus, die het kantschrift op gemelde bock
van Sulpicius gemaakt heeft uit Salmazius genoegzaam verydelt, met aan te toonen dat,
gelyk de genen die gekruissigt zouden worden hun kruishoud naar Golgotha droegen, ook
de kruissen met de doode lichamen wierden weg genomen. En neem, zy waren niet weg
genomen, maar blyven leggen, en men heeft 300 jaar lang tot aan Konstantyn zulke straf op
die plaats geoeffent, hoe is het dan by gekomen dat 'er maar drie kruissen onder 't puin van
den Berg zig hebben laten vinden? Wil dit egter iemand gelooven, hy doe dit zonder betwisting,
mits hy my daar in drage, dat ik het niet geloof, 't welk de rede en billikheid eischt; aangezien
ik niet weet dat iemant regt vergunt is van over een anders begrip te heerschen, veel min zyn
evenmens te verketteren om een verschillig begrip, als Korn. de Bie, in zyn Schilderboek op
pag. 269 in diergelyk geval doet.
Die meer van deze stof belust is te weten, zie na Ant. Byneus Gekruisten ChristusXVII. Hoofd.
p. 484. en Wil. Goeree in zyn Waereld en Kerkhistorie op pag. 401.
§ Helena.] De Vrouw van Flavius Valerius Constantinus Chlorus, en Moeder van Constantyn
den Grooten geboren in Brittanje in 't jaar 272 na de geboorte van Christus.
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
280
In dien tyd nam hy ook onderhanden zyn Boekwerk, de Duitsche Academie, waar
aan hy bezig is geweest tot in zyn ouderdom.
In den jare 1672 (zyn Vrouw overleden zynde) verliet hy Augsburg, en ging wonen
tot Neurenberg, en trouwde in dat zelve jaar den 5 van Slagtmaand met Hester
Barbara Dochter van den Raadsheer Wilh. Bloemaart.
De voornaamste inhoud van zyne Boeken, daar wy van gemeld hebben, behelst
het levensbedryf van de Schilders, waar in hy Vasari en Rudolfi in opzigt van de
Italianen, of anders K. van Manderin zyn geheele schikking en orde gevolgt heeft,
en daar hy in zyn tyd omgang met veele Schilders had, heeft hy der zelver leven
en konstwerken beschreven, daar aan toegedaan, en dus het getal veel vergroot,
in de Latynsche en Hoogduitsche Tale doen drukken: welk nut een prysbaar werk,
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
281
behalven het aankleven van dien, en de menigte der konstplaten, alleen genoeg is
om zyn naam onder de gedenkwaardige mannen te tellen.
Wat arbeid, moeite, en yver,
En nazoek dat een Schryver
Steets doen moet, weet niemant;
Als die 't zelf neemt ter hand.
Zyne laatste penceelwerken (ten bewys dat zyn oordeel en yver tot de Konst met
de jaren niet afgenomen hebben) worden byzonderlyk van zynen Levensbeschryver,
in den Latynschen druk, geprezen.
Deze waren de verbeelding van de laatste sterfuur van Christus, waar by vertoond
stonden, Maria de Moeder des Heeren, Johannes, en *Longi-

  • Longinus], is by de Romeinen voor een naam gebruikt nu als blykt aan Velius Longinus

Grammaticus, en Dionisius Longinus Rhetor. 't Is gelooflyk (zeit Byneus) dat het verdigtzel
van Longinus zynen oorspronk genomen heeft uit het Grieks woord, 't welk het scherp van
een Lans, Speer of Spies beteekent: gelyk dit woord dus by Xenophon Strabo en anderen
gebruikt word. Of uit de beteekenis van lang; alzoo tot de bende der Spiesdragers (even als
by ons) de langste persoonen gekeurt werden. En overzulks loopen zy de meening der
Euangelisten mis, welke hier eenen Longinus verdigten, die zwak van gezigt, door het bloed
uit de zyde van Christus bespat genezen werd, en naderhand als Martelaar om de Christelyke
belydenis gedood is. Dewyl zy alleen zeggen dat een der krygsknegten zyn zyde doorstak
enz. en wel inzonderheid uit de beteekenis van 't Grieks woord, een uit de krygsknegten te
voet.
In het Persisch Euangelium van Xaverius, en in de Boheemsche vertaling leeftmen dat het
een Ruiter is geweest. Dog deze misvatting is ontsproten, om dat de ouden door onkunde
en verkeerde beeltenissen misleid, de kruissen veel hooger gewaant hebben te wezen, als
men naderhand door naspeuringe heeft bevonden. Waar van wy boven op pag. 194 hebben
gesprooken.
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
282
nus met gebogen knien. Ook het laatste oordeel, waar aan hy in zyn zeven en
zeventigste jaar de laatste hand leide, en kort daar aan uit deze waereld verhuisde.
[Emanuel de Witt]
Gelyk der menschen aangezigten van den anderen in kennelyke weezenstrekken
verschillen, zoo verschilt ook hun aart, en geneigtheid, naar mate dat d'een meer
of min bestier over zyne Hartstogten oeffent, en nog meer wanneer de
gemoedsdriften niet alleen de volle toom word gegeven, maar ook wanneer zy in
haren aart gevleid worden; waar ontrent
E M A N U E L D E W I T T uitstak, die als een tweede Diogenes Cynicus, elk in
de veeren zat, en als Momus elks doen beschimpte, en lasterde.
Hy is geboren tot Alkmaar in 't jaar 1607. zyn Vader was een Schoolmeester
geoeffent in de Meetkonst en een goede Redenaar, in welke wetenschap E M A N U E L
in zyn jeugt zig ook geoeffent heeft, waar door hy de Redenkonst boven het gemeen
verstond: maar ook daar door menigmaal zintwisten en onlusten in gezelschappen
veroorzaakte, inzonderheid wanneer 'er van een Bybelstof gesproken wierd, zig niet
ontziende die wyze van Redenvoeringen te dwarsboomen, en het zakelyke in twyffel
te trekken, zeggende: dat met zyn vyftiende jaar, hem de schellen al van d'oogen
geligt waren. En ten waar de brave Konst die hy bezeten heeft zulks niet vorderde,
zyne levenswyze had ons niet bekoort, om hem een plaats onder de Konstenaars
in te schikken. Trouwens hy staat 'er niet alleen; wy hebben meer schurfte Schapen
onder de kudde ontdekt. Zyn waarde penceel-
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
283
konst moet ten voorbeeld van naavolging, maar zyne levenswyze tot een afkeer en
verfoeizel strekken.
Hy heeft de Konst geleerd te Delf by Evert van Aelst Willemsz., waar van wy op
pag. 228. gesproken hebben. Als hy zig de gronden van de Konst verstond oeffende
hy zig in 't schilderen van Beelden, Historien en Pourtretten, gelyk ook nog het
pourtret van de Vrouw van Juriaan van Streekdoor hem geschildert, by deszelfs
Zoon te zien is. Dog hy begaf zig naderhand geheel met'er woon tot Amsterdam,
en tot het schilderen van Kerkjes, waar in niemant hem gelyk was, zoo ten opzigt
van de geregelde Bouwkonst, geestige verkiezinge van lichten, als welgemaakte
beeldjes. De meeste Kerken binnen Amsterdam heeft hy van binnen op verscheiden
wyze naar 't leven afgeteekent, geschildert, met Predikstoel, Orgel, Heere- en
gemeene gestoelten, Grafsteden en andere vercierselen, zoo dat dezelve te kennen
zyn. In sommige heeft hy den Predikdienst, in andere daar het volk te Kerk komt,
vertoond, elk in zyn gewoone dragten.
Het voornaamste zyner konstwerken is geweest het ingezigt van het Koor en dat
gedeelte van de Nieuwe Kerk daar de Tombe, of Marmere Grafstee van den Admiraal
de Ruiter staat. Dit stuk was hem door Jonker Engel de Ruiter voor een goede
somme geld aanbesteed, maar die stierf eer het gelevert was. De Predikant
Bernardus Somer met de Dochter van den Admiraal getrouwd, niet veel werk van
schilderyen makende, bood onzen Emanuel200 en eindelyk 300 gulden voor het
zelve, maar hy bleef stysnekkig staan op het regt van zyn gemaakt verding, en
schold den
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
284
Predikant voor al wat leelyk was, die hem daar voor zoo lang liet naloopen, dat hy
van kwaadheid een mes nam, (niettegenstaande hy geen een stuiver in zyn zak
had) en sneed het stuk aan riemen. Het is slegs een kleen gebrek(zeit een wys
man) dat uwe bejeegeningen ruw zyn; en nogtans is dat genoeg om een yder
afkeerig van u te maken. In tegendeel is de vriendelykheid yder bevallig.
Zyn brave Konst maakte hem al dikwils goede vrienden, maar hy wist zig(volgens
de Spaansche spreuk) daar zoo lang niet van te bedienen, tot hy dezelve niet meer
noodig had. Hem werden in zyn tyd twee stukken voor den Koning van Denemarken
aan besteed. De tyd binnen dewelke zy gedaan moesten wezen, lang verstreken,
kwam des zelfs Consuldaar na omzien, zeggende dat zyn Koning onvergenoegt
was; dien hy met een norschen kop dus toegraaude. Als de Ossenkoning die stukken
niet begeerde, dat hy dezelve wel aan een ander verkoopen konde. Dus maakte hy
door zyn onbesnoeide tong zyn vrienden tot vyanden; en werd van elk(als men
zeit) met den nek aangezien:zelf van de Konstenaars, door dien hy van elks doen
met veragting sprak. De Schilderyen van Laresvergeleek hy by de Prince Vlag, ja
de beste Konst was niet vry van belastering.
'T gebeurde op een laten avond dat Laresin de herreberg kwam daar de Wittzat,
een stuk kryt nam en eenige lynen op de tafel trok; om de Witt, die gewoon was op
zyn meetkunde te snorken, te trotseeren. De Wittdie zulke schuld niet lang borgde,
maakte met kryt op de tafel een schets van 't kanon, waar meê hy zeide dat hem
zyn neus afgeschoten was. 't Welk Lareseuvel opnam; en Emanuelkwam niet on-
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
285
geteistert daar van daan. 's Morgens vroeg met den dag ontmoette hem een van
zyne bekende, die hem eerder aan zyn kapot als wezen kende, want hy twee
blaauwe oogen, een dikke neus, en verscheide krabben in zyn aangezigt had. Dees
zeide tot hem: wel hoe Vader de Witt! hoe dus geteistert, en waar zoo vroeg na toe?
die tot antwoord kreeg, zie: dit pourtret hebben zy my gister avond dus mismaakt
in den donker gedoodverft, en daar gae ik weer na toe, om het by den dach te laten
opmaken.
'T schynt of de Witt, naar de verkeerde zinspreuk, De minste vrede best, leefde.
Wat noodwendigheid was het dat hy Lareszoo stekeligen antwoord toeschoot, daar
de zinspeling geen grond van waarheid had? Want de Venusziekte had zyn neus
dus wanstallig niet herschept, maar hy was met dezelve dus geboren, als my
gebleken is aan zyn af beeldzel door hem zelf geschildert toen hy 17 jaren oud was.
Als hy dan te laat(als men zeit van de Mollen) oogen kreeg, en zag dat de Fortuin
hem den nek gekeerd had; dat elk schuw van hem was, dat hy als een vremdeling
in zyn eigen land met het oor wierd aangezien, en tot armoede verviel, wierd hy
mistroostig by zig zelven, inzonderheid toen zyn Huiswaard hem somwylen lastig
begon te vallen om betaling van schuld, met verwytingen dat hy zelf oorzaak van
zyn ongeval was, en dat hy, als hy naar raad had willen luisteren, zulks wel had
konnen voorkomen.
Meer stalen van zyn levensbedryf zouden wy konnen beschryven. Dog het zouden
maar als voren bewyzen wezen van zynen weerborstigen aart. Een staal moet ik
nog aanhalen, dat men zeit van de beleeftste bejegeningen te wezen die iemand
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
286
van hem heeft ontmoet. Zeker jong konstenaar, Janssensgenaamt, had dan een
stukje geschildert dat hem dagt wel het beste te wezen dat hy gemaakt had. Des
verzogt hy de Witt, als een oud ervaren meester, om het zelve eens te komen zien,
in verwagting dat hy zyn yver zoude pryzen, den misstand aanwyzen, en hem moed
geven om daar in voort te gaan. Als het hem dan wierd voor gesteld, en gevraagt
wat hy van hem dogt; antwoorde de Witt: ik denk dat gy een vergenoegt mensch
zyt; om dat deeze prullen u behagen:en ging weg.
Gelyk zyne levenswyze van alle andere verschilde, zoo verschilde hy ook van
andere in de wyze van sterven; want door dien de rede elk leerd, dat hy zonder zyn
wil of toedoen in de waereld komt, en niemant keur, of magt gegeven is dit leven te
slaken, maar dat dit van 't welgevallen des Scheppers afhangt; heeft hy zig naar
allen schyn daar ontrent vergrepen, zoo uit de omstandigheden, welke op dien tyd
voorvielen, als uit de getuigen, die het uiteinde beschouwd hebben blykbaar is.
Ik heb van de onlusten tusschen hem en zyn huiswaard gemeld. 't Gebeurde den
laatsten avond van zyn leven dat 'er hooge woorden tusschen hun beide kwamen.
Zulks de Huiswaard met een dieren eed zwoer dat hy hem niet langer onder zyn
dak wilde hebben. Waar op hy opstond, en zeide: Dat hy daar al in voorzien of een
middel bedagt had dat hy hem zulks niet meer zoude zeggen, en ging de deur uit.
Twee van 't gezelschap die daar tegenwoordig waren ziende dat de Wittvan gelaat
verandert mistroostig scheen, volgden hem van verre na om te zien waar hy
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
287
mogt belanden, maar verloren hem door den duister ontrent Korsjesbrug uit hun
gezigt. Dien zelven avond begon het sterk te vriezen, en 't ys bleef elf weken in 't
water, in welken tyd niemant wist waar hy vervaren was; dan wanneer 't ys brak,
werd hy ontdekt by de Haarlemmersluis. Hy werd dan opgevist, en men bevond dat
hy een touw om zyn hals had, waar uit men besluit gemaakt heeft, dat hy zig aan
de leuninge by het sekreet aan de Korsjesbrug heeft willen verhangen, het touw
gebroken, en hy verdronken is.
Men bragt het Lichaam in 't Gasthuis, en van daar naar 't Pesthuiskerkhof, op den
Overtoomzen weg, daar het begraven werd, in 't jaar 1692, in den ouderdom van
85 jaren.
Wanneer een Konstschilder door zyne levenswyze stigt, en door zyne
penceelverbeeldingen t' effens 't oog vermaakt en den aandagt door waarde
beschouwingen opbeurt, door voorwerpen welke leerzaam en stigtelyk zyn, zoo
gaat vermaak en nut gepaart.
Beelden en Schilderyen zyn Boeken voor de lekenzeit de Concieliespreuk, maar
ze moeten 'er ook na wezen. Een dartel Bachus Feest, daar men de geile Satyrs
volgezopen, de Veldnimfen snoeplustig ziet na jagen, om den sluyer die haar
naaktheid dekt te rooven, of uit geilheid hun hoofd onder 't hemd steken, hoe konstig
verbeeld, zou weinig aanleidinge geven tot godvrugtige gedagten.
[Pieter vander Willigen]
Het prysselyke heeft de Konstschilder P I E T E R V A N D E R W I L L I G E N van
Bergen op den Zoom, in agt genomen, die door zinnebeelden en beeltenissen, op
zyne tafereelen heeft afgebeeld de ydelheid der aardsche schatten, de
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
288
vergankelykheid van 's menschen leven, en den onwissen wissen sterstyd. Men
moet waarlyk zeggen van zulke geschilderde Beeltenissen te teekenen van de
sterflykheid:
Elk is een Doods Herout, die zeit:
Gedenk ô mensch, dat eens uw luister,
Uw schoonheid, roem en heerlykheid,
Zal worden in het graf geleid,
En door een zark bedekt in 't duister.
Heeft het konstpenceel geldzakken tot barstens toe opgevult. Juweelen en andere
waereldschatten verbeeld, de aandagt daar in spiegelende, en door de rede den
aart dier zaken beschouwende, onderwyst het gemoed uit de gevolgen, dat
Die zig aan 't blinkent goud vergapen,
En zoeken hunne rust in 't gelt,
Steeds onrust vinden die hun kwelt:
Zoo wel in 't gretig zamenschrapen,
Als in 't bezitten van hun wensch;
Dog schoon het zelve nog genoegen
Nog rust, maar onrust baart na 't zwoegen,
'T blyft egter 't doelwit van den mensch.
Dus was 't voorhenen, en nog heden.
De Muntgod word steeds aangebeden.
'T is zeker, zeit Isidorus, dat de leerzame vonden van 't menschelyk vernuft
ontspruiten uit goede opvoedinge, of uit natuurlyke gesteltheid. En daar een
deugdzame geest het penceel geleid, is de verbeelding leerzaam. Hier in word ook
L E O N A R D V A N O R L Y geprezen, als mede een D A M M O R I V A N L U I K
welke door hun konstpenceel
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
289
meest Emblematische Tafereelen, en zeedebeelden vertoonden, die een aandagtig
gemoed tot deugd konden opwekken.
[Abraham van Diepenbeek]
A B R A H A M V A N D I E P E N B E E K werd geboren in 's Hertogenbosch. Den
tyd wanneer hy geboren is, weet ik niet, maar hy leefde nog in den jare 1662. Hy
heeft van der jeugt af, en voorts den meesten tyd van zyn leven met het behandelen
van doorluchtige voorwerpen doorgebragt, dat is glas, 't welk hy zoo konstig met
beeldwerk en historien heeft weten te bewerken door 't penceel, dat hy in zyn tyd
voor den besten meester in die Konst wierd geagt. Korn. de Biezeit:
Hy wierd in Nederland genoemt de kloekste geest:
Was mals in 't schilderen, heel los en poezelagtig,
Ook vast geteekent: en zyn kleuren wonder kragtig.
Hy heeft de schilderkonst geleerd by den grooten Pet. Paul. Rubbens; en van een
edelmoedigen geest zynde, heeft hy zig niet vernoegt met den lof dien hy door 't
glasschilderen behaald had, maar begaf zig ook tot het Tafereelschilderen. Hier by
('t geen wy in de beschryving van Gouda gevonden hebben) kwam nog een tweede
reden, te weten (nademaal het glas na het beschildert is, in een oven moet gegloeit
worden) dat dit hem in Italien zynde verscheide malen mislukte, waar om hy 't zelve
vervloekte en zig geheel tot het paneelschilderen begaf, 't geen hem zoo wel gelukt
heeft, dat de Prins der Nederduitsche Dichteren, J. vanden Vondel, zyn Pourtret
door hem zelf geschildert, met dit vaers vereerde:
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
290
Dus teekendeABRAHAM zig zelven naar het leven.
Wy kennen hand en geest aan ommetrek en streek.
Zy vloeijen evenryk, gelyk eenD I E P E N B E E K .
'T wel schikken van natuur aan weinigen gegeeven
Is 't veld waar in hy weid met zyn begaaft penceel.
De vond van 's mans vernuft ontziet geen zonnestralen
Nog zelfs Apelles oog in Kerken en in Zaalen.
Laat tuigen print en doek, en koorglas en paneel.
[Jan Thomas]
Hier aan laten wy volgen deszelfs tydgenoot J A N T H O M A S , geboren te Iperen.
Deze had met den voorgaanden een zelve konstzog gezogen. De reislust en drift
om in de Konst volkomener te worden, dreef hem al vroeg naar Italien, berugt door
zyne uitstekende meesters in de Konst. Door gestadigen vlyt en yver in de Konst
opgeklommen, is hy schilder geweest van den Bisschop van Ments. En in den jare
1662 was hy schilder aan 't Hof van den Keizer Leopoldus.
[Theodoor van Tulden]
Op hem volgt zyn yverige tydgenoot THEODOOR VAN TULDEN. Deze heeft door
zyn onvermoeit blokken genoeg te verstaan gegeven dat het hem om een
onverwelkelyken roem te doen was; gelyk hy daar van ook proeven gegeven heeft,
welke ten spyt zyner hateren, zyn vermogen in de Konst melden zullen, zoo lang
zy in wezen zyn. Hy heeft vele roemwaardige Altaarstukken geschildert: dog daar
zyne neiginge wel meest naar helde, was het verbeelden van Boerekermissen,
Bruiloften, en alle soort van geestige bootseryen. Hy heeft ook een goede handelinge
van 't etsen gehad, als men zien kan aan den Ulisses van Primatisco van Bolonien,
dien hy te Parys gemaakt heeft. 1662 woonde hy in
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
291
's Hertogenbosch, zyne geboorteplaats, en was om zyne Konst by yder geagt. Zoo
ook
J U S T U S Z U S T E R M A N S van Antwerpen; die om zyn brave Konst by den
Groothertog van Florencen in groot aanzien is geweest, en by alle de hovelingen
bemind. Zoo werd ook
J A K O B S A N D R A A R T van Amsterdam, zyn tyd- en konstgenoot, om zyn
welstandig ordoneren, en bevallig schilderen aan 't Keurvorstelyk Hof van Beijeren
geagt, en geëert.
Nu verschynt de berugte.
[Paulus de Vos]
P A U L U S D E V O S , geboren te Hulst in Vlaanderen. Deze is door de fortuin,
alwaar zy zig wende, zoo in Spanjen als andere Koningryken en andere Vorsten
Hoven, gevolgt, en met gunst en voordeelen bekroont. Hy was een uitstekend
schilder in Beestejagten, waar meê hy verscheiden zaalen verciert heeft voor den
Hertog van Aerschot, daar hy in 't jaar 1662 nog bezig was. Zyn Beeltenis nevens
die van Theod. van Thulden en Just. Zustermans, gaan onder de pourtretten van
van Dyk, en Diepenbeek door Pontius gesneden in print uit.
[Erasmus Quellinus]
In dit zelve jaar 1607 den 19 van Slagtmaand is dat groote licht in de Konst
E R A S M U S Q U E L L I N U S tot Antwerpen geboren. Deze was eerst in talen en
letterwetenschappen zoo veer gevordert dat hy Magister Philosophiaewas, dog hy
begaf zig naderhand tot de oeffeninge der schilderkonst, en was van wegen zyn
kloek penceel en ordoneren van Historien beroemt, gelyk tot Antwerpen in de Reefter
of Eetzaal van de St. Michiels Heeren, welke hy geheel beschildert heeft met
Historien uit het Nieuwe Testament daar men eet en drinkt; (als onder anderen daar
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
292
Christus aan tafel leit en Maria hem de voeten zalft) te zien is. Deze als ook andere
zinryke verbeeldingen die hy met een volgeestig oordeel, en konstige behandelinge
op de voorwerpen heeft weten toe te passen, doen ons zien dat hy een groot meester
in de Konst is geweest.
Dit, en niet anders heb ik van den grooten P E T . P A U L . R U B B E N S zynen
onderwyzer in de Konst konnen zeggen; ook weet ik niet dat zyne verheve Konst,
die van zynen meester overkraait; gevolglyk agt ik voldaan te hebben aan den lof
dien hy verdient. Waar en tegen Korn. de Biehet zeil van zynen luister zoo hoog in
top vyzelt; dat het bezwarelyk den wind van tegenspraak zal konnen uithouden.
Dus zegt hy:
Zoo dunkt my dat de geest van Zeuxis of Urbin
Gemengt is met de ziel in 't lichaam van Quellin,
Uit reden dat zyn Konst heeft zulk een kragts vermogen,
Of hy het eerste zog had uit Pictuur gezogen
Zoo wonder schemeroogt zyn Konst op 't punt van d'eer;
..........
Dit is onzen schryver niet genoeg maar hy vervolgt aldus deszelfs Konst ten roem
Daar Griekenland voor zwygt, zoo het op Konst wil stoffen,
En meent de waereld door zyn schilders te overpoffen,
Om dat Protogenes in niet een Koningryk
(Zoo 't scheen) in 't konstpenceel vond ymand zig gelyk.
Maar neen, Erasmus kan hun roemlust stil doen zwygen,
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
293
Wanneer zyn waarde hand een proefstuk toont........
Dit gaat een toon te hoog.
De marmere beelden (de schilderyen zyn door de tyd uitgewist) welke uit Griekenland
naar Romen vervoert zyn, zyn stalen die onwedersprekelyk toonen dat de Konst te
dier tyd tot den hoogsten top geklommen was.
Al 't geen d'ouden tot roem derzelve geschreven hebben voor blaaskakery te
agten, en QUELLINUS Konst zoo hoog op te heffen, dat niets van al 't geen d'oude
Konstenaars berugt gemaakt heeft daar by ophalen kan, schynt my wat naar snorkery
te zweemen. Had de Biegezeit: dat QUELLINUS konststukken in Konst en kragt, dat
waard geschatte tafereel dat St. Lucas naar de Heilige Maria geschildert, veer
overtroffen heeft, dewyl het tegen de zyne niet konde ophalen, 't waar ligter te
gelooven; want het is gebeurt dat aan een konstkenner een tafereel van St. Lucas
geschildert (zoo men voor gaf) vertoont wierd, die het zelve met aandagt
beschouwende, eindelyk zeide: Lucas, Lucas! wat zyt gy gelukkig dat gy dood zyt;
want zoo gy thans leefde, en den kost met schilderen winnen moest, gy zoud naau
droog brood konnen verdienen.
Het eerstgemelde stuk van St. Lucas was in dien tyd, als myn meester S.v.
Hoogstraten aan 't Hof te Weenen was, zoodanig door ouderdom uitgesleten, dat
het zyne kragt byna geheel verlooren had: om welke rede Keizer Ferdinant het hem
deed copieren. Maar waarom getwist? onze schryver is een Dichter, en de Latynsche
spreuk van Horatius gelt hier:
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
294
........... Pictoribus atque poétis
Quidlibet audendi semper fuit aequa potestas.
Zyn Zoon Joannes Erasmus Quellinus was in 't jaar 1660 te Rome, toen pas 27
jaren oud, daar hy grooten opgang in de Konst maakte.
Onze E R A S M U S wiens Beeltenis zig in de Plaat N onder aan doet zien, heeft
ook een Broeders Zoon gehad Artus Quellinus genaamt, welke de Beeldhouwers
Konst oeffende. Vondel noemt hem het ligt der Beeldhouwery, en Nederlandschen
Fidias, en laat zig dus op zyn Beeltenis door Held Stokkade geschildert hooren:
STOKKADE maalde aldus de helft van 't zigtb're deel
Van Artus Fidias. Waarom hem niet geheel,
Of t'effens lyf en ziel, zyn Konst met al haar vonken?
Zo heeftQUELLYN zig zelf in marmer uitgeklonken.
De Lezer zal ligt wel opgemerkt hebben, dat ik in 't begin van Quellinus
levensbeschryving, wanneer ik den inhoud van eenige zyner penceelwerken
aantoonde, gezegt heb: aan tafel leit;om aan te duiden dat de Joden voor gewoonte
hadden, op bedden aan te leggen in hunne maaltyden: egter zal het niet ondienstig
wezen dat myn pen hier omtrent wat breeder uitweid; op dat de schilderjeugt zig
daar van bediene, wanneer zy dergelyke voorwerpen vertoonen wil, en het
dwaalspoor van velen hier in myden.
Van waar, en wanneer de gewoonte van op de maaltyden aan te leggen onder
de Joden ingekropen is, kan niet zeker gezegt worden. Hugo de Groot is van
gevoelen dat deze gewoonte onder de Joden gekomen is, door naarvolging van de
Assy-
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
t.o. 294
]
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
295
riers en Persen; want dus lezen wy Esth. 7 vs. 8. Dat Haman was gevallen op 't
bedde daar Esther op lag. 'T kan ook wezen dat zulks eerst tot de Grieken, en van
die tot de Joden over gegaan is. By Plato leestmen: Jongens trekt Alcibiades de
schoenen uit; op dat hy aanlegge. Dus, de voeten ontschoeit, en agterwaarts van
het bedde afstekende, en Christus die wyze van aanleggen volgende, is het
gemakkelyk te begrypen hoe Maria de zuster van Lazarus de voeten van Christus
gezalft heeft.
Wy vinden by A. Byneus een opmerkelyke plaats aangetrokken uit Aristofanes,
alwaar de oude Philocleon onder andere diensten die hem bewezen wierden opteld:
En voor eerst myn dochter wast my, en zalft myn voeten; en kustze nederbukkende.
Dus zeit ook Lucas in zyn Euangelium Cap. 7. vs. 38. Ende staande(te wete Maria)
agter aan zyne voeten, begon zy zyne voeten nat te maken met tranen, en zy
droogdeze af met het hair van haar hoofd, en kuste zyne voeten, en zalfdeze met
zalve.
By de Joodsche meesters word ook gewag gemaakt van 't zalven der voeten.
Johannis Lichtforus heeft een plaats uit het Tractaat Menachot, waar uit dit te zien
is. De Meitstaat 'er, bragt een gouden vat vol oly, daar mede hy gezalft heeft zyn
handen en voeten.
Wy hebben ook niet ondienstig geagt de wyze van aanleggen aan tafel aan te
wyzen, door een schets getrokken uit een zeer ouden marmersteen, waar op
verbeeld is een beddeke by een tafel met drie pooten, waar aan een man met zyn
vrouw leggen, welke Fulvius Ursinusdoet zien. En wy hebben dezelve na gebootst
in de Plaat N nevens
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
296
de Beeltenis van Eras. Quellinus. Waar nevens wy ook een uitgedompte graflamp
doen zien; ten zinteeken dat die bovenstaande konstlichten door den tyd, hun roem
benydende, uitgedooft zyn.
[Karel Erpard]
Om dezen tyd vinden wy ook gemeld van eenen K A R E L E R P A R D , en van de
Biein zyn Gulde Kabinetpag. 520. geprezen.
Doordien zyn konstpenceel vol levensaardigheid.
Den geest verlokt, en door bevalligheid verleid.
Leiden, dat nevens andere Hollandsche steden mede heeft konnen roemen over
het voortbrengen van stedelingen, die als heldere fakkels in de schilderkonst
uitflikkerden, bragt ook in den jare 1607
[Jan Lievensz.]
J A N L I E V E N S Z . op den 24 van Wynmaand voort. Zyn Vader Lieven Hendrikze,
was een konstig Borduurwerker, naderhand een Pagter. En ziende de groote
geneigtheid, en drift die zyn Zoon tot de schilderkonst hadde, bestelde hem nog
maar acht jaar oud om de gronden en beginzelen dier Konst vast te leggen by eenen
J O R I S V E R S C H O T E N . Toen hy ontrent tien jaar oud geworden was, zyn Vader
ziende dat hy in die drift volhardig bleef, nam besluit van hem daar in te laten
voortgaan, en bragt hem by den vermaarden schilder P I E T E R L A S T M A N tot
Amsterdam; by welken hy twee volle jaren bleef, en braaf in de Konst vorderde.
Naa dezen tyd heeft hy de Konst by zig zelven geoeffent, gebruikende het leven
tot zyn onderwyzer, en bragt het zoo veer door vlyt en naarstigheid, (en 't geluk viel
hem toe) dat alle konstkenners zig verwonderden dat een jongen van
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
297
twaalf of weinig meer jaren, zoo veel door de Konst vermogt. In dien tyd schilderde
hy den Democriet en Heracliet van K O R N . K O R N E L I S Z van Haarlem na, zoo
even gelyk, dat men geen onderscheid tusschen die beide konde bespeuren.
Tot een staal van zynen byzonderen yver, en onophoudelyke drift, verhaald de
schryver van Leiden, dat wanneer in den jare 1618, binnen Leiden op den 4 van
Slagtmaand een groote oproer ontstond tusschen de Remonstranten, Waartgelders
en andere Borgers, zoodanig dat de Borgermeesters genootzaakt waren, de
Schutters in de wapenen te doen komen, om de beroerte te stillen, hy met
dusdanigen yver zat te teekenen, dat hy daar geen agt op gegeven had, of zig des
bekreunde.
Hy heeft al vroeg fraaije pourtretten gemaakt; als inzonderheid dat van zyn Moeder
Machtelt Jans van Noortzant, dat verwonderlyk konstig geschildert was: als mede
fraaije ordonantiestukken. Onder deze was 'er een verbeeldende een Student,
geestig van muts en kleederen toegetakelt, zittende by een brandend turfvier in een
boek te lezen. Dit was levensgroot, en zoo konstig geschildert dat de Prins van
Oranje 't zelve dede koopen, en vereerde 't aan den Ambassadeur van Engeland,
die het wederom vereerde aan zyn Koning, die daar groot gevallen in had. Dit was
ook de reden wel, als hem de geneigtheid om andere landen te bezien aankwam,
dat hy zig naar Engeland begaf, daar hy wellekom was; en den Koning, Koningin,
Prins van Wallis, en veel van de grootste Lords schilderde, daar hy rykelyk voor
beloont werd. Dit was in 't jaar 1631. als hy ontrent 24 jaren oud was.
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
298
In Engeland ontrent drie jaren geweest zynde is hy wederom te rug gekomen op
Calais; van daar op Antwerpen, daar hy zig neersloeg met 'er woon, en met de
Dochter van den berugten Steenebeeldhouder Michiel Colyns trouwde. Vele
roemwaarde groote stukken heeft hy in dien tyd voor Kloosterpapen, en byzondere
persoonen, gemaakt: gelyk ook in den jare 1640, voor den Prins van Oranje, en
Borgermeesteren van Leiden twee groote stukken, waar van het eene verbeeld de
berugte daad van den Roomschen Scipio Africanus, daar hy de ondertrouwde
Princesse hem aangeboden haren Bruidegom ongeschonden te schenk weder
geeft.
Hy heeft ook de eer gehad van op 't Raadhuis te Amsterdam (nevens G O V E R T
F L I N K , en F E R D I N A N D U S B O L ) een voornaam stuk te schilderen, daar J.v.
Vondel dit volgende byschrift (door den berugte pen-en penceelschryver Koppenol
daar onder geschreven) gemaakt heeft.
De* Zoon van Fabius gebiet zyn eigen Vader
Van 't paert te stygen, voor Stads eer en agtbaarheid.
Die kent geen bloed, en eischt dat hy eerbiedig nader.
Dus eert een man van staat, het ampt hem opgeleid.
Dit stuk hangt in Borgermeesters kamer voor den schoorsteen.

