Album der Natuur/1856/Praktijk bij wasschen
De praktijk bij het wasschen (1856) door Wilhelmus Martinus Logeman |
'De praktijk bij het wasschen,' werd gepubliceerd in Album der Natuur (vijfde jaargang (1856), pp. 255-259. Dit werk is in het publieke domein. |
DE PRAKTIJK VAN HET WASSCHEN.
"Eene lezeres van het Album der Natuur die met belangstelling het opstel van den heer logeman over wasschen en bleeken (1856 blz. 194—202) gelezen heeft, stuit op enkele zwarigheden, waarbij hare praktijk strijdig is met de in genoemd opstel gegevene theorie en waaromtrent zij gaarne, ook ten nutte harer medelezeressen, opheldering, liefst door middel van ditzelfde tijdschrift, zoude ontvangen.
Op blz. 199 wordt veel waarde gehecht aan de warmte, ja hitte van de zeepoplossing, waarmede gewasschen wordt, en wordt gezegd, dat, als men het water in onze gewone waschkuipen een tijdlang kokend kon houden, de onreinheden in het linnen veel vollediger opgelost en losgemaakt en dus het eigenlijk wasschen veel "vergemakkelijkt" zoude worden.
Maar wat is dan nu de reden van het zoogenaamde inbranden van vlekken, dat is, dat vlekken in het linnen daar in het geheel niet meer uit te krijgen zijn, als men het vuile goed dadelijk in kokend water dompelt, waarom dan ook onze waschvrouwen weten, dat zij, om genoemd kwaad voor te komen, het linnen eerst in koud water moeten leggen en dit daarna niet dan langzaam verwarmen?
Op dezelfde bladzijde wordt eene waschkuip van ijzer aanbevolen. Maar al wederom leert ons de ondervinding, dat onbedekte ijzerdeelen in eene waschkuip roestvlekken in het goed teweegbrengen. Eene geverwde ijzeren kuip zoude ook bezwaar hebben, omdat alle verw, gelijk de ondervinding leert, op den duur niet tegen den invloed van warm zeepwater bestand is.
Hoe zoude dan eene ijzeren waschkuip voor het gebruik behoorlijk ingerigt moeten zijn, en zou hare aanwending werkelijk verkieslijk zijn boven die van eene houten kuip?
[ 256 ]Eindelijk geloof ik, dat men bij het uit de hand wasschen vrij beter dan bij het wasschen met een gereedschap of toestel, het linnen goed nazien en bij alle gedeelten van hetzelve kan bijkomen.
Zoolang derhalve de bovengenoemde bezwaren niet opgeheven zijn, zoude ik vreezen dat de genoemde toestel om te wasschen geene bijzondere aanbeveling verdient."
Wanneer, zooals de geachte schrijfster van bovenstaande regelen niet ongeneigd schijnt te vooronderstellen, hetgeen in mijn vorig stukje met hare praktijk strijdig wordt gevonden, enkel berustte op wat men veelal gewoon is "theoriën" te noemen, dan zou mij het geven der door haar verlangde opheldering eenigzins moeijelijk vallen. Gelukkig is dit niet het geval: de waschtoestellen, wier beginsel ik beschreven en toegelicht heb, bestaan niet à l'état de projet, maar zij worden sedert een paar jaren op vele plaatsen in ons land aanhoudend gebezigd; ik heb er een in mijne eigene huishouding gedurende eenige maanden in gebruik gehad, en alleen bijzondere omstandigheden, waaronder voornamelijk de voor het aan huis wasschen geheel ongeschikte inrigting van mijne woning, hebben belet, dat die toestel voortdurend in gebruik werd gehouden.
Hetgeen ik dus aanvoerde steunde niet op feiten, die in de verte liggen, en waaruit het slechts middellijk voortvloeide, maar regtstreeks op de ondervinding. De uitkomsten, door de geachte schrijfster uit hare "praktijk" vermeld, staan dus niet tegenover mijne "theorie;" maar tegenover hetgeen bij mij evenzeer "praktijk" is. Dit mag op het eerste gezigt vreemd schijnen, en het zou wezenlijk allervreemdst zijn, indien het verschil tusschen ons beider uitkomsten die uitkomsten zelve betrof. Maar het betreft eigenlijk veel meer de opvatting, de uitlegging van die uitkomsten, en in zooverre draag ik er de schuld van, omdat ik er aanleiding toe heb gegeven door mij niet duidelijk genoeg uit te drukken of door iets in mijn eerste stukje onvermeld te laten.
Zoo althans is het met betrekking tot het eerste der door de [ 257 ]schrijfster vermelde punten. Ik had verzuimd melding te maken van de bij elke waschmethode voorafgaande indompeling, weeking zou men bijna kunnen zeggen, van het lijnwaad in koud water. Ik had dit behooren te doen en zou dan ook melding hebben gemaakt van het zoogenaamde inbranden. Dat ik het niet gedaan heb is alleen te verontschuldigen, wanneer men weet, dat ik mijn stukje voor eene voorhandene, dus bepaalde ruimte in het album schreef, en derhalve gedwongen was om alles terzijde te laten, wat niet dadelijk in verband stond met mijn doel om te doen opmerken en begrijpen wat er in de gewone waschmethoden voor verbetering vatbaar is en hoe dit kan verbeterd worden. Ik wil dit verzuim thans trachten te herstellen.
Ik heb (blz. 197) gezegd, dat de onreinheden in het linnen voor een groot deel uit vetstoffen bestaan. Zij bevatten bovendien nog andere zelfstandigheden en wel, vooral op die plaatsen waar het linnen met de huid in aanraking is geweest, stoffen die men eiwitachtige zou kunnen noemen, welke althans met het bekende eiwit daarin overeenkomen, dat zij in koud water oplosbaar zijn, in heet water daarentegen stremmen, onoplosbaar worden,—onoplosbaar niet alleen in dit heete, maar ook in koud water, waarmede men ze naderhand zou in aanraking brengen. Dit geschiedt nu ook met de eiwitachtige stoffen van de "plekken" wanneer ze dadelijk met het heete water in aanraking worden gebragt: en de plekken branden in. Zijn deze stoffen evenwel vooraf door het weeken in koud water uit het linnengoed verwijderd, of althans in zeer verdunden toestand gebragt, dan is bij eene daarop volgende behandeling met heet water van het inbranden niets te bespeuren, en dit vooral dan niet, als dit niet enkel heet water, maar eigenlijk eene heete alkalische oplossing is. Voor het oplossen en wegnemen van de vetstoffen, dat nu volgen moet, is de hooge warmtegraad zeker voordeelig; in mijne omgeving althans heb ik dan ook geene waschvrouw voor het eigengenlijke wasschen bij voorkeur koud water zien bezigen.
Het nu behandelde eerste punt vereischte van mij eene amende honorable en eene nadere toelichting, dus eenige uitvoerigheid; bij de twee volgende punten zal ik korter kunnen zijn. Wat het on[ 258 ]gerief van eene ijzeren kuip aanbelangt, wil ik hier alle wetenschappelijk betoog terzijde laten en alleen de "praktijk" laten spreken. Die praktijk nu toont, dat de vrees voor roestvlekken, uit het ijzer van de kuip afkomstig, volkomen denkbeeldig is. Men kan somwijlen plekken in het linnen krijgen, die in kleur en vastheid zich met roestvlekken gelijksoortig vertoonen, maar dit is alleen het geval, wanneer men het goed uit de waschkuip niet dadelijk geheel in schoon water heeft ondergedompeld. Doet men dit, dan is er niet het minste van ijzerroest te bespeuren. Eene ijzeren waschkuip heeft dus volstrekt geene bijzondere "inrigting" noodig: slechts kan zij voor de duurzaamheid van binnen zoogenaamd gegalvaniseerd, dat is verzinkt zijn. Zij is verkieslijk boven eene houten kuip, omdat men in eene ijzeren het vocht regtstreeks kan verhitten, terwijl men dat in eene houten door middel van stoom zou moeten doen.
Ik heb in mijn stukje nergens gezegd dat het koken in eene soda-oplossing het wasschen met de hand geheel overbodig maakte. Ik heb slechts van "vergemakkelijken" gesproken. Het lijnwaad wordt dan ook na de koking met de hand nagewasschen, als men dit werk, dat voor eene gansche kuip waschgoed met behulp van een klein stuk witte zeep en in zeer korten tijd geschiedt, nog met den naam van wasschen wil blijven bestempelen.
Ik hoop hiermede de bezwaren der geachte schrijfster werkelijk te hebben opgeheven, en zij zal mij dus veroorloven het er voor te blijven houden dat "de genoemde toestel om te wasschen" wel zeer "bijzondere aanbeveling verdient."
Mijn doel bij het schrijven van mijn stukje over wasschen en bleeken was om te doen uitkomen, dat onze veelal gebruikelijke wijze van wasschen, vooral die in het groot, verbetering behoeft, en dat die verbetering mogelijk en gemakkelijk bereikbaar is. Wilde ik mij bij dit laatste niet uitsluitend bepalen tot algemeenheden, die niet veel kunnen afdoen bij een betoog als dit, dan moest ik van eenige bepaalde verbetering spreken, en ik koos daartoe natuurlijk die, welke mij "praktisch" het best bekend is. Maar ik wilde den schijn niet [ 259 ]hebben alsof ik voornamelijk deze wilde aanbevelen en dus eene industrieele zaak bevorderlijk zijn; hoe loffelijk en goed mij dit overigens ook toeschijnt, meende ik, dat het Album daartoe niet mogt gebezigd en dat zelfs de schijn daarvan moest vermeden worden. Daarom vergenoegde ik mij met zoo duidelijk mij dit mogelijk was te doen zien, dat zulk eene verbetering goede uitkomsten geven kan, en voerde die, welke er daadwerkelijk van verkregen worden, slechts ter loops aan. Ik ben daarin mogelijk te schroomvallig geweest; maar al ware dit zoo niet, nu ik tot schrijven bepaaldelijk over den waschtoestel ben uitgenoodigd geworden, zal men het mij wel ten goede houden, wanneer ik iets verder ga dan ik vroeger, teregt of ten onregte, raadzaam oordeelde. Daartoe vermeld ik hier uit eene gansche reeks van schriftelijke getuigenissen, welke de vervaardiger dier toestellen mij op mijn verzoek nu heeft medegedeeld, een feit, dat vrij afdoende mag geheeten worden. Uit een getuigschrift van bestuurderen van een gesticht van weldadigheid hier te Haarlem blijkt, dat het wasschen aldaar in drie maanden vroeger kostte ƒ 275,275, en thans met een waschtoestel f 97,78. Deze laatste geeft dus eene besparing van bijna 200 pCt.! Over de helderheid van het lijnwaad bij eene goede behandeling, zelfs over het veel minder aan geel worden onderhevig zijn daarvan, bij het gebruik van den toestel, zijn alle getuigenissen eenparig, en ik weet door eigen ondervinding, dat een stuk linnengoed, voor meer dan drie maanden daarin gewasschen, helderder, zuiverder wit is dan een dergelijk, dat voor acht dagen op de gewone wijze gereinigd is.
Voegt men hierbij wat mijne proeven aantoonen over het volstrekt onschadelijke der bewerking voor de sterkte van het lijnwaad...... wat wil men dan meer?