Wilde Rozen/8
← Teleurstelling, die te voorkomen is | Wilde Rozen (1888) door Heinrich Witte | Natuur en kunst in de tuinen → |
Uitgegeven in Leiden door E.J. Brill. |
NIEUW LICHT.
k kan mij met geen mogelijkheid voorstellen, dat, zoo het iemand gegeven ware, een veertig of vijftig jaren na zijn overlijden weer een kijkje te nemen op de aarde, inzonderheid daar waar hij leefde, waar hij thuis was en zich gelukkig gevoelde, ik kan mij, zeg ik, niet voorstellen dat hij, hoe ongaarne hij ook van het wereldtooneel aftrad, dan den minsten lust zou gevoelen er weer te blijven, zoodra hij bemerkte—en dat zou hij zeer spoedig—dat hij volslagen vreemdeling was geworden, niet alleen onder de dán levenden, maar ook in de dan heerschende toestanden. Maar toch zou ik wel eens willen weten welk een gezicht wij wel zouden zetten een halve eeuw na onzen dood, bijaldien inmiddels alles zijn gang was gegaan, op de wijze waarop dit in de laatste kwart eeuw het geval was.
Hoe geheel anders liep het leven een dertig jaren geleden dan thans! Wèl hoorde men ook toen nu en dan van een nieuwe uitvinding, maar meestal haalde men er de schouders voor op, en jaren waren er noodig, aleer de massa zich kon [ 73 ]vereenigen met het denkbeeld, dat het nieuwe beter was dan het oude.
Dit had in elk geval het voordeel, dat het nieuwe gedurende geruimen tijd nieuw bleef. Tegenwoordig volgen de nieuwe vindingen elkander met zulk een snelheid op, dat ze reeds verouderd zijn, vóór dat zelfs zij, die van verbeteringen niet afkeerig zijn, gelegenheid hadden zich er goed mede bekend te maken; en het is zeker niet te veel gezegd, dat in verschillende opzichten één jaar tegenwoordig voor minstens even veel geldt als tien jaren van vroeger.
Dit is voor ons gewis een niet gering voordeel, daar ons leven er feitelijk veel langer door wordt, d.w.z. dat we veel meer beleven, en veel meer doorleven in denzelfden tijd dan het geval was met hen die ons voorafgingen. Het heeft echter deze schaduwzijde, dat we minder rustig leven; dat het voor velen een onophoudelijk jagen en draven is, wijl ze, nauwelijks zich ter ruste neergevlijd hebbende, om bedaard te overwegen hoe ze 't geen ze zagen en ondervonden het beste tot hun voordeel en dat van anderen kunnen toepassen, weer opschrikken van een geroep links en een ander rechts: „Wat nieuws! wat nieuws! Komt voort! voort!!"
Maar die kalme rust in den zin van vroeger komt niet meer te pas; ze is ook niet noodig; later komt er tijd in overvloed om te rusten, om uit te rusten voor goed.
Het is inderdaad of er in de laatste halve eeuw een geheel andere geest in de menschen gevaren is, in die volken althans, die op eenige hoogere beschaving aanspraak maken. Het wachtwoord is: vooruit! Stilstaan is onmogelijk, zoo men niet in korten tijd zooveel wil verliezen, dat men het in geheel zijn leven niet meer kan inhalen; ja, noode heeft men gelegenheid soms even om te zien, ten einde het punt te [ 74 ]herkennen dat men kort geleden verliet, en 't welk dan reeds zóó ver achter ligt, dat het nauwelijks herkenbaar meer is. Wat een afstand in zulk een korten tijd!
Gaat het zoo op elk gebied van wetenschap en nijverheid, derhalve ook in het maatschappelijke leven, dat ongemerkt door de wetenschap en de nijverheid wordt geleid, hoe zou het anders kunnen zijn op het gebied van den Tuinbouw?
Zie zoo! Nu zijn we weer—komen we althans weer—op ons terrein. Hier beginnen we dan ook eigenlijk pas met hetgeen van dit artikel het onderwerp zal zijn.
De Tuinbouw staat, meer wellicht dan eenige andere tak van nijverheid, in een dadelijk verband met de wetenschap, en hangt tevens met verschillende industrieën samen. Is er dus veel beweging op dezer gebied, dan slaat dit onvermijdelijk op den Tuinbouw terug, die zeer spoedig in den stroom wordt opgenomen en dien geregeld volgt.
Wat we vooruit zijn gegaan in de laatste vijf en twintig jaren! We bemerkten het niet zoo direct, omdat de vooruitgang geleidelijk was, de ééne verbetering noodwendig uit de andere voortvloeide en weer andere ten gevolge moest hebben; maar wanneer we eens rustig bedenken hoe het toen was en ging, en dit vergelijken bij de tegenwoordige toestanden, dan herkennen we nauwelijks ons zelven meer.
