Wetboek van Strafrecht Suriname (misdrijven tegen de openbare orde)

[ 39 ]

TITEL V
MISDRIJVEN TEGEN DE OPENBARE ORDE

Artikel 169[1]

Hij die zich opzettelijk uit in woord, geschrift of afbeelding, waarin, zij het ook zijdelings, voorwaardelijk of in bedekte termen, verstoring van de openbare orde of omverwerping dan wel aanranding van het in Suriname gevestigd gezag wordt aangeprezen of daarvoor stemming wordt gemaakt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden.

Artikel 170[2]

Hij die een geschrift of afbeelding, waarin, zij het ook zijdelings, voorwaardelijk of in bedekte termen, verstoring van de openbare orde of omverwerping dan wel aanranding van het in Suriname gevestigd gezag wordt aangeprezen of daarvoor stemming wordt gemaakt, verspreidt, openlijk ten toon stelt of aanslaat, of, om verspreid, openlijk tentoongesteld of aangeslagen te worden, in voorraad heeft, wordt, indien hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden, dat in het geschrift of de afbeelding zodanige aanprijzing of zodanig stemming maken voorkomt, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden. [ 40 ]

Met dezelfde straf wordt gestraft hij die, met gelijke wetenschap of een gelijke reden tot vermoeden, de inhoud van een zodanig geschrift openlijk ten gehore brengt.

Indien de schuldige een van de misdrijven omschreven in dit artikel, in zijn beroep begaat en er, tijdens het plegen van het misdrijf, nog geen vijf jaren zijn verlopen, sedert een vroegere veroordeling van de schuldige wegens een van deze misdrijven onherroepelijk is geworden, kan hij van de uitoefening van dat beroep worden ontzet.

Artikel 171 [3]

Hij, die in het openbaar uiting geeft aan gevoelens van vijandschap, haat of minachting jegens de Regering van Suriname, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zeven jaren of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden.

Artikel 172 [4]

Hij, die een geschrift of afbeelding, waarin gevoelens van vijandschap, haat of minachting jegens de Regering van Suriname tot uiting komen, verspreidt, openlijk ten toon stelt of aanslaat, of, om verspreid, openlijk tentoongesteld of aangeslagen te worden, in voorraad heeft, wordt, indien hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden, dat in het geschrift of de afbeelding zodanige uiting voorkomt, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren en zes maanden of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden.

Met dezelfde straf wordt gestraft hij die, met gelijke wetenschap of een gelijke reden tot vermoeden, de inhoud van een zodanig geschrift openlijk ten gehore brengt.

Indien de schuldige een van de misdrijven omschreven in dit artikel, in zijn beroep begaat en er, tijdens het plegen van het misdrijf, nog geen vijf jaren zijn verlopen, sedert een vroegere veroordeling van de schuldige wegens een van deze misdrijven onherroepelijk is geworden, kan hij van de uitoefening van dat beroep worden ontzet.

Artikel 173 [5]

Hij die zich in het openbaar, mondeling of bij geschrift of afbeelding, opzettelijk in beledigende vorm uitlaat over het openbaar gezag in Suriname, over een openbaar lichaam of over een openbare instelling, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van ten hoogste drieduizend gulden.

Artikel 174 [6]

Hij die een geschrift of afbeelding, waarin een uitlating in beledigende vorm over het openbaar gezag in Suriname, over een openbaar lichaam of over een openbare instelling voorkomt, verspreidt, openlijk ten toon stelt of aanslaat of, om verspreid, openlijk tentoongesteld of aangeslagen te worden, in voorraad heeft, wordt, indien hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden, dat in het geschrift of de afbeelding zodanige uitlating voorkomt, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden.

Met dezelfde straf wordt gestraft hij die, met gelijke wetenschap of een gelijke reden tot vermoeden, de inhoud van een zodanig geschrift openlijk ten gehore brengt.

Indien de schuldige een van de misdrijven omschreven in dit artikel, in zijn beroep begaat en er, tijdens het plegen van het misdrijf, nog geen twee jaren zijn verlopen, sedert een vroegere veroordeling van de schuldige wegens een van deze misdrijven onherroepelijk is geworden, kan hij van de uitoefening van dat beroep worden ontzet. [ 41 ]

Artikel 175 [7]

Hij die zich in het openbaar, mondeling of bij geschrift of afbeelding, opzettelijk in beledigende of minachtende vorm uitlaat over een groep mensen wegens hun ras, hun godsdienst of hun levensovertuiging, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste één jaar of geldboete van ten hoogste duizend gulden.

