De Stijl/Jaargang 3/Nummer 10/Rondblik

‘Rondblik’ door [Theo van Doesburg]
Afkomstig uit De Stijl, jrg. 3, nr. 10 (augustus 1920), p. 86-88. Publiek domein.

[ 86 ]RONDBLIK

HOLLAND. — „Het zien van Schilderijen”. (Een aantal opmerkingen met saamvattingen, en samenvatting door Alb. Plasschaert. — Uitgave van Loghum, Slaterus en Visser, Arnhem).
Geheel een prentenboekje voor de O. W.
Ordinaire verhoudinglooze typografische rangschikking (de kolommen vallen van de dubbelgevouwen velletjes bankpost af) opgedirkt met parvenu-achtige pauweveertjes, stralende vleugeltjes, en dito glazen opticien-oog, wat moet symboliseeren: het zien n.l. van schilderijen .... optisch .... niet met het oor of de teenen. De opmerkingen, saam- en samenvatting (sic) zijn van den heer Plasschaert.
Alb. Plasschaert is een van die leekencritici-van-den-dag die met een soort kritiek-op-rijm een vroegere generatie vermaakte. Het grappigste is het air van gewicht waarmee hij de zaken verwart: sujet met schilderij; voorstelling met onderwerp; natuur met kunst; expressionisme met impressionisme; cubisme met decoratieve vlakschilderkunst etc. Zoo iemand moet natuurlijk het echte, dat diep en hecht van onderbouw is, niet kunnen onderscheiden van het oppervlakkige dat elken onderbouw mist en waarbij de schilder zich gedraagt als een overgevend beest.
Kracht is bij Plasschaert gelegen in het uiterlijke gebaar. Grove spontaniëteit, zwoele, dikke sensualiteit is hem genie.
Naar aanleiding der Kandinsky-imitaties van J. de Winter te Utrecht, schrijft Plasschaert op blz. 37 over „Expressionisme” o.m. het volgende:
„Er bestaan nog andere vormen in de landschapkunst (bedoeld is hier andere dan cubistische vormen van landschapkunst ... dit laatste niet te verwarren met cubistische tuinarchitectuur.” Red.)
Het Expressionisme vindt ge. [ 87 ]
Wat is het expressionisme?
Een Impressionisme.
Het is dat — en niets anders.”
Ziezoo, nu weet ge het. Ge kunt het ook omdraaien, want onzin blijft onzin. „Wat is Impressionisme? Een Expressionisme. Het is dat en niets anders.” In werkelijkheid is het Impressionisme lijnrecht tegenovergesteld aan het Expressionisme. Dat weet nu iedereen reeds. E x-pressie veronderstelt een werking van binnen naar buiten, Im-pressie daarentegen een werking van buiten naar binnen. Zij verhouden zich dus polair, waardoor het een nooit in het andere kan verkeeren daar aan beide een andere levensverklaring tenb grondslag ligt. Bij den heer Plasschaert is de noordpool ook de zuidpool. Hoe vermakelijk het is te spreken over dingen die men niet leeft blijkt uit heel dit pretentieus geschrijf. We lezen nog zinnen als: „Het (Expressionisme) is gevoel in wording vóór het kristalliseeren. De Winter heeft dat begrepen, hij wil nu formuleeren. Hij wil meer dan de kleur als ’n brand; hij wil den vorm zooals de Oosterlingen dien geven, schijnbaar eenvoudig, maar inderdaad gecondenseerde zielzaligheid. Hij wil dat — het is de logische daad, na zijn eerste pogen. Hij wil, wat ik steeds noem het kristal, de voldongenheid. Deze voldongenheid geldt voor alle geestelijke staten in het heelal als een juist einde. Hij is iets, waartoe een ieder gedwongen wordt — ten slotte. Het is een stelling samenvatten, het is overzichtelijk worden, het is beheerschen; het is vrij zijn tegenover wat men geeft” enz. Iets verder wordt in dit verband Mondriaan „zwak” en deze zwi-zwa-zwakte „patent” genoemd. En zoo babbelt deze burger, ziek van zelfgenoegzaamheid, die er een genoegen in vindt zichzelf te hooren praten, maar door over een onbeheerschte stuntelaar die inderdaad niets anders wil dan munt slaan uit de chaotische tijdsverwarring in en buiten zichzelve.
Deze Albert Plasschaert die in toon, houding, taal en oordeel, uitgesproken decoratief is zal als „kritische verschijning” (hop! hop!) voor de jonge generatie niets, of niets meer dan een krul, zijn.

. . . il serait erroné de croire que notre art (pour cela) soit devenu mulâtre. Il est bien blanc.

Jacques Lipchitz.