Er zijn er, vijandig gestemd tegen elke verandering, die het goede daarvan niet willen erkennen, al is het onmiskenbaar dat ze toch meegingen; dat ze toch, al was het door den nood daartoe gedrongen, af en toe nú deze, dán die nieuwigheid overnamen; er zijn er ook die alleen de schaduwzijde willen zien—en er is een schaduwzijde—en slechts weeklagen over het goede dat verloren ging, en dat plaats moest maken voor het minder goede—en ook dit was vaak het ge[ 75 ]val—, terwijl zij vergeten de opsomming te maken van al het betere dat men verkreeg. Hun beschouwing is zachtst gesproken zeer eenzijdig; maar elke eenzijdigheid lokt tegenspraak uit, en doet aan de zaak die men wil verdedigen meer nadeel dan voordeel.
Lettende op wat de jongste tijd ons gaf, is de vraag gewettigd: wat zal de toekomst, mogelijk de naaste toekomst baren?—Deze vraag gaf aanleiding tot de straks gemaakte opmerking, namelijk dat ik wel zou willen weten welk een gezicht wij zouden zetten, als we, vijftig jaar na onzen dood, nog eens even konden komen kijken hoe het dan met den Tuinbouw zal staan.
„Nieuw licht" schreef ik hier boven, en daarmede bedoelde ik licht in wezenlijken, stoffelijken, niet in figuurlijken zin, daarmede bedoelde ik electrisch licht.
Geen enkel lezer kan het meer onbekend zijn, hoeveel pogingen er tegenwoordig worden aangewend om het prachtige, door zijn sterkte zelfs verblindend electrische licht voor meer algemeene toepassing geschikt te maken; hoe door sommigen hardnekkig wordt volgehouden dat dit een vrome—dat is onbereikbare—wensch is, terwijl anderen—en deze maken de meerderheid uit—ten volle overtuigd zijn dat men er in slagen zal, wat vroeger of wat later, om het electrische licht voor algemeen gebruik geschikt te maken[1].
Ik heb geen plan om de pogingen, daartoe in de eerste plaats door den genialen Edison en door verschillende anderen, in het werk gesteld hier op te sommen. Het geldt hier een andere vraag: zal men er in slagen om het electrische licht [ 76 ]aan den Tuinbouw dienstbaar te maken, om ... . er wonderen mee te doen?
Hier haalt menigeen meelijdend de schouders op, en, oprecht gesproken, speelt mij zelven bij de gedachte daaraan een glimlach—een ongeloovige glimlach—om de lippen. Maar zoo zijn we. Komt ons iets nieuws ter ooren, waarvan de toepassing ons, ja, verrast, maar die toch als 't ware uit den geregelden ontwikkelingsgang voortvloeit, dan zijn wij, voor zoo ver we ons tot de intellectuëel ontwikkelden rekenen, nog al gauw gereed om de mogelijkheid er van te beamen, ja, overdrijven we zelfs de vermoedelijke resultaten niet zelden; is het echter iets, dat van den gewonen toestand al te zeer afwijkt, dan toonen we ons vaak te verstandig om er aan te gelooven. We zijn dan veelal wel voorzichtig genoeg om ons niet stellig uit te laten, maar we glimlachen even...
Konden we vijftig jaar na onzen dood nog eens komen kijken, wie weet ....
Maar dat electrische licht.
Reeds vóór twintig jaren (in 1861) kwam Hervé Mangon[2] door proeven tot de ontdekking dat het electrische licht op de planten dezelfde uitwerking had als het zonlicht. Hij kweekte rogge onder invloed van electrisch licht, en de planten waren even fraai groen als die het zonlicht genoten. Ook bemerkte hij dat de planten dezelfde neiging toonden om zich naar dat kunstlicht toe te wenden—dat het electrische licht dus dezelfde heliotropische verschijnselen te weeg bracht als het zonlicht.
— Een wetenschappelijke proef, belangrijk misschien voor [ 77 ]de natuurkundigen, mogelijk van beteekenis ook voor de plantenlevensleer, maar waar de Tuinbouw niets mee te maken heeft, merkt men wellicht op.
—Zoo schijnt het. Intusschen, als ze van beteekenis is voor de plantenlevensleer, zal ze 't ook ook zijn voor het plantenleven, en dan zou ze toch wel eens beteekenis kunnen hebben of kunnen krijgen voor hen, die zich met de verzorging, de kweeking van planten bezig houden.
't Zou er misschien maar van afhangen of er iemand was, die lust had dit te onderzoeken.
Die was er toen niet, maar hij kwam later; hij is er thans, hij woont in Engeland en hij heet Dr. Siemens.
Deze geleerde bracht een jaar of wat geleden in een vergadering van de Royal Society, te Londen, een pot met Tulpen in knop; die Tulpen stelde hij aan het electrische licht bloot, en ... in 40 minuten waren ze in vollen bloei!