Artikel 175bis [8]

Hij die in het openbaar, mondeling of bij geschrift of afbeelding, aanzet tot haat tegen of discriminatie van mensen of geweldadig optreden tegen persoon of goed van mensen wegens hun ras, hun godsdienst of hun levensovertuiging, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaar of geldboete van ten hoogste tweeduizend gulden.

Artikel 176 [9]

Hij die, anders dan ten behoeve van zakelijke berichtgeving

1º, een uitlating openbaar maakt, die, naar hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, voor een groep mensen wegens hun ras, hun godsdienst of hun levensovertuiging beledigend is of aanzet tot haat tegen of discriminatie van mensen of gewelddadig optreden tegen persoon of goed van mensen wegens hun ras, hun godsdienst of hun levensovertuiging;
2º, een voorwerp, waarin, naar hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, zulk een uitlating is vervat, verspreidt of ter openbaarmaking van die uitlating of verspreiding in voorraad heeft;

wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste vijfhonderd gulden.

Indien de schuldige een van de misdrijven omschreven in dit artikel, in zijn beroep begaat en er, tijdens het plegen van het misdrijf, nog geen vijf jaren zijn verlopen, sedert een vroegere veroordeling van de schuldige wegens een van deze misdrijven onherroepelijk is geworden, kan hij van de uitoefening van dat beroep worden ontzet.

Artikel 176a [10]

Hij die zich in het openbaar, mondeling of bij geschrift of afbeelding opzettelijk op een voor nationale gevoelens krenkende wijze uitlaat over de vlag van Suriname, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden.

Artikel 176b [11]

Hij die een geschrift of afbeelding, waarin een voor nationale gevoelens krenkende uitlating over de vlag van Suriname voorkomt, verspreidt, openlijk ten toon stelt, of aanslaat, of, om verspreid, openlijk tentoongesteld of aangeslagen te worden, in voorraad heeft, wordt, indien hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden, dat in het geschrift of de afbeelding zodanige uitlating voorkomt, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden. Met dezelfde straf wordt gestraft hij die, met gelijke wetenschap of een gelijke reden tot [ 42 ]vermoeden, de inhoud van zodanig geschrift openlijk ten gehore brengt.

Indien de schuldige een van de misdrijven omschreven in dit artikel, in zijn beroep begaat en er, tijdens het plegen van het misdrijf, nog geen vijf jaren zijn verlopen, sedert een vroegere veroordeling van de schuldige wegens een van deze misdrijven onherroepelijk is geworden, kan hij van de uitoefening van dat beroep worden ontzet.

Artikel 177[12]

Hij, die, mondeling of bij geschrift of afbeelding, in het openbaar tot enig strafbaar feit, tot gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag of tot enige andere ongehoorzaamheid, hetzij aan een wettelijk voorschrift, hetzij aan een krachtens wettelijk voorschrift gegeven ambtelijk bevel opruit, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van ten hoogste drie honderd gulden.

Artikel 178[13]

Hij die een geschrift of afbeelding, waarin tot enig strafbaar feit, tot gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag of tot enige andere in het vorig artikel omschreven ongehoorzaamheid wordt opgeruid, verspreidt, openlijk ten toon stelt of aanslaat of, om verspreid, openlijk tentoongesteld of aangeslagen te worden, in voorraad heeft, wordt, indien hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden, dat in het geschrift of de afbeelding zodanige opruiing voorkomt, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden.

Met dezelfde straf wordt gestraft hij die, met gelijke wetenschap of een gelijke reden tot vermoeden, de inhoud van een zodanig geschrift openlijk ten gehore brengt.

Indien de schuldige een van de misdrijven omschreven in dit artikel, in zijn beroep begaat en er, tijdens het plegen van het misdrijf, nog geen vijf jaren zijn verlopen, sedert een vroegere veroordeling van de schuldige wegens een van deze misdrijven onherroepelijk is geworden, kan hij van de uitoefening van dat beroep worden ontzet.

Artikel 179[14]

Hij, die met het oogmerk om verstoring van de openbare orde of ontwrichting van het economisch leven der maatschappij te veroorzaken, dan wel wetende of redelijkerwijze moetende vermoeden, dat daarvan verstoring van de openbare orde of ontwrichting van het economisch leven der maatschappij het gevolg zal zijn, teweegbrengt of bevordert, dat meer personen nalaten of ondanks wettig gegeven last weigeren werkzaamheden te verrichten, waartoe zij zich verbonden hebben of uit kracht van hun dienstbetrekking verbonden zijn, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren of geldboete van ten hoogste duizend gulden.