  • De Borgermeester Suesso gebood zyn eigen Vader G. Fabius Maximus, door den Raad van

Romen als gezant aan hem gezonden, van 't paert te stygen, door dien 'er een wet was, dat
niemant te paert zittende een Borgermeester mogt naderen, om aan te spreken. De Vader
gehoorzaamde dit bevel met eerbied, en bewees zyn Zoon dien pligt welke hem als
Borgermeester toekwam.
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
299
Zyn brave schilderkonst is ook door de Fenixpen van denzelven Vondel vereeuwigt.
In zyne Lofdigten op Schilderyen &c. op pag. 340 hebj'er een op de beeltenisse van
den Borgermeester Lamb. Reinst, en Mevrouw Alida Bikkers &c. en nog een zynde
een gesprek tusschen Schilder en Poëet, op den Leeuw door hem geschildert,
Poëet. Wie voertme nu in een Woestyn?
Hier leit een Leeuw, en niet de schyn.
Hy vlamt op roof en Menschespieren.
Schild. Hy heeft zyn wilden aart verleert.
Zoo temt de Konst den Vorst der dieren,
Die over alles triomfeert.
Hy heeft ook d'eer gehad dat hy de Afbeeldingen van Michaël de Ruiter, Opper
Admiraal en Kornelis Tromp, Onder Admiraal van Holland door zyn konstpenceel
heeft afgemaald, op welk laatste Vondel zig dus laat hooren:
Als Jurk, de Britsche Turk, de Zee wil overgapen,
En vlooten slikken in zyn onverzade maag,
Dan voert hy op den mast den Bezem tot een wapen,
En dreigt uit nieuw Algiers de magt van s'Gravenhaag.
Hoe lange toch? tot dat de ZeeleeuwTROMP, verwildert
Getergt van wrake, met gevangens moordend bloet,
Een schoone waterverf, zig naar het leven schildert,
Om's Vaders dood ontvonkt van nimmer bluschb'ren gloet,
Hy vaagt in Oost en West met 's roovers bezemroeden
De beide straten van dit haven schennend slyk,
En geesselt het, dat borst en lenden vreeslyk bloeden,
Ter straffe van geweld, geleên in Christenryk.
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
300
Dan hoord men Askué, en Monken, en Barklaien,
Geweldenaren van de vrye en ope Zee,
Zig t' enden adem op 't schavot der baren schreijen.
En deerlyk jammeren om 't afslaan van den Vreê.
Wie beezems voeren wil, geefT R O M P de roên in handen.
Dees voert het Scherpregt uit, in 't aanzien van twee stranden.
En 't blykt aan dit volgende vaers dat hy onder anderen ook de beeltenis van Jan
Vos geschildert heeft,
Dus maalt myLIEVENZEN, om na myn dood te leeven.
Ik poog de dood vergeefs t' ontvlugten door myn schacht.
'T penceel is magtig om de verf en ziel te geeven.
En die de dood verwint, heeft overgroote kracht.
Ik word doorLIEVENS hand onsterfelyk geschapen.
Philips Angels die in den jare 1642, het lof der Schilderkonst schreef, meld van hem
met roem aangaande zyne bedrevenheid in Historykunde, pryst ook onder andere
een stuk waar in hy de geschorte offerhande van Izak volgens de beschryving van
Fl. Josefus, welke zeit: na Godt het voornemen van den aartsvader gestuit had, zy
malkander omhelsden en kusten, natuurlyk en konstig afgebeeld: als ook zynen
grooten geest, en zyne vernuftige bedenkingen die hy ontrent de verbeeldinge van
Bathseba heeft doen blyken, daar hy 't alles naar de bedenkelykste wyze, en zoo
als het waarschynelyk zig ontrent het geval heeft toegedragen, heeft afgebeeld.
Maar hier in tast onze
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
301
Schryver mis, als hy ook het byvoegzel, te weten een Kupido ('t welk hy noemt het
Waereldberoerend kind) in de lugt van 't stuk gemaald, met een vlammende pyl in
steê van een gescherpte flits, in welkers dunne rook men de teere leden zoetelyk
ziet wemelen, pryst. Aangezien dit wel een zinnebeeldige beduiding van den
ontsteken minnebrand in 's Konings hart aanduid, maar die in Bybelstof nooit te pas
komt. Maar 't gaat gemeenlyk als Junius zeit: Dat de Schilders en Dichters van
eenen geest gedreven, veeltyds iet nieuws plagten te ondernemen. Zyn beeltenis
staat in de Plaat N, op de hooge zy van Pallamedes. Volgt
[Ferdinandus Bol]
FERDINANDUS BOL. Dezen (alzoo ik zyn geboortejaar niet heb konnen opspeuren)
heb ik voeglyk gedagt agter zynen konst- en tydgenoot te plaatsen. Dordrecht matigt
zig de eer van zyn geboorte, gelyk Amsterdam die van zyne opvoeding aan. Hy
was twee of drie jaren oud, als hy in Amsterdam kwam, waar hy tot redensgebruik
gekomen, en zig geneigt vindende tot de Konst, onder den Grooten REMBRANT zig
daar in geoeffent heeft. De natuur en de fortuin waren hem beide gunstig. Dus hy
grooten roem, en veel geld, tot dienst van zyn ouden dag overgewonnen had; want
hy stierf in een goeden ouderdom, op 't jaar 1681.
Nevens een groot getal pourtretten, natuurlyk en kragtig geschildert, ziet men ook
menigte van zyne roemwaarde konststukken, zoo in Godshuizen als anderzins, die
zyn konstroem wel altyd zullen schragen.
Inzonderheid gedenkt de groote Agrippyner een zyner Konstwerken, 't welke hy
in zyne Lofdigten op Schilderyen enz. noemt het heerlyke
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
302
stuk van FERDIN. BOL, voor den doorluchtigen Zeeraat te Amsterdam, in 't Reisjagt
geschildert aldus:
De groote Zeevoogdin bezweert den waterheilig
En Opperadmiraal, in haren dienst getreên,
Dat by de Zeevaart voor 's Lants Vrede en Vryheid veilig,
En zeegene den bouw en koopvaardy der Steên.
De Zeevoogt om dien last gehoorzaam uit te voeren,
Neemt daatlyk Sterkheid, en Voorzigtigheid te baat.
Nu durft geen rover, nog geen storm de vinnen roeren.
Dus groeit de handel aan, ten wasdom van den Staat.
Ook zietmen nevens het grootste gemelde groote stuk, nog verscheiden
Konststukken van hem, op 't Amsterdamsche Raadhuis, als een op de Raadkamer,
boven den schoorsteen, waar in verbeeld staat de verkiezing der oudsten in Israël,
om neffens Jetro den schoonvader van Moses, het volk te rigten. En in der
Schepenen Kamer, daar Moses de Wet in steene tafelen op Sinai ontfangen
hebbende, afbrengt, en die het volk voorhoud, daar dit vaers op ziet:
Hebreeusche Moses heeft de Wet van Godt ontfangen,
Waar mede hy naar 't volk van boven wederkeert:
Dat hem eerbiedig groet, en welkomt met verlangen.
De Vrye Staat luikt op, als 't Volk de Wetten eert.
Nog een proefstuk van zyn penceelkonst ziet men in 't Borgermeesters Vertrek,
waar onder meergemelde Vondel dit byschrift tot verklaringe van den inhoud gemaakt
heeft:
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
303

  • Fabricius houd stant in Pyrrhus legertenten.

Het gout verzet hem niet, door schandelyke zugt,
Nog Elefants gebriesch, en felle dreigementen.
Zoo zwigt geen man van Staat voor gaven, nog geschenken.
[Palamedes Palamedesz. Stevers]
Nevens deze verschynt
P A L A M E D E S P A L A M E D E S Z S T E V E R S . Deze word onder de
Konstschilders van Delf geteld, alhoewel hy te Londen geboren is. Zyn vader die
een Vlaming, en konstig werkbaas, om kroezen, koppen, vazen, enz. van Jaspis,
Porphier, Agaat en diergelyke kostbare gesteenten te maken, was, woonde te Delf,
als hy wegens zyn Koning Jakob van Schotland, wierd ontboden; en alzoo hy eenen
geruimen tyd aan 't hof opgehouden wierd, kwam zyn vrouw die hy mee genomen
hadde, in de kraam van dezen P A L A M E D E S , dog hy kwam met zyne ouders weder
te Delf, daar hy voorts is opgevoed, en zyn leven lang is blyven wonen. Hy is
genoegzaam zonder meester, meester geworden, hebbende zig alleen geoeffent
met de konststukken van den vermaarden ESAIAS vanden VELDE, na te schilderen,
waar door hy met den tyd zodanig, niet alleen aan die

  • Cajus Fabricius werd na den Veldslag by de Rivier Liris van wegen de Romeinen in