Hij deelde bij die gelegenheid een aantal bijzonderheden mede omtrent proeven genomen met andere meestal uit zaad gekweekte gewassen, zooals Rapen, Boonen, Komkommers, Meloenen en ook Aardbeziën, die hij deels in volkomen duisternis liet staan, deels alleen electrisch verlichtte, deels alleen het gewone daglicht gunde, maar waarvan hij er ook eenigen aan het daglicht en bovendien 's avonds aan electrisch licht blootstelde.
Die in 't donker stonden werden natuurlijk geel en ziek, die alleen 's avonds van 5–11 uren electrisch licht ontvingen waren groen, iets minder echter dan die alleen daglicht genoten, maar die behalve het daglicht ook 's avonds aan electrisch licht waren blootgesteld, werden krachtiger van tint en groeiden aanzienlijk sneller. De Aardbeziën op deze wijze behandeld, waren reeds rijp toen de andere nog groen waren!
[ 78 ]Nu heeft men slechts een matige verbeeldingskracht noodig, om te begrijpen waartoe dit kan leiden. Ook werd de zaak door sommige schrijvers zeer ernstig besproken, en in een Fransch tijdschrift (welk is mij ontgaan) las ik dat men er slechts aan behoeft te denken van hoeveel waarde de voorzegde groenten in het voorjaar voor de Parijzenaars zijn, om te begrijpen wat er te verdienen zou wezen, zoo men ze nog een paar maanden vroeger had; als men in den winter wist voort te brengen, wat anders de lente of de zomer pas geeft!
Wat een sensatie dit alles kan verwekken, kan men nagaan, wanneer men zich de overwegingen van een electrischen tuinman voorstelt, zooals men zich dien in Engeland denkt[3].
De man zelf spreekt:
„Ik ben erg slaperig. Geen wonder! ik ben den heelen nacht op geweest om een dennenbosch te kweeken voor het nieuwe landgoed van Lord P. Toch heb ik van daag geen tijd om uit te rusten, want ik moet zorgen dat de nieuwe aardappelen voor het diner van Sir M. morgen goed zijn, en ze moeten vandaag gepoot worden. Ook beloofde ik te zorgen voor een prachtige bouquet voor de Hertogin D.; die bloemen moeten dus op de minuut af open zijn, om het haar zoo frisch mogelijk te brengen.
.........................
'Wat een schade! Terwijl ik daareven wat was gaan eten, zijn me nu die planten in bloem gekomen, de bloemen opengegaan niet alleen, maar zelfs uitgebloeid en in zaad geschoten! Ik moet dus in allerijl andere planten zaaien en een stuk of tien nieuwe kaarsen opzetten, om, eer de avond geheel verloopen is, nog klaar te zijn. .... Ook moet ik [ 79 ]de aardappelen voor Sir M. gaan opgraven en verzenden en een kolossale Kruisbes gaan kweeken, die ik aangenomen heb aanstaanden Dinsdag te leveren ter zwaarte van 100 pond en van een mijl in omtrek. Ik mag mij wel wat haasten!
.........................
't Bouquet voor de Hertogin is uitmuntend gelukt. Nu kan ik er wel een extratje van nemen en ik heb trek naar wat erwten bij mijn lamsvleesch. Ik zal er maar spoedig wat zaaien dan kan ik, terwijl ze groeien, nog juist op mijn gemak een pijp rooken.
.........................
Wat deksel! Ik was waarlijk ingedommeld; mijn pijp is uit. Maar waar zit ik?... Ai! Daar is de sterkste Jablochkof met zijn volle licht gaan branden, en daardoor zijn de Erwten inmiddels boomen geworden. Een er van heeft mij met stoel en al mee naar de hoogte genomen. .... Ik rijs waarlijk nog altijd. .... Hé! hé! om 's hemels wil breng een ladder en draai dat licht uit!!!
Ik deel deze aardigheid niet mede omdat ik ze zoo heel aardig vind, maar alleen om te doen zien hoe overtuiging en ongeloof ook hier in elkanders buurt wonen. De tijd zal moeten leeren wie gelijk heeft.
NASCHRIFT.
Tot dusverre heeft het electrisch licht bij de plantencultuur nog geen toepassing gevonden die naam mag hebben, waaruit men zou mogen besluiten dat de eerste mededeelingen omtrent uiterst gunstige uitkomsten overdreven geweest zijn. [ 80 ]Dat men den groei van sommige planten, door ze 's nachts aan electrisch licht bloot te stellen, kan bevorderen, wil ik niet direct tegenspreken, maar dat spoedige uitputting daar het gevolg van moet zijn, is wel niet twijfelachtig. Zulk een toestand is te tegennatuurlijk om er op den duur goede resultaten van te kunnen verwachten.