Artikel 180[15]

Hij die in het openbaar, mondeling of bij geschrift of afbeelding, aanbiedt inlichtingen, gelegenheid of middelen te verschaffen om enig strafbaar feit te plegen, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste drie honderd gulden.

Artikel 181[16]

[ 43 ]

Hij die een geschrift of afbeelding, waarin wordt aangeboden inlichtingen, gelegenheid of middelen te verschaffen om enig strafbaar feit te plegen, verspreidt, openlijk ten toon stelt of aanslaat of, om verspreid, openlijk tentoongesteld of aangeslagen te worden, in voorraad heeft, wordt, indien hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden, dat in het geschrift of de afbeelding zodanig aanbod voorkomt, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste drie honderd gulden.

Met dezelfde straf wordt gestraft hij die, met gelijke wetenschap of een gelijke reden tot vermoeden, de inhoud van een zodanig geschrift openlijk ten gehore brengt.

Indien de schuldige een van de misdrijven omschreven in dit artikel, in zijn beroep begaat en er, tijdens het plegen van het misdrijf, nog geen vijf jaren zijn verlopen, sedert een vroegere veroordeling van de schuldige wegens een van deze misdrijven onherroepelijk is geworden, kan hij van de uitoefening van dat beroep worden ontzet.

Artikel 182[17]

Hij die door een der in artikel 72, 2o vermelde middelen een ander tracht te bewegen om een misdrijf te begaan, wordt, indien het misdrijf of een strafbare poging daartoe niet is gevolgd, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren of geldboete van ten hoogste drie honderd gulden, echter met dien verstande, dat nimmer een zwaardere straf wordt uitgesproken dan terzake van poging tot het misdrijf, of indien zodanige poging niet strafbaar is, ter zake van het misdrijf zelf kan worden opgelegd. Deze bepaling is op hem niet van toepassing, indien het misdrijf of een strafbare poging daartoe niet is gevolgd tengevolge van omstandigheden van zijn wil afhankelijk.

Artikel 183[18]

Hij die, kennis dragende van een samenspanning tot een der in de artikelen 128-132a of 140 bedoelde misdrijven, op een tijdstip waarop het plegen van deze misdrijven nog kan worden voorkomen, opzettelijk nalaat daarvan tijdig voldoende kennis te geven, hetzij aan de ambtenaren der justitie of politie, hetzij aan de bedreigde, wordt, indien het misdrijf is gevolgd, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren of geldboete van ten hoogste tienduizend gulden.

Artikel 184[19]

Hij die, kennis dragende van een voornemen tot het plegen van een der in de artikelen 128-145 en 149 omschreven misdrijven, tot desertie in tijd van oorlog, tot militair verraad, tot moord, mensenroof of verkrachting of tot een der in Titel VII van dit Boek omschreven misdrijven voor zover daardoor levensgevaar wordt veroorzaakt, op een tijdstip waarop het plegen van deze misdrijven nog kan worden voorkomen, opzettelijk nalaat daarvan tijdig voldoende kennis te geven, hetzij aan de ambtenaren der justitie of politie, hetzij aan de bedreigde, wordt, indien het misdrijf is gevolgd, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van ten hoogste vijfduizend gulden. Dezelfde straf is toepasselijk op hem die, kennis dragende van enig in het eerste lid vermeld reeds gepleegd misdrijf waardoor levensgevaar is ontstaan, op een tijdstip waarop de gevolgen nog kunnen worden afgewend, opzettelijk nalaat daarvan gelijke kennisgeving te doen.

Artikel 185

[ 44 ]

De bepalingen van de artikelen 183 en 184 zijn niet van toepassing op hem die door de kennisgeving gevaar voor een strafvervolging zou doen ontstaan voor zich zelve, voor een zijner bloedverwanten of aangehuwden in de rechte linie of in de tweede of derde graad der zijlinie, voor zijn echtgenoot of gewezen echtgenoot, of voor een ander bij wiens vervolging hij zich, uit hoofde van zijn ambt of beroep, van het afleggen van getuigenis zou kunnen verschonen.

Artikel 186 [20]

Hij die, hetzij in de woning of in het bij een woning behorend erf, hetzij in het besloten lokaal of erf, bij een ander in gebruik of aan een ander toebehorend, wederrechtelijk binnendringt of, wederrechtelijk aldaar vertoevende, zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds verwijdert, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste drie honderd gulden.

Hij die zich de toegang heeft verschaft door middel van braak of inklimming, van valse sleutels, van een valse order of een vals kostuum, of die, zonder voorkennis van de rechthebbende en anders dan ten gevolge van vergissing binnengekomen, aldaar bij nacht wordt aangetroffen, wordt geacht te zijn binnengedrongen.

Indien hij bedreigingen uit of zich bedient van middelen geschikt om vrees aan te jagen, wordt hij gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar.

De in het eerste en derde lid bepaalde straffen kunnen met een derde worden verhoogd, indien twee of meer verenigde personen het misdrijf plegen.

Artikel 187

Hij die in een voor de openbare dienst bestemd lokaal wederrechtelijk binnendringt of, wederrechtelijk aldaar vertoevende, zich niet op de vordering van de bevoegde ambtenaar aanstonds verwijdert, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste drie honderd gulden.

Hij die zich de toegang heeft verschaft door middel van braak of inklimming, van valse sleutels, van een valse order of een vals kostuum, of die, zonder voorkennis van de bevoegde ambtenaar en anders dan ten gevolge van vergissing binnengekomen, aldaar bij nacht wordt aangetroffen, wordt geacht te zijn binnengedrongen.

Indien hij bedreigingen uit of zich bedient van middelen geschikt om vrees aan te jagen, wordt hij gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar.

De in het eerste en derde lid bepaalde straffen kunnen met een derde worden verhoogd, indien twee of meer verenigde personen het misdrijf plegen.

Artikel 188 [21]

Degene die deel heeft aan een organisatie waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij tot oogmerk heeft het begaan van misdrijven, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twintig jaren en met geldboete van ten hoogste zevenhonderdvijftigmiljoen gulden.

Artikel 189

Zij die openlijk met verenigde krachten geweld plegen tegen personen of goederen, worden gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren en zes maanden.

De schuldige wordt gestraft:

1o, met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren, indien hij opzettelijk goederen vernielt of indien het door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft; [ 45 ]
2o, met gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren, indien dat geweld zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
3o, met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren, indien dat geweld de dood ten gevolge heeft.

Artikel 110 blijft buiten toepassing.

Artikel 190 [22]

Hij die opzettelijk een leugenachtig bericht verspreidt, wordt, indien hij weet of redelijkerwijs kan vermoeden, dat door dit bericht onder de bevolking, een groep van de bevolking of een ten dele tot de bevolking behorende groep van personen de rust kan worden verstoord, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van ten hoogste duizend gulden.

Artikel 191

Hij die opzettelijk door valse alarmkreten of signalen de rust verstoort, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee weken of geldboete van ten hoogste zestig gulden.

Artikel 192

Hij die door geweld of bedreiging met geweld een geoorloofde openbare vergadering verhindert, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste negen maanden.

Artikel 193

Hij die opzettelijk door het verwekken van wanorde of het maken van gedruis een geoorloofde openbare vergadering stoort, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee weken of geldboete van ten hoogste zestig gulden.

Artikel 194 [23]

Hij die door geweld of bedreiging met geweld hetzij een geoorloofde openbare godsdienstige bijeenkomst, hetzij een geoorloofde kerkelijke plechtigheid of begrafenis- of crematieplechtigheid verhindert, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar.

Artikel 195 [24]

Hij die opzettelijk door het verwekken van wanorde of het maken van gedruis hetzij een geoorloofde openbare godsdienstige bijeenkomst, hetzij een geoorloofde kerkelijke plechtigheid of begrafenis- of crematieplechtigheid stoort, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een maand of geldboete van ten hoogste honderd twintig gulden.

Artikel 196 [25]

Met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste honderd twintig gulden wordt gestraft:

1o, hij die zich in het openbaar, mondeling of bij geschrift of afbeelding door smalende Godslasteringen op voor godsdienstige gevoelens krenkende wijze uitlaat; [ 46 ]
2o, hij die een bedienaar van de godsdienst in de geoorloofde waarneming zijner bediening bespot;
3o, hij die voorwerpen aan een eredienst gewijd, waar en wanneer de uitoefening van die dienst geoorloofd is, beschimpt.

Artikel 197[26]

Hij die een geschrift of afbeelding, waarin uitingen voorkomen, die, als smalende Godslasteringen, voor godsdienstige gevoelens krenkend zijn, verspreidt, openlijk ten toon stelt of aanslaat, of, om verspreid, openlijk tentoongesteld of aangeslagen te worden, in vooraad heeft, wordt, indien hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden, dat in het geschrift of de afbeelding zodanige uitingen voorkomen, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee maanden of geldboete van ten hoogste honderd twintig gulden.

Met dezelfde straf wordt gestraft hij die, met gelijke wetenschap of een gelijke reden tot vermoeden, de inhoud van een zodanig geschrift openlijk ten gehore brengt.

Indien de schuldige een van de misdrijven omschreven in dit artikel in zijn beroep begaat en er, tijdens het plegen van het misdrijf, nog geen twee jaren zijn verlopen, sedert een vroegere veroordeling van de schuldige wegens een van deze misdrijven onherroepelijk is geworden, kan hij van de uitoefening van dat beroep worden ontzet.

Artikel 198 [27]

Hij die opzettelijk de geoorloofde toegang tot een begraafplaats, een plaats van crematie of het geoorloofd vervoer van een lijk, delen daarvan of de as ervan naar een begraafplaats verhindert of belemmert, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste één maand of geldboete van ten hoogste honderdtwintig gulden.

Artikel 199 [28]

Hij die opzettelijk een graf schendt of enig op een begraafplaats of een plaats van crematie opgericht gedenkteken opzettelijk en wederrechtelijk vernielt of beschadigt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar.

Artikel 200 [29]

Hij die opzettelijk en wederrechtelijk een lijk, delen daarvan of de as ervan opgraaft of wegneemt of een opgegraven of weggenomen lijk, delen daarvan of de as ervan verplaatst of vervoert, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van ten hoogste drie honderd gulden.

Artikel 201 [30]

Met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden wordt gestraft: 1º, hij die met het oogmerk om het overlijden of de geboorte te verhelen, een lijk of delen daarvan begraaft, verbergt, wegvoert of wegmaakt; 2º, hij die met het oogmerk om het overlijden of de geboorte te verhelen, een lijk of delen daarvan verbrand of de verkregen as wegmaakt.

  1. Ingev. bij G.B. 1933 no. 94; Gew, bij S.B. 1984 no. 17.
  2. Ingev. bij G.B. 1933 no. 94; Gew, bij G.B. 1939 no. 50. S.B. 1984 no. 17.
  3. Ingev. bij G.B. 1939 no. 50; Gew, bij S.B. 1984 no. 17.
  4. Ingev. bij G.B. 1933 no. 94; Gew, bij G.B. 1939 no. 50. S.B. 1984 no. 17; Zie Verbeterblad S.B. 1984 no. 25.
  5. Ingev. bij G.B. 1939 no. 50; Gew, bij S.B. 1984 no. 17.
  6. Ingev. bij G.B. 1939 no. 50; Gew, bij S.B. 1984 no. 17.
  7. Ingev. bij G.B. 1939 no. 50; Gew, bij G.B. 1962 no. 135. G.B. 1971 no. 154.
  8. Ingev. bij G.B. 1971 no. 154.
  9. Ingev. bij G.B. 1939 no. 50; Gew, bij G.B. 1971 no. 154.
  10. Ingev. bij G.B. 1959 no. 105; Gew, bij G.B. 1975 no. 160.
  11. Ingev. bij G.B. 1959 no. 105; Gew, bij G.B. 1975 no. 160.
  12. Gew, bij G.B. 1933 no. 94. G.B. 1939 no. 50.
  13. Gew. bij G.B. 1933 no. 94. G.B. 1939 no. 50.
  14. Ingev. bij G.B. 1933 no. 94.
  15. Gew. bij G.B. 1939 no. 50.
  16. Gew. bij G.B. 1939 no. 50.
  17. Ingev. bij G.B. 1925 no. 73.
  18. Gew. bij G.B. 1984 no. 17.
  19. Gew. bij S.B. 1984 no. 17.
  20. Gew, bij G.B. 1971 no. 154.
  21. Gew, bij S.B. 2002 no. 69.
  22. Ingev. bij G.B. 1933 no. 94; Gew. bij G.B. 1962 no. 135.
  23. Gew. bij S.B. 1984 no. 17.
  24. Gew. bij S.B. 1984 no. 17.
  25. Gew. bij G.B. 1939 no. 51.
  26. Ingev. bij G.B. 1939 no. 51.
  27. Gew. bij S.B. 1984 no. 17.
  28. Gew. bij S.B. 1984 no. 17.
  29. Gew. bij G.B. 1917 no. 67, S.B. 1984 no. 17.
  30. Gew. bij S.B. 1984 no. 17.