Zwart of Blank? — Dat de moderne kunst en in het bizonder het kubisme een terugkeer is tot primitieve kunstuitingen der wilden en wel in het bizonder der negers, kan slechts opkomen in het brein van hen, die bij gebrek aan inzicht de bewust aesthetische recreatie niet kunnen onderscheiden van instinctieve, fetichistische voortbrengselen, die uitsluitend hun ontstaan dankten (evenals alle producten van dien aard, de christelijke der catacombisten incluis. Nog ruimer genomen: alle natuurafbeeldingen [fetichistische residus!] incluis!) aan de vrees voor natuurverschijnselen en onbekende krachten. Nadat man van Pablo Picasso’s eerste kubistische werken beweerde dat deze geïnspireerd waren door Polynesische plastieken, werd de moderne kunst, vooral het kubisme daarmeê in verband gebracht. De negerkunst moest als brug dienen om tot de moderne kunst te komen. Deze ten opzichte der moderne beeldende kunst, — die zich, in tegenstelling met de negerkunst van den vorm AF inplaats van naar den vorm TOE ontwikkelde, — geheel ongemotiveerde vereering is thans in de mode gekomen. Overal verschijnen artikels, boeken, reproducties enz. over: L’Art nègre. Ook ten onzent heeft [ 88 ]men (verholen) met deze animale negerproducten willen bewijzen, dat de negers al onbewuste Brancusis, Archipenkos, Boccionis, Lipchitzen enz. waren — of heeft men willen aantoonen dat deze kunstenaars onbewuste negers zijn? Wat nog kort geleden tegen ons als wapen moest dienen, dient thans opeens als schild. En niet slechts als schild, maar ook als voorbeeld. Men leze maar eens wat de heer Dr. A. J. Resink al zoo bij elkaâr fantaseert ter gelegenheid van de tentoonstelling van Indonesische plastiek in het Kunstnijverjeid-Museum te Haarlem. Alles wat er in Duitschland, Frankrijk en Italië over deze weergalooze negerkunst gezegd is, zinkt hierbij in het niet. De heer Resink slaat het record. „Want, zegt de heer R., de wilde is de geniaal beschaafde mensch en als een beschaafde mensch geniaal wordt, dan doet hij dit in onbewuste terugkeer naar de wilden”. We gunnen de heer R. van harte deze genialiteit, die met genialiteit wel synoniem zal zijn. Wij danken er voor om weer tot den aap terug te keeren. Wij hebben blankere verlangens.
Het Kubisme wordt door den heer Resink niet vergeten. „Bij de lichtbeelden wist de heer Resink een treffende analogie aan te wijzen met hetgeen de kubisten zoeken”. Zoeken N. B. Ja, ja. Precies. Zeer oppervlakkig beschouwd, met leekenoogen (en met niet meer dan dat) schijnen negerplastiek en moderne kunst, b.v. in de anti-proporties iets gemeen te hebben. In wezen zijn ze elkaars polen. De moderne kunst is over natuurlijken vorm heen (het kubisme geeft: overnatuurlijken vorm), de negerkunst nog niet aan natuurlijken vorm toe (zij geeft: primitief-natuurlijken vorm). Dit hebben onze cultuurdilettanten en kritische echo’s-van-’t oogenblik (men herinnere zich wat de raskrantenkritikus, K. Niehaüs van de „Telegraaf” over Picasso’s „negerkunst” ten beste gaf) blijkbaar vergeten en het grappigste is, dat het heele negerstandje in elkaar valt wanneer zij uit den mond van den vermeende bron voor de negerkunstliefde, Picasso naar aanleiding van een enquête in „L’Action” vernemen: „L’art nègre? Connais pas!” („L’Action” no. 3, blz. 25). In deze enquête vinden wij ook een bevestiging van Rosenberg, dat Picasso’s kunstrevolutie reeds lang voltrokken was, voor hij negerplastieken onder de oogen kreeg. „Quoi qu’en dise M. Rosenberg, Picasso avait déjà accompli sa révolution lorsque des sculptures nègres lui tombèrent sous les yeux. Paul Dermée, blz. 24). Wij ontkennen niet dat er eenige waarheid zit in de primitieve wijze van vorm-zien, zoowel van negers als van kinderen, maar wij herhalen de uitspraak van Jean Cocteau: „La crise nègre est devenue aussi enuyeuse que le japonisme mallarméen”.

Overige vindplaatsen bewerken

  • Ad Petersen (red.; 1968) De Stijl [deel] 1. 1917_1920. Complete Reprint 1968, Amsterdam: Athenaeum, Den Haag: Bert Bakker, Amsterdam: Polak & Van Gennep, p. 602-604.