Vogelkiekjes/XL
← Rietacrobaten | Vogelkiekjes (1910) door Jacob Daalder | Hardloopers → |
Uitgegeven in Amsterdam door W. Versluys. |
XL.
Duikers.
Wanneer men in het wintergetijde de kusten van de Zuiderzee bezoekt, ziet men gedurig bij of op eenige meters van de steenglooiing tamelijk groote vogels, die duiken, zoodra men ze wat al te veel nadert. Gewoonlijk zijn het jonge dieren van de soort, die aangeduid [ 133 ]wordt met den naam Colymbus septentrionalis L. of roodkeeligen Duiker. Maar van een rooden hals of keel bespeur je bij zoo'n jong dier niets.
Wie een gelukje heeft, ziet soms een voorwerp in het volkomen kleed, en dan bevindt zich een ruitvormige roestkleurige vlek aan den onderhals, waarnaar de soort haar Nederlandsche benaming verkregen heeft. Ook de Engelschen spreken van Red-throated Diver.
De overige onderdeelen van dezen volwassen Duiker zijn grootendeels wit, terwijl rug en vleugels één-kleurig zwartachtig zijn. En fraai grijs vindt men op kop en hals, terwijl het bovenste gedeelte van den hals tot aan de zijden van den krop keurig groenzwart is en versierd met witte lengtestrepen.
Zoo mooi zijn de jonge vogels nog niet. Vooreerst missen ze de keelversiering en verder zijn de bovendeelen als bezaaid met kleine, witachtige vlekken. Doch leelijk zijn ze ook niet.
Jammer, dat zoo'n vogel zich niet nauwkeurig wil laten bekijken, ook niet, al kom je met de beste bedoelingen. En al wil je er een schieten, om het voorwerp voor de eene of andere collectie te gebruiken, en er dan zelf meteen studie van te kunnen maken, dan is men daar niet een, twee, drie mee klaar. De jagers beweren, dat zoo'n vogel duikt, zoodra het geweer gericht wordt, om daarna op een heel andere plaats, wel 60 meter van de oorspronkelijke, weer boven te komen, en dan nog maar eventjes. En kon je nu maar vooraf bepalen, waar de duiker zoowat voor den dag zou komen, dan zou men met meer succes kunnen schieten. Doch men heeft alleen pech te verwachten.
[ 134 ]En toch moet je een exemplaar in handen hebben, om de pooten goed te kunnen zien. Dan pas blijkt het duidelijk, dat stand en vorm er van zoo juist aanpassen bij de levenswijze van den vogel. De zeer achterwaarts geplaatste pooten schijnen zijdelings platgedrukt te zijn, en ze zijn bekleed met zeshoekige schildjes. De drie voorteenen zijn door groote zwemvliezen verbonden en het achterteentje heeft een vliezigen zoom, waaraan men zoowel de duikeenden als andere duikers kent.
Een nest van den Roodkeeligen Duiker heeft men nog nooit in Nederland gevonden, en men zal er ook wel nimmer een vinden, omdat zijne broedplaatsen zeer Noordelijk zijn. Als wintergast verschijnt hij evenwel gereregeld en wel van September tot April, doch, zooals gezegd is, zijn het hoofdzakelijk jonge voorwerpen, die het ongetwijfeld minder goed aan de broedplaatsen kunnen uithouden, dan de oudere vogels.
Er komen nog twee andere duikersoorten aan onze kusten voor, maar de eene moet als zeldzaam en de andere als zeer zeldzaam gequalificeerd worden. De eerste wordt genoemd Parelduiker (Colymbus arcticus arcticus L.) en van deze soort wordt bijna nimmer een voorwerp in prachtkleed bij ons aangetroffen. Jonge voorwerpen ziet men meermalen, doch ook nimmer in groot aantal.
De Parelduiker is aanmerkelijk grooter dan de Roodkeelige Duiker, en het oude dier is te kennen aan het donkergrijs van den bovenkop, dat zich tot in den nek voortzet, en aan het zwart van de keel, meer naar achteren versierd met witte lengtestrepen, terwijl de onderhals zwart violet is. De zwarte bovendeelen vertoonen [ 135 ]blauw-groene schakeeringen en een deel er van is versierd met witte vlekken.
En dan hebben we nog de zeer zeldzame soort, die wel Imbervogel genoemd wordt, de Colymbus glacialis glacialis L., met den Nederlandschen naam IJsduiker, de grootste der drie duikers. Kop, hals en alle verdere bovendeelen zijn donkerblauw met groenen weerschijn, waardoor hij een prachtige vogel is. Op rug en vleugels vindt men vele witte, bijna vierkante vlekken. Bij de keel en aan beide zijden van den hals vindt men een veld met witte vlekken, die in overlangsche rijen verdeeld zijn. De jonge Parelduiker en IJsduiker zijn moeilijk uit elkander te kennen. Bij beide zijn rug en vleugels bruin, doch de vederen hebben grijze randen.
Stellig zijn er in Nederland niet veel menschen, die de drie genoemde Zeeduikers in natura gezien hebben. Men moet daartoe gedurig bij de zee zijn, waar men nog wel meer zeldzaam voorkomende species kan aantreffen.