Album der Natuur/1859/Melksap der planten

Het melksap der planten (1859) door N.W.P. Rauwenhoff
'Het melksap der planten,' werd gepubliceerd in Album der Natuur (achtste jaargang (1859), pp. 225-250. Dit werk is in het publieke domein.
[ 225 ]
 

HET MELKSAP DER PLANTEN,

DOOR

N.W.P. RAUWENHOFF.

 

 

Het is algemeen bekend, dat wanneer men in sommige planten eene insnijding maakt, een troebel vocht uit de snede te voorschijn komt, hetgeen weldra de snede geheel bedekt en somwijlen zelfs druppelsgewijze afvloeit. Wie weet niet, dat er uit de Wolfs- of Heksenmelksoorten, die bij ons langs wegen en op weilanden tamelijk algemeen voorkomen, eene witte melk vloeit, zoodra men blad of stengel afbreekt? Wie heeft zich niet meermalen verwonderd over het oranjegele vocht, dat zich evenzoo ontlast uit de Stinkende Gouwe (Ghelidonium Majus L), een onkruid, dat veelvuldig langs akkers en wegen wordt gevonden? Wie kent ook hetzelfde verschijnsel niet bij den Moerbezieboom?

Zulk een melkachtig troebel vocht vertoont zich bij onderscheiden andere gewassen, zoodra men ze wondt. Onder de inlandsche, algemeen bekende planten noem ik daarvan alleen nog de Kropsalade en de Paardebloem of Molsalade, verder de Suikerij (Cichorium Intybus) en Endijvie, die allen in het loof, maar vooral in den wortel, rijkelijk van melksap voorzien zijn.

In de keerkringsgewesten vindt men echter een grooter aantal planten met melkvocht, en gelijk alle verschijnselen van het plantenrijk aldaar op grooter schaal zich vertoonen dan in de gematigde luchtstreek, zoo ook hiermede. Terwijl wij uit onze planten gewoonlijk slechts eenige weinige droppelen van dat vocht zien uittreden, verzamelt men aldaar groote hoeveelheden melksap, hetzij omdat de boomen en struiken rijker daaraan zijn, hetzij, zoo als anderen meenen, omdat de [ 226 ]planten, waaruit het vocht verkregen wordt, zulk eene reusachtige grootte hebben.

Voor dit melkachtige vocht waag ik het, eenige oogenblikken de aandacht der lezers van het Album te vragen, in het vertrouwen, dat het hunne belangstelling overwaardig is. Niet alleen toch dat dit sap een merkwaardig voorbeeld oplevert van de verscheidenheid en overeenstemming, die allerwege in de natuur gepaard gaan,—het is bovendien eene stof, die zulke belangrijke voordeelen aan het maatschappelijk leven verschaft en die in de laatste jaren vooral zulk eene algemeene toepassing heeft verkregen, dat er waarschijnlijk niet één van de lezers van het Album zal zijn, die niet meermalen het nut daarvan ondervonden heeft.

Ik vang aan met eene korte beschrijving van het melksap en van de rol, die het in de levende plant schijnt te vervullen.

Het melksap der inlandsche planten is wit van kleur, met uitzondering van eene enkele plant, de Stinkende Gouwe, waarin het geel is. In de warme landen treft men echter ook eenige anders gekleurde vochten aan.

Gewoonlijk is het melksap der planten troebel, even als het dierlijke vocht, waarvan het den naam draagt; maar die troebelheid kan in onderscheiden gevallen zeer verschillend zijn. In dit opzigt kunnen vooreerst de deelen eener zelfde plant van elkander verschillen. Zoo vindt men, volgens schultz, onder anderen bij den Moerbezieboom en bij den Zweedschen Eschdoorn (Acer platanoïdes) in de jongste deelen het sap veel troebeler dan in de oudere.

Evenzoo is bij dezelfde plant in onderscheiden ontwikkelingstoestanden van hetzelfde deel de geaardheid van het melksap niet steeds gelijk. In de pas ontkiemende plantjes van onze Salade en Endijvie vindt men bijna helder melkvocht, terwijl het in de volwassen, geheel groene bladen zeer troebel is. Bij het verbleeken der planten, zooals de tuiniers dit bij Salade en Endijvie opzettelijk te weeg brengen, schijnt ook het melksap zijne troebelheid voor een deel te verliezen.

Merkwaardig is het, dat ook het klimaat, ja zelfs het weder en het uur van den dag op de gesteldheid van het melksap invloed hebben. [ 227 ]Zoo geeft men op, dat de stammen van Ficus elastica, eene der planten waaruit Caoutchouc verkregen wordt, in hun geboorteland veel meer dikvloeijend melksap opleveren dan in onze broeikassen. Zoo heeft men opgemerkt, dat het melkvocht van den Vijgeboom, van den Melkdistel (Sonchus oleraceus) dikvloeibaar, taai en kleverig is bij warm en droog weder, en veel waterachtiger kort na een overvloedigen regen. Om die zelfde reden schijnt het vocht des middags troebeler te zijn dan des avonds.

Wanneer men een droppel van het melksap door het mikroskoop beschouwt, dan bespeurt men alras de oorzaak dier troebeling. Zij is dezelfde als bij de melk. Men ziet namelijk in de vloeistof eene tallooze menigte kleine, meest ronde, doorschijnende ligchaampjes drijven, ongeveer evenzoo als men de boterbolletjes in de melk drijvende ziet bij behoorlijke vergrooting. De grootte dezer bolvormige ligchaampjes is voor onderscheiden planten ongelijk. Gewoonlijk zijn zij uiterst klein. Van de grootste, zoo als zij onder anderen bij het melkvocht van den Pisangboom (Musa paradisiaca) voorkomen, zou men er ongeveer 250,000 op de oppervlakte van 1 vierk. Ned. duim kunnen hebben. Het melksap dezer plant vertoont zich bij eene 250malige vergrooting, zooals in fig. 1 is afgebeeld.—Bij vele andere planten daarentegen zijn die bolletjes veel kleiner. Zoo zou men b.v. bij de onderscheidene soorten van Vijgenboomen (welker melksap in fig. 2 vergroot is afgebeeld) het genoemde getal dier kegelvormige Fig 1
Fig. 1.
Fig 2.
Fig. 2.
ligchaampjes reeds binnen de oppervlakte van 1 vierk. Ned. streep kunnen begrenzen.