Gezantschap aan Pirrhus, Naneef van Achilles en Koning van Epieren, gezonden, die zyn
aanbrengen toestond, dog zogt hem op zyn zyde te trekken, eerst door geschenken, door
dien hy gehoord had dat hy arm was, daar na door bedreigingen des doods, door een
vervaarlyk briessenden Olyfant, maar de Romein bleef standvastig en onverzettelyk,
niettegenstaande hy hem het vierde deel van zyn ryk aanbood, zoo hy by hem wilde blyven,
en toonde dat een edelmoedig Romein, de deugd en getrouwheid meer dan 's waerelds
schatten agt. Zie Livius in zyn Rom. Hist.
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
304
handeling, maar ook aan dezelve wyze van ordonantien, gewent werd, zoo dat hy
Ruitergevegten, roerende en stilstaande legers, en andere krygsgevallen zoo wel
heeft weten te verbeelden, dat hy by alle konstkenners in zyn tyd roem behaalde.
In de Plaat N staat zyn Beeltenis op de lage zy van J. Lievensz.
Hy had zoodanigen zugt, en begeerten om grooter te worden in Konst, dat hy
altoos voor een spreekwoord hadde: nog eerst te zullen beginnen, dog zyn
edelmoedig voorneemen is door de alvernielende dood voor altoos belet geworden,
op den 26 van Lentemaand 1638, nog maar 31 jaar oud zynde. Hy liet een ouder
broeder na, ANTONY PALAMEDESZ STEVERS genaamt, die ook een goed schilder was,
zoo in Pourtretten, als gezelschappen. Deze kwam in 't jaar 1636 tot Delf in 't St.
Lucas Gild, en was 1673 voor de laatste maal Hoofdman van gemelde Gild.
[Tussenstuk]
N A A R D I E N wy met een verandert Toneel staan te beginnen, en die toestel een
weinig tyd vereischt, willen wy den aanschouwer, op dat het wagten hem niet
verdriete, ondertusschen met een korte redenvoering onderhouden: dienende tot
meerder berigt van 't geen wy op pag. 97. 98. gezegt hebben, van de Offerhanden
der Heidenen met der zelver gereedschappen, en byvoegzelen: te weten, dat een
Konstschilder moet bedagt wezen, wanneer hy eenige Heidensche offerhanden
met hun aankleven verbeelden wil, daar by het Beeld van die Godheid aan, en voor
wie het offer geschied, op een verheven voetstal, of in een holle nis te plaatsen: 't
zy naakt, of bekleed, daar een konstoeffenaar vryheid toe heeft;
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
305
zangezien de ervarenheid ons doet zien, dat de Heidensche Godenbeelden, 't zy
man of vrouw, naakt verbeeld of gevormt, in hunne Tempelen by de altaren stonden,
ook zomwylen met sluiers, pragtige kleederen en andere kostbare vercierselen
omhangen wierden. Om dit eerste gezegde te bevestigen dienen deze regels uit
Statius Papinius:
De gryze Koormaagd voed ter haardste 't waakvier aan,
En zal geen oog op de geheime schaamte slaan,
en tot het tweede ontbreken geen getuigenissen die zulks bevestigen. Trebellius
Pollio verhaalt, dat de Dwingeland Celsus met den purperen sluyer van de Godinne
Celestis verciert weird. En Vopiskus, dat de Tyran Saturninus, wanneer hy van de
soldaten tot Keizer uitgeroepen was, het purper kleed van Venus nam, en in 't byzyn
der krygsknechten met een vrouwen rok bekleed, wierd aangebeden. De Kerkroover
Dionysius rukte Jupiter Olympius den gouden mantel van de schouderen, onder
voorgeven dat die des zomers te zwaar, en 's winters veel te koud was; en gaf hem
eenen van laken in de plaats, die des zomers dekken, en des winters verwarmen
konde.
Ook moet een konstschilder weten, wanneer hy de Feestvieringen van Mars en
Venus zal schilderen, dat de afgodendienaars dezelve hebben geviert met
verwisselde kleederen: Dat de Vrouwen een mannen lyfkolder of pansier aantrokken,
een helmet op 't hooft zetten, en de mannen zig in vrouwengewaad verkleedden.
Dus deden inzonderheid de Assyriers volgens de getuigenis van Julius Firmikus:
en Herodoot verzuimt niet dus-
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
306
danige dingen van de oude Babiloniers en Egiptenaren aan te teekenen, welke
gewoonte naderhand tot de Grieken, en voorts tot de Romeinen over gegaan is.
Door welke wyze van doen zy de deur openzetten tot dartele onkuisheid. Waarom
ook Israëls wetgever het Hebreeusche volk, geneigt tot de afgodery der nabuurige
volken, zulk doen scherp verbied, als uit menigte van bewyzen te zien is.
De reden waarom de oude Heidenen tot gemelde Godsdienst-pleging hunne
kleederen verwisslelden, willen sommigen dat deze geweest is; dat zy waanden in
dusdanig gewaad die Godheden aangenamer te zyn. Maar andere vernuften hebben
op zekerder grond besluit gemaakt, dat zulks uit loutere onkunde, en om dat zy
onzeker waren of hunne Godheden die zy dienden tot het mannelyk of vrouwelyke
geslagt behoorden, ontsproten is. Hier van daan is deze twyffelagtige aanspraak
welke in dusdanige offerhanden plag gebruikt te worden, by Arnobius te boek
geslagen: Sive tu Deus es, sive Dea? dat is: Het zy gy een God, of een Godinne
zyt? ja deze dwaling ging zoo veer, dat zy zelf sommige hunner Godenbeelden in
de gedaante van beide de geslagten gevormt, offerdienst toegebragt hebben. Onder
deze mag men de Cyprise Venus wel de eerste tellen.
Deze was (volgens de getuigenis van Makrobius) met een vrouwenbekleeding
en met een mannenbaart afgebeeld, en werd van de mannen in vrouwen gewaad,
en van de vrouwen in mannenkleederen gedient. Dusdanig had het blinde Heidendom
oulinx ook de Fortuin (in het boekje van den Heer Spon, van den Altaar der onbeken-
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
307
de Goden aangewezen) afgebeeld. Men kan die beeltenis, gevolgt naar het marmer
by W. Goeree in het II. Deel van zyne Mosaische Historie pag. 579 zien, met dit
byschrift.
F O R T U N A E B A R B A T A E &c. D E G E B A A R D E F O R T U I N.
Dus dient een konstschilder agt te geven in hoedanige gedaante de Afgodsbeelden
by de onderscheiden oudtydsche volkeren verbeeld wierden; want in een heel
andere gedaante werd Jupiter by de Lydiers, als by de Sicioniers afgebeeld.
Deze verbeelden hunnen Jupiter in de gedaante van een van onderen breed
vierkant, en gedraaide spits opgaande piramide, daar mede te verstaan gevende,
dat het natuurlyk verstant (by de Basisgeleken) niet magtig is om de Godlyke en
Hernelsche dingen te doorgronden, als die niet anders als door scherpziende verligte
oogen (door 't scherp opgaande spits afgebeeld) konden beschouwt werden: en
wanneer de Priesters 't zelve wilden raadvragen, droegen zy dat Beeld met veel
plegtigheid en gevolg (in een verguld schip, omhangen met zilvere kroezen en
drinkschalen) op hunne schouderen door de straten om, zingende eenige heilige
liederen.
Anders werd zyn Beeld in Lydie gezien; te weten met een Geitevel, Diphtera
genoemt, in welk binnenste men schryven konde, om aan te duiden dat Jupiter al
de bedryven der menschen op aarde in zyn geheugen (even als door letteren op
Perkament) houd; op dat hy de goeden op hun beurt beloone, en de kwaden door
zyn blixem straffen zoude.
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
308
Ook werd zyn Beeld by hen zonder blixem in de vuist vertoont, hebbende een byl
in de hand, waar van Plutarchus deze reden geeft: Herkules, hebbende Hippolite
de Koninginne der Amazoonen gedood, heeft nevens andere wapenen van die
overwinninge ook een byl mede gebragt, welke byl hy ten geschenk gaf aan zyn
beminde Omphale, die van het geslagte der Lydiers was: die dezelve als heilig
bewaarde, gelyk ook de Koningen een namaaksel daar van hebben gedragen, tot
op de Regering van Candaulus, die dezelve van een dienaar zig agter na liet dragen.
En dus hadden de Lydiers tweederhande Beeltenissen van Jupiter, waarom zy hem
Jupiter Labradusgenoemt hebben, want in die sprake wierd de Byl Labroum
geheeten, en met een Degen op de zyde, Cariusgenaamt.
De Thebaners, en verscheide Afrikaansche volken verbeelden hunnen Jupiter
Hammon met Ramshoornen aan beide zyden van 't hoofd; en zoo wy met Servius,
dien grooten uitlegger van Virgilius, over de reden van dit vreemd Hoofdciersel
raadplegen, hy zal ons zeggen: Dat Jupiter Ammon daarom met Ramshoornen
afgebeeld word, om dat zyne Antwoorden of Godspraken zoo veel draaijingen en
wendingen hadden als zulke Hoornen. En die van Creta eerden Jupiter (volgens
zeggen van Eusebius) in de vuurstenen, en zwoeren by hem, dus: Zoo ik wetende
bedriege zoo moet my de Vader van den dag( alzoo zweer ik by dezen steen) uit
alle myne goederen uitwerpen.
Anders was de Beeltenis van Mercurius gevormt, of van houd of steen
gebeeldhout, als hy voor den God der welsprekentheid geëerd wierd. Anders
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
309
als zy hem dienden als begunstiger der vrye konsten. En weder anders, wanneer
zy hem aanzagen voor bevrediger der geschillen: Dan zagmen aan zyn voeten
leggen een witte roede, om welke twee slangen gevlogten waren, ter gedagtenisse
dat hy twee slangen vegtende ziende, dien stryd door het tusschenkomen van zyn
roede hadde gescheiden. Waarom oudtyds de gezanten tot het maken van vrede
afgezonden, diergelyk een teeken met zig droegen. Om dezelve reden werd ook
zyn beeltenis in de Galeryen en Twistscholen der oude Filosoofen geplaatst, nevens
het beeld van Minerva. Van welke beeltenis zig dan een konstschilder (als een
noodwendig bycieraad) wanneer hy een school of gezelschap van oudtydsche
Letterwyzen, en Redenaaren verbeelden wil, zig bedienen kan.
In een andere gedaante is Diana verbeeld geweest by de Heidenen, daar zy
dezelve eerden voor Beschermgodin van de Jagt en Bosschen: Anders als zy voor
de Maan genomen, als de Ligtbrengster by nagt geëert wierd: want dan werd zy
verbeeld met een brandende fakkel in beide handen. Gelyk men haar deeld dus
bestempelt ziet op een penning van Faustina, met het byschrift D I A N A
L U C I F E R A .
Weer in een heel andere gedaante stond haar beeld te pryken by die volken welke
haar hielden voor voedster, en voortbrengster van alle levendige schepselen. Dus
werd zy geëert van de Ephesers. Waar af het ruggestuk des pennings van Keizer
Klaudius de bestempeling draagt, waar op men haar ziet in een Tempel portaal
staan, met dit byschrift D I A N . E P H E . Waar van ons Fr. Perrier een duidelyke
afteekening, (gevolgt
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
310
naar een uitgehoudent marmersteen, uit Griekenland te Romen gebragt) in print,
onder zyne Roomsche Statuen doet zien. In welk opzigt ook Hieronimus in zyne
voorreden van den Brief tot de Ephesers zeit: dat zy niet Diana de Jagerinne, maar
die met de veele mammen eerden. Dit was om de kragt der opvoedinge te
beteekenen; gelyk door de omzwagtelinge van den navel der beelds, benedewaards,
(daar tusschen zig verscheiden koppen van dieren doen zien) dat zy door 't ontsluiten
van den band der geboorte de schepselen te voorschyn doet komen. Waarom Diana
ook van de Grieken Genethlios genoemt werd, om dat zy het bewind over de
geboorte heeft.
Ligt zullen myne konstgenooten zeggen: wie zal daar juist zoo naauw agt op
geven, zoo alles zoo stipt naar de oudheidkunde niet is waargenomen? Ik antwoord:
niemant dan zulken die daar in geoeffent zyn. En dus is het ook met de Historische
verbeeldingen gelegen: niemant zal de misslagen daar in begaan opmerken dan
die, welke in de Historien ervaren zyn, van wien men de berispingen te wagten
heeft, en naar wiens opmerkingen de onbedrevene luisteren. Meer zouden wy ter
zake dienende konnen zeggen, zoo de Toneelgordyn reeds opgeschoven ons niet
gebood af te breken.
Tot nog toe heeft de Schouburgh niet als Konstschilders vertoond. Voortaan zullen
ook de berugte Schilderessen daar op verschynen, en op haare tydbeurten nevens
de Mannen ten Toneel komen; om den lezer door die veranderinge op nieuws te
verlustigen, en zynen yver door wakende begeerten tot het gene zy zeggen zullen
op te wakkeren.
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
311
De oude gedenkschriften melden van eene Vestaalsemaagt Lala1 genaamt, die de
Konst van schilderen verstond. Maar wat hoeven wy in de 2twyffelagtige oudheid
voorbeelden op te zoeken? de voorgaande eeuw levere ons 3 MariettaDochter van
den berugten Italiaanschen schilder Tintoret, in dezelve Konst tot verwonderinge
van
1 Lalavan Cyzieus, of Spiga. Deze(zeit Plinius) was zoodanig bedreven in de penceelkonst
dat haar werk ongelyk waardiger geschat wierd, als dat van den schilder Sopilos: schoon dit
tot een hoegen prys verkogt wierd
2 Twyffelagtige oudheid. Wy spreken dit niet tegen, nog min den volgenden roem der
doorluchtige vrouwen, maar zeggen dat de Dichters somwylen de palen van vryheid wel wat
veer uitzetten, en gevolgelyk zoo heel veel staat niet op dezelve is te maken: terwyl wy
ondertusschen gedagtig zyn aan de spreuk van Gratiaan: De waarheid komt zelden zuiver
voor onze ooren, voor al wanneer zy van veere komt; want dan vat zy eenige verf van de
hartstogten, die zy op haren weg ontmoet.
3 Marietta Tintoretgeboren te Venetien, leerde de Konst by haar Vader, waar toe zy zoodanig
geneigt was; dat zy gewoon was zig, toen zy nog jong was, in jongens gewaat te verkleeden,
om by haar Vader (wanneer die groote werken buitens huis schilderde) te mogen wezen,
welke haar ook inzonderheid lief hadde, zoo dat zy voor zyn Zoon wierd aangezien. Zy heeft
uitgesteken in het schilderen van pourtretten, schilderende veel Dames, die graag by haar
waren, wyl zy dezelve, door haar zang en snarenspel, waar in zy beroemt was, wist te
vermaken. 'T geen haar inzonderheid berugt maakte was het pourtret van den Bisschop
Marco en dat van den Opperhofmeester van Keizer Maximiliaan: welk pourtret zy aan den
Keizer vereerde, en zig daar door zoo beroemt maakte dat zy daar door gelegentheid kreeg
om Philippus den tweeden Koning van Spanje, en den Aartshertog Ferdinand te schilderen.
Zy stierf in 't jaar 1590, oud zynde maar 30 jaren, en werd begraven in de Kerk van Sante
Maria dell Horto. Dus melt Sandrarts Tuitsche Academie, pag. 170.
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
312
alle die het zagen gevordert. 4 M. Propertia de Rossibeeldsnydster van Bolonien,
die Konstig in Perziksteenen en marmer gesneden heest: gelyk de Roomsche
5 Claudia Stellaonverbeterlyk in koper deed. Andere hebben weder haar brein
gescherpt op taalgeleertheid, of andere prysselyke wetenschappen. Vele Vrouwen
hebben de eedle zwaneschagt gevoert, en de wysheid boven alle vergankelyke
schatten bemind en uitgekozen.
Men leest van6SAFFO, en haar hoog geroemde Dichten,
Zoo lang alsFebus blyv' de pronkpraal aller lichten.
7ASPASIA bezat de gaven van verstand.
4 Propertia. Deze schoon en welgemaakt van lichaam, en van de natuur begaaft met een
schoone zangstem, verstond zig meesterlyk op de behandelinge van 't snarenspel, en andere
fraaije konsten en wetenschappen, maar het geen haar meest berugt gemaakt heeft, was
haar graveerkonst op een Perziksteen. Anderen zeggen op een Porfiersteen, de grootte van
een perziksteen. Daar tot verwondering van getuigt word: dat zy de gantsche Passie, of het
Lyden van Christus en elk deel deszelfs onderscheidentlyk daar had op afgebeeld. Zy maakte
ook pourtretjes heel uitvoerig en konstig in marmer, Paus Clement de zevende van die naam
was begerig om haar te zien, en zond om haar, maar te laat, want zy een week te voren was
overleden. Zie J. Sandrarts, Academiep. 203.
5 Claudia Stella. Weergaloos in 't behandelen van 't graafyzer, aan de bekende print, naar de
Schildery van N. Pouzyn (daar Moses de Rots slaat) te zien.
6 S A P P H O , geboren te Mityleneeen voorname Stad, op het Eiland Lesbos. Zy werd in haar
tyd genoemt de tiende Zanggodin. Zy leefde ontrent de vierenveertigste Olympiade, ten tyde
van Pittacusden tyran. Zie Basilius Kennet, in de Levensbeschryving der Grieksche Dichteren,
op p. 90.
7 A S P A S I A , van Mileten, muntte niet alleen uit in Konst van Welsprekentheid, maar heeft
vele door hare leidinge daar in tot volmaaktheid gebragt, waar onder was ook Socrates, die
zig niet heeft geschaamt zulks zelf te bekennen, Zie Thomas Stanley. in zyn boek van de
oude Wyzenp. 78
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
313
8THEANO hield het school van haren man* in stand.
9ARETE heeft haar Zoon geleerdlyk onderwezen.
TERENTIA de vrouw vanCicero geprezen,
Om haar verstand, is door de snelgewiekte faam,
En tallooze andere, roemrugtig door haar naam;
De Deugd van vele bralt op elpenbeene troonen,
Zy leven na de dood gecierd met schoone kroonen,
Als eertyds in triomf de groote Vorst August;
Der Vrouwen deugd is aan geen volken onbewust,
Al d'aard verheft haar lof ten trots van 't lastrend drukken.
10MARIA brak de fles met Narduszalve aan stukken
En gootze vrolik uit op 's Heilands heilig hoofd.
[Anna Maria Schuurmans]
Al deze prysselyke hoedanigheden, konsten en wetenschappen, in zoo veele
voorbeelden aangewezen, en die yder op zig zelf genoeg zyn, om de bezitters der
zelve een berugten naam te maken, en in roem te doen leven, bezat onze waardig
gedagte Juffrouw ANNA MARIA SCHUUR-
8 T E A N O van Creta, thans Kandia, vrouw van Pythagoras, nam het bestier der School na de
dood van haren man waar, tot dat zy Aristaeustrouwde, die Pythagorasin de wyze van leeren
gevolgt heeft. Dezelve p. 306.

  • Pytagores.

9 A R E T E , van haar vader Aristippusvolkomen in de wysheid onderwezen, leerde het zelve
voortaan haren Zoon. Zie den voorgemelden schryver op p. 134.
10 Dit ziet op het gebeurde te Bethania Mark. Cap. 14. v. 3. beschreven. Waar aan zig Judas
stiet: waar op zig N. van Brakel dus heeft uitgelaten.
Godvrugte Maria, uw weldoen kan dien snooden,
Den buideldrager niet behagen; waar toe is 't?
Blaft hy haar toe, waar toe is dit verlies van noden;
Waarom deze Oly, dus zoo reukeloos verkwist?
Men kon de zelve tot een hoogen prys verkoopen.
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
314
MANS te gelyk. Zulks als men ziet dat zy de Schilderkonst, graveeren in koper, 't
beeldsnyden, en Boetseerkonst verstond, inzonderheid ook de Taalgeleertheid en
Godvrugt bezat. Men met reden besluiten moet dat de milde natuur, of om beter te
zeggen de schikking des Hemels, heeft gewilt dat alle gaven van 't vernuft in haar
te gelyk zouden uitsteken.
Zy is geboren te Utrechtin 't jaar 1607. tot grooten luister dier Stad. Met haar 3
jaren kon zy onderscheidentlyk lezen, en op haar 6 jaren konstig met de schaar
velerhande dingen snyden. Met hare jaren groeiden haar begryp, geneigtheid en
zugt tot geleertheid, en geagte wetenschappen, rustende zy niet voor zy hare
beooginge verkreeg; waar omtrent zy zonder voorbeeld gelukkig was, om dat zy
een vernuft bezat dat fix alles begreep, een geheugen dat zonder missen alles
onthield, en handen die tot alle behandelingen zig wisten te voegen. Wy hebben
haar beeltenis konstig geëtst en voort met het graveeryzer opgemaakt, op haar
XXXIII jaar CI . I C. XL. door haar zelf in koper gebragt met dit Latyns vaers:
Cernitis hic picta nostros in imagine vultus:
Si negat ars formam, gratia vestra dabit.
Dat is:
Gy ziet myn wezen op dit tafereel gemaalt.
Uw gunst voltooit het werk, indien'er Konst aan faalt.
Welke printverbeelding wy voor d'andere hebben gekeurt om na te volgen in de
Plaat M boven aan, staande op het voetstuk, welk het Tafereel schraagt, Pallas
vogel.
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
315
Al vroeg had zy zig een behandeling met het penceel aangewend, en schilderde
allerhande soorten van Bloemen heel natuurlyk, als ook velerhande soort van
gedierten, als Slangen, Hagedissen, Rupsen en Flintertjes; het welke zy dog maar
voor uitspanningen hield, wanneer haar geesten door 't veel blokken in vremde talen
haar eene ademhalinge vergden. Vorder word van haar gezegt, dat zy alleen met
een mes, (zonder ander Beeldhouwers gereedschap te gebruiken) van Palmhout
heeft gesneden haar Moeders, Broeders, en haar eigen pourtret, zoo konstig en
met zoo goede gelykenis dat yder daar van verwondert stond te kyken. Ja men
verteld dat de Konstschilder HONTHORST dat van haar Broeder inzonderheid heeft
geschat op 1000 gulden. Hier beneven had zy ook haar beeltenis halver lyf van was
geboetseert waar door zy veel roems behaalde. Maar het gene haar boven alle
berugt gemaakt heeft, was haar weergalooze taalgeleertheid. Want men zegt dat
zy negen talen in den grond verstond, en spreken konde. Daar en boven was zy
dooroeffent in de Natuurweetkunde, Bybelstof en Redenkonst. Ja zoo dat zy het
fynste der talen begreep, en 't pit en merg der Filosofy en Bybelschriften bevatte,
en daar over met de geleerde Mannen van hare eeuw brieven wisselde. Maar al
dezen roem dien zy van wegen hare Konst en geleertheid bekomen had, heeft zy
eensplots versneden, wanneer zy onder voorwending van den nederigen Jezus in
eenvoud te willen dienen, tot de Labadeesche dweepery verviel; die haar ook van
Utrecht, en hare vrienden aftrok naar Altena, daar een zamenlevinge van
eensgevoelende opgeregt werd. Op welke wyze van verandering de Dich-
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
316
ter onder haar pourtret, dat door Munnikhuizen gesneden is, aldus zinspeelt.
Hier ziet gy d' eedle Maagt, genaamt weergadeloos,
Eer zy voor 's Waerelds lof het beste deel verkoos.
Zy was als zaamgestelt van Wysheid, Geest en Deugd:
Haar liefde was gekruist, het kruis was hare vreugd,
Konst, Talen, Wetenschap, Geleertheid, Grootheid, Eer,
Met blyschap ley zy 't al voor Christus voeten neer.
[Margarita Godewyk]
Zy is gestorven te Altena in 't jaar 1678 in den ouderdom van 71 jaren. En haar roem
voor het grootste gedeelte met haar.
Nevens haar verschynt MARGARITA GODEWYK ten Toneel.
De Lezer wil het niet kwalyk nemen, dat ik voor eene enkele reis myn voorgestelde
perk overtredende, M A R G A R I T A G O D E W Y K schoon jaren later geboren nevens
haar ten Toneel breng. Dit geschied, om dat al 't geen ik tot roem van Anna Maria
Schuurmans gezegt heb, en de loffelyke voorbeelden daar toe aangehaald, teffens,
op beide te gelyk zouden konnen toegepast worden.
M A R G A R I T A werd in den jare 1627, op den 31 van Oegstmaand te Dordrecht,
(alwaar haar Vader in dienst van de Latynsche School was) geboren. Zy van de
milde natuur met veel vernuft beschonken, was zonderling ervaren in de Grieksche,
Latynsche, Italiaansche, Fransche en Engelsche tale; begrypende mede de
Hebreeusche Boekstave, en rymde geestig op Dichtmaat. Zy wist konstig met de
naalt te stikken, Landschappen, Hoven, Huizen, Bloemen en allerlei slag van
Scheepsgevaarten, gelyk ook alles door Oly- en Waterverf konstig af te malen. Tot
welke
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
317
Penceeloeffening zy NICOL. MAAS, tot onderwyzer gehad heeft. Zy wist ook geestig
met de Pen en Potloot alle voorwerpen prysselyk te verbeelden: kon ook geestig
op glas schryven, en verstond zig de Maatzang en Klavecimbalspel. Daar en boven
begreep zy ook de Hemelloopkunde, en wat des meer is.
Math. Balen die van haar in zyne beschryving van Dordrecht meld, getuigt dat
hem na haar dood vertoont zyn verscheiden van hare geschreven Boeken, als hare
Latynsche, Fransche, en Nederduitsche zinnebeelden, met beeltenissen, door haar
vernuft en Konst opgeciert: hare Latynsche gedichten van verscheiden stoffen, ook
hare Latynsche brieven aan geleerde Mannen, inzonderheid aan den Heere Arnoldus
Senguerdius Professor in de Filosofy tot Amsterdam, over verscheiden stoffe
geschreven. Deze drie ingebonde stukken nevens hare losse nagelaten schriften,
en verscheide stalen van hare Konst, berusten ter dier tyd in het Kabinet van den
Heere Samuel vander Heiden.
Gemelde Balen heeft ook zyn Boek van Dordrechts af komst met de beeltenis
van die schoone paarl (gelyk zy die zelf naar 't leven gemaakt had) geciert. Waar
onder zig dit volgende byschrift doet zien, gedicht door den Heer Samuel van
Hoogstraten:
Dus maaldeMARGARIET haar uiterlyken schyn,
Als stontse voor ons: maar om haren geest in taalen,
In Konst in kennis, en in godvrucht t' agterhaalen,
Scheen Nestors levenstyd nog wel te kort te zyn.
Zy stierf te Dordrecht op den 2 van Slagtmaand 1677.
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
318
Hoe verschillig men de menschelyke geaartheid, en gevolgelyk de neigingen bevint,
is min te verwonderen, alsmen opmerkt dat dit aan de menschelyke natuur eigen
is, zoo veer, zelf tweelingen van eener dragt, niet alleen in geaartheid zullen
verscheelen, maar zelf door een gants strydige genegenheid gedreven worden; een
vast gevolg dat de onderscheidene driften uit de verschillige natuurs gesteltheid
voortspruiten, en over zulks de uitwerkingen door verschillende en byzonder geaarde
gemoedsdriften aangevoert, ook verschelen. Egter hoe verschillig iets is, zoo is 'er
niets dat meer het genoegen streelt, als het opvolgen van de natuurlyke geneigtheid;
nog zyn de lichamelyke werktuigen (in opzigt van eenige behandelinge of uitwerkinge)
gereeder, om dat het werk van zelfs zig vlyd. Het levensbedryf van
[Adriaan Brouwer]
A D R I A A N B R O U W E R zal ons gezegde als in een spiegel doen zien. Deze
zyne genegenheid opvolgende, die tot boerterye helde, heeft niet anders beoogt
als de zelve op het natuurlykst door 't penceel af te malen, ('t geen hem boven
anderen gelukt is) en daar door den eernaam van een groot meester bekomen.
Potsig was zyn penceelkonst, potsig zyn leven, Zoo de man was, was zyn werk.
Sommigen willen dat hy geboren is te Oudenaarden in 't jaar 1608. Maar een
geschrift door den Heere Nicolaas SixLeerling van den Leidschen Ridder en
puikschilder Karel de Moor, onder de papieren van zyne voorzaten gevonden, en
my ter hand gestelt, doet my zien dat hy een Haarlemmer van geboorte is. En als
men op waarschynlykheid bou-
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
319
wen mag, wanneer 'er geen zekerder bewyzen voor handen zyn, moet het hier
plaats grypen; aangezien die geschrift eene zekere handleiding daar toe aan my
ontdekt.
Voor eerst dat hy een Leerling van Frans Halsis, die te Haarlem altyd gewoont
heeft. Immers my is nooit gebleken dat Hals in Braband gewoont of zyn Konst
geoeffent heeft, en B R O U W E R hier door gelegendheit zou gehad hebben om van
hem de Konst te leeren.
Ten tweede om dat my toeschynt dat hy van geringe ouders geboren, en by
gevolge niet van Oudenaarden tot Haarlem gezonden is, gelyk luiden van vermogen
wel gewoon zyn te doen, wanneer 'er in hun stad geen bekwame meesters daar
toe gevonden worden: maar het tegendeel blykt; want B R O U W E R werd van Frans
Halsdie een vluggen geest in hem bespeurende ingenomen en tot de Konst gebragt,
waar omtrent dat meergemelde geschrift onder meer omstandigheden meld: dat
B R O U W E R nog jong zynde van zyn moeder wierd gehouden om loofwerk en
vogeltjes met inkt op lywaat te trekken, het welk hy dan naderhand overstikte met
de naald, en tot mutsen en borstlappen gesneden, aan de Boerinnen verkogt.
Dat Frans Halsgevallig daar voorby komende en ziende hoe los en geestig hy
dit werk behandelde, hem vraagde: of hy niet wel zin zou hebben om een schilder
te worden? daar hy straks ja op antwoorde, indien zyn moeder zulks wilde toestaan.
F . H A L S vraagde het zyn moeder, die zulks inwilligde, mits hy haar jongen den
kost geven wilde.
F R A N S bespeurende in korten tyd dat'er een
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
320
groote geest in den jongen stak, en dat hy dagelyks in de Konst buiten gemeen
toenam, zette hem op den zolder, afgescheiden van zyn andere Leerlingen, alleen.
Maar de nieusgierigheid de jeugt eigen dreef hen om ter sluik zomwyl by hem te
komen; om te zien wat hy maakte, en zy verwonderden zig telkens over zyn
vaardigheid, geestigheid en vindingen, waarom zy verding met hem maakten van
heimelyk voor hun wat te schilderen, 't geen hem in de gedagten kwam; gelyk hy
dan voor hun maakte de vyf Zinnen, de twaalf Maanden, en dergelyk, daar zy een
stuiver of twee voor 't stuk aan hem voor betaalden. Deze dingen los en geestig
opgesmeert bevielen hun zoo wel, dat zy hem spoorden om wat meer tyds daar
aan te besteden met beloften van het loon te verdubbelen.
Maar alzoo B R O U W E R veel voor zyn meester werken moest, en weinig te eeten
kreeg (want het wyf van F R A N S , B R O U W E R S hollen romp wel met wind zou
hebben willen opvullen) werd hy verdrietig by zig zelven, en opgestookt door de
andere Leerlingen, waar van O S T A D E een was, besloot hy van zyn meester weg
te loopen, gelyk hy deed. Maar niet wetende (naar dat hy de stad doorkruist had)
waar te belanden; aangezien zyn moeder toen al gestorven was, en hy vriend nog
kennis had, liep hy met den avondstond in de kerk en zette zig onder het Orgel (daar
men des winters avonds gewoon is, tot vermaak der Borgers, op te spelen) bedroeft
en radeloos neer, daar hy van iemant die hem kende (terwyl die wel aan 't huis van
zyn meester kwam) gezien werd, die hem ziende zoo bedrukt en met de tranen op
de wang, vraagde wat hem scheel-
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
321
de. B R O U W E R biegte zuiver op, deed beklag over zyn mishandeling, toonde hoe
weinig hy om en aan had, en dat het van binnen nog schraalder gestelt was, dat hy
daarom van zyn meester was weg geloopen, dat hy nu niet wist waar te geraken,
en egter niet weder dorst t' huis komen bedugt voor stokslagen. De goede man met
den jongen verlegen, bood zig ten voorspraak voor hem aan, en beweegde hem
onder zyn geleide weder te gaan naar 't huis van zyn meester, die vast aan alle
hoeken van de stad naar hem had doen zoeken, om hem wederom te lokken; dewyl
hy reeds groot voordeel van hem trok; want elk even gretig werd om een stukje
schildery van dien vremden meester (dus wist Franshet werk te doopen) te hebben.
B R O U W E R kwam dan met hangende vlerken weder in zyn huis. F R A N S toonde
zig gestoort en gebood hem uit zyn gezigt naar boven te vertrekken, met bedreiging
in dien hy zulks weer kwam te doen, hem dit en dat te leeren. Maar onderwyl wist
onze vriend, F R A N S zoo wel zyn pligt ontrent den jongen aan te wyzen, dat hy
beloften daar ontrent deed. Voor BROUWER werd ook een pak op de voddemarkt
gekogt, maar 't was zoo nieuwerwets of 't met Noachs Ark van de eerste waereld
was overgebleven, en 't paste hem (want hy kleen naar zyn jaren was) als David
het harnas van Saul. 't Moest wel passen; want F R A N S zey: 't kleed staat wel, en
of 't aan je lyf geschildert was. B R O U W E R kreunde 't zig ook niet veel, was 't
wambus hem te wyd, hy hoefde 't weer niet te ontknoopen wanneer hy 't aan, of uit
trok.
Hy met dit pak wat te vrede gestelt, begon
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
322
weer naarstig te schilderen, en F R A N S deed groote winst met zyn penceelwerk;
aangezien alle liefhebbers even gretig waren om wat van dien nieuwen meester
(daar FRANS alleen bezitter van was) te hebben.
Dog dit duurde niet lang, aangezien sommige van zyne meedeleerlingen, welke
agter dien geheimen handel van F R A N S , als ook agter den prys gekomen waren,
hem dagelyks opstookten, zeggende: dat hy een groote zot was, indien hy zig langer
dus door zyn meester liet blintdoeken. Dat hy te groote meester in de Konst was,
en al te groot voordeel aanbragt, om zoo slegt behandelt te worden. Zy rieden hem
eindelyk andermaal uit de slaverny te ontvlugten, en zig naar Amsterdam te
begeeven, alwaar zy wisten dat zyne stukken tot een hoogen prys verkogt wierden.
B R O U W E R nam zyn slag waar als FRANS uit was, en peurde voort naar Amsterdam,
zonder zig van eenig berigt aan den eenen of anderen konstminnaar te voorzien.
Zulks hy daar gekomen zynde niet wist tot wien hy zig zoude wenden: maar
vernemende naar eenig konstkooper of iemant die handel met schilderyen dreef,
geraakte hy by eenen van Zomerentoen waard in 't schilt van Vrankryk, die in zyn
jeugt de Konst geoeffent had, en zelf een Zoon had H E N R I K V A N Z O M E R E N
genaamt die fraaije Historien, Landschappen en Bloemen sehilderde. Deze nam
hem in, en zette hem te schilderen. Hier kreeg onze B R O U W E R een vetter keuken
dan hy gewoon was te hebben, 't geen hem wonder wel geleek, en naderhand
verklaarde oogen, om de waardy van zyn penceelkonst te zien.
Nu schilderde hy met grooter lust en yver ee-
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
323
nige kleene stukjes: dog zyn huiswaard ziende dat zulks zoo gemakkelyk ging,
besloot daar uit dat hy tot grooter ondernemingen bekwaam was. Des ried hy hem,
iets van meerder beslag op een kopere plaat te schilderen, om daar meê aan te
toonen wat hy in de Konst vermogt, gelyk hy deed. Hy schilderde een gevegt
tusschen Boeren en Soldaten, ontstaan (zoo 't scheen) uit het spelen met de kaart,
waar van de bladen alzins over den grond verstrooit lagen. Hier slaat de een den
anderen met een bierkan op den kop, daar leit 'er een op den grond geslagen, die
de doodverf al gezet heeft, egter zig schynt te willen wreeken door zyn degen,
welken hy tragt onder 't worstelen uit de scheê te trekken. Aan den anderen kant
ziet m'er een in volle gramschap, met het mes in de vuist van zyn stoel opryzen, als
wilde hy tusschen de kampioenen indringen. In 't verschiet ziet m'er een in allen
haast met een tang in de hand den trap afkomen, enz.
Alles was zoo natuurlyk naar den aart der hartstogten, in de wezenstrekken
verbeeld, en zoo verwonderlyk vast geteekent, en los geschildert dat het wel tot een
proefstuk van zyn Konst kon verstrekken.
Ondertusschen had het gerugt al verspreit dat B R O U W E R die nieuwe meester
was, welkers Konst een tyd lang door FR. HALS was uitgevent, en dat die van hem
weggeloopen zig tot Amsterdam onthield, daar straks de lief hebbers van de
schilderkonst jagt op maakten, om na te snuffelen in wat hoek hy tot Amsterdam
zat. 't Lekte eindelyk uit dat hy by van Somerent' huis lag. Des de Heer du
Vermandois, die groote begeerte had om een stuk van hem te hebben hem daar
kwam opzoeken, en het gemelde konststuk ziende
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
324
straks bevallen daar in had, en naar den prys vraagde. Nu had zyn huiswaard hem
voor af al berigt dat 'er zoo een Heer, die ook al verscheidenmalen had komen
vragen om iets van hem te mogen zien, komen zoude, en dat hy 100 Ducatons voor
't gemelde stuk eisschen moest, 't welk hy met schroom deed, niet denkende dat
iemant hem voor een stuk zoo veel geld zou geven: waarom hy ook, wanneer
gemelde Heer 't hem vraagde, een lange wyl stond te dralen, zyn knevels op te
stryken, en dikwerf te zeggen: ik hebb 'er veel arbeid aan besteed, eer 't 'er wilde
uitkomen dat hy 'er 100 Ducatons voor hebben moest, 't geen gemelde Heer du
Vermandoishem straks bewilligde, en verzogt hem mede te gaan aan zyn huis, om
zyn vollen eisch in Ducatons te ontfangen, ADRIAAN stond te kyken, denkende als
nog dat de Heer met hem spotten wilde, dog Zomerknikte hem toe, dus nam hy de
schildery onder zyn arm en ging met den Heer meê, die hem zyn geld, wel
vergenoegt met dien koop zynde, aantelde. Dit stuk heeft naderhand gehangen in
't kabinet van den konstminnenden Keurvorst van de Palts.
Hy niet gewoon zoo veel geld te handelen wist van blydschap niet hoe hy ras
genoeg met dien buit zou gaan stryken, en storte (t' huis gekomen zynde) het geld
uit op zyn bed, en wentelde zig daar in.
Eindelyk verzamelde hy de zilvere schyven weer by een, en ging daar meê ten
huis uitstryken, zonder dat men wist waar hy vervaren was. Na 't verloop van negen
dagen kwam hy zingende en fluitende in den laten avond weer t' huis, en gevraagt:
hoe hy zoo vrolyk was, en of hy zyn geld nog had? gaf hy tot antwoord: dat hy zig
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
325
van dien ballast ontslagen had. Op deze wyze leefde hy doorgaans, en was zig niet
magtig, als hy geld had, van drinken, zwelgen en Boerteryen te onthouden.
Deze nette verhandeling bepleit genoegzaam het geding over B R O U W E R S
geboortestad, en wyst die aan Haarlem toe: egter willen wy geen uitspraak daar
over doen, om geen onregt vonnis te wyzen, en d'een of ander Stad hare
geboortelingen ontwringen, terwyl hy ook in vroeger tyd met zyne ouders kan uit
Vlaanderen in Holland vervoert wezen: of 't kan wezen dat Frans Hals, B R O U W E R
met zig uit Vlaanderen heeft meê gebragt; aangezien wy uit de aanteekeningen,
welke Vincent vander Vinnede oude, op de agterzyde der Begraafnisbriefjes van
Fransen Herman Halsgehouden heeft, zien, dat zy te Mechelen geboren waren.
Dat hy in Braband gestorven is, en over de wyze van zyn sterven en begraven daar
over valt geen geschil, wyl alle gedenkschriften en geheugenissen daar in eens zyn,
uitgezondert dat de een in zyne aanteekeninge wel wat netter is, gelyk ik
meergemelde geschrift in dit opzigt bevind en dat op 't end aantoonen zal.
Hy was van der jeugt aan tot boerteryen geneigt, en belust om allerhande potsen
uit te voeren. 't Gebeurde dat hy voorby een wolspinders winkel komende (hoedanige
winkels gewoon zyn des zomers met open veinsters, en 's winters met dooroliede
papiere raamen gesloten te worden) zyn kop door den raam stak, om te vragen,
hoe laat het aan de klok was, dog zig zonder antwoord af te wagten voortpakte.
Deze aart groeide in hem met de jaren op. Nogtans was hy niet misdeelt van
verstand, maar heeft dikwils zyn vernuft
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
326
onder zyne potsemakeryen doen blyken. Waarom wy een Aap nevens zyn Borstbeeld
vertoonen in de Plaat O. Men kan niet zeggen dat de fortuin zig ontrent hem als een
stiefmoeder gedragen heeft, maar dat hy zelve door zyn losse veranderlykheid, en
verwareloozing in armoede is vervallen die hem heeft doen omzwerven. 't Is gebeurt
(verhaald Korn. de Bie) dat hy tot Amsterdam eens naakt en bloot (op Zee van
roovers geplondert) aangeland, het penceel te hulp nam om aan geld te geraken.
Dus voornemens iets uit te voeren waar by hy lang bedagt kon blyven, laat hy een
ruuw linnen kleed en mantel maken, beschilderende dezelve met vremde looveren
en bloemen; zoo dat het een nieuwe stof scheen te gelyken, hier ging hy na dat het
wel glanzig met fernis overstreken was mede langs de straat, daar straks 't oog van
de Juffrouwen (die gemeenlyk op wat nieuws gezet zyn) op viel; gelyk ook in den
Schouburgh. Maar dit scheen hem niet genoeg te wezen dat hy de waereld dus
stilzwygende bedroog. Wat doet hy? Hy maakt juist als de Komedie eindigde op het
Theaterte wezen, en treed in dat gewaad met een natte doek in zyn hand voor 't
oog van al de aanschouwers, die heel verwondert toezagen, in verlangen wat daar
van komen zoude.
Als hy zig dan dik werf had om en omgekeerd, zoo dat zy hem genoeg van agteren
en van voren bekeken hadden, sprak hy hen alle op dusdanige wyze aan: Dames
en Heeren, gy staat met verwondering te zien naar dit vremde kleed, ja vele
Juffrouwen hebben reeds al in de winkels doen vernemen of diergelyke stof ook
ergens te bekomen is; maar gy moet weten dat ik'er de maker af ben, en niets meer
daar van is dan gy ziet. 't En is zulks niet als gy
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
t.o. 326
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
327
waant dat het is: want als gy wist wat het was gy zoud het niet begeren: Hy nam
daar op den natten doek, veegde al de met waterverf geschilderde loovers en
bloemen van het zelve af, en vervolgde met zyne aanspraak aldus: Gy alle meende
dat het een kostelyke gefigureerde stof was, maar ziet nu dat het is een rouw linnen
kleed. Dus is het ook met des waerelds schoonheid, daar yder zoo na tragt, gelegen.
Haar glans is maar blanketsel van bedrog en ydelheid, en die afgevaagt, is zy niet
anders dan dit slegte kleed, dat niemant van u zou begeren.
Mundus exteriora rerum ostendit, interiora tegit.
Des waerelds schoonheid is maar schyn,
Van binnen vals en vol fenyn.
Korn de Bie, na dat hy van onzen schilder gezeit had dat hy
Was traag in 't schilderen, en mild in het verteren.
mengt in zyn Rym een verhaal, wat wyze Brouwer somtyds gebruikte om aan geld
te komen (als hy in de kroegen door de waarden gekerkert wierd) en zig zelven te
lossen; te weten dat hy dan inkt en papier deed komen, een schets of teekening
maakte, en hen daar meê by den een of den ander konstkenner zond, om 'er twee
of drie hondert guldens voor te halen; en wanneer 't gebeurde dat'er minder voor
geboden wierd, het liever aan de vlam opofferde, dan dat hy zyn vollen eisch daar
niet voor zou genieten. Non credo. Dog zoo ik 't gelooven moest, wil ik 't eerder
gelooven als 't geen hy voor de waarheid verhaald
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
328
op pag. 269. te weten. Dat een Petrus Cavallinus, Roomsch schilder(dog van een
Heilig en Godvrugtig leven) een gekruisten Christus geschildert heeft, die in St.
Paulus Kerk te Romen opgehangen, tegens de Heilige Brigitta gesproken heeft.
Dit word verhaald voor waarheid, en geen wonder, 't staat aangeschreven en
gedrukt, Nelle vite de sancti del ordine de F. Seraf. Razzi. Maar dit overgeslagen.
Zyt gy belust lezer, om te weten den inhoud van zyn konststukken die hem zoo
veel roems nadragen, ik heb de moeite genomen om ze na te schryven.
Zyn schilderkonst bestont in snakery en boetsen,
Die hy zoo geestig wist met zyn penceel te toetsen,
Dat niemant zyns gelyk, in deze tyd en is.
Dies 't werk komt over een met zyn gesteltenis.
Hier staat een lompe boer van dronkenschapte spouwen,
En 't wyf met eenen stok gereed zyn huit te touwen,
Daar zietm' een bootsgezel met 't pintje in zyne vuist,
En hier een fielenrot dat met de kaarten tuist.
Daar zuipt een gulzigaart den pot uit onder 't pypen,
Of wil de huiswaardin kwanzuis na 't voor schoot grypen.
Daar vegtmen om 't gelag met bezem bank en stoel,
Daar zietmen boers gevry, en diergelyk gewoel.
Na dat B R O U W E R dan eenige jaren tot Amsterdam gewoont en zyn Konst met
veel roem geoeffent had, kreeg hy geneigtheid om zyne konstgenooten tot Antwerpen
te gaan bezoeken, en begaf zig in die drift op de reis, zonder eens in agt te nemen
dat de Staten toen met de
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
329
Spaansche Nederlanden in oorlog waren, en zig van een vrye pas te verzien.
Waarom hy ook zoo haast hy te Antwerpen kwam van de Spaansche soldaten voor
een spion aangezien, opgevat, en op 't Kasteel gevangen gezet wierd. Menigmaal
zugte hy over zyn los bedryf. Menigmaal beklaagde hy zyn voornemen, en wenste
zig te vergeefs in Amsterdam. Dog geen ongeluk zoo groot(zeit de spreuk) of daar
is een geluk by.
Wat gebeurt'er? de Hertog van Aerdenborgzat in dien tyd ook op 't Kasteel
gevangen, dog egter zoo dat hy vryheid had om binnen den ringmuur, verzeld met
twee soldaten te mogen gaan waar 't hem luste. Deze op een tyd voorby de tralien
der gevangenis waar in B R O U W E R zat wandelende, wierd van hem wanende dat
hy de Gouverneur was, toe gesproken, en om zyn verlossing gebeden, aangezien
hy daar onschuldig gezet was. De Hertog vraagde hem wie, en van waar hy was,
en wat hy in Braband kwam doen. 't Antwoord was, dat hy een schilder was, en van
Amsterdam was gekomen om zyn Konst tot Antwerpen te oeffenen. 't Eerste
(antwoorde de Hertog) moet ik gelooven, maar van het laatste zal ik de proef nemen,
en vervolgde, ik zal u verwe, en al 't geen daar toe meer noodig is bezorgen, waar
meê B R O U W E R in zyn schik was, hopende dat dit een beginzel tot zyn verlossing
mogt wezen: gelyk het ook gebeurde.
De Hertog die dagelyks van groote luiden bezogt werd, ook van P E T . P A U L U S
R U B B E N S , welke dien zelven naamiddag hem kwam bezoeken, nam dit waar, en
verzogt aan R U B B E N S dat hy door een van zyne Leerlingen schildergereedschap
wilde laten brengen, alzoo daar een schil-
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
330
der gevangen zat dien hy tot zyn vermaak wat wilde laten maken dat R U B B E N S
straks inwilligde en daags daar aan vroeg morgens het verzogte deed brengen.
B R O U W E R was niet traag om zig tot een begin te schikken, en 't geval wilde dat
hem een voorwerp in 't oog kwam waar van hy zig bediende. Sommige Spanjaarden
die zig om een hoek neerzetten om een kaartje te spelen, plaatsten zig juist zoo dat
zy hem tot model verstrekten, van welke hy straks een afschetzing maakte, (den
yver in 't spelen, en den ernst der wezenstrekken prente hy voorts in zyne gedagten)
en voorts met de penceel aan 't werk in weinig dagen een konstig tafereel voltooide,
waar in de Hertog groot gevallen had; om den ernst dien zy in 't speelen betoonden,
en de natuurlyke verbeelde magere getaande Spaansche troonien. En inzonderheid
om een die in 't verschiet zat te kakken, waar in het drukken, als wilde het zig niet
gemakkelyk ontlasten, zoo natuurlyk en potsig vertoont was, dat men 't zelve zonder
te lachen niet konde aanzien.
R U B B E N S die (als ik gezegt heb) kennisaan den Hertog had, kwam hem kort
daar aan bezoeken, en vergat uit nieuwsgierigheid niet te vragen: wat die arme
schilder voor hem gemaakt had? 't geen de Hertog hem vertoonde. Die dit ziende
strak uit verwondering zeide: op myn ziele... 't is vanB R O U W E R ! en bood den
Hertog straks 600 gulden voor 't zelve, dog die wilde het om de geestige verbeelding
tot zyn vermaak, en ter gedagtenis van dit voorval, behouden.
R U B B E N S , die niet dulden kon dat zoo brave konstenaar zoo slegt gehandelt
wierd, ging ten
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
331
eersten naar den Gouverneur, welken hy te kennen gaf, dat'er een konstig schilder,
uit Holland gekomen, op enkel vermoeden dat hy een bespieder mogt wezen door
de soldaten was aangehouden, en in de gevangenis gebragt: dat zy te onregt
vermoeden op hem hadden opgevat, dat zyn Hoogheid daar ontrent wel gerust
mogt wezen, dat hy met dien toeleg niet tot Antwerpen gekomen was: maar alleen
om zyn Konst te oeffenen, en over zulks, dat hy mogt in vryheid gesteld worden, 't
geen de Gouverneur op't woord van R U B B E N S toestond. Dus werd hy uit het
gevangenhuis gelaten, en was bly over zyne verlossing. R U B B E N S nam hem meê
naar zyn Huis, liet hem straks een pak kleeren maken, zette hem nevens hem aan
zyn tafel, en nam hem meê by braaf gezelschap, dat geregelt leefde, en toonde met
dit doen dat hy groote agting voor hem had. Maar onzen losaart, strekte dit niet
alleen tot een last, maar 't scheen hem een veel enger gevangenis te wezen dan
waar uit hy gered was. Des ontweek hy R U B B E N S , en volgde het oude spoor van
zyn ongebonden leven.
'T leed niet lang of hy verliefde op de Vrouw van een Bakker die konstminnende
was en ook handel daar meê dreef. Deze maakte verbant met B R O U W E R dat hy
hem in zyn huis zou nemen mits hy hem in de Konst onderwees. Dit was een regt
kolfje (als men zeit) naar zyn hand; om gemelde reden. B R O U W E R onderwees
hem niet alleen in de Konst, zoo, dat hy een goed schilder wierd (gelyk wy van hem
zullen melden) maar maakte ook dat hy pluimgraaf wierd. Zy waren knapen van
eenderhande leven, en voerden te zamen menige pots uit, waar onder waren van
dien
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
332
aart, waar door de Schout gewoon is een theater op te regten. Des nam hy voor,
wanneer de kerfstok vol was, een reis naar Vrankryk te doen, denkende dat
ondertusschen die schult wel vergeeten zou worden. Zyn Reistoerusting was ras
vaardig; aangezien hy niet anders met zig nam dan zyn goudgevende penceelen.
Hy verliet Antwerpen, maar niet zyn losse wyze van leven. Na dat hy eenigen tyd
te Parys en elders om gezworven had; en Venus en Bacchus teffens te yverig
gedient had, kwam hy ziek zynde te rug tot Antwerpen, en arm zynde tot het
Gasthuis, daar hy na verloop van twee dagen kwam te sterven, en voorts by de
dooden in den pestput geworpen met stroo en kalk gedekt werd. Dit viel voor in 't
jaar 1640 wanneer hy pas 32 jaren oud was, en liet meer na dan hy konde meê
dragen: en wilje weten (Lezer) wat?
Men hoorde na zyn dood niet om het goed krakeelen;
Want hy niet agter liet als morsige pencelen,
En Ezel, en Palet.......
Een Leerling van R U B B E N S , die by geval het overlyden van B R O U W E R hoorde
verhalen, maakte dit terstond aan zyn meester bekend, de welke zulks met
ontsteltheid en tranen in de oogen aanhoorde. Zyn edelmoedige inborst, tot
medelyden bewoogen (hoe wel B R O U W E R zig des onwaardig gemaakt had) gaf
straks order dat het doode lichaam opgegraven en in een kist gelegt wierd, niet
konnende dulden dat zulk een groot konstenaar zoo onwaardig gehandelt wierd,
en liet het zelve in de Kerk der Karmeliten begraven.
Gelyk zyn levenswyze van die van anderen ver-
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
333
scheelde, zoo was ook de wyze van zyn begraven, want hy tweemaal begraven
wierd; eerst veragtelyk, daar na van een deftige Lykstatie gevolgt in een ander graf
(daar dit Vlaams gedicht op zinspeelt) geleit:
Niet om zyn edeldom of dappere oorlogsslagen,
WierdB R O U W E R na de Kerk van 't Kerkhof heen gedragen.
Maar d' eerste grafsteê was voor zynen roem te kleen.
Men verhaalt dat R U B B E N S voornemens wierd om ter gedagtenis hem een
aanzienlyke Tombete laten opregten, en dat het Modeldaar toe al gereed was;
maar alzoo die berugte Konstenaar zelf kort daar aan kwam te sterven, is zulks
agter gebleeven.
[Joost van Craasbeek]
Niemant moet zig verwonderen als ik zeg, dat 'er in des menschen geest eene
sympatieis of verborgen trekking ingeschapen tot zulke die van een gelykgeaarde
natuur zyn. Dit willen wy niet alleen door het gemeene spreekwoord, Elk mint zyns
gelyken; maar klaarder door dit volgende voorbeeld bevestigen. Van
J O O S T V A N C R A A S B E E K . Deze was van zyn ambagt een Broodbakker,
te Brussel, maar door de dagelykze verkeering die hy met Adr. Brouweren Brouwer
met hem had, wierden zy als Broeders met malkander, zoo dat in wat drinkwinkel
de een was de andere daar ook moest wezen. Want als J O O S T zyn dagwerk verrigt
had, was hy straks by Brouwer, welken hy dan onder 't smooken van een pypje en
potteke bier gezelschap hield, tot dat Brouwerdan mede
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
334
zyn penceelwerk volbragt hebbende, zy te zamen naar de kroeg gingen om wat te
kouten, en de een of de andere pots aan te regten.
J O O S T die een oplettenden geest moet gehad hebben, ziende hem dagelyks
zyn werk beginnen, aanleggen, en voltooijen, kreeg een bevatting van 't zelve, en
sloeg de hand mede aan 't penceel.
Brouwerdit ziende ondersteunde dit beginzel door vaste leerlessen, en stookte
dit konstvuur nog sterker aan; dat zoo veer ging dat Brouwerin hem zyn regte
Beeltenis in stee van een spiegel konde zien; want hy was hem niet alleen gelyk
geworden in slordig leven, drinken, potzemakeryen, maar ook in de penceelkonst
zoo veer dat het den konstkenneren genoegen gaf. In Braband zietmen nog op
verscheide plaatsen van zyne stukjes die om hunne koddige vindingen en wyze van
schilderen geagt zyn by zulken die niet vies vallen om ze aan te raken uit vrees van
zig te bevuilen. Want al wat uit zyn penceel kwam waren schyters, spouwers,
dobbelaars, tuisschers, bordeelders, luizeknippers en diergelyke walgelyke
drolligheden, daar de kamer van Rhetoricadit vaers op gecomponeertheeft:
Al 't geen' wierd afgemaalt door 't konstpenceel van Brouwer,
Was eenen satterick, een schyter ofte spouwer,
En zoo de meester was zoo was ook zynen knegt,
WantGRAASBEEK schilderde meê tuisschers of gevegt.
Men verhaalt onder de potsen die hy uitgevoert heeft, dat hy vermoedende dat zyn
vrouw wel liever een ander dan hem zag, daar op deze
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
335
wys proef af nam. Hy trok zyn wambes open en beschilderde zyn bloote borst even
als of hy zwaar gewond was, en zyn lippen en wangen met wit bestreken, maakte
een luid moort geschreeuw en ging voorts op den grond als of hy dood was
uitgestrekt neer leggen. Zyn vrouw daar op boven toe geschoten maakte groot
misbaar, viel huilende op het lyk zoo zy waande neer, waar na hy straks oprees,
zeggende: Nau ghy zottinne houd u bakhuis, ik zie wel dat gy my lief hebt, ik ben
niet dood.
Zulke en diergelyke potsen heeft G R A A S B E E K meer gespeelt, waar door hy
Brouwerniet alleen in zyn Konst, maar ook in zynen klugtigen handel van leven
heeft willen naarvolgen. Ik verwonderde my dat niet een der Brabandsche
Plaatsnyders zyn Pourtret in koper gebragt hadde, tot my berigt wierd, dat hy dat
zelf met verf beter heeft gedaan, dan de beste Plaatsnyder, want die konde maar
het weezen verbeelden. Maar hy maalde by het wezen zyn aart, en gansche
levensbedryf. Want somtyds heeft hy zig geschildert gapende, spouwende, 't
aangezigt getrokken als of de brandewyn op zyn tong beet, of ook wel met een
plaaster op 't oog. Waar door zyne gedagtenis levendig blyft. Had G R A A S B E E K
aan den Dichter Jan Voskennis gehad en zulke tafereelen aan hem vertoont, hy
zou wis gezeit hebben, als hy deed aan L. den Schilder, wanneer die hem zyn
schildery vertoonde:
Ik min dit Beeld; want 't is heel los gemaakt: maar gy,
Dat haat ik, zyt zoo los als uwe schildery.
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
336
[Jakob Bakker]
J A K O B B A K K E R (want die volgt nu) is geboren te Harlingen, maar heeft den
meesten tyd zyns levens te Amsterdam doorgebragt. Joach. Sandrartgedenkt aan
hem in zyn Duitsche Academie, dog zonder eenig tydmerk. Hy is gestorven in den
jare 1638. op zyn dertigste jaar als uit dit vaers af te leiden is, 't welk zeit: dat hy
Was dertig jaren oud als hy ley 't leven af;
Als hem de bleeke dood kwam rukken in het graf.
en dus geboren in 't jaar 1608. Volgens schryven van K. de Bie. Maar onder zyn
Beeltenis door T. de Keyzergeschildert, en door Theod. Matham gesneden staat:
OBIIT XXVII A U G . Anno MDCLI. AET. XLII. by gevolge geboren in 't jaar 1609.
welk afbeeltzel van ons gevolgt, wy vertoonen in de Plaat M nevens Rembrant. Hy
is berugt geweest, inzonderheid van wegen 't schilderen van Pourtretten, welke hy
konstig, met een goede gelykenis en vaardig opmaakte.
'T is byna niet te gelooven 't geen van zyne uitstekende vaardigheid 'in 't schilderen
verhaald word, namelyk: dat hy een vrouw van Haarlem gekomen om uitgeschildert
te worden, met kraag, kleederen, twee handen levensgroote ruim halverwegen en
wel geschildert, op eenen dag voltooide, en zy met het stuk voor den avond naar
Haarlem vertrok.
Hy heeft ook by de Konstbeminnaars veel roem behaald met het schilderen van
Historien, tot schoorsteenstukken, als anders.
Jan Vosheeft op een zyner Konststukken verbeeldende een Harderin, die van
Chimonbegluurt word, geplaatst in de groote zaal van Abrah. van Basse, dit volgende
vaers gemaakt:
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
337
V A N B A S S E N hou tog stant; de Nimf die gy ziet slapen,
Is niet door't groot penceel, maar door natuur geschapen.
Laat Cimon tog bezien, wie hem de borst doet braân.
Men kan den lust, by wyl, door d'oogen ook verzaan;
Dies zyt een weinig stil; hier moet geen voetzool kraken.
Gy zult, zoo gy u rept, de Veldnimf wakker maken.
Zy brand ons nuzy slaapt; indien zy wakker wert,
Zoo maaktze ons heel tot asch; want 't oog ontsteekt het hert.
En Lud. Smidslaat zig op d' lphigeniavan Cyprus, door J . B A K K E R gemaakt, dus
hooren:
Mars, tredend in een zaal, die men verkeeren zou
In eenen Heemel, door de geestigste penceelen,
Zag op een veldtapyt, een sluimerende vrouw.
Hy boog zig, en begon haar witte borst te streelen,
En schoof zyn gladden helm van 't voor hoofd, om die mond
Te kussen, daar Natuur voor opgetogen stond.
Vrouw Venus! sprak hy: (dog het was een Herderinne,
Dien* Cimon vind in 't Bosch) hier is den Oorlogsgod!
Waak op; gun hem de vrugt eens van uw wederminne;
Met week hy, schamende zig het gewaand genot!
Hy meende Venus lag hier voor zyn dartele oogen:
Maar was, doorB A K K E R S konst, en verf, en doek, bedrogen.

  • Bokkatiusin 't 19 Cap. zyner vertellingen zeit: dat Cimoneen plompaard, dog van grooten

huize, door het gezigt van deze schoonheid, veranderde in een verstandig minnaar.
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
338
Ik had byna vergeten (en zou dus zyn roem by verzuim benadeeld) van zyne
uitstekende wyze van teekenen te melden. Zeker hy heeft zyne Academiebeelden,
inzonderheid de vrouwtjes zoo konstig op blaau papier met zwart en wit kryt
geteekent, dat hy daar door de kroon van alle zyne tydgenooten heeft weg gedragen.
't Is ook haast aan de zugt der papierkonstminnaars, wanneer 'er van zyne
teekeningen op een verkooping komen, te zien wat agting zy voor dezelve hebben.
[Bartram de Fouchier]
B A R T R A M D E F O U C H I E R geboren te Bergen op den Zoom, by gelegentheid
dat zyn Vader Paulus de Fouchier, die uit Vrankryk kwam om de Nederlanden te
bezien, en de belegering van Oostende by te wonen in den jare 1596, komende te
Bergen op den Zoom, verliefde op de Dochter van Joan Spruit die een eenige
Dochter was en veelgeld bezat, en met dezelfde trouwde; uit welk Huwelyk onze
B A R T R A M ontsproot op den 10 van Sprokkelmaand 1609. die al vroeg door zyn
geneigtheid blyken deed dat hy tot de Konst geboren was; waarom zyn Vader hem
bestelde by den berugten Ant. van Dyk die toen te Antwerpen woonde, by wien hy
zoo veer in de Konst vorderde dat hy een goed pourtret konde schilderen. Maar
alzoo gemelde van Dyk door zyn veelvuldig werk, en bezoek van groote Heeren,
zig zoodanig in zyn tyd bezet vond, dat hy weinig agt op zyne Leerlingen geven
konde, scheide hy van hem af, en begaf zig in den jare 1634 naar Utrecht by Joan
Bylaert, by welken hy twee jare bleef, wanneer hy naar Bergen op den Zoom, tot
zyn ouders trok met voornemen om de Konst by zig zelven te oeffenen. Dog 't leed
niet lang of de Reislust dreef hem na Rome, daar
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
339
hy zig naar brave voorbeelden, inzonderheid de penceelwerken van Tintoret
oeffende.
In dien tyd stond het Roomsche Kerkbestier aan Urbaan den achtsten die
Konstminnende zynde veel gelegentheid gaf tot het aankweken en voortzetten van
jonge meesters, daar hy zekerlyk groote opgang gemaakt zou hebben, zoo niet een
tusschenval hem en zynen konstgenoot J O A N F R E D E R I K V A N Y S E N D O R E N ,
door een gevegt tegen twee Spanjaards, die hen voor Ketters hadden uitgemaakt,
en gedreigt aan den Raad der Inquisitieaan te klagen, van dat voordeel had berooft;
want zy zig hier door genootzaakt vonden Rome in alleryl te verlaten, en zig stil naar
Florence te begeven, daar zy een wyl hun verblyf hielden, en hun Konst oeffenden.
Van daar reisden zy naar Parys, en kort daar aan naar Antwerpen, alwaar zy afscheid
van malkander namen. Y S E N D O R E N begaf zig naar Wyk te Duerstede in 't Stigt,
(daar hy naderhand nog Opperschout geweest, en gestorven is in 't jaar 1684.) en
F O U C H I E R naar Bergen op den Zoom daar hy vele jaren de Konst geoeffent heeft;
dog ziende dat zyne behandeling op de wyze van Tintoret geen deurgang vont,
stapte hy in tyds daar van af, en schilderde gezelschappen op de wyze van Adr.
Brouwer, daar hy veel beter by stond. Ook oeffende hy het glasschilderen daar hy
veel geld meê won, en dus meê onder de gelukkige mag geteld worden.
Hy stierf, na hy eenige dagen ziek geweest had, en werd in de Groote Kerk van
zyne geboortestad begraven in 't jaar 1674.
De zon in 't prilste van de lieve lent uit de blaaubenevelde oosterkim opgerezen,
verbeeld de
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
340
jeugt; in vollen luister aan den Hemel opgeklommen, de volkome jaren van begryp
en oordeel; en hellende naar de westerkim, den avond van het menschelyke leven,
die eindelyk in den donkeren nagt van de dood verdwynt. De Konst heeft meê haar
jeugt; dat is haar beginzel en opgang, die met de jaren aanwast, tot in hare volle
hoogte, waar na zy weder, of door gebrek van kragten of oordeel, allengskens
afneemt, min of meer na zy eenen korten of langen levens avond heeft. Dusdanige
verschilligheid heeft men konnen bespeuren in het penceelwerk van
[Herman Zachtleven]
H E R M A N Z A C H T L E V E N . De stukken van zyn eersten tyd waren eenvoudig,
zynde de natuur, zoo in schikking als koleur gevolgt, ik heb'er gezien die my wonder
wel gevielen. Maar naderhand, zoo 't schynt, niet te vrede met de schikkinge der
natuur; dat is de voorwerpen te schilderen zoo als ze hem in 't leven voorkwamen
(wyl die zig allezins niet even behaaglyk voordoen) zoo heeft hy een eige schikking,
of om wel te zeggen een byeenschikking, van verscheiden behaaglyke voorwerpen
te gelyk in zyn werk gebragt; uitgezondert eenige gezigten die hy aan den Ryn vlak
naar 't leven gevolgt heeft, die ook door kenbare teekenen de plaatsen aanduiden,
en van zyn ander werk duidelyk te onderscheiden zyn. Dit zeg ik niet, om dat ik
oordeel dat hy met zulks te doen tegen de konstregelen misdaan heeft, geheel niet;
in tegendeel moet ik zyn groot vernuft en fraaije vindingen in dit opzigt pryzen, dewyl
hy al het schoone heeft weten uit te kiezen, en by een te schikken, zoodanig dat
zyne penceelkonst (de mode mag hare rol daar meê onder spelen zoo alsze wil)
altyds plaats zal ingeschikt worden in
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
341
de beroemste konstkabinetten. Ja ik moet tot zynen roem zeggen, dat my onder de
Nederlandsche Landschapschilders geen bekend is, die zyne verschieten zoo helder
en dun, als ook de graden of trappen van wyking, beter en bevalliger heeft
waargenomen, of ook zyn werk woeliger, en cierlyker gestoffeert, te weten dit zy
gezegt van stukken die van zyn besten tyd zyn; want zyn laatste werken voldoen
myn oog zoo wel niet, om dat zy al te bontkleurig zyn. Hy was buiten zyn schilderen
ook by uitnementheid vlytig in naar 't leven te teekenen dat hy op een vaardige dog
vaste wyze met zwart kryt wist te doen. Hy is geboren te Rotterdam in 't jaar 1609.
maar heeft den meesten tyd van zyn leven te Utrecht gewoont daar hy ook gestorven
is.
De Puikdichter J. v. Vondel, die (nevens andere van zyne tydgenooten) ook kennis
aan hem had, en vermaak daar in vond, als hy eens zyn konstboek met zyne
voornaamste teekeningen doorbladerde, maakte daar op dit volgende vaers tot zyn
lof:
Lust het iemantZ A C H T T E L E V E N ,
Lugt te scheppen naar zyn wil,
Die blyf t' huis, gerust en stil:
Hy kan stil den Ryn opstreven,
Van oud Utrecht, en den Dom;
Tusschen d' oevers van de stroomen,
Tusschen wynberg, bosch, en boomen,
Zig verlustigen alom,
Sloten, steden, en landouwen,
Kudden, vee, en dorp, en vlek,
Akkers, en gebuurte, en hek,
Bron, en waterval aanschouwen,
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
342
In zyn kamer, zoo hy maar
Opsla deze konstpapieren,
Zoo vol levens, zoo vol zwieren,
Dat natuur by wylen daar
Stom staat, toornig, en verbolgen,
Over dat, en over dit,
Over zwart, en over wit,
Ligt en schaduw, snel in 't volgen
Van haar wezen: kan de Konst.
Kan de hand van dezen trekker
My dus volgen tot den Nekker?
Heeft hem Pallas met haar gunst
En genade dus bescheenen?
Zeker laat de vlugge Faam
Dan braveeren met zyn' naam:
Laat hem dan zyn' naam vry leenen
Van hetL E V E N : want hier leest
Wat hy trekt met duim en vingeren,
Los en levendig in 't slingeren,
Dat de bladen leven geeft.
Wien verdriet het op dees blaren,
Dus den Rynstroom op te vaaren?
[Kornelis Zachtleven]
KORNELIS ZACHTLEVEN, de broeder van HERMAN, schilderde konstig
gezelschappen van boeren en soldaten. Ik heb Kordegaarden met soldaten van
hem gezien, elk in zyn byzonder bedryf natuurlyk los, en geestig geschikt, en
geschildert. Daar drie of vier speelende met de kaart, ginder weer die met malkander
zitten te kouten, of een pypje onder den schoorsteen smooken, op de wyze van
Adr. Brouwer. Dog doorgaans ziet men dat hy op den voorgrond byeen geschikt
heeft allerhande soort van krygsgereedschappen, als vuurroer, degen, piek,
hellebaard, vaandel,
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
t.o. 342
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
343
trom, ook wel een gepluimden hoed, en geborduurden draagband of zyde sluier
met goude franje enz. 't welk hy alles naar 't leven schilderde, en ook natuurlyk wist
na te bootsen. Dus zietmen ook boerewooningen van binnen in te zien, en allerhande
huis- en bouwgereedschappen op gelyke wyze als voor byeen geschikt en
geschildert, gelyk ik ook dergelyk van Dav. Teniers heb gezien, wiens wyze van
schilderen hy nabootste.
Ik gis dat hy ouder geweest zal hebben als zyn Broeder, aangezien men zyn
beeltenis meê teld onder de pourtretten van Ant. van Dyk; waarom wy hem ook in
de Plaat P boven zyn broeder hebben geplaatst, wiens borstbeeld op een ovaal
tafereel gemaalt, door een kindje word opgeheven, aan wiens voeten een kleen
tafereel word gezien, waar op een Ryngezigt, gelyk hy dezelve dikwerf verbeeld
heeft, afgeschetst staat.
[Willem van Bemmel]
Onder de beste Discipelen van Herm Zachtleven, word geteld W I L L E M V A N
B E M M E L , geboren te Utrecht. Deze trok naar hy zyn werk redelyk wel verstond,
naar Romen, zoo om de Konst naar brave voorbeelden voort te zetten; als om dat
zyne geneigtheid helde tot het verbeelden van Italiaanse Gezigten, of Landschappen.
Overzulks teekende hy met grooten vlyt en yver te Tivoli, en bragt de afteekeningen
daar na op paneel, zoo geestig en natuurlyk dat hy grooten roem daar door te Romen
kreeg. Van daar trok hy naar Duitsland, daar zyne meeste werken zyn, inzonderheid
te Norenburg; hy heeft alzins in zyne stukken, de wyking, licht, en schaduw wel
weten waar te nemen; en egter word'er getwist, of zyn vernuft en zinryke geest, of
zyn penceel meest geroemt moet worden.
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
344
[Salomon Koning]
S A L O M O N K O N I N G is geboren te Amsterdam, dog van Brabandse ouders,
want zyn vader Peeter Koning was een Juwelier van Antwerpen van geboorte, en
der Schilderkonst genegen, waarom hy ook zyn Zoon tot zyn twaalfde jaar gekomen,
namelyk in 't jaar 1621 (want hy was 1609 gebooren) bestelde by David Kolyn, tot
Amsterdam, om in de teekenkonst onderwezen te worden. Naderhand om de
Schilderkonst te leeren, by François Vernando, en eindelyk by Nicolaas Mooyaart.
Naa welken tyd hy de Konst voort by zig zelven met veel vlyt en naarstigheid
oeffende: en kwam 1630 in 't Schilders Gild tot Amsterdam. Hy was een goet Pourtret
Schilder, dog van natuur meer genegen, tot het schilderen van Historien, zoo in 't
kleen, als levensgroot. Tusschen dezen tyd en den jare 1660, heeft hy verscheide
brave konstwerken gemaakt; als voor den Heere Johan Huidekoper, een stuk
verbeeldende Tarquinius en Lucretia. Voor Ludowyk van Ludick, een David en
Batzeba, welk stuk naderhand de Ambassadeur van Portugal heeft gekogt. Voor
Jan Pieterse Bruyning, daar Judas de dertig zilverlingen voor des Hoogenpriesters
voeten nederwerpt. Voor den kondstlievenden Gerard Luiken, de verbeelding van
Salomonden afgoden offerende, en meer andere. Ook verscheide stukken voor
den Koning van Denemarken: waar door zyne gedagtenis nog eeuwen lang zal
leven.
[Jan Baptist van Heil]
J A N B A P T I S T V A N H E I L , geboren te Brussel, in 't jaar 1609. was een braaf
Schilder in devote ordonantien, en pourtretten. Hy werd de beste, in vergelyking
van zyne Broeders DANIEL en LEO in Konst geagt. Van zyne werken
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
345
word getuigt, dat zy geestig van vinding zyn.
Want in uw werken, kort gezeit,
Is geest in overvloedigheit.
Zeit K. d. Bie.
Zy waren alle drie 1661, nog in leven, dus word 'er gezeit, dat de dood niet ligt
zal
V A N H E I L E N S luister doen vergaan
Die in drie levens nog bestaan.
[Robert van Hoek]
Zyn tydgenoot, R O B E R T V A N H O E K , geboren te Antwerpen, schilderden by
uitnementheid klein en net, heele legers, met hun aankleven, als kanon, legerwagens,
en tenten, alles in zyn kleen bestek, dat het bezwaarlyk door d'oogen was na te
speuren, 't welk in dit tweeregelig Referein word te kennen gegeven,
Zeldzaam en veel, al even cel,
Veel en klein, even rein.
't Is veel, zegt Gratiaan, als de menschen zig over ons verwonderen; maar nog meer
als zy ons beminnen. Het goet gestarnte helpt daar toe iets, maar het vernuft doet
het overige; dit voltooit, 't geen 't ander alleen begonnen heeft. Dit kan in allen deele
toegepast worden, op den braven Konstschilder
[David Teniers]
DAVID TENIERS den Jongen, geboren te Antwerpen 1610. Deze werd door de
gelukstar van zyn Vaders vernuft en Konst van jongs afaan voorgeligt, waar door
hy naderhand agt gevende wat aan zyn Vaders penceelwerk nog ontbrak,
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
346
het zelve in zyne tafereelen, volkomender naar de Konst gewrogt heest. Facile est
inventis addere, men kan ligt by een anders vinding wat toe doen, zeit de spreuk,
waar door zyne penceelkonst haar beminnaars en begunstigers heeft gevonden.
De Koning van Spanjen is zoodanig op zyn Konst verlieft geweest, dat hy een
lange Galery aan zyn Hof liet maken, enkel en alleen om vol te hangen van zyn
penceelkonst. Koningin Kristina heeft zulk gevallen in zyn Konst en Persoon gehad,
dat zy hem ten bewys van hare gonst beschonk met een goude keten en medalje,
daar hare beeltenis boven op gestempelt was. Met gelyke gift beschonk hem ook
de Aartshertog Leopoldus, die hem daar en boven Edelman van zyn bedkamer
maakte.
De Graaf Fonsoldanizond hem naar Engeland om de beste Italiaanse Konst op
te koopen, die hy bekomen konde, en schonk hem voor zyne moeite een zwaare
goude keten. Ook was hy byzonderlyk gelieft van zyn Hoogheid Don Jan van
Oostenryk. Om kort te gaan, de fortuin heeft hem met veel gedult gedragen, zulks
hy wel onder de gelukkige Konstschilders mag geteld worden. Hy had een
teckenagtig en vleijend penceel, en wist zyn beelden een levendigen zweem by te
zetten. En wat de verkiezinge zyner voorwerpen aanbelangt, dit geeft K. de Biein
dit volgende rym te kennen.
In al de stukken die gemaakt zyn van zyn hand,
Is 't Boersche keukengoed, of geestige aperyen
Of beesten of gespook van hel helsche razernyen,
Of dronkemans gevegt, byzonder in het klein,
Het werkt natuurlyk, en vertoont zlg even rein.
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
347
Natuur en brengt niets voort dat aangenaam kan wezen;
Of 't komt als levend uit TENIERS penceel gerezen.
Zyn Beeltenis staat in de Plaat P onder aan.
[Adriaan en Izaak van Ostade]
Na deze verschynen ten Toneel
ADRIAAN en IZAAK VAN OSTADE. Deze waren, zoo ik 't wel heb, Lubekkers van
geboorte, maar hebben hunnen meesten levenstyd tot Haarlem gewoont. ADRIAAN
is geboren in 't jaar 1610, en gestorven 1685. Adr. Brouweren hy waren op een tyd
Leerlingen van Frans Hals, en IZAAK VAN OSTADE een Leerling van zyn broeder; dog
stierf eer hy de hoogte van den konstberg beklommen had, waar zyn broeder de
laurieren voor zyn yver en moeite plukte. Deze maakte in den jare 1662 al zyne
Konst en huisraad, dien hy had tot geld, en kwam van Haarlem met dien buidel naar
Amsterdam, met voornemen, om daar meê (bedugt voor de geweldenary der
Fransen) naar Lubek te vlugten; dog de Konstminnende Konstantyn Sennepart wist
hem zoo schoon te belezen, dat hy by hem bleef in zyn huis, alwaar hy die konstige
gekoleurde teekeningen, die de Heer Jonas Witzen naderhand nevens eenige
Teekeningen van Battem kogt, voor 1300 gulden gemaakt heeft: die ik verscheide
malen met groot vermaak beschouwd heb.
Boere hutjes, keetjes, stalletjes, inzonderheid binnehuisjes, met al hun
bouwvalligen huisraad. Herbergjes en kroegjes, met hun gantschen toestel, heeft
hy zoodanig geestig en natuurlyk weten te verbeelden, als ooit iemant gedaan heeft.
Als ook de beeltjes in hunne bekleeding, en allerhande bedryven, zoo natuurlyk
boers en geestig,
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
348
dat het om te verwonderen is, hoe hy 't heeft weten te bedenken. Met een woord,
hy heeft het gantsche boere leven zoo natuurlyk door 't penceel, als L. Rotgans
door de pen afgemaalt. 't Lust ons hem te hooren, daar hy in de Kermisvreugt het
danssen van een boere meid beschryft, en dus vervolgt:
....... en danste voort op 't klinken van de snaren.
Een jonge boer, nog glat van kin, en zonder hairen,
Bekleed haar linke zy, en leid haar met de hand.
De hoed rust op een oor. 't Bekwylde pypje brand
Al smookende in zyn mond. Zy hupplen op en neder,
En draaijen als een tol, en glippen heen en weder.
Kees Rootneus strykt de veel, en vult terwyl zyn darm
Met bier. De dansser vat de vryster in zyn arm:
Zy vangt den adem van boer Tewis aan de tippen,
Na 't sluiten van den dans, van zyn besmookte lippen:
Den adem die nog stinkt naar 't ingezwolgen nat
Uit boere kroezen, toen hy op de bierbank zat.
Beschonke Tewes bloost, en voelt zyn boezem blaken.
De kinkel schurkt en grynst, na 't drukken van haar kaken,
Gelyk een Sater, die, op snoepery belust,
De Veldgodin verrast, en met haar weêrwil kust.
Het krielt in 't dansvertrek van Vrouwen en van Mannen.
Myn ooren worden doof door 't klappen van de kannen:
Daar zitten in een hoek twee liefjes zy aan zy,
En koozen mond aan mond, verwart in vryery.
Gins klinkt een dorpmusiek van meer dan dertig keelen;
En wiltzang zonder zin verminkt in alle deelen.
t' Wyl loome Lammert zit op radde Wyburgs schoot,
En zingt van Velzens wraak, en lantheer Floris dood.
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
t.o. 348
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
349
Zyn Beeltenis kan men zien in de Plaat Q waar by zig sommige van zyne geëtste
printjes doen zien, nevens een kintje dat zig over der zelver geestigheid schynt te
verwonderen. Dus hebben wy om dat zyne levensbeschryving (by gebrek van
meerder berigt) wat schaars uitkomt, het met de print willen goet maken.
[Kornelis Bega]
K O R N E L I S B E G A was zyn eerste en beste Leerling die hy in de Konst
opgekweekt heeft. Zyn Moeder was Maria Kornelisz. Dochter van den vermaarden
Korn. Kornelisze van Haarlem, die fraai teekende en schilderde, en zyn Vader een
houte beeldsnyder Pieter Janze Begyn genaamt. Hy werd een groot meester in 't
schilderen van Boere gezelschapjes, maar teffens een losse knaap, zoo dat zyn
Vader hem niet meer voor zyn Kint kennen wilde. Toen wilde hy ook niet langer den
naam van Begyn voeren, maar veranderde die in Bega. Zeggende: myn Vader zeit
tegens my Bega, Bega, maar.... In wat jaar hy tot Haarlem geboren is weet ik niet,
maar wel dat hy in 't jaar 1664. op den 27 van Oegstmaand aan de Pest gestorven
is. By welke gelegentheid my verhaald is dat hy een Juffertje had daar hy byster op
verlieft was, zoo dat als die door de Pest besmet wierd, hy zig van haar niet wilde
onttrekken; schoon zyn Moeder en de Heelmeesters hem zulks met geweld tragten
te beletten, en ernstig afrieden digt by haar bedsteê te komen. Zy op het uiterste
van haar levens tydstip gekomen, stelde hy zig door liefde verrukt als ontzinnig aan,
en wilde haar op 't laatst vaar wel kussen, dog zulks werd hem belet: dus nam hy
den stok van een Raagbol, en stak die haar toe, 't welk zy aan 't eene eind, en hy
aan 't ander einde drywerf kuste,
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
350
nemende dus van elkander het laatste afscheid. Dog hy wierd meê door het pestvuur
besmet, en volgde haar in kort door dien zelven weg in 't prilste van zyn levenstyd.
Zyn penceelkonst geschat onder de beste soort van dien aart, pronkt in de geagste
konstkabinetten van Nederland, enz.
Zyn Beeltenis door zyn stadgenoot L. vander Koogenin zyn jeugt geteekent,
gevolgt, staat in de Plaat O neven J. Ovens.
[Leendert vander Koogen]
Zyn tyd-, stad-, en konstgenoot L E E N D E R T V A N D E R K O O G E N , af komstig
van 's Moeders zyde van de Beeresteins (waar onder groote begunstigers en
voorstanders van de Konst oudtyds zyn geweest, daar van Manderook met roem
van meld in zyn Schilderboek) heeft de Konst geleerd by Jaques Jordaans, tot
Antwerpen.
Onze V A N D E R K O O G E N , van zyn meester t'huis gekomen, maakte inzonderheid
konfraterschap met Korn. Bega sporende elkander aan tot den opbouw van de
Konst, en zy tekenden met malkander dikwils naar 't leven. Hy had dezelve zuivere,
vlakke, of breede behandeling van de teekenpen als Bega:dog kloeker, en eenen
weg gearceert. Ook schilderde hy zyne Beelden grooter, en veeltyds levensgroot.
Hy heeft ook eenige platen geëtst in koper, redelyk fraai en kloek maar wat ruuw
op de wyze als die van Carrats.
Dog aangezien hy niet om den broode (als het spreekwoord zeit) behoefde te
schilderen, heeft hy zig zelf ook niet hard aangeport, maar alleen als zyn lust hem
daar toe van zelf aandreef, en dus ook zoo veel niet gemaakt dat hy buiten zyn ge-
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
351
boortestad Haarlem (daar hy ook overleden is in 't jaar 1681) is berugt geworden.
By gevolge konnen wy weinig van hem aanschryven; dog dit zullen wy weer aan
den Lezer goed maken met een vreemd potzig en geestig voorval, dat hem in zyn
leven ontmoet is, daar ik zelf om lachen moet, terwyl ik het schryf.
Hy leefde buiten Huwelyk op dien tyd te Haarlem in de Schachelstraat by iemant
zyner bloedverwanten in den kost, wordende van de Huisgenooten in 't gemeen
Leendert Oomgenoemt, gelyk men dikwils bedaagde vryers dus noemt. Wy willen
hem ook voorts Leendert Oomnoemen.
Wat gebeurt 'er? op een Avondstond komt zekere Juffrouw, hun allen wel bekend,
aanschellen, en vragen of de Heer V A N D E R K O O G E N t'huis was? 't antwoord
van de meid die opende was ja; waar op zy vervolgt hem wel eens te willen spreken.
De meid met die boodschap agter komende, had elk straks het oog op Leendert
Oom; terwyl de meid spottende (niet wetende dat zy een waarzegster was) zeide:
Leendert Oom daar komt een vryster om u te vryen. Men had de Juffrouw dan in
een kamer laten gaan. Leendert Oom, die wat verzet stond over dit voorval, en
gehoort hebbende van de meid, dat de Juffrouw zoo net aangedaan was, wou ook
zoo ongezien niet voor 't ligt komen, kemde zyn lokken uit, haalde zyn kouzen op,
en streek met vinger en duim de kreuken uit zyn breeden bef, zoo goed als hy kon,
trad na vore, en groette de Juffrouw. Deze wilde zoo straks haar boodschap niet
zeggen, maar maakte eerst een voorbereiding, waar in zy hem vergde belofte van
zwygen, en 't geen zy hem zeggen zoude aan
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
352
geen mensch te openbaren: 't welk hy haar beloofde. Dog onderwyl werd alles door
de Huisgenooten, zonder dat zy zulks wisten, afgeluistert.
Haar aanspraak was dan dus: Myn Heer, gy zult vremt op hooren, dewyl myn
bootschap heel buiten gemeen is, en hoedanige gy bedenkelyk van uw leven nooit
ontmoet zult hebben. Mogelyk zal ze ook van u voor onbetamelyk worden
opgenomen. Dog voor my, ik vind 'er geen onvoegzaamheid in. 'T spreekwoord zeit:
't is evenveel wie 't vraagt, als 't wel slaagt. Gy zyt een Jongman, die by my, en myn
vrienden altyd voor hups en eerlyk gehouden is: gy kent my, en weet ook wie ik
ben. Ik, en gy, leven beide buiten belemmeringen gerust van 't geen onze Ouders
ons hebben naagelaten. Een gerust leven is een gewenst leven. Maar ondertusschen
gaan onze jaren de een voor en de ander na voorby, en wy worden niet jonger of
jeugdiger. Onze vrienden gaan al meê de een na den ander uit de waereld, en dat
het ergst van al is, de beste sterven 't eerst, en wy missen hun gezelschap en
aanspraak. Deze van onze vrienden zyn te groots om ons aan te zien, genen leven
wy te lang, om dat zy graag aan 't grabbelen waren. Dit bemerkende trek ik my meer
en meer van hun af; maar dus word dit leven hoe langer hoe eenzamer. Dit zoude
my te eer doen besluiten een gezellig leven aan te vangen, en indien gy ook zulks
van zin wierd, gy zoud my niet ongenegen vinden.
Leendert Oom, die nooit zulk een predikatie gehoord had, nog ooit een bootschap
ontfangen welke zyn ingewanden zoo ontroert had, zeide, met een bevenden mond,
en lillende beenen. Wel Juffrouw! wel Juffrouw dat komt my vremt voor!
Dit heb ik(antwoorde zy) voor af wel geweten,
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
353
en daarom zeide ik van 't eerste af dat het u vreemt zou voorkomen. Maar neem
uw beraad, ik verg u niet dat gy my op staanden voet uw besluit zeggen zult. Onze
staat en afkomst zal niet veel van malkander verschillen, gy kond het overleggen.
'K heb u myn hart geopenbaart, gaa gy nu met het uwe te rade: en hoe gy het goed
vind, wy willen altyd even goede vrienden blyven: en gy weet de gewoone wegen,
en middelen (indien gy 't goed vind) waar door die zaak moet behandelt worden,
enz.
Hy meer en meer verlegen met dus onverwagt aangeklampt, en overrompelt te
worden, was zoo bedeest, dat hy niet konde spreken als stamerende, en met
afgebroken woorden: Wel Juffrouw! wel hoe! ik weet niet, trouwen! wel ja, ik kan 't
niet zeggen. Het komt my zoo vremt en onverwagt voor.
Zy, bemerkende hoe byster zyne hersenkas door deze boodschap ontzet was,
zeide eindelyk met bedaartheid en op haar vriendelykst, om hem tot bedaren te
brengen, en zyn ongerustheid te stillen: dat zy niet kwam om over die zaak te
besluiten, maar alleen om die voor te stellen, en dat hy zoo langen tyd van bedenken
konde nemen, als 't hem goed dagt. Hier meê brak zy af, en hy liet de Juffrouw heen
gaan naar haar huis.
Zoo haast hy nu agter in de keuken kwam, ging het klugtspel aan. Want zy hadden
alles afgeluistert, en spotten met die vryery. Dog Leendert Oomwilde niet zeggen,
hoe zeer zy hem op alle wyze zogten uit te halen, maar zat dien gantschen avond
als een stokbeeld, kon ook dien gantschen nagt niet rusten, en nam vast voor zig
uit dien strik te ontwarren.
'T geviel als hy voormiddaags uit ging, gelyk
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
354
hy gewoon was, naar de markt of elders, dat juist deze Juffrouw als of 't wezen
wilde; dwars over zyn weg komt. Hy neemt kort beraad, roept, hem: hem Juffrouw.
Die daar op stil staande, van Leendert Oommet bestorve lippen haar paspoort
kreeg, met deze woorden: Juffrouw daar gister avond af gesproken is daar zal niet
in gedaan worden. Heel wel, myn Heer, antwoorde de Juffrouw, en daar meê groeten
zy malkander. 't Is zedert onder dat geslagt altyd gehouden voor een spreukje: Daar
gister avond af gesproken is, daar zal niet in gedaan worden. Hier meê eindigde dit
klugtspel.
[Willem vanden Velde]
Hoe door verscheiden wegen en toevallen vele tot de Konst gekomen zyn, heeft
van Manderen na hem S.v. Hoogstratendoor verscheide opmerkelyke voorbeelden
aangewezen; onder welk getal ook de konstige Scheepteekenaar.
W I L L E M VANDEN V E L D E wel mag betrokken worden. Hy werd tot Leiden
geboren in 't jaar 1610. en tot de Zeevaart geneigt, vond naderhand gelegentheid
om in dienst van den Staat met een Zeejacht de Oorlogsvloot in dien tyd te verzellen,
en door af- en aanvaren berigten over en weer te brengen.
Hy die nu den Scheepsbouw, en der zelver toerusting in den grond verstond,
ondernam door de pen allerhande zoo groote als kleine vaartuigen op papier en
gewitte paneelen te teekenen, zelf Admiraalschappen en heele vloten volgens het
Zeegebruik in 't zeilen te verbeelden, en dus aan de Staten een zigtbare vertooning
nevens zyn woorden tot verslag te geven, welke hem byzonder daar voor loonden,
gelyk hy ook tot hun dienst daar toe gehouden werd. Als Opdam in 't jaar 1665
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
355
met zyn Zeehulk (Dit gebeurde door verzuim van agtgeving op de Boskruidkamer)
aan flarden sprong, had hy den laatsten maaltyd aan boort by hem gegeten, die zig
verwonderde dat iemant uit konstliefdigheid zig zoo na by 't gevaar dorst begeven:
en Gerard Brand in zyn Levensbeschryving van Michiel de Ruiter op 't jaar 1666
teekent aan op pag. 476. Dat de vermaarde ScheepteekenaarW I L L E M V A N D E N
V E L D E in de vloot kwam met voornemen om de voorvallen van 't aanstaande*
Zeegevegt naar 't leven af te beelden: ten welken einde zeker Galjootschipper hem
rondom zou voeren, of ter plaatse daar hy het beste gezigt voor zyn teekenen zou
vinden.
Naderhand geraakte hy in dienst (ik weet niet by wat toeval) van Koning Karel,
en gevolgelyk van Jakob, voor welke hy vele konstige afteekeningen van Zeeslagen,
Zeegevallen en andere ontmoetingen, op gewitte paneelen, en opgeplakte doeken
geteekent heeft. Hy ondernam ook met olyverf te schilderen in zyn ouderdom.
Zyn juisten sterfdag weet ik niet, maar wel den dag van zyn graflegging, uit een
Begraafnisbriefje by de Dochter van Adr. vanden Velde ter gedagtenisse van haar
Grootvaders overlyden bewaart, waar op dus (omciert met verbeeldingen van de
dood, wyze van begrave, opstandinge, en Hemelvaart in plaatdruk) te lezen staat
Mr. Wm. V. Velde Senior, late painter of Sea-Fights to their Majesties King Charles
II. and King James. En dat hy gedragen is uit zyn huis in sack Fieldstreet in Pickadilly,
to the Parish Church of St.

  • Dit gevegt viel voor op den 11. 12. 13. en 14 Juni 1666. tusschen M. de Ruiter, en Monk Adm.

der Engelschen omtrent Ostende, &c.
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
356
James's. En daar begraven op den 16 van Wintermaand 1693.
[Johannes Mytens]
Nu volgt JOHANNES MYTENS, geboren te Brussel in 't jaar 1612 den 17 van
Bloeimaand. Deze had in zyn jeugt de Konst geleerd, eerst by den vermaarden
konstschilder Ant. van Opstal, naderhand by Nicol. vander Horst:daar hy door zyn
natuurdrift, vlyt, en gestadige oeffening (dingen die te zamen moeten gaan, om in
eenige betragtinge, als Aristoteleszeit, door te steken) zoo hoog ten top der Konst
steeg dat hy in zyn tyd bekwaam gekeurd wierd om de Beeltenissen van Graaf
Hendrik van Nassou, en des zelfs Gemalinne de Gravinne van Stirom, den Graaf
van Bentem en meer Grooten te schilderen, waar door hy grooten roem behaald
heeft. Dog hy begaf zig naderhand geheel tot den printhandel. Hy had een Zoon
Kornelisgenaamt, die een braaf plaatsnyder was, als inzonderheid aan 't pourtret
van zyn Vader door hem in koper gesneden te zien is.
[Emelraad]
Hem volgt de groote Landschapschilder
.....E M E L R A A D . Deze heeft lange jaren te Rome gewoont. Hy was een groot
meester in die Konst. De meeste en beste van zyne werken zyn met beelden van
Erasmus Quilinus, en met beesten door anderen opgeciert. Verscheide zyner
voornaamste tafereelen hangen in de Kerk van de Karmeliten ( Descaltersgenoemt)
by andere brave Konst te pronken.
[Pieter Janszen]
Nevens hem verschynt de konstige Glasschilder
P I E T E R J A N S Z E N geboren tot Amsterdam in 't jaar 1612. Hy was een
Leerling van den braven Glasschilder Jan van Boekhorstvan Haar-
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
357
lem die zyn levensloop eindigde in 't jaar 1672. van wien nog verscheiden
geschilderde glazen in de Kerken van Nederland te zien zyn.
P I E T E R J A N S Z E N eerst genoemt, was een konstig teekenaar op papier, van
welkers waarde wy in het levens bedryf van zyn Leerling Jan Pietersze Somerzullen
melden. Hy stierf in een goeden ouderdom in 't jaar 1672.
Hier aan volgende verschynt
[Thomas Willeborts Bossaert]
T H O M A S W I L L E B O R T S B O S S A E R T geboren te Bergen op den Zoom.
Deze was een goed schilder van groote beelden en pourtretten. Hy heeft in zyn tyd
Romen, Duitsland, Spanje en Engeland zyne Konst doen zien. Inzonderheid was
hy om zyn verstant, gedrag en Konst geëert by den Prins van Oranje Hendrik Frederik
(naderhand verwisselt in Frederik Hendrik) en zynen Zoon Prins Willem. Gerard
Segers was zyn leermeerster in de Konst geweest. Hy is geboren in den jare 1613,
en woonde 1660 in Antwerpen daar hy de Konst met yver oeffende.
[Otto Marcelis]
Daar is geen reden van te geven, ja ik ben dikwils verwondert over de verschillende
geneigtheid der Konstoeffenaren in opzigt der verkiezingen hunner voorwerpen. De
een valt op droevige, de ander op vrolyke verbeeldingen. Deze op het waardigste,
gene op het veragtste, en op afschuwelyke voorwerpen, als
O T T O M A R C E L I S die byna niet anders dan vergiftige slangen, padden, en
hagedissen schilderde: en egter heeft hy 'er altyd (om dat hy dezelve zoo natuurlyk
wist na te bootsen) wel by gestaan, zoo in Engeland als in Vrankryk daar hy voor
de Reine Mereschilderde, die hem
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
358
een vrye kamer, tafel, en een pistoletvoor vier uuren daags schilderen gaf. Hy heeft
ook lang in dienst van den Groothertog van Florencen geweest, en Napels en Romen
bezogt, daar Guelhelmo van Aelst die een Discipel van hem geweest is, met hem
verkeerde, en menige klugt met hem uitvoerde.
In de Bent doopten zy hem met den bynaam Snuffelaar; om dat hy allerwegen
naar vremd gekleurde of gespikkelde slangen, hagedissen, rupsen, spinnen,
flintertjes, en vremde gewassen en kruiden omsnuffelde.
Zyn reislust voldaan, kwam hy weder in zyn Vaderland, en na dat hy twaalf jaren
getrouwt was geweest, overleed hy in 't jaar 1673 ruim 60 jaren oud.
Zyne Weduwe, die na hem nog twee mannen overleeft heeft, thans nog in leven,
heeft my verhaald: Dat hy die dieren buiten Amsterdam op een stuk laag land daar
zy best konden aarden, tot dien einden omheint, dagelyks spysde: als ook een hok
agter zyn huis had, om de zelve gereed tot zyn dienst aan de hand te hebben, en
dat sommige slangen door den tyd zoodanig aan hem gewent wierden, dat, wanneer
hy de zelve wilde naschilderen, hy de zelve door zyn maalstok op zulk een wyze
schikte, als hy die noodig had, en zy dus bleven leggen tot hy de zelve geschildert
had.
Zyn Beeltenis staat in de Plaat R onder aan, en nevens het zelve eenige kruiden
waar onder zig een slang vertoont.
De menschen(zeit de gemeene spreuk) leven by veranderingen. 't Kan den lezer
niet onaangenaam wezen dat wy somwyle eens van persoonen ver-
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
t.o. 358
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
359
wisselen, op 't voorbeeld van den Schouburgh, die niet altyd rimpeltrekkende Katoos
ten Toneel voert, maar by beurten ook Democriten die de waereldsche dingen
belachen. Droevige spelen gaan gemeenlyk met een vrolyke klugt verzeld: of men
gebruikt potsemakers om de opgespannen geesten verfrissing te geven. Dus schikt
het zig ook veeltyds in onze beschryving van 't leven der Konstschilders. Dan voeren
wy eens ernstige bedryven ten Toneel, dan weder klugten. Dog de volgende levensrol
loopt verkeert uit; want zy verandert van blyspel in treurspel.
[Pieter van Laar]
P I E T E R V A N L A A R , anders Bamboots, is geboren te Lare buiten Naarden,
van eerlyke ouders, die hem zedig borgerlyk en beleeft hebben opgevoed. De Zon
van zyne geneigtheid straalden al vroeg door de kimmen van zyn vernuft, en de
uitwerkselen zyner eerste begrippen deden al vroeg zien waar toe hy in de wieg
gelegt was; want daar was niets of 't wierd door hem met kool en kryt beschreven.
Van dit beginsel tot een bekwame handeling zoo van de teekenstift, als 't penceel
aangegroeit (dog ik weet niet wie zyn leermeester in de Konst geweest is) had hy
het geluk van zig een vast denkbeeld te konnen inprinten van alle voorwerpen, of
verschynselen die hem voorkwamen. Ja 't was hem genoeg die maar eens gezien
te hebben, om daar na die op zyn tyd te pas te brengen. Waarom ook de Italianen
die met hem verkeert en ommegang met hem gehad hadden, naarmaals getuigden
dat hy meer in zyn vernuft als op papier geschetst heeft, ja dat hy de menigvuldige
schilderagtige veranderingen, die in Velden, Valeijen, Bergen, Boomen, enz. door
min en meerder Zonnelicht veroorzaakt worden,
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
360
zoo natuurlyk in agt nam even of hy diergelyk voorwerp ten model voor zig gehad
hadde.
Hy begaf zig al vroeg, eerst naar Vrankryk, en voorts naar Romen, daar hy 16
agtereenvolgende jaren gebleven heeft, yverende dagelyks tot het voortzetten van
zyn Konst, dewyl hy aangespoort wierd door zoo veele fraaije voorbeelden die
Romen in die tyd hadde. Waar door hy 't eindelyk zoo veer bragt dat hy op de lyst
der braafste konstenaars geteld, en by hen ook om zyne welleventheid en
potsemakerye gelieft wierd.
Hy was, wanneer hy aan zyne bezigheden was, stil, en zat heel opgetogen van
gedagten. De reden daar van was, gelyk ik al heb begonnen te zeggen, om dat hy
onder 't schilderen geen gebruik van 't leven maakte, zelf niet ontrent zyn beeltjes,
maar zig van het denkbeeld dat hy daar van gevormt had bediende. Waarom hy
ook gewoon was wanneer zyne geesten, door gestadig bedenken, schenen vermoeit
te wezen, de zelve weder door een vrolyk deuntje op zyn viool te spelen te
ververssen.
De Romeinen gaven hem ten bynaam Bambootzio, een naam daar zy zulke
luiden, die zig op 't maken der Italiaansche grappen, vremden aart van buigingen
of vervringingen der lichamen, en geestige figuurmakeryen verstaan, meê benoemen.
Nu had hem de natuur in zulk een vorm geschapen dat die hem maar aanzag,
om zyn wanstaltige figuur moest lachen, want zyn onderlyf was driemaal grooter
als zyn bovenlyf, hy had een gants korte borst daar 't hooft tusschen de schouders
inzonk, en over zulks geen hals. Daar benevens was hy van een vrolyken en
potsemakenden aart, gelyk wy door sommige stalen zullen aantoonen.
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
361
Men verhaald dat hy eens uit enkel klugt zig toetakelde met een schorteldoek tot
onder de okzelen gebonden, en zig dus in een winkel daar veel gegang voorby was
aan de post van de deur stelde, zoo dat die voorby gingen hem voor een grooten
baviaan aanzagen, daar hy zelf hartelyk om lachen konde. Dog ik denk dat het
diergelyke vernuftelingen geweest zullen hebben, als die te Amsterdam voor by een
kruitmengers winkel kwamen, daar een gekleede Aap op 't venster zat, dien zy
vraagden, Manneke, wat weg moeten wy gaan naar het Raadhuis?
Maar een geestiger en geloofwaadiger klugtspel door hem bedreven verhaald
Joachim Sandrartin zyn Teutsche Academie op pag. 311. daar hy aldus (in 't
Nederduits vertaald) zeit: Bambootziowist zyn bovenlyf nog veel korter in te dringen
dan het was, zoo dat het scheen wanneer hy danste dat het alleen een
menschenonderlyf was, daar een hoofd op stond, en nogtans was hy zoo ras en
gezwint met zyn lange beenen, dat het voor hem geen werk was over een ander
heen te springen. 'T gebeurde op een tyd dat hy, Pouzyn, Glaude, Lorene, en ik
(zeit gemelde Sandrart) uit reden om ons wat te verlustigen te Tivoligekomen waren;
en dat hy ziende een regenbuy opkomen, in aller yl zonder dat wy daar agt op
gegeven hadden 't gezelschap was ontduikt, en weg gereden.
Nu gelyk hy potsig van aart was, zoo had hy wanneer hy de Poort van Romen
zoude inryden zig voorover gebukt gehouden, en het paardekleed over kop en bult
heen gehaald, en was dus op een galop ter stad in gereden.
Wy waren dan verlegen niet wetende waar hy vervaren was, en vraagden zoo
haast wy aan de
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
362
Poort kwamen aan de Schildwagt, of zy niemant voor ons hadden zien binnen ryden,
die tot antwoord gaf, dat hy het paart van Viterinnowel had zien loopen, dog zonder
man daar op, alleen met een bedekt Valies, en weerzyds laarzen.
Des wy by malkander gekomen, t' elkens ons niet konden onthouden van te
lachen, als wy'er maar aan gedagten, dat hy voor een overdekt Valies was aangezien,
en de wagt dus bedrogen had. Diergelyke potsen speelde hy meer waarom elk
graag in zyn gezelschap wilde wezen. Maar hoe klugtig en potsig hy was zoo zal
nogtans het einde van zyn levensrol doen zien dat het zeggen van Vosmeerin
Vondels Gysb. van Amstel:
Ik ben een Goojers Kind, vervallen in Gods toren,
Te Laren opgevoed;
op hem kan toegepast worden.
Ondertusschen verlangden zyne ouders en vrienden om hem eens andermaal te
zien, en lieten niet af met brieven op brieven aan hem te schryven, waar onder ook
waren eenige Hollandsche konstminnaars, die hem toonden (terwyl de faam zyn
roem al had over gekraait) dat hy in Nederland immers zoo wel zoude staan met
den prys voor zyn werk als te Romen. Waar op hy besluit nam om van daar te
vertrekken, gelyk hy dan gevolgelyk in den jare 1639 te Amsterdam aanlande, en
van daar te Haarlem by zyn Broeder, die een Schoolmeester was, ging inwonen,
daar hy vele konststukken geschildert heeft, die naderhand tot een grooten prys en
meer dan hy te Rome daar voor hadde gekregen werden verkogt, zulks dat zyn
werk in Italien wierd opgekogt, en naar Holland ver-
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
363
zonden, om een, voordeel daar meê te doen. Vele stukken heb ik van hem gezien
die hoewel bruin, en droevig egter heel natuurlyk verbeeld waren. Gelyk ook andere
die my wonderlyk wel bevielen.
Hy schilderde veeltyds struikrooverye, en Italiaansche pleisterplaatsen. En al 't
geen 'er in verbeeld was, zoo paerden als menschen, was wonder geestig van
gedagten, en konstig geschildert. Verscheiden van zyne voorname stukken komen
in print uit, waar onder ook een struikroovery in een rots, en de zoo genaamde
Kalkoven.
Tot zyn zestigste jaar gekomen zynde, wierd hy geplaagt met een benaude borst,
't geen hem den moet uitbluste. De droefgeestigheid, daar hy zig aan overgaf,
verzwaarde zyne kwaal, zoo dat hy wars van langer te leven zig zelven in een
waterput verdronken heeft. Dit schynt S.v. Hoogst. niet duisterlyk te bevestigen, als
hy in zyn Boek op pag. 311. zeit: dat Francisko Framenko, door Bernyn verbluft,
mistroostig door middel van een strop naar 't huis der schimmen voer, daar hem
Bamboots, zoo men zeit, naarmaals ging zoeken.
Dus is het klugtspel van 's mans leven in een treurgeval verkeert.
'T is gebeurt dat als Bambootste Rome was, hy met nog vier Hollanders gesterkt,
zekere Paap, (die hen bestraft en gedreigt had over het eeten van vlees in den
Vasten) op een eenzame plaats ontmoetten, en den zelven in 't water smeten, daar
Andr. Bothmede by, en daadplegtig aan was. En het is opgemerkt, en nagespoort
dat de zelve alle vyf hun einde in 't water hebben gevonden.
De nette tyd van zyn geboorte weet ik niet, maar 't een en ander dat ik van hem
weet,
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
364
doet my besluiten dat hy al vroeg in de zesliende eeuw geboren is; want hy leefde
tot zyn zestigste jaar, en in den jare 1675, als S.v. Hoogst. zyn schilderboek schreef
was hy al dood, als blykt uit het even aangehaalde. Dus hy om de streek van 1613
geboren is. Zyn Beeltenis staat in de Plaat R boven aan, aan zyn opgekrulde knevels
te kennen.
Deze Bambootshad ook een Broeder jonger dan hy, die zig ook in de schilderkonst
oeffende, en met hem in Italien was: maar deze, wanneer hy over een brug van
balken en horden gemaakt, om van den eenen rotsagtigen heuvel tot de anderen,
over een kaskade, of waterval, te komen, met zyn Ezel meende te ryden, storte de
zelve in, zoo dat hy verdronk met zyn Ezel.
[Nikolaas de Helt Stokade]
Gelderland, hoe wel op veere na zo vrugtbaar niet in 't voortteelen van
penceelkonstenaren als wel andere Nederlandsche Provincien, heeft egter meê in
der tyd konstoeffenaars voortgebragt, die door hunne fraaije uitwerkselen verdienen,
dat zy om hunne gedagtenisse levendig te houden, nevens anderen eens weder
ten Toneel worden gevoert. Onder deze was
N I K O L A A S D E H E L T S T O K A D E , geboren te Nimwegen in 't jaar 1613.
Weinig van zyn prysselykste werken zyn hier te Land te zien, aangezien hy zyn
beste tyd te Rome en Venetien heeft doorgebragt. Des moeten wy den lof dien zyne
Konst verdient, uit het gerugt van Vrankryk (daar hy met J. Sandrartverscheide
groote werken voor den Koning gemaakt heeft), en Zweden herwaarts over gebragt,
afleiden.
Zyne Beelden waren vast geteekent, en zagt,
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
365
poezelig en bevallig geschildert, waarom die ook het oog van Koningin Christina,
en 't keurig Hof van Vrankryk behaagt hebben.
Hy was 1662 nog in leven.
Van hem word getuigt dat hy altyds de voorwerpen, schoon dezelve menigwerf
door anderen waren afgebeeld, in een andere gedaante door zyn konstpenceel
vertoonde, ook daarom voordagtelyk een ander *Tydstip in de voorwerpen heeft
bespiegelt; als by voorbeeld in zyn Andromeda

  • Tydstip) Oudtyds hebben de Konstschilders geen tydstip in agt genomen; maar dikwerf de

Historien in haar gevolg verbeeld, als by voorbeeld, verscheiden Adammen en Evaas, in een
zelve tafereel: hier, daar zy door den Schepper gevormt worden, daar waar zy zig aan de
verboode vrugt bezondigen, ginder daar zy zig uit verlegenheid verschuilen. Verder daar zy
uit den lusthof worden uitgedreven, en eindelyk in 't verschiet, daar Adam den Akker boud.
Zoo heb ik ook gezien Cain daar hy offert, daar hy zyn Broeder Habel dood slaat, en daar hy
vlugt, in een zelve stuk. Zelf van Abr. Bloemaardeen van onze oude vermaardste meesters
heb ik een stuk gezien waar in Juno verbeeld stond, opgaderende de oogen, uit den
afgehouwen kop van Argus, om de staarten van haar Paauwen meê te cieren. En in 't verschiet
was Argus slapende, en Merkuur met opgeheven zwaart gereed om den slag te geven verbeed.
Maar de later konstoeffenaars hebben den tydstip in agt genomen; dat is, van een Historie
alleen vertoont, 't geen in een oogenblik daar in voorgevallen is; en dus gelegenheid gevonden,
om van andere omstandigheden, naar mate der menigerhande veranderingen daar in, en by
voorvallen, andere tafereelen op te slaan.
Dierhalvenzeit de Heer Gerard van Loon in zyne Inleiding tot de penningkundepag. 99. zyn
ook zoodanige penningen als wanschepsels van de hand te wyzen, op welke de verbeelde
zaaken van dien aart zyn, datze op een eenigen tydstip niet zouden hebben konnen voorvallen.
By voorbeeld; zoo mag men nooit op een en den zelfden penning, het aanvangen van een
beleg, het overgaan der stad, en het uittrekken van de vyandlyke bezettinge verbeeden; dewyl
dit alles op geen tydstip kan voorvallen.
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
366
Dochter van Cefeus der† Mooren Koning, en Kassiope, om welker hoogmoed, zy
dat droevig lot moest ondergaan.
De meesten hebben Andromeda, met betraande oogen ten Hemel geslagen, of
als met de doodverf op de lippen naar het Zeemonster omziende en dus klagende
verbeeld:
O Rots! o Rots! verhoor myn zugten; en ontsluit
Dees ketenen, of spuw die yz're krammen uit.
Ik zie 't gedrogt van verr' het ruime pekel scheuren.
Help! help! ag! ag! van wien zal my nog hulp gebeuren!
Maar onze Held verbeelde haar, van de rots verlost, schaamrood voor zig neerziende,
waar op Lud. Smids ziet, en Perseus dus sprekende invoert:
Andromeda! vergun dat ik uw zagte hand
Van dit hard yzer vry: het monster is verslagen,
En dobbert hier, met door gekorven ingewand.
Reyk toe. Gy zult in plaats van yzer paerlen dragen.
Schaam u voor Perseus niet. Hy slaat zyn oogen neer,
Om die niet, met den glans der naakte leedematen
Te kwetzen. Ween ook niet, o schoone, ween niet meer.
Dwing dog de droefheid, en de schaamt' u te verlaten.
† Andromeda was een Moorinne. Dog niemant van de oude of nieuwtydsche Konstschilders
heeft myns wetens zig van de waarheid der Historie, in dat opzigt bedient; maar alle hebbenze
Naso, welke zeit: ten waar een Zeekoeltje haar hairen verwaaid hadde, en Perseus de laauwe
tranen over hare wangen had zien leken, hy zou gedagt hebbe dat het een marmer beeld
waar geweest, &c. Veel ligt om dat zy 't alle niet geweten hebben; of die vryheid aan zig
genomen; aangezien een getaande huid zoo oogvleijende niet is, als een blank vel.
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
367
Ook heeft J.v. Vondel, der moeite waart geagt, zyn pen te versnyden, om eenige
van zyne konststukken onder zyne Rymoeffeningen te gedenken: als namentlyk de
Klelia by den Heere Hoogenhuis. Waar op hy dus zeit:
De Roomsche Klelia ontzwom met d'eedle maagden
De gyzeling: en 't oog der schiltwagt en de doot:
Waarom zy zulks Porsenne en al den Raat behaagden,
Dat d'eerste, op 's Vyands eisch, een Riddersbeeld genoot.
En op het uitdeelen der graanen door Joseph in Epypten.
Geheel Egypte brengt den Ryksvoogt schat en have
En leeft nu zeven jaar by 't uitgereikte graan.
Het vrye volk door noot word 's Konings eigen slave.
Een mans voorzigtigheid kan duizenden verzaân.
Dus ook J. Vos, op 't zelve stuk in de Trezory:
De honger dryft het volk naar Josephs schuur om graan.
De voorzorg is een burg voor land en onderdaan;
Men zorgt aan 't Y, in weeld, tot steun van andre tyen.
De Schatbewaarders zyn tot heil der Burgeryen.
Zyn Beeltenis zietmen in de Plaat R boven aan, op de linkerhand van Bamboots.
'T word voor een van de bevattelykste stellingen der Natuurweetkunde gehouden.
Dat de eigen aart en geneigtheid, even als de gelykheid der wezenstrekken en
andere kenteekenen in, of door
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
368
de voorttellinge van Vader, tot kind overgaan; om dat de daagelykse voorbeelden
zulk bevestigen.
[Abraham Willaerts]
Adam Willaertswaar van wy op pag: 60 gedagt hebben, was een braaf Schilder en
zyn Zoon ABRAHAM WILLAERTS was daar meê toegeneigt, van der jeugt af aan.
Hy is geboren tot Utrecht in 't jaar 1613, heeft de eerste fondamenten van de Konst
by zyn Vader geleerd; daar na nog een jaar by Jan Bylert. Na dien tyd by Simon
Voëtte Parys, daar hy zyn tyd zoo wel heeft waargenomen, en zoodanig in de Konst
door yver en naarstigheid gevordert is, dat hy weder tot Utrecht gekomen by Graaf
Maurits tot Brussel ontboden wierd, om voor hem sommige dingen te teekenen en
te schilderen. Maar wat 'er aan scheelde, of wat de reden was, dat hy voor soldaat
met de Vloot die toenmaals naar Africa zeilde, en te land gezet meê naar de Stad
St. Paulo in Angola trok, is wat twyffelagtig. Dog men zeit dat hy weder gekomen,
meer aangezien was by den Graaf dan wel voorheen. Naderhand heeft hy langen
tyd de Konst geoeffent te Amesfoort, ook op de plaats van Jakob van Kampen, die
een vermaart Bouwmeester, en konstkundige was: daar en boven geneigt, om de
jeugt waar in hy een goeden geest zag, voort te helpen, en haar van zyn vernuft
gulhartig meê te deelen. Gelyk wy hem daar over ook in 't levensverhaal van Mathias
Withooszullen pryzen. Willarts was 1660 nog in leven, en woonde binnen Utrecht.
[Jacques van Artois]
Dit zelve jaar 1613 werd ook geboren te Brussel JACQUES V A N ARTOIS. Deze
was vermaart om zyn natuurlyke, losse en zagte behandelinge, zoo ontrent luchten,
verschieten, als boomen, welker stammen met mos begroeit of
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
369
met klimop bewoelt, hy geestig wist te schilderen, gelyk ook zyn Landschap met
welgevormde Beeltjes op te cieren.
Hier zagmen Celadon by zyn gewolde schapen.
Daar zagmen Koridon by* Amarillis slapen.
Hier werd het Land geploegt omtrent een boers gehugt.
Daar maayt men 't koren af, of and're zomervrugt.
Hier spoeitmen tot de Jacht, op 't brommen van den horen.
Daar zietmen wind en brak den Haes op 't spoor nasporen.
Hier zit een Harders knaap, gerust in 't gras, en speelt
Den veldtdeun op zyn fluit, terwyl zyn makker kweelt.
Hier staat een boere meit, naar stem, en fluit te luistren,
Vergeet bykans haar vee( den Dag reeds aan 't verduist'ren)
Naar stal te dryven voor het vallen van den Nagt.
Deberigten, die in twyffelagtige zaken maar gehouden moeten worden voor gissingen,
zouden my al dikwils (zoo ik geen voorzigtige overweginge gebruikt had) in verwarring
gebragt hebben; als by voorbeeld omtrent den berugten Konstschilder Bartolomeus
Breenberg. Hier van wilden sommigen my verzekeren, dat hy tot Utrecht geboren,
en de Meester van Korn. Poelenburg geweest zoude zyn.

  • Amarillis, is niet zoo zeer een eigen naam als wel een naamgeving tusschen gelieven in

gebruik geweest. Waarom ook L. Smits, in 't kantschrift op de Minnedichten van Naso zeit:
Dit zeit kwanzuis op bet Amarilletje van den kuisschen Mantuaan; zynde een liefhebber van
Kastanjen, gelyk hy zelf verhaald in 't tweede Herdersgez, &c.
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
370
Het eerste kon waar wezen, maar het laatste heeft geen waarschynlykheid;
aangezien dat Poelenburg geboren zynde 1586, en Breenberg gestorven 1660, al
vry veele jaren in dien tusschentyd verloopen zyn voor eens menschen leven. Wy
hebben daarom liever hem voorby gestapt, tot wy klaarder berigt van hem bekomen:
en hebben alleen zyn naam gespelt, op 't einde van dit eerste Deel; om de Lezers
met ernst te verzoeken, dat, zoo zy iets mogten weten aangaande zynen geboortetyd,
en leven, (als mede van Gabr. Metzu. Ger. Terburg, of Gerard van Siïl,
Konstschilders, waardig een groote Rol op onzen Schouburgh, my mondeling, of
zoo de zelve buiten de Stad wonen, door een brief daar omtrent berigten. Gelyk wy
ons ook na 't zig toeschynt met schaarse berigten zullen moeten behelpen, ontrent
Bartolomeus vander Helst, die met Gerard Dou, twee lichtende fakkels in de Konst,
met het openen van ons tweede Deel, nevens hunne Beeltenissen staan ten Toneel
te komen.
WY hebben reeds een goed getal konstschilders ten Toneel gevoert, veler verschillige
wyze van penceelbehandelinge gezien, en hunne klugtige levensrol hooren spelen.
Zeker Picturaas konstschool heeft al menigerhande slag van konstkinderen
aangekweekt.
Men mag in 't algemeen van deze konstschool zeggen: dat zy is een schatkamer,
waar in alle de Beeltenissen van de zienlyke Natuur, levendig nagebootst, en de
menigerhande bedryven der waereldlingen zyn opgesloten, waar uit alle
konstlievenden, hoe verschillig van neiging en zugt, hun keur en genoege konnen
vinden. Sommi-
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
371
ge schryvers verkiezen waardige stof, anderen weer beuzelingen tot hun voorwerp:
sommige versnyden hun pennen om Heldenlof te brommen, en hunne beroemde
bedryven voor de vergetenheid op duurzaam perkament te printen: andere in
tegendeel hebben zig afgeslooft op ik weet niet wat, zelf op den lof van den Ezel,
en den Uil te beschryven. Beide bereiken zy hun oogwit, meer of min, na dat zy die
stoffe volgens haren aart, en vereisten schryfstyl hebben weten voor te stellen.
Het een en ander, zoo wel het Heldhastige, als het potsige, kan den Lezer om de
geestige vindingen vermaak geven, nogtans verdienen de eerste, naar mate van
hun waardiger bespiegelingen, meerder roem.
'T lust ons Joan Passeratsden schryver van het ware lof des Uils, van wegen
zyn geschildert Uiltje te hoore: dat dus in vaerzen gebragt is.
Een Uiltje( wie zou 't zoo verzinnen?)
Zat geestig op zyn gat te spinnen
Als d'oude Besjes by den haart:
'K dagt by my zelf 'k wou wel een webben
Van dezen draad gesponnen hebben.
Zulk was my immers zoo veel waart,
Als 't geen van Herkules gesponnen,
Of van Sardanapaal, verwonnen
Door ligte vrouwen, was gewrogt.
Bekoorlyk Uiltje! geestig, aardig,
En by den Athenienzers waardig
Geschat, als Heiligdom gekogt,
Om hunne Tempelen te cieren,
En uit Godsdienstigheid te vieren;
'K verwonder my niet dat gy spint;
Maar lach steets als ik gae bedenken
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
372
Dat pallas u die konst kwam schenken,
En boven alle Vooglen mint.
Dus is het ook geleegen met de Konstschilders, sommige zetten zig tot het
verbeelden van grootse en deftige waereldsche gevallen: andere leggen enkel toe
op klugt. Dav. Teniersheeft meer als eens zulk huisselyk bedryf, als het spinnen
en diergelyke soort van handwerk door Apen verbeeld, zoo geestig dat die alzulk
tafereel beschouden zig van lachen niet onthouden konden, terwyl zy onder die
verbeeldingen, het menschen levensbedryf zoo geestig zagen afgeschetst. Ik heb
een soldaten kortegaard door Apen van hem verbeeld gezien, en een weerga tot
het zelve, waar in verbeeld werd een misdadige, die voor zyn Hopman te regt gesteld
word. Deze Rechter zat in een kindere kakzetel zoo parmantig als een Boere Schout
onder zyn Dorpraaden te pryken in de Nagt, gelykerwys de ouden plegen te
vonnissen. Zyn Geregtsstaf vertoonde een lange Bengaalze geschilderde Tabakspyp:
voor den zelven verscheen de misdadige, die zoo eenvoudig langs zyn neus heen
zag, als of hy 't niet had konnen gebeteren: Hy werd van twee Apendienders
geknevelt met soldatelont, weerzyds vast gehouden, tusschen deze en den Richter
stond de beschuldiger met een lange gefronste bek, als de verkens het stroo eeten.
Vorders was het soldateleven, de gantsche toestel, en elk op zig zelven zoo potsig
gekleed en toegerust, in deze tafereelen vertoont, dat zelf een Katozou gekokermuilt
hebben, zoo hy zulks gezien had. Dus konnen ook de menigerhande potsige
vertooningen van den koddigen Jan Steen, van wien wy in 't vervolg stalen zullen
aantoonen, de aanschouwers doen lachen.
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
373
Men mag van gemelde Konstenaars zeggen als Juniusvan Pyrcicus, dat hy schynt
verstands genoeg te hebben om het groote in de Konst te volgen, ten waar zake
dat hy zig willens tot allerlei geringe dingen begeven hadde. Daar waren weinige
die Pyrcicus in de Konst te boven gingen(zeit Plinius) maar ik weet niet of hem zyn
voornemen bedorven heeft; want alhoewel hy een grooten lust tot slegte geringe
dingen hadde, nogtans verkreeg hy hier in den grootsten lof. Hy schilderde
Baartscheerders, Schoenmakers winkels, en Ezeltjes, en diergelyke dingen meer:
zynde in deze dingen uit der mate vermakelyk, zoo dat de alderstatelykste tafereelen
van andere konstenaars, minder plagten te gelden dan deze grollen van Pyrcicus.
'T is even dus ook met de penceelkonst van de voorgenoemde Teniersen Jan Steen
gelegen. Hunne potsige tafereelen worden gretig gezogt en wel betaald, terwyl
andere Konst traaglyk aan den man wil. En wy zyn ook met Junius van gedagten
dat zulken geen vernuft ontbreekt om waardiger voorwerpen met roem te konnen
verbeelden, wanneer zy zig daar toe stelden, daar wy ook al stalen van gezien
hebben. 'T is waar dat dusdanige tafereelen met potsige voorwerpen, den eenen
tyd min, en den anderen tyd meer beminnaars aantreffen, en dat al de geenen die
op een onsterfelyken naam hebben gedoelt, altoos zig met groote gedagten, en
waardige verbeeldingen hebben opgehouden: maar wie kan de Natuurdrift paalen
zetten? wy willen de zelve ook geen wet voorschryven; aangezien de konstlievenden
zoo wel met het een als het andere gedient zyn, maar willen wel ten beste raden.
Onderwyl denken wy aan 't zeggen van Longinus: Het en is niet onmogelyk dat die
genen welke den geheelen tyd hunnes
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
374
levens ontrent geringe en gants slaafagtige bekommeringen verslyten, iets zouden
uitrechten het welk de verwondering der volgende eeuwen kon verduuren. En dat
een vrolyk gemoed(naar 't zeggen van Cassiodorus) altyd iets ongemeens uitwerkt,
't geen beide op onze klugtigen J. Steenkan toegepast werden, als die altyd vrolyk
van geest, door zyn vernuft en penceel dingen heeft konnen uitdrukken, zoo in
opzigt van de natuurlyke verbeelding, als wyze van schilderen, die ver wonderinge
verdienen. Van het eerste gezegde is elk die zyn konst kent bewust, en het laatste
word bevestigt door twee stukjes, waar van de Heer de Meester tot Middelburg in
Zeeland bezitter is die zoo uitnement (naar het getuigen van den Konstschilder
Nicolaas Verkolje) doorwrogt, en konstig uitgevoert zyn, als ooit Ger. Dougedaan
heeft, waar door hy een eeuwigen naam gemaakt heeft.
Beide zyn zy groote Meesters in de Konst geweest, en die elk in het byzonder
hunne voorwerpen natuurlyk hebben weten te verbeelden. Maar ook is het te
beklagen dat zulke groote Mannen in de Konst niet hebben toe geleid tot het
verbeelden van waardiger voorwerpen, wat prys zou groot genoeg geweest zyn om
de zelve te betalen?
De Historyschryvers die de gebeurde zaken aan de geheugenisse der volgende
eeuwen schakelen, leveren ons menigte van grootmoedige bedryven, en
gedachteniswaardige gevallen op, welke verdienen dat de grootste Konstenaars
hun vleit, en konstpenceel daar op afslooven. By voorbeeld, verbeeld u eens Zenobia
Koninginne van Asia, daar zy met haar twee Zonen, gevangen te Rome gevoert,
den Zegewagen van Aurelianus
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
375
moet verzellen, om de menigerhande gemoetsdriften die in zulk een vertooning zig
opdoen. De moet des Triumseerders: Zenobiaasstantvastig en onverzetbaar gemoet,
in haar wisselvallig lot, waar van zy al voorens gezegt had, dat zy daar in niet konde
overwonnen worden: de beweeglykheid der genen welke haar ongeval bejammeren:
Anderen zyn 'er weer die haar val met een grimlag beschouwen, wanende dat de
luister der verwinning als erfpagt Rome alleen toekomt.
Of Martius Coriolanus, daar zyn Vrouw en Moeder (bewogen door 't gekerm en
de tranen der Romaninnen) hem te voetvallende smeeken, dat hy dog het verwoesten
dier Stad en volk staken wil: en daar tegens over Martius in dien toestand, dat hy
niet weet tot welken kant, of tot zyn staatzugtig voornemen of tot het verzoek van
zyn Vrouw en Moeder, hy overhellen wil.
De Schilder kan zig daar in ook een ander tydstip voorstellen, of verbeelden (als
by voorbeeld daar de Dichter zeit:
Hy heft zyn Moeder op, omarmt zyn Vrouw....)
zyn grootmoedig voornemen in zyn krachtigste drift gestuit. In afstand buiten de
Legertent van den Veltoversten, kan men ook Roomsche Kerkmeesters en Piesters,
(het gezantschap dat hy gehoor weigerde, en 't geen een wezentlyk deel van de
kenbaarheid van die Historie helpt uitmaken) vertoonen, als verlangende wat uitslag
de voorspraak van Volumniaen Virginiatot behoudenis der Stad geven zal, en
Rome in 't blaau verschiet.
Of verbeeld Berenice, daar zy door last van den Roomschen Raad geboden het
Vorstelyk Hof
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
376
te verlaten, van Titus Vespasianus afscheit neemt. Daar in de kragtige Hartstocht
van liefde zig vertoont, op het punt van scheiden, en hoe Titus henen gaande zyne
gemoetsdrift, en tranen, strydende tegen de Vorstelyke grootmoedigheid, voor het
Hofgezin tragt te verbergen.
Strekt de genegenheid van den konstoeffenaar tot het bewerken van een woeliger
tafereel, hy verbeelde Eteoklesen Polinices, Zonen van Edipus Koning van Theben,
uit Jokastageboren, met de degens in hun vuist, twistende over 't Ryksbewint, en
geeft agt op de hevige drift van toorn en wraakzugt in de wezenstrekken en 't
gantsche gelaat. Aan den anderen kant de bezorgtheid van 't Hofgezin om het
woeden te stuiten, en onder dat gewoel Antigonemet Jokastahaar moeder,
zoekende hare Zonen tot stilte te brengen met dus te smeeken:
Ach, Polinices daagt ge uw' broeder uit ten stryd!
Laat u door 't schreijen van Antigone bewegen;
Myn Zoon, omarm, omarm uw' Broeder, en verblyd
Uw' droeve Moeder; stort zyn bloed niet door uw' degen.
Kom, kom Eteokles voldoe uw' woord en pligt:
Vergun me dat ik weêr twee Zonen mag verëenen.
De Konstenaar kan het tafereel voorts vullen met het vertoonen van een Koninglyk
Paleis, en byvoegzelen die zulke Historische verbeeldingen grootsheid en luister
byzetten; wanneer zy volgens de Konst tot redding en welstand van de beelden
geschikt worden. En om een denkbeeld van de verschillige gemoetsdriften in zulk
een voorval te bevatten, wil ik den weet- en leergierigen raden met aandagt, voor
hy 't penceel in de hand
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
377
neemt, het treurspel door Racineberymt te doorlezen.
Of heeft een Konstschilder lust tot verbeeldingen die van een stilder aart zyn, en
waar in de gemoetsdriften zoo kragtig niet doorsteken, hy maale op zyn tafereel
den Macedoner waereldvorst, daar hy aan Apellestot belooning voor zyn konstwerk
zyn geliefde Campaspeschenkt. Hy verbeelde Alexanderals den voornaamsten
persoon in 't midden van 't stuk, Apellesnevens hem, die hy zyn schoone aanbied,
houdende met zyn linkerhand de regterhand van Apelles, en wyzende met de andere
op Campaspe, die op een pragtige zetel gezeten, verbaast over dit vremd voorval
Apellesaanziet, die zig voor over bukt, en Alexander met een eerbiedig en
neêrgeslagen wezen zyne dankbaarheid voor het waardig geschenk te kennen
geeft.
Zeker een zeltzaam voorval; dog ik wil het den Lezer te rade geven, wie van
beide, of Alexander, of Apelles best by dezen handel gestaan hebben? immers dit
is 'er van, dat de meeste Konstschilders thans liever zouden willen dat hun Konstwerk
met harde Ducatons geloont wierd, dan met een halfslete Hofpop.
Dog dit overgeslagen zeggen wy, om den afgebroken draad van onze redenvoering
weer t' zamen te knoopen:
Indien nu zulke of diergelyke verbeeldenswaardige gevallen (gelyk 'er by menigte
in de oudtydse schryvers zyn) met hunnen vereisten zwier, en onderscheiden
gemoetsdriften door vaste en kenbare wezenstrekken, door een penceel van zulk
vermogen als dat van Jan Steen, was afgemaalt, in die uiterste uitvoerigheid en
kragt als dat van Gerard Dou, en aan elk deel in 't byzonder zoo veel tyd en ge-
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
378
dult aangewend was als hy aan zyn tapyten en teenwerk doorgaans besteed heeft:
men zou op een tafereel, de Konst, in vele wyzen van schilderen verdeelt, en de
volmaaktheid in vele voorwerpen verspreit, in een enkel konstwerk zien te zamen
gevloeit.
Maar wat zal ik zeggen? de gaven der Konst zyn zonderling gedeelt. De een
bootst de natuur in 't ruuw, de andere in 't net na. Deze verkiest het waardigste,
gene het geringste voorwerp der natuur, elk daar zyn drift hem na toe leid, en dat
hem best ter hand staat; en die daar van afstapt loopt gevaar van zyn roem te
verliezen, even gelyk iemant die niet zwemmen kan, en zig van grond begeeft gevaar
loopt.
In de Redenmeesters en Letterwyzen vind men het even dus gestelt. Sommige
hebben de gaaf van wel te schryven, andere van wel te spreken. Asclepiusonder
de Argiven, Demosthenesonder de Athenienzers, Eschinesonder die van Rodus,
Ciceroby de Romeinen, waren boven mate welsprekent, dog wilden nimmer hunne
Oratien, of Redenvoeringen in geschrift over geven, zeggende: Dat zy de pen niet
dorsten vertrouwen den roem dien zy door hunne tong verkregen hadden.
Om weder tot de Konstschilders te keeren, zeggen wy: dat wy niet alleen hebben
ondervonden, dat dezelve doorgaans voorwerpen tot hun bespiegelingen gekeurt
hebben, die met hun aart over een quamen: maar stemmen ook met Fr. Junius: Dat
de konstenaars hunnen arbeid ontrent zoodanige dingen gelukkiglyk hebben besteed,
tot welke zy door een heymelyke toegeneigtheid der natuur wierden geleit, waar
van wy't bewys niet veer hoeven te zoeken, maar gereed aan de hand in J. Steen
bevestigt zien.
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
379
De ouden hebben daar doorgaans agt op genomen, en uit de werken geoordeelt,
van wat aart den maker was. Parrhasiusschilderde doorgaans niet als tafereelen
van ontucht, (van welke stukken by Suetoniusin 't leven van Tiberiusgemeld word)
waar uit hy besloten heeft, dat hy zyn gantsche vuile wyze van leven daar door te
kennen gaf. Dog ik wil dit tot geen vaste regel te boek stellen, zoo min als om dat
Androcydesby zyn Scyllade visschen zoo wonder natuurlyk hebbende afgemaalt,
hy daarom voor een grooten visvraat gehouden wierd, en de byzondere lust dien
hy daar toe hadde, hem te pas gekomen was in 't schilderen van dezelve, 't Welk
Plutarchusaanhaald Sympos lib. 4 quaest. 1. Maar wel, dat onder alle voorwerpen,
dat gene, waar op de genegenheid kragtigst werkt, volmaakter dan eenig ander
verbeeld word. Pliniusgeeft ons daar een zoet voorbeeld tot bestempeling van 't
geen wy zeggen aan de hand in zyn XXI Boek daar hy zeit: Pausanias verlieft zynde
op Glycera heeft een schildery naar gelaten die Stephanoplocos, dat is,
kransvlegteresse genaamt wierd, en om dat hy de zelve met een zonderlinge
toegeneigtheid tot Glycera had gemaakt, zoo geviel dit elk, en werd onder alle zyne
konstwerken het beste gekeurt, en hoog geroemt.
Dewyl het dan dus gelegen is, dat door de verschillige neigingen, deze op dit,
gene op wat anders doelt, en dat het geen van iemant uit een natuurlyke geneigtheid
verrigt word, 't best gedaan word; zoo willen wy (als gezeit is) ons daar niet tegen
zetten, willen alleen de schilderjeugt die het nog onverschillig is, tot wat voorwerpen
zy zig wend, en nog niet door gewoonte aan geringe dingen verslaaft is, raden, zig
tot waar-
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
380
dige bespiegelingen te gewennen, naar het voorbeeld van Aristoteles, die niet afhield
van Protogenes aan te manen dat hy de daden van den Grooten Alexander zoude
afmalen; ten aanzien van de eeuwigduurende roem dezer dingen, enz.
Of eindelyk willen wy aanpryzen Bybelsche geschiedenissen die menigvuldig in
getal menigerhande keurstoffen opleveren, als aan de menigvuldige geschilderde
en in print verbeelde tafereelen te zien is: inzonderheid het nieuwe Testament, daar
een Konstschilder een open veld vind om in te weiden, en uit te keuren zulke
voorwerpen waar aan hy toonen kan wat zyn penceel in de Konst vermag, zoo
ontrent de Historien, als de natuurlyke verbeeldingen van den veranderlyken aart
der tydstonden van den dag en nagt, welke naar mate der verschillige ligten de
voorwerpen met verandering van koleuren temperen; een waarneming dienstig om
aan te duiden op wat tydstond zulks 't geen de konstenaar verbeeld is voorgevallen.
Of lust hem grazige valeijen, Landschappen, stille wateren, onstuimige Zeen, Bergen
met groen bewosse kruinen, die hoe veerder hoe meer door de tusschen lugt als
met een blaau floers bedekt worden te verbeelden, daar 's keur t'over. Of dunne
wolken waar in de voorwerpen allengs door verdikking of afstand verflaauwen. Als
in opzigt van dit laatste de Hemelvaart van Christus; waar aan ik gedenkende, teffens
ook gedenk aan die fraaije gelykenis die een Dordrechtse Dichter daar op gemaakt
heeft, waar door hy met zyn pen, als door verven, het verdwynen van den Heiland
Jesus uit het oog van zyne jongeren dus afschildert:
Gelyk een Adelaar zyn wieken
Met vreugde klapt, wanneer hy 't licht
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
381
Der Zonne met een hel gezicht,
Ziet in het nugtere oosten krieken,
Dat moedig naar het zuiden klimt,
Wyl hem door de uitgespreide schachten
De zonnestraal in de oogen glimt.
Hy vliegt het naa met snelle krachten.
Tot hy allengs al klynner schynt.
En eind'lyk voor ons oog verdwynt.
In een andere Redenvoering zullen wy ter proef brengen wat de leiding vermag
ontrent zulken die van een lagen geest zyn, en of die door deftige voorbeelden
aangespoort bekwaam gemaakt konnen worden tot groote ondernemingen in de
Konst.
Berecht.
Tot dienst van den Lezer hebben wy hier agter aan gevoegt een N A A M L Y S T der
K O N S T S C H I L D E R S en Aanwyzing tot byzondere zaaklykheden de Konst
betreffende: geestige Antwoorden, potseryen enz. in de levensbedryven der
Konstschilders aangemerkt, in dit eerste Deel: als ook een N A A M R O L van de
Beeltenissen der Schilders, gelyk de zelve volgens de letteren A B C, en de
Bladwyzing volgen, en van de byzondere platen; dienende inzonderheid voor de
Boekbinders, om de zelve op hare regte plaats in te voegen.
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
383
Naamlyst der schilders en Schilderessen.
A.
217 AChtschellinks( Lucas).
228 Aelst( Evert van).
228 Aelst( Willem van).
222 Alsloot( Daniel van).
22 Antonisze( Kornelis).
368 Artois( Jacques van).
217 Artvelt( Andries van).
235 Asch( Pieter Janze van).
B.
221 Babuer( Theodoor).
118 Bailii( David).
218 Bakkereel( Gillis en Guiliam).
336 Bakker( Jakob).
81 Balen( Henrik van).
220 Bartels( Gerret).
349 Bega( Kornelis).
343 Bemmel( Willem van).
158 Berckman( Henrik).
152 Bie( Adriaan de).
122 Biezelingen( Christiaan Janze van).
43 Bloemaart( Abraham).
44 Bloemaart( Adriaan).
44 Bloemaart( Hendrik).
45 Bloemaart( Kornelis).
88 Blok( Daniel).
301 Bol( Ferdinandus).
115 Borght, ( Henrik vander) de oude.
357 Bossaert( Thomas Willeborts).
164 Bramer( Leonard).
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
176 Bray( Jakob de).
175 Bray( Salomon de).
369 Breenberg( Bartolomeus).
222 Brentel( Frederik).
85 Breugel( Joan).
231 Bronkhorst( Jan van).
135 Bronkhorst( Pieter).
318 Brouwer( Adriaan).
133 Bruggen( Henrik ter).
222 Brun( Augustyn).
235 Bylert( Joan).
C.
223 Champanje( Philips de).
25 Coixi( Michiel).
235 Cossiers( Johannis).
26 Crabeth( Dirk).
26 Crabeth( Wouter).
D.
34 Dac( Joan).
61 Delff( Jakob Willemsz).
61 Delff( Kornelis).
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
384
61 Delff( Rochus).
61 Delff( Willem).
96 Del Mont( Deodatus).
172 Deneyn( Pieter Pietersz).
289 Diepenbeek( Abraham van).
60 Druivestein( Aart Janze)
179 Dyk( Antoni van).
E.
223 Egmont( Justus van).
52 Elshaimer( Adam).
356 Emelraad.
17 Erasmus( Desiderius).
296 Erpard( Karel).
217 Es( Jakob van).
F.
132 Feddes( Pieter).
338 Fouchier( Bartram de).
162 Francart( Jacques).
55 Francois( Lucas).
253 Francois, ( Peeter) Lucasz.
51 Franks( Sebastiaan).
42 Fransz( Pieter).
G.
55 Gaud( Hendrik).
220 Geest( Jakobus de).
147 Geest( Wybrand de).
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
80 Gentilesco( Horatius).
316 Godewyk( Margarita).
170 Goijen( Jan Josephszoon van).
333 Graasbeek( Joost van).
H.
222 Haan( David de).
92 Hals( Dirk).
90 Hals( Frans).
95 Hals( Herman).
210 Heem( David Davidze de).
209 Heem( Joan de).
236 Heil( Daniel van).
344 Heil( Jan Baptist van).
222 Heyden( Jakob vander).
78 Hoek( Jan van).
345 Hoek( Robert van).
23 Hoey( Jan de).
77 Hofman( Samuel).
222 Holsman( Hans).
149 Honthorst( Gerard).
159 Hoogstraten( Dirk van).
I.
178 Jakobsz( Hubrecht).
79 Janszen( Abraham).
356 Janszen( Pieter).
154 Jordaans( Jaques).
21 Jorisz( David).
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
K.
123 Kamphuizen( Dirk Rafelsz).
130 Keerings( Alexander).
221 Klerk( Henrik de).
233 Knufter( Nicolaes).
115 Koeberger( Wencelaus).
344 Koning( Salomon).
350 Koogen( Leendert vander).
31 Kool( Laurens van).
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
385
236 Kouwenberch( Kristiaen van).
123 Krayer( Gasper de).
30 Kuffeus( Kornelis Ysbrantse).
49 Kuik, ( Jan van) Wouterszoon.
33 Kuil( Gysbert vander).
248 Kuip( Aalbert).
237 Kuip( Jakob Gerretze).
L.
359 Laar, ( Pieter van) anders Bamboots.
221 Lanen( Kristoffelen Jakob vander).
97 Lastman( Pieter).
296 Lievensz( Jan).
145 Linschoten( Adriaan van).
205 Lis( Jananders Pan).
129 Lis( Joan vander).
216 Loon( Pieter van).
189 Loon( Theodoor van).
253 Lucasz( Peeter Francois).
288 Luik( Dammori van).
M.
221 Mahue( Guiliam).
251 Mander, ( Karel van) Karelszoon.
357 Marcelis( Otto).
222 Mattys( Abraham).
46 Mierevelt( Michiel Janze).
163 Mierevelt( Pieter).
215 Molyn( Pieter).
188 Momper( Judocus de).
275 Monniks, of Monix.
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
49 Moreelse( Paulus).
189 Mytens( Daniel).
356 Mytens( Johannes).
N.
221 Neefs( Pieter).
36 Nicolai( Isaak).
121 Nieulandt( Guiliam).
42 Nieulant( Adriaan).
O.
37 Oort( Adam van).
24 Orley( Bernard van).
288 Orly( Leonard van).
347 Ostade( Adriaan van).
347 Ostade( Izaak van).
273 Ovens( Juriaan).
P.
213 Parcelles( Johan).
213 Parcelles( Julius).
273 Paudis.
78 Pepyn( Marten).
214 Pinas( Jakob).
214 Pinas( Jan).
219 Plas( Pieter vande).
128 Poelenburg( Kornelis).
149 Potma( Jakobus).
253 Primo( Ludowicusanders Louis).
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
Q.
291 Quellinus( Erasmus).
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
386
R.
221 Rabuer( Theodoor).
188 Ravesteyn( Johannes van).
216 Rheni( Remigius van).
173 Rogman( Roelant).
174 Rombouts( Theodoor).
62 Rubbens( Petrus Paulus).
217 Rykaard( Marten).
254 Ryn( Rembrant van).
250 Ry( Pieter Dankers de).
129 Rysen( Warnard van).
S.
221 Salart( Anthoni).
291 Sandraart( Jakob).
276 Sandrart( Joachim).
56 Savry( Jakob).
56 Savry( Roelant).
130 Schoten( Joris van).
153 Schovarts( Christoffel).
77 Schut( Kornelis).
313 Schuurmans( Anna Maria).
150 Snayers( Pieter).
35 Snellinks( Johannes).
84 Snyers( Francois).
76 Soutman( Pieter).
34 Spelt( Adriaan vander).
87 Stalbemt( Adriaan).
304 Stevers( Antony Palamedesz).
303 Stevers( Palamedes Palamedesz).
364 Stokade( Nikolaas de Helt).
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
T.
345 Teniers, ( David) de jonge.
114 Teniers, ( David) de oude.
132 Thoman( Jakob Ernestus).
290 Thomas( Jan).
222. Tilburg( Egidius van).
30 Tomberg( Willem).
137 Torrentius( Johan).
290 Tulden( Theodoor van).
30 Tybout( Willem).
V.
158 Uden( Lukas van).
177 Uitrecht( Adriaan van).
216 Vadder( Lowys de).
215 Valkert( Warnard van den).
120 Valk( Pieter de).
38 Veen( Octavio van).
275 Velde( Esaias vanden).
275 Velde( Jan vanden).
354 Velde( Willem van den).
136 Venne( Adriaan vander).
45 Verhaegt( Tobias).
33 Verhaest( Aart).
129 Vertangen( Daniel).
129 Verwilt( Francois).
121 Vliet( Henrik van).
121 Vliet( Willem van der).
188 Vos( Kornelis de).
118 Vosmeer( Jakob Woutersz).
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
387
291 Vos( Paulus de).
235 Vos( Simon de).
34 Vrye( Dirk de).
W.
42 Waal( Jan de)
153 Waal( Kornelis de).
146 Waal( Lukas de).
149 Wilde( J. de).
218 Wildens( Joannes).
368 Willaerts( Abraham).
60 Willaerts( Adam).
287 Willigen( Pieter vander)
282 Witt( Emanuel de).
189 Wolfart( Artus).
273 Wulfhagen( Frans).
Z.
340 Zachtleven( Herman).
342 Zachtleven( Kornelis).
174 Zaenredam( Pieter).
140 Zegers( Daniel).
291 Zustermans( Justus).
E Y N D E .
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
389
LYST der voornaamste zaken en byzonderheden in dit eerste Deel
van den Schouburgh der Konstschildersbeschieven; om alles op
zyn plaats te konnen vinden.
2. 3 IN hoe grooten agting en waarden de
Schilderkonst oudtyts by Grieken geschat
wierd.
3. 4. 5 Wie al van overoude tyden af over de
Schilderkonst en der zelver oeffenaars
geschreven hebben.
7 De Reden welke de Schryver hebben
aangespoort tot den aan vang van dit
Boek.
10. 11 Op wat wyze de Schryver de
levensbeschryving der Konstschilders,
aan die van K. v. Manderschakelt.
165. 166 Voorbeelden van Schilders welke
langzaam en vaardig hebben geschildert.
89. 90 De Penceeltrekstryt tusschen Apelles en
Praxiteles, en een dergelyk tusschen Ant.
van Dyk en Fr. Hals.
166. 167 Wedspel tusschen Knipbergen, J. v.
Gojen en J. Perselles.
168. 169 Vremde wyzen van teekenen by
gelegentheid van een geestig voorval
met la Fagebeschreven.
203. 204 Hoe een Konstschilder zekerder gaat in
zyne verbeeldingen wanneer hy in een
zelve geval Historyschryvers, dan de
Dichters volgt, en de reden waarom.
41. 42. Schilderkonst; hoe door Oorlogen en
Inlandsche beroerten gedrukt.
238. 239 Hoedanig de Konstschilders oulings by
de grootste Waereltvorsten zyn geacht
geweest.
240 Hoe door de Keizer Maximiliaan geadelt,
en by wat gelegentheid, aangewezen.
241 Hoe de Gilden en Broederschappen
oudtyts de een of ander heilig toegevoegt
werd, aan de welke zy op gezette tyden
Godsdienstig plechtigheden bewezen.
238 Het konstgenootschap van St. Lucas te
Dordregt opgerecht 1642; en door wie.
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
246. 247. 248 Geestig voorval wanneer de Keurvorst
van Beyeren tot Antwerpen op de
Konstkamer onthaalt weird, beschreven.
47 M. Mierevelt verkrygt door zyn Konst van
Hertog Albertus, in de hevigste
vervolging vryheid van Godsdienst.
160. 161 Gevaarlyk geval van Dirk van
Hoogstraten in Duitsland.
51 Jan van Kuik Wouterze, werd om de
belydenis van zyn geloof verbrant.
125 Uil, kwaad voorteeken voor Kamphuizen.
83 Beteekenis van 't woort Tyran.
99 Hoedanig onder de Heidenen de
Offerdieren wierden gekranst wanneer
de zelve voor den outaar gestelt, of ter
slachtinge geleid wierden.
Offerstier moest wit wezen die voor
Hemelgoden geslacht wierden, en
pikzwart
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
390
100 wanneer de zelve aan een
onderaardsche Godheid geoffert werd.
109. 110 Een zwyn wierd aan Venusop de
Bruiloften om de voortteelinge te
begunstigen, aan Ceresom dat zy de
akkers niet omvroeten zouden geoffert,
een zogende Bigge aan de Grensgod
Terminus, en aan Jupitereen zwyn,
schaap en stier, alle vyf jaren.
110 Aan de Tuingod Priapuswierd jaarlyks
een Ezel, en de ingewanden aan Vesta
geoffert.
item. Menschslachting op de Feestdag van
Saturnus, ontsproten uit misduiding van
het Orakel.
111 Aan Bachus, wierd een Ram of Bok
geoffert, en de rede waarom.
104. &c. Alle de gereedschappen Slachtbyl,
Messen, Schotelen, Kroezen,
Wierookkandelaar, de Kiekenkevie,
Wichelstaf, Altaar en Tempelcierselen,
en wat voorts tot den toestel der
Heidensche offerhande behoorde,
beschreven en in print vertoont.
305 De Feestdagen van Marsen. Venus
wierden van de mannen in vrouwen
gewaat, en van de vrouwen in mannen
kleederen geviert.
306 en de reden waarom.
307. 308. 309. 310 Menigerhande verbeeldingen van Jupiter,
Venus, Diana, Mercuriusenz.
aangewezen.
157 Fabel van Panen Seringaverklaart.
207 Wie Pomona, Vertumnus80 Amarillis,
Andromedaen Faëtonwas 206. zyn val
in vaerzen afgeschetst door J. v Vondel,
en L. Rotgans.
143 Dryvoetschragen; wat gebruik de zelve
hadden, haar gedaanten aangewezen
op een penning van Vitellius, Antoninus
en M. Lepidus.
108 Altaar van Hoornen door Apollote Dedos
gebout, geestig op de mannen toegepast.
101 't Kleederscheuren by de oude Hebreen
in gebruik. Om welke rede, en op wat
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
onderscheiden weizen 't zelve
geschieden, aangetoont.
189. 190. 191. 192 Oudtydse wyze van Dooden begraven
zoo by Joden als Heidenen, nevens de
verschelige omzwachtelingen der Lyken,
uit oude bestempelingen betoogt, en door
een printverbeelding vertoont.
193. 194. 195 Aanwyzing der misslagen begaan in 't
verbeelden van het Kruis van Christus.
196 En in de wyze van het zelve te dragen.
197 Dat ook de Booswichten die met Christus
gekruist wierden, ook een opschrift der
beschuldinge boven hun hooft gehad
hebben, betoogt.
199. 200 Bericht ontrent de gedaanten der
Grafsteden.
200. 201 De herkomst der Grafschriften, en tot wat
einden de zelve in gebruik zyn gekomen,
aangewezen.
279 Aan de vinding van 't Heilig Kruis door
Helena weinig geloof toegeschreven.
ook het verhaal van Longi-
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
391
281 nus, die de zyde van Christus met een
speer doorsteken heeft, tegen
gesproken.
311. 312. 313 Wat Lalavan Cycicus, Mariette Tintoret,
Propertia, Claudia Stella, Sappho,
Aspasia, Teanovan Creta, en Arete
berucht gemaakt heeft.
325. 326. 327 Potsige bedryven van Adr. Brouwer.
332 Is tweemaal begraven.
361. 362 Kluchtspel van Bambootste Rome
voorgevallen beschreven.
351 Geestig Huwlyks verzoek van een
Juffrouw aan de Konstschilder van der
Koogen potsig afgeslagen.
349 Geestige wyze van de laatste afscheitkus
van Bega aan zyn beminde.
305 Dionysius rooft uit spotterny de goude
mantel van Jupiter Olympius.
93 Potsig bedryf ontrent Fr. Hals gepleegt.
256 't Kluchtspel van Adam en Eva door
Rembrant gestoort.
103 Belachlyk byvoegzel agter de Beeltenis
van Kleopatra geschildert.
78 Stekelig antwoord van Rafaeltegens
Mich. Angelo, en van M. Angelotegens
de Paus.
69 Grootmoedig antwoord van Rubbens aan
Jan Duc de Bragance.
187 Geestig antwoord van Ant. v. Dyk aan
de Koningin van Engeland.
73 Van Rubbens aan de Alchemist Brendel.
127 Van een Beeldsnyder aan zyn Biegtpaap.
157 Van een Satyr aan zyn huiswaart.
293 Van een Schilder als hem een tafereel
van St. Lucas vertoont werd.
125 Potsig antwoord van A. Brouwer aan zyn
huiswaart.
146 Slecht antwoord van Adr. van Linschoten
aan een Predikant.
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
284 En van Em. de Wit aan de Consulvan
de Koning van Denemarken en aan G.
Laires.
365 Hoe het Tydstipin een Historie van de
Schilders moet waargenomen worden.
item. En de misslagen daar ontrent begaan
door verscheiden voorbeelden
aangewezen.
263. 264. 265. 266 Hoe, zoo iemant met nut na 't naakte
leven teekenen wil, hy zig voor af moet
oeffenen naar teekeningen en pleister
van de beste meesters; zoo om de
spieren der menschen lichamen als het
schoonste van het schoone te konnen
onderscheiden. Wort ook een zekeren
weg aangewezen om de gemoedsdriften
door vaste kentrekken in der menschen
wezens te verbeelden.
372. 373 Hoe dat sommige Schilders even als de
Dichters waardige en grootse
voorwerpen, andere weer het veragtste,
of enkel potseryen hebben verbeelt met
voorbeelden betoogt.
379 En eindelyk de Schilderjeugt tot het
prysselykste aanspoort.
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
392
Naamrol Van de Beeltenissen der Konstschilders en Schilderessen.
In het I. Deel.
Plaat A Pag. 16.
DESID. ERASMUS. DAV. JORIS. JOHAN SNELLINGS.
Plaat B Pag. 26.
D I R K E N W O U T E R C R A B E T .
Plaat C Pag. 44.
ABR. BLOEMAART. AD. ELSHAIMER. AD. VAN OORT.
Plaat D Pag. 62.
P.P. RUBBENS. HENDR. VAN BALEN. ROEL. SAVRY.
Plaat E Pag. 84.
FR. SNYDERS. JAN BREUGEL. KORN. SCHUT.
Plaat F Pag. 90.
FR. HALS. WENSL. KOEBERGEN. LUC. VAN UDEN. WYBR. DE GEEST.
Plaat G Pag. 128.
KORN. POELENBURG. DAN. SEGERS. J. TORENTIUS. P. VALK.
Plaat H Pag. 154.
J A Q U E S J O R D A A N S . J A N V A N G O I J E N .
Plaat I Pag. 164.
L. BRAMER. DIRK. V. HOOGSTRATEN. SALOM. DE BRAY.
Plaat K Pag. 183.
A N T . V A N D Y K . J A N D E H E E M .
Plaat L Pag. 225.
PHIL. CHAMPANJE. P.J.V. ASCH. JAN V. BRONKHORST.
Plaat M Pag. 272.
ANN. MARIA SCHUURMANS. JAK. BAKKER. REMBRANT.
Plaat N Pag. 294.
J A N L I E V E N S . P A L A M E D E S . E R A S M . Q U E L L I N U S .
Plaat O Pag. 326.
A D R . B R O U W E R . J U R J . O V E N S . K O R N . B E G A .
Plaat P Pag. 342.
H E R M . E N K O R N . Z A C H T L E V E N . D A V . T E N I E R S .
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
393
Plaat Q Pag. 348.
A D R I A A N V A N O S T A D E .
Plaat R Pag. 358.
O T T . M A R C E L I S . P I E T . V . L A A R . N I K O L . D E H E L T S T O K A D E
Pag. 104.
Alle de gereedschappen, Slachtbyl, Vilmessen, Kroezen, enz. van de Heidenen
in hun Offerdienst gebruikt, in Print vertoont.
Pag 258.
Printverbeelding van de mannen van Emaus.
E Y N D E .

  1. 3600 Minenzilver voor de 12 Geschilderde Godebeelden maaken naar de uitreekening van zommigen 63000 gulden.