Deze kleine kogeltjes vormen nu gewoonlijk, hetgeen men Caoutchouc noemt. Wanneer zij zich aaneenhechten en van de vloeistof afge[ 228 ]scheiden zijn, ontstaat daaruit die uiterst rekbare en veerkrachtige stof, die algemeen onder dezen naam of onder dien van elastieke gom bekend is.—In sommige planten bestaan echter de kleine ligchaampjes, die het melksap troebel maken, ook nog uit harsachtige en andere stoffen. Bovendien doet ons het miskroskoop in het melksap van vele uitheemsche Heksenmelksoorten (zoo als Euphorbia canariensis, splendens, antiquorum) nog zetmeel vinden. Dit zetmeel heeft hier echter een geheel eigenaardigen vorm, dien men nog nergens elders in het plantenrijk teruggevonden heeft. Het gelijkt volstrekt niet op de eironde, niervormige of hoekige gedaante, welke de zetmeelkorrels der aardappels en der granen bezitten, maar vertoont zich als kleine knodsvormige staafjes, die dikwijls veel op doodsbeenderen gelijken. Men ziet eene afbeelding van zoodanig melksap bij eene Fig 3
Fig. 3.
250malige vergrooting in fig. 3.

Eindelijk zijn in het melksap nog onderscheiden stoffen opgelost, zoo als eiwit, suiker, alcaloïden en zouten[1] Wanneer men het melksap aan de lucht blootgesteld aan zich zelf overlaat, dan ziet men alras daarin eene verandering ontstaan. [ 229 ]Er komt eene afscheiding der bolletjes, die zich aaneenhechten tot eene taaije, kleverige en veerkrachtige massa, welke zich nu niet meer in water laat verdeelen. Bij sommige planten, zoo als Asclepias Syriaca, gebeurt dit uiterst snel, zoodra het vocht uit de plant vloeit, bij andere daarentegen langzamer, zoodat men in staat is, het vocht in zijnen natuurlijken toestand te verzamelen, en het, wanneer de flesch terstond gesloten wordt, eenigen tijd aldus te bewaren.

Op die wijze is onderscheiden malen het melksap uit onze koloniën weinig veranderd herwaarts overgebragt. Alleenlijk vertoont zich dikwijls na korter of langer tijd hetzelfde verschijnsel, dat men soms na weinig dagen bij de melk ziet. Gelijk bij deze de boterbolletjes zich tot eene roomlaag aan de oppervlakte verzamelen, zoo ziet men evenzoo de vaste ligchaampjes van het melksap zich tot eene soort van koek vereenigen, die op de oppervlakte van het vocht drijft. Wanneer bovendien eene gedeeltelijke ontleding der in het vocht opgeloste stoffen heeft plaats gehad, dan verspreidt het geheel een zeer onaangenamen reuk, die ook aan de van het vocht afgescheiden caoutchouc geruimen tijd hardnekkig blijft kleven.

Hoewel de genoemde eigenschappen grootendeels als algemeene voor de melksappen mogen gelden, zoo vindt men echter aanzienlijke verschillen, wanneer men het vocht van onderscheiden planten onderzoekt. Bij een aantal melksapsoorten ontbreekt b.v. de caoutchouc en is door andere in de vloeistof zwevende stoffen vervangen. Vooral is de invloed, dien de onderscheiden melkvochten op het dierlijk organisme uitoefenen, hoogst verschillend.

De vermelding dezer bijzonderheden zal echter eene meer gepaste plaats vinden, wanneer wij in het tweede gedeelte van dit opstel het gebruik zullen nagaan, dat van het plantaardig melkvocht gemaakt is.

 

 

Wanneer men zijn onderzoek niet bepaalt tot het uitgevloeide vocht, maar ook met behulp van het mikroskoop nagaat, in welke gedeelten van de plant het melksap nagespoord kan worden, dan vindt men het bevat in zoogenaamde melksapvaten, dat zijn kanalen of gangen van verschillende gedaante, grooter of kleiner, wijder [ 230 ]of naauwer, over welker wezenlijken aard veel getwist is geworden. Het is welligt niet ongepast, ook hierop een vlugtigen blik te werpen.

Wanneer men den stengel of den wortel van de stinkende gouwe overlangs midden doorsnijdt, dan bespeurt men reeds met het bloote oog gele strepen, welke de vaatbundels begrenzen. Bij eene behoorlijke vergrooting ziet men het melkvocht aldaar besloten in min of meer cilindervormige, afgesloten ruimten, die meestal evenwijdig met de as der plant voortloopen, en meer of min aan elkander sluiten. Gewoonlijk volgen deze de vaatbundels in hunnen loop, niet alleen in stengel en wortel, maar ook in het blad, alwaar zij de vaten begeleiden, die door hunne vertakkingen de bladnerven of aderen doen ontstaan. Fig 4
Fig. 4. (135 maal vergroot)
In den stengel, en vooral in den wortel van de salade- en endyvieplant, van de paardebloem en melkdistel, vindt men desgelijks op bepaalde plaatsen in het celweefsel (meer nabij den omtrek dan digt bij het midden gelegen) kortere of langere kanalen met het troebele vocht gevuld. Deze kanalen loopen in grooter of kleiner aantal evenwijdig naast elkander, en vertakken zich op onderscheiden plaatsen, maar eindigen gewoonlijk blind. Van deze wijze van verspreiding kunnen de lezers van het Album zich eenige voorstelling vormen door middel van fig. 4, waarin eene sterk vergroote afbeelding is gegeven van een klein gedeelte van het celweefsel uit den wortel der Paardebloem, zooals het zich bij eene overlangsche doorsnede vertoont. Men vindt hier de melksapvaten aangeduid door de zwartere gedeelten, welke tusschen het doorschijnend celweefsel doorloopen en zich vertakken.

[ 231 ]Veel duidelijker echter vertoonen zich de melksapvaten bij de Wolfsmelk-soorten, die plantenfamilie, welke zoo rijk is aan melkgevende gewassen. Vooral is dit het geval met die uitheemsche soorten dezer familie, welke in haar voorkomen geheel op cactus-planten gelijken. Bij deze meerjarige planten wordt het melksap gevonden in lange, tamelijk wijde buizen, met zeer dikke wanden, die zich veelvuldig vertakken en een slingerenden loop hebben door het geheele celweefsel der schors, maar die vooral in de nabijheid der jeugdige houtlaag digt opeen gehoopt zijn. Fig 5
Fig. 5. (135 maal vergroot)
Men ziet eenige dier buizen afgebeeld in nevenstaande fig. 5, zooals zij bij dezelfde vergrooting als fig. 4 gezien, tusschen de schorscellen van Euphorhia splendens verspreid liggen.

Laat men van eene zoodanige Euphorbia (b.v. E. splendens, vooral E. canariensis) een stuk in water rotten, of behandelt men het eenigen tijd met slappe potaschoplossing, dan valt het niet moeijelijk, om daaruit de melksapvaten, met het gestremde melksap en de bijzondere zetmeel-korreltjes, geheel afzonderlijk te verkrijgen.

Men heeft veel getwist over den juisten aard der melksapvaten, en wel, of men hier te doen heeft met eene eigen soort van cellen, dan of het slechts de kanalen, tusschen de cellen in gelegen, (de zoogenaamde intercellulaire ruimten) zijn, waarin zich het raadselachtige vocht bevindt. [ 232 ]Met andere woorden, of de melksapvaten reeds in den jongsten toestand als eigenaardige weefsels aanwezig zijn, dan wel of zij aanvankelijk niets anders zijn dan de open ruimten, welke de jeugdige plantencellen tusschen elkander overlaten, en welke eerst later met een eigen vlies bekleed worden door middel der aangrenzende cellen.

Dit verschil is nog niet vereffend, en ik mag dus lezers en lezeressen niet vermoeijen met de optelling en verdediging der meeningen en gissingen omtrent den aard der melksapvaten geuit. Maar ééne zaak wil ik toch niet onopgemerkt laten. Het is deze, dat de beste onderzoekingen over dit onderwerp, waarmede velen der uitstekendste anatomen en physiologen zich vereenigd hebben, verrigt zijn door eene vrouw uit de hoogere standen, die zich aanvankelijk niet heeft genoemd, maar wier naam ons door willkomm gemeld wordt, namelijk de Baronesse hermine von reichenbach. Zij heeft bij een aantal planten de ontwikkelingsgeschiedenis der melksapvaten nagegaan, d.i. ze gevolgd van hun eerste verschijnen tot aan den volwassen toestand. Dit onderzoek draagt zoodanig alle kenteekenen van grondige behandeling, dat de belangrijke uitkomsten daarvan algemeen aangenomen zouden zijn, wanneer niet een natuurkenner van naam, zich schacht, daartegen verklaard en de melksapvaten als bastcellen beschouwd had.

Volgens hem zouden zij geheel overeenkomstig zijn met de bastvezelen van vlas, hennep, netels en andere spinplanten, en van deze plantendeelen alleen daarin verschillen, dat zij een troebel vocht in ruime hoeveelheid bevatten.

Ten gevolge van deze verschillende zienswijzen zijn thans de natuurkundigen in tweeen verdeeld en eene oplossing der vraagpunten is hoogst wenschelijk. Reeds heeft het Bataafsch Genootschap voor proefondervindelijke wijsbegeerte te Rotterdam eene poging daartoe aangewend door het uitschrijven eener prijsvraag over dit onderwerp. Wanneer een goed antwoord hierop onze kennis komt vermeerderen, dan zal het vermoedelijk blijken, dat men meer onderscheid moet maken tusschen de melksapvaten, zoo als die bij verschillende planten voorkomen, dan men tot nu toe gedaan heeft.

Doch reeds te lang heb ik mijne lezers bezig gehouden met beschouwingen, die uitsluitend van anatomischen aard, alleen voor de [ 233 ]kruidkundigen belang hebben. Ik ga over tot beantwoording der vraag: Welke is de rol, die het melksap in de planten vervult?

 

Wanneer men de geschiedenis der wetenschap raadpleegt, dan ziet men veelal, dat eene scheeve voorstelling, uit gebrekkige waarneming en verkeerde gevolgtrekking ontstaan, helaas! maar al te dikwijls ingang vindt en dan niet gemakkelijk wordt uitgeroeid, zoodra zij eenigen schijn van waarheid heeft. Aan den anderen kant echter ziet men ook meermalen, dat eene nieuwe opvatting der verschijnselen, hetzij deze goed of verkeerd zij, tot veel wetenschappelijken strijd aanleiding geeft, en dat juist die strijd het middel kan zijn, om eenig natuurverschijnsel, waarop vroeger minder de aandacht gevestigd was, grondiger en beter te doen kennen.

Het verschijnsel in het plantenrijk, waarmede wij thans ons bezig houden, het aanwezen van het melksap, maakt eene uitzondering op dezen regel. Ook hier zijn verkeerde voorstellingen gegeven en hevig bestreden, maar zij hebben nimmer het burgerregt in de wetenschap verkregen. Daarentegen heeft de strijd ons wel van dwalingen bevrijd, maar het verschijnsel zelf geenszins tot klaarheid gebragt.

Toen namelijk een Duitsch natuurkundige, Dr. carl heinrich schultz, bij de stinkende Gouwe het uitstroomen van het melksap waarnam, kwam hij op de gedachte, dat deze snelle en krachtige uitvloeijing van het vocht wel een gevolg kon zijn van eene beweging van het melksap in de levende plant, welke hij dan ook door het mikroskoop zou kunnen waarnemen. Werkelijk meende hij in de bladeren dierzelfde plant ook zulk eene beweging als een rondstroomen te zien. Hij vestigde vervolgens zijn blik op meer andere planten, die evenzoo melksap bevatten; hij vond hier, naar hij verklaart, het verschijnsel bevestigd, en leidde nu uit zijne waarnemingen eene theorie af, die aan het melksap eene veel hoogere beteekenis toeschreef, dan men vroeger vermoed had.

Volgens schultz zijn de melksapvaten kanalen, die door het geheele plantendeel met elkander in open gemeenschap staan, en waarin het troebele vocht in voortdurende beweging rondstroomt. Zij vormen een [ 234 ]der levensbeginselen van de plant, en komen veel algemeener voor, dan men gelooft, doch men heeft hun bestaan voorbijgezien, omdat in vele gewassen het melksap een waterhelder vocht is, waarin enkele bolletjes drijven. Schultz geeft dan ook dat melksap den naam van levensvocht of latex, en de kanalen, waarin het bevat is: levensvaten, (vasa laticis), terwijl hij het verschijnsel der rondstrooming Cyclose noemt. Hij vergelijkt dit rondstroomen met de beweging van het bloed der dieren, en het levensvocht is hem het bloed der planten, dat zelfs in de bolletjes, welke het troebel maken, de vertegenwoordigers bevat van de dierlijke bloedligchaampjes. De grootste overeenkomst is, volgens hem, aanwezig tusschen de bloedcirculatie bij de wormen en de rondstrooming van het levensvocht der planten.

Toen eenmaal dit denkbeeld bij hem gerijpt was, heeft hij voortdurend getracht dit te ontwikkelen en nieuwe bewijzen daarvoor bij te brengen. Met een ijver en volharding, eener betere zaak waardig, heeft schultz ongeveer 20 jaren lang aan den opbouw van zijn systeem gearbeid, en hiervan herhaaldelijk rekenschap gegeven in onderscheiden meest zeer uitgebreide werken, waarvan een door de Fransche Akademie met den gouden eereprijs bekroond is. Hij heeft daarbij menige belangrijke bijzonderheid van het melksap aan het licht gebragt, doch met al zijn streven is het hem niet mogen gelukken, zijne meeningen bij de corypheeën der wetenschap ingang te doen vinden.

Reeds meijen, treviranus en decandolle hebben zijne voorstellingen bestreden. De laatste heeft een tal van bedenkingen daartegen aangevoerd, zoo als b.v., dat het melksap slechts bij betrekkelijk weinige planten voorkomt, terwijl het als levensvocht algemeen moest gevonden worden; dat het in zijne scheikundige zamenstelling innig verwant is met gomharsen, die toch niet anders dan als afscheidingsproducten kunnen beschouwd worden; dat de beweging van het melksap veel plaatselijker is, dan met het begrip van levensvocht vereenigbaar moet geacht worden, en dergelijke meer.—De groote slag aan de theorie van schultz is echter toegebragt door hugo von mohl, die bewezen heeft, dat de geheele voorstelling uit de lucht gegrepen en onwaar is.

V. Mohl heeft in het ongeschonden, nog aan de moederplant ge[ 235 ]hechte blad van Chelidonium majus nimmer beweging van het melksap kunnen waarnemen, tenzij tijdelijk door uitwendige oorzaken, die van het leven der plant geheel onafhankelijk waren. Wanneer hij b.v. een blad, dat onder het mikroskoop gelegd was, van de moederplant afsneed, dan zag hij op hetzelfde oogenblik, dat het uitvloeijen- van sap begon, een hevigen stroom in de rigting van het uitvloeijingspunt. Deze stroom hield echter op, wanneer aan de afgesneden plant het sap gestremd en daardoor de verdere uitvloeijing verhinderd was. Evenzoo bespeurde v. mohl, in overeenstemming met amici te Modena, dat, wanneer het zonlicht een gedeelte van het blad bescheen, of zoodra eene kleine plaatselijke drukking werd uitgeoefend, een zeer snelle, doch bijna terstond weder ophoudende stroom van het melksap werd te weeg gebragt. Dat die beweging van het melkvocht bloot aan uitwendige oorzaken toe te schrijven is, toonde v. mohl overtuigend aan met het blad van den Boksbaard (Tragopogon pratensis), eene onzer inlandsche planten, waarin de melksapvaten nagenoeg evenwijdig met elkander loopen. Hij kon namelijk den stroom willekeurig in de eene of in de andere rigting doen ontstaan, door of den top of de basis van het blad door te snijden. En zoo hij eerst den bladsteel had afgesneden, en dan door digtschroeijen of binden de uitvloeijing daar deed ophouden, en nu den top van het blad doorsneed, dan zag hij den stroom van het melksap eensklaps omkeeren.

Door deze en dergelijke bewijzen werden de beschouwingen van schultz wederlegd. Het bleek, niet alleen, dat hij verschillende zaken verward had en voor melksap had gehouden, wat dien naam niet mogt dragen, maar ook dat er van die vermeende rondstrooming in de werkelijkheid niets te ontdekken was;[2] dat zij ook niet kon plaats hebben, omdat de kanalen, waarin het vocht besloten is, hoe lang zij soms ook mogen zijn, in den regel toch blind eindigen.

Ziedaar dan het levensvocht verdreven uit de rij der natuurverschijnselen, waarin het onwettig eene plaats had zoeken in te nemen.

[ 236 ]Maar, zoo vragen welligt mijne lezers, welke is dan de rol, welke dit raadselachtige vocht in de plant vervult?—Wanneer men op deze vraag een volledig antwoord verlangt, dan moet ik dit antwoord schuldig blijven. Gelijk menig ander punt der planten-physiologie, is ook de ware beteekenis van het melksap voor de plant nog ten deele in het duister gehuld. Zoo als ik reeds opmerkte, de strijd over het al of niet bestaan van levensvocht heeft, hoe hardnekkig ook gevoerd, ons nog geen helder inzigt in dit vraagstuk gegeven.

Het melksap der planten wordt thans bijna eenstemmig door alle kruidkundigen beschouwd als een afscheidingsproduct der planten. Het wordt gesteld naast de vlugtige oliën, die in bijzondere cellen worden aangetroffen; naast de harsen, die onder anderen in bijzondere kanalen in de pijnboomen aanwezig zijn. Al deze stoffen worden beschouwd als niet onmiddellijk voor het leven der plant dienstig, maar als eene soort van verbruikt voedsel, dat zijne werking verrigt heeft en nu uit de cellen, waarin de krachtigste groei, de levendigste stofwisseling plaats heeft, verwijderd moet worden. Het wordt dan in bijzondere ruimten opeengehoopt, en slechts zelden treedt het naar buiten, zoo als b.v. met de gom onzer kersen- en pruimenboomen het geval is.

Het is hier de plaats niet om te beoordeelen, in hoeverre deze voorstelling juist is, maar ik kan toch het vermoeden niet onderdrukken, dat, evenzeer als de voorstelling van schultz aan het melksap te groote beteekenis toekent, zoo ook in de genoemde duiding aan dat vocht te weinig belang wordt gehecht. Althans wanneer men ziet, dat volgens de onderzoekingen der Baronesse von reichenbach het melksap reeds in de allerjongste deelen der knop, zelfs nog vóór het optreden der spiraalvaten, gevonden wordt; wanneer men zich herinnert wat schultz heeft gezien van de voortdurende veranderingen van het melksap, van waterheldere tot melkachtig troebele vloeistof, in verschillende tijdperken der plant en bij onderscheiden uitwendige invloeden; wanneer men verder let op de verschijnselen, welke de uitheemsche Euphorbia's in onze broeikassen vertoonen, die des winters droog gezet worden, zooals men het noemt, en dan teren op het vocht, wat zij bevatten, zoodat het melksap allengs vermindert. Wanneer men dit alles in het oog houdt, dan wordt het, dunkt mij, duidelijk [ 237 ]dat het melksap meer is dan een bloot afscheidingsproduct. Ik zou op grond daarvan zelfs durven vragen, of het niet somwijlen de rol van bewaarplaats van voedsel kan vervullen, tot welke meening het voorkomen van zetmeel in de melksapvaten der Euphorbia's mij ook aanleiding schijnt te geven.

 

 

Ik ben genaderd tot het tweede gedeelte van dit opstel, waarin het plantaardig melkvocht beschouwd zal worden in zijne betrekking tot den mensch.

Wanneer men nu eenigzins nader met de melksappen kennis maakt, dan staat men verbaasd over de groote verscheidenheid, welke het plantenrijk in deze schijnbaar gelijksoortige stoffe vertoont. In de uitwendige kenmerken van het vocht en ten opzigte van het deel der plant, waarin het voorkomt, moge eene vrij groote overeenstemming heerschen,—in de eigenschappen van het melksap en in de werkingen, die het op het dierlijk organisme uitoefent, vindt men zoo groote verschillen, dat het noodzakelijk is om de melksappen in meerdere soorten te onderscheiden.

De meesten hunner laten zich, uit dit oogpunt beschouwd, onder drie groepen vereenigen. De eerste soort heeft eenige overeenkomst met dierlijke melk; het sap is onschadelijk, somwijlen voedzaam. De tweede groep bevat de vreeselijkste vergiften, terwijl de derde, die in hare toepassing voor den mensch de belangrijkste mag heeten, de caoutchouc en daarmede overeenkomstige stoffen oplevert.

Zeker schrijver heeft de opmerking gemaakt, dat men evenzoo drie plantenfamiliën kan onderscheiden, die voornamelijk uitmunten door rijkdom aan melksap[3] en hiervoor is misschien iets te zeggen. Doch men zou zich stellig bedriegen, wanneer men meende, dat uit de [ 238 ]uitwendige kenmerken der plant reeds eenige besluiten ten opzigte van den aard van het melksap zouden te trekken zijn, en dat men althans kon aannemen, dat planten, die in den geheelen vorm en bouw naast elkander behooren, ook overeenkomstige melksappen moesten bezitten. De ondervinding heeft juist het tegendeel geleerd. Het komt meermalen voor, dat twee planten, die in alle overige kenmerken onmiddellijk naast elkander staan, geheel verschillende eigenschappen in het melkvocht vertoonen. Nergens echter spreekt dit luider, dan in de familie der Netelachtigen of Urticeën, welke door schleiden niet onaardig de slangen van het plantenrijk genoemd zijn. De Koeboom
De koeboom (Palo de Vaca)
.

Beschouwen wij thans de onderscheidene soorten van melksap een weinig nader in hare toepassingen.

Tot de eerste soort behooren de sappen van onderscheidene planten. Van onze inlandsche gewassen wijs ik op de Suikerij en Endyvie, op de Salade, de Scorzoneren, op de Paardebloem of Molsalade, die allen tot onze gewone moeskruiden behooren, en een melkachtig wit, soms bitter melksap bevatten.

In Zuid-Amerika vindt men vooral den wondervollen koeboom, (Palo de Vaca), wiens melkachtig vocht, dat [ 239 ]geheel het voorkomen van dierlijke melk heeft, een gewoon en gezond voedsel der bewoners van de Cordilleras uitmaakt. Deze plant, die men op nevenstaande teekening afgebeeld ziet, is gewis een der wonderen van de plantenwereld. Wij zijn de eerste berigten omtrent dezen boom verschuldigd aan den voor weinige weken overleden Nestor der natuurwetenschappen, aan alex. von humboldt, die tijdens zijne reis in Zuid-Amerika de melk van den boom zelf gedronken, en hem niet onjuist den naam van Galactodendron utile gegeven heeft.

Het is een merkwaardig schouwspel, zegt von humboldt, om dezen statigen, meer dan 60 voet hoogen boom, met zijnen regten onverdeelden stam en breede bladerenkroon te zien, die met zijne dikke wortels ter naauwernood in den steenachtigen bodem indringt. Terwijl maanden lang geen droppel regen of dauw zijne takken bevochtigt, is de dikke stam gevuld met het heilzame melkvocht, dat vooral des morgens bij het aanbreken van den dag het rijkelijkst uit de insnijding uitvloeit. Op dezen tijd ziet men de bewoners uit den omtrek van alle kanten haastig aanloopen met breede vaten gewapend, om de melk op te vangen. Sommigen drinken het sap onmiddellijk, anderen brengen het huiswaarts, om hunne kinderen te voeden; men zou meenen het gezin van een herder te zien, dat zich om hem verzamelt, om van hem de voortbrengselen zijner kudde te ontvangen."

Op von humboldt's aanbeveling hebben later boussingault en de rivero, toen zij Zuid-Amerika bereisden, het melksap dier plant naauwkeurig onderzocht. Het vocht, zeggen zij, vertoont zich uitwendig geheel als koemelk, met dit onderscheid alleen, dat het een weinig slijmig is, ook de smaak is nagenoeg dezelfde. Maar in scheikundige eigenschappen verschilt het daarvan aanmerkelijk. Door zuren wordt de plantaardige koemelk niet gestremd, door alkohol ter naauwernood. Zacht verwarmd, zoo vormt zich een vlies aan de oppervlakte, volkomen als bij onze gewone melk. Maar neemt men dit vlies weg en zet men de verwarming voort, dan ontstaan er olieachtige droppels, die vermeerderen, naar mate het water door verdamping ontwijkt en eindelijk verkrijgt men eene olieachtige vloeistof, waarin vezelen drijven, die drooger en hoornachtiger worden, naar mate de temperatuur der [ 240 ]olie toeneemt[4]. Deze vezelachtige stof (waarschijnlijk tot de eiwitachtige ligchamen behoorende) heeft geheel het voorkomen van de vezelstof des bloeds. Bij sterke verhitting geeft het melksap ook volkomen den reuk van vleesch, dat in vet gebraden wordt.

En wat die olieachtige stof betreft, bij zorgvuldige behandeling kan men daaruit door bekoeling een ligt geel gekleurd, doorschijnend vet verkrijgen, dat veel gelijkt op gezuiverd bijenwas. Het heeft alle eigenschappen van een vet; men kan er zeep van maken en het ook als lichtgevende stoffe gebruiken, zoo als boussingault en de rivero proefondervindelijk aangetoond hebben door er kaarsen van te maken. Zij bevelen de aanplanting van den Koeboom ten hoogste aan, al ware het alleen om het voortreffelijke was, hetwelk daarvan verkregen kan worden.

Zuid-Amerika levert nog meer zulke nuttige planten op. Zoo groeit er in de wouden van Engelsch Guyana een boom, dien de inboorlingen Hija-Hija noemen (Tabernaemontana utilis arn.) en wiens schors en merg zoo rijk aan melk zijn, dat een enkele matige stam, dien arnott en zijne medgezellen aan den oever van eene woudbeek velden, het water van deze binnen een uur geheel melkachtig en troebel maakte.

Nog aangenamer van smaak moet het melksap van den Ceylonschen koeboom, den Kiriaghuma (Gymneura lactiferum r. br.) zijn, waarvan de inwoners als van dierlijke melk gebruik maken. Ja zelfs het sap van Tabayba dolce, eene Euphorbiacee (E. balsamifera ait.), wordt op de Canarische eilanden, zooals leopold von buch verhaalt, als eene lekkernij genoten.

Doch tegenover die smakelijke vochten staan vele anderen, vooral uit de laatstgenoemde familie, welke scherp vergiftig zijn, en waarvan de Indianen, die met de eigenschappen daarvan lang voor de Europeanen bekend waren, zich veelvuldig plagten te bedienen, om [ 241 ]dieren en menschen een snellen, maar vreeselijken dood toe te brengen.

Belangrijk is als voorbeeld van de tweede groep vooreerst de Iatropha Manihot of Maniok, die een scherp vergiftig melksap, doch tevens een hoogst gezond voedsel bevat in de groote, vleezige, knolachtige wortels, en daarom eene der belangrijkste cultuurplanten is in geheel tropisch Amerika. Het meel dier plant, onder den naam van Tapiocca voor de fijnere en Mandiocca voor de grovere soorten bekend, levert door bakken het Cassavebrood, dat voor den vrijen Amerikaan zoowel als voor den slaaf ons brood en de rijst van het Oosten vervangt. Schleiden geeft ons van de bereiding van dit meel de volgende schildering. In de digte wouden van Guyana heeft het opperhoofd der Indianen tusschen hooge stammen van Magnolia's zijn hangmat uitgespannen, en hij rust uit in de schaduw van breedgebladerde Bananen, terwijl hij achteloos rookende den arbeid van zijn gezin aanschouwt. Met een houten knods stampt zijne vrouw in een uitgeholden boomstam de verzamelde Maniokwortels fijn en wikkelt de stijve brei in een digtgevlochten netwerk, uit de taaije bladeren van groote Liliaceën vervaardigd. Het langwerpige bundeltje wordt opgehangen aan een stok, die op twee houten gaffels rust, en van onderen een zware steen daaraan bevestigd, waardoor het sap uit het vlechtwerk wordt uitgeperst. Het afloopende vocht vloeit in de daaronder geplaatste schaal eener kalabas[5].

Beide, zoowel de overgebleven brei, als het afgeloopen troebele vocht zijn echter in hooge mate vergiftig. Ten einde de wortelbrei van vergif te bevrijden, ontsteekt daarom de vrouw een vuur, waarop zij de massa laat roosten. Daarna wordt deze tusschen steenen tot poeder gewreven en nu is het Cassavemeel gereed, dat verder tot brood gebakken kan worden.

[ 242 ]Uit het sap heeft zich na eenigen tijd een uiterst fijn wit meel afgezet, waarvan de bovenstaande vergiftige vloeistof afgegoten wordt. Nadat het meel nogmaals met water is afgewasschen, verkrijgt men daaruit het volkomen op arrowroot gelijkende Tapiocca.

De familie der Wolfsmelkachtigén is rijk aan zulke vergiftige planten. De wilde van Zuid-Afrika bereidt uit een lid dier familie (uit Euphorbia Caput Medusae) het doodelijke vocht, terwijl weder het melksap van andere (E. hectagona, virosa, cereiformis) den Aethiopier tot vergiftiging zijner pijlen dient, eene derde (E. cotinifolia) door den inboorling op het zuidelijkste punt van Amerika daartoe gebruikt wordt.

Het zoo vreeselijke Wooraregift, dat onder allerlei geheimvolle plegtigheden bereid wordt aan de oevers van den Orinoco, wordt hoofdzakelijk uit het sap en de schors van eenige Apocyneën (Echites suberecta en Strychnos toxifera schomb.) verkregen. Ongeveer een voet lange pijlen van hard hout worden met de punt in dit vergif gedoopt en het andere einde met boomwol omwikkeld, zoodat het juist past in de holte van een zorgvuldig uitgehold lang riet. Met dit gevaarlijke wapen gaat de Amerikaan op de jagt. Geen geritsel verraadt zijn geoefenden, zacht voortsluipenden voet, geen oog bespeurt in het digte woud het gevaarlijke riet, waaruit de bode des doods, slechts door een krachtigen adem voortgestuwd, zelfs op 30 voet afstand zijn weerloos offer bereikt, dat bij de kleinste wonde binnen weinige oogenblikken onder stuiptrekkingen den geest geeft.

De vergiftige melkvochten worden in de laatste jaren minder als pijlvergiften gebezigd, nu de inboorlingen het gebruik van vuurwapenen hebben leeren kennen. Van een der gevaarlijkste moet echter nog met een woord melding gemaakt worden. Het is het Upas Antiar der Javanen, al wederom een melkvocht, hetwelk hier door eene plant uit de familie der Urticeën geleverd wordt. Deze Upasboom (Antiaris toxicaria lesch.) is een der meest gevreesde op het eiland Java, aan wien het volksgeloof den meest verderfelijken invloed toeschrijft op al wat hem omringt.

Volgens de algemeene meening staat die boom alleen te midden eener vallei en brengt door zijne giftige uitwasemingen den dood aan al wat hem nadert. Geen plant noch dier kan in zijne nabijheid leven, en geen sterveling waagt het vrijwillig dat "dal des doods" te betre[ 243 ]den. De inzameling van het vergiftige melksap, dat de inboorling voor zijne pijlen behoeft, wordt overgelaten aan ter dood veroordeelden, wien men de keus laat, door het zwaard van den scherpregter te sterven of het vergif van den Upasboom te gaan halen. Verkiezen zij het laatste, dan worden zij gebragt tot op eenigen afstand van de plek, waar de gevaarlijke boom groeit en overgegeven aan een hiertoe aangestelden priester, die hun de noodige inlichtingen betreffende de inzameling van het doodelijke vocht verschaft en daarna gebeden opzendt voor hun behoud. Mag het den ongelukkige gebeuren, dat hij eene schaal van het Upasvergif huiswaarts brengt, dan heeft hij regt op levenslang onderhoud van wege den keizer. Maar verre weg de meesten bekoopen die gevaarlijke reis met den dood. Volgens het verhaal van foersch kon de gemelde priester van 700 personen, die hij in 30 jaren tijds derwaarts gebragt had, er slechts 22 opnoemen, die levend daarvan teruggekeerd waren.

Ziedaar het verhaal, zooals het vroeger algemeen medegedeeld en geloofd werd. Meer naauwkeurige nasporingen hebben echter geleerd, dat, hoe vergiftig het melksap ook zijn moge, de verhalen van den schadelijken invloed des booms op zijne omgeving onjuist zijn. Leschenault en later blume, aan wie wij juister berigten verschuldigd zijn, vermelden, dat de boom, die als een slanke stam 60—80 voet zich verheft en eindigt in een prachtige bladerkroon, zich bevindt te midden van een weelderigen plantengroei. De fraaije afbeelding van den Upasboom in de Rumphia voorkomende, geeft ons daarvan ook geen treurigen, maar een aangenamen indruk.

Dat echter een spoor van het melksap onder de huid of in eene wonde gebragt een uiterst snellen dood ten gevolge heeft, is door een aantal proeven van delille en magendie en vooral van Prof. g. j. mulder, op dieren genomen, overvloedig gestaafd. Uit de onderzoekingen van den laatste is gebleken, dat het vergiftige bestanddeel gevormd wordt door eene eigene stikstofvrije stoffe, Antiarine genaamd, die ten bedrage van 3,5% ongeveer in het melksap aanwezig is. Opmerkelijk verschijnsel voorwaar. Een statige boom van 100 voet hoog en 18 voet omvang, die eeuwen trotseert, bevat eene stoffe, die in onderdeelen van een grein in ééne minuut het leven van menschen en [ 244 ]dieren verwoest. Maar opmerkelijker nog, diezelfde boom plaatst zich door den bouw van al zijne organen onmiddellijk naast twee andere, die een zegen uitmaken voor de streek, die zij bewonen, naast den genoemden Koeboom en den Broodvruchtboom (Artocarpus incisa), waarvan cook zegt, dat hij die in zijn leven er tien geplant heeft, voor het onderhoud van zich en zijne kinderen rijkelijk heeft gezorgd[6].

 

Ik ben genaderd tot de derde klasse van melksappen, die waarschijnlijk het best bekend zal zijn, en die, wat de toepassingen op het maatschappelijk leven betreft, ook verre weg de belangrijkste is. Het is deze, welke de zoo gewigtige caoutchouc oplevert. De melksappen, welker bolletjes, zoo als wij straks zagen, caoutchouc bevatten, worden bij alle drie der genoemde familiën gevonden.

De echte Caoutchoucboom, waaruit het eerst de elastieke gom verkregen is, behoort tot de Euphorbiaceën. Hij is zeer algemeen in tropisch Amerika en werd door de Inlanders Hévé genoemd, waarom aublet haar ook als Hevea Guyanensis beschreven heeft. Deze plant, waarvan wij de naauwkeurige kennis aan richard verschuldigd zijn,[7] vormt in haar moederland een boom, die 60 voet hoog en 3 voet dik kan worden, met wit hout en eene dunne, gladde schors. De Indianen verzamelen hieruit de caoutchouc door lange, diepe insnijdingen in de schors tot op het hout te maken, waarop uit de wonde (die door een houten wig opengehouden wordt) het witte melksap in overvloed uitstroomt. Ten einde het snel te doen droogen, laten zij de vloeistof in dunne lagen vloeijen ever vormen van ongebrande klei, die meestal de gedaante van ronde fleschjes met korte halzen hebben. Men herhaalt dit overvloeijen zoo dikwijls, totdat het overtrek de behoorlijke dikte heeft verkregen, wanneer men de drooging voortzet boven een vuur, waarvan de rook de Caoutchouc zwart kleurt. De vormen van klei worden dan gebroken en verwijderd, en men verkrijgt alzoo die fleschjes, welke vroeger algemeen in den handel voorkwamen, maar [ 245 ]thans zeldzamer zijn geworden, omdat de caoutchouc nu veelal in dikke platen en blokken, of ook wel in luchtdigt gesloten vaten als vloeistof wordt aangevoerd.

De gebrekkige wijze van inzameling veroorzaakt, dat de Caoutchouc, welke oorspronkelijk wit is, als eene zwarte stof, die nog dikwijls met zand en allerlei andere stoffen verontreinigd was, in den handel komt.

De voorraad van Gom-elastiek is in Amerika zeer groot. De Siphonia komt in onmetelijke wouden algemeen voor van Mexico tot aan Brazilië, terwijl bovendien onderscheidene andere gewassen, welke evenzoo caoutchouc opleveren, zooals Collophora utilis mart. en Hancornia speciosa mart. in Brazilië gansch niet zeldzaam zijn.

In Oost-Indië, de tweede hoofdbron van caoutchouc, zijn het daarentegen grootendeels Urticeén, welke ons deze nuttige stof verschaffen, vooral de Ficussoorten of Vijgenboom en, welke op al de eilanden van den Oost-Indischen Archipel algemeen voorkomen. Op Sumatra, Java, Borneo zijn groote uitgestrektheden met Ficus elastica en aanverwante soorten als overdekt, en vooral de Engelsche koloniën, waarvan Singapore het uitgangspunt is, zijn eene rijke bron van caoutchouc. Wij vinden in onze broeikassen die planten ook aanwezig. Ook uit deze wordt eenig caoutchouc verkregen, maar het is niet die overvloedige, spoedig stollende massa, welke de keerkrings-gewesten opleveren. De bij ons geboren caoutchouc gelijkt meer op Vogellijm of Viscine. Want al kunnen wij ook in onze kassen eene hooge temperatuur voortbrengen, wij zijn niet in staat de gloeijende stralen der keerkringszon te vervangen, en, gelijk de Europeaan onder den evenaar, zonder terstond te ontaarden, een ander wezen wordt, zoo omgekeerd ook de planten, die wij uit die heete gewesten naar onze stookkassen overbrengen.

Reeds lang is de Caoutchouc in Europa bekend, doch wie het eerst die belangrijke stof heeft overgebragt, is niet volkomen uitgemaakt. Gewoonlijk neemt men aan, dat wij zulks verschuldigd zijn aan la condamine, een Fransch geleerde, die door de Akademie naar Zuid-Amerika was gezonden om graadmetingen te doen, en bij zijne terugkomst in 1736 de eerste berigten daaromtrent aan de Fransche Akademie mededeelde, welke hij later in 1751 na eene tweede reis nog uitvoeriger gaf.

[ 246 ]Aanvankelijk werd de elastieke gom als eene zeldzaamheid in de museën bewaard, en vele tientallen van jaren verliepen alvorens men daarvan een ander gebruik wist te maken dan potloodstrepen op papier uit te vegen. Eerst veel later leerde men partij trekken van de belangrijkste eigenschap van dit verdikte plantensap, zijne buitengewone elasticiteit. In 1790 maakte men uitrekbare banden daaruit, en in het volgende jaar leerde grassert buizen uit caoutchouc vervaardigen, door versch gesneden stukken schroefvormig om een stok te winden.

In 1820 trok stadeler het verdikte melksap tot fijne draden uit, die oversponnen en tot veerkrachtige weefsels bewerkt werden. Nog later bragt macintosh de waterdigte weefsels te voorschijn, die weldra zijn naam door geheel Europa bekend maakten, maar na eenigen tijd weder in discrediet kwamen, omdat het bleek, dat zij ongezond en onbruikbaar waren, daar zij, behalve andere nadeelen, zoowel de uitwaseming verhinderden als het vocht van buiten afweerden.

Toen men meende, dat de caoutchouc minder geschikt was voor algemeen gebruik, verscheen eensklaps in 1843 de glansrijke ontdekking van hancock, een Amerikaan, die door het zoogenaamd Vulcaniseren al de aan Caoutchouc toegeschreven nadeelen overwon, en in korten tijd het gebruik daarvan duizendvoudig vermenigvuldigde.

Hij vond namelijk, dat wanneer de Caoutchouc innig gemengd wordt met zwavel, zij eene soort van verbinding daarmede aangaat, die hoogst standvastig is en de merkwaardige eigenschappen heeft, om bij al onze afwisselingen van temperatuur even zacht en tot in de hoogste mate veerkrachtig te blijven. Hierdoor werd de caoutchouc uitnemend geschikt voor allerlei doeleinden, waartoe zij vroeger onbruikbaar was, zoodat ze thans nagenoeg in ieders handen is als die licht grijze, uiterst elastische stof, waarvan allerlei voorwerpen voor het dagelijksch leven gemaakt zijn, en die men dikwijls ten onregte met den naam van Gutta percha hoort bestempelen.

Bijna gelijktijdig hiermede werd eene andere stof, evenzeer het melksap eener plant, ontdekt, welke thans naast de Caoutchouc eene waardige plaats heeft ingenomen. Het was montgomery, Chirurgijn der Oost-Indische Compagnie te Singapore, die ons dit uitmuntend geschenk heeft gegeven. Op zijne reizen in Britsch-Indië bespeurde hij, dat de [ 247 ]Maleijers de hechten en handvatsels hunner messen en bijlen vervaardigd hadden uit eene stof, die uitwendig veel op hout geleek, maar bij nader onderzoek bleek iets anders te zijn. Op zijne navraag vernam hij tot zijne groote verbazing, dat die stof het verdikte melksap eener plant was, en dat zij, in heet water gedompeld, week werden in allerlei vormen kon gebragt worden, die zij daarna duurzaam behield.

Toen de ondervinding hem de waarheid dezer aanwijzing geleerd had, trachtte hij zich nadere berigten omtrent deze merkwaardige plant en haar sap te verschaffen, waarbij het hem bleek, dat de Maleijers op Java deze stof reeds lang kenden. Zij noemden haar Getah-Pertsja.

De proeven van deze Gutta Percha, in 1843 door montgomery naar Engeland gezonden, wekten aanvankelijk weinig de aandacht, doch na eenigen tijd zag men ook van deze stof het belang in, en thans is zij nagenoeg even algemeen verspreid als de Caoutchouc. Zij wordt aangevoerd, deels in vloeibaren toestand, deels in dunne repen of zamengeperst in vaste blokken, waaraan men op de doorsnede nog duidelijk de lagen zien kan, waaruit zij zamengesteld zijn.

De plant, waaruit de Gutta Percha verkregen wordt, was nog geruimen tijd onbekend, totdat hooker in Engeland een exemplaar daarvan ontving, waarna het bleek, dat de moederplant der Gutta Percha, door hem Isonandra gutta genoemd, tot de Sapotaceën behoorde. Behalve deze zijn er echter nog onderscheidene andere planten in Indië, welker melksap dergelijke stoffen oplevert, zoo kent men daar b.v. ook Gutta Taban, Gutta Geirek (van Achras Sapota), Gutta Atti-Jagoa (Ficus racemosa), Gutta Manjegota (Ficus indica), Getah-mala-baay (waarvan één boom 1300 pd. kan leveren) enz.—Van de meeste dezer vochten is nog weinig in Europa bekend. Doch het is te verwachten, dat binnen kort onze kennis in dit opzigt vermeerderd zal worden. Want men zoekt thans ijverig naar plaatsvervangers der Isonandra Gutta omdat men bij de inzameling van dit melkvocht zoo roekeloos is te werk gegaan, dat men, vooral in de Engelsche koloniën, den boom bijna geheel heeft uitgeroeid, zoodat er thans gebrek aan Gutta percha begint te komen, vooral nu hare toepassingen telkens vermeerderen.

Om tot de Gutta Percha terug te keeren, hoewel zij in natuurlijken toestand veel gemakkelijker bewerkt kan worden dan Caoutchouc, [ 248 ]zoo heeft men toch ook bij haar de vulcanisatie aangewend, vooral nadat deze handelwijze in de handen van den Amerikaan goodyear zulke belangrijke verbeteringen heeft ondergaan. Doch men heeft daarbij niet dat voordeel verkregen, wat de vulcanisatie der Caoutchouc aanbiedt, terwijl een overvloed van zwavel de gutta-percha allengs ontleedt. Zij wordt daarom meest in zuiveren staat gebruikt en alleen voor grove en goedkoope voorwerpen met andere stoffen vermengd.

Het ligt buiten mijn doel, mijne lezers te onderhouden over de bereidingswijzen van het Caoutchouc en de Gutta-percha, en hun een overzigt te geven van de verbazende vlugt, welke de industrie dezer stoffen in de laatste jaren heeft genomen. Wanneer ik al daartoe in de gelegenheid ware, dan zou nog de mij gegeven ruimte niet toelaten in zoodanige ontwikkeling te treden. Ik neem daarom de vrijheid, om diegenen mijner lezers, welke de wereldtentoonstellingen te Londen en Parijs mogten bezocht hebben, te herinneren aan den uitgebreiden schat van voorwerpen van allerlei aard en soort daar ten toon gespreid, waartoe het verdikte melksap de grondstof heeft opgeleverd. Ten einde echter ook anderen een blik te doen slaan op de groote beteekenis, die het melksap reeds in het maatschappelijk leven heeft verkregen, wil ik ten slotte enkele voorwerpen opnoemen, waarin caoutchouc of gutta-percha reeds het burgerregt verkregen hebben of weldra verkrijgen zullen.

Daargelaten nog de voorwerpen, waarmede wij onze ligchamen tegen vocht beschutten en andere, die een ieder bekend zijn, zoo vindt het bereide melksap zijne toepassing in bijna elke fabriek, hetzij als banden of riemen, hetzij als bekleedsels der rollen, zooals in de verwerijen, hetzij als persen in de drukkerijen.

Begeeft gij u op den spoortrein, dan is het weder het gestolde melksap, dat u in de tampons der wagens vrijwaart voor den schok, dien gij anders zoudt ondervinden, wanneer de beweging van de locomotief zich mededeelt aan den wagen, waarin gij gezeten zijt. Of wenscht gij door de schoone uitvinding dezer eeuw uwe gedachten binnen weinige oogenblikken honderden uren ver te verplaatsen, dan dient u het sap der Isonandra gutta, dat den draad bekleedt, welke dien elektrischen stroom onder water door moet overbrengen.

[ 249 ]Evenzeer waardeert de zeeman de kostelijke uitvinding, nu hij zijne kaarten gedrukt ziet op de stof, die door het zeewater niet beschadigd wordt. Ja zelfs wanneer de storm het schip heeft doen stranden en de zelfopofferende kustbewoners met de reddingsboot den schipbreukeling te gemoet gaan, dan is weder dat melksap het voorwerp, waaraan zij zich toevertrouwen, en de stof is zoo duurzaam en hard, dat zij zelfs de snijdende aanraking der ijsrotsen kan verduren, zooals de stoute opzoekers van Sir franklin in de Poolzeeën ondervonden hebben.

Hoogst gewigtig vooral is eene nieuwe, door goodyear uitgevonden bereiding van de Caoutchouc geworden, wanneer deze, met 15 zwavel en eenig asphalt gemengd en op 150° C. verhit, de hardheid van ivoor en schildpad heeft aangenomen, zonder hunne breekbaarheid te bezitten. Men maakt er dan allerlei voorwerpen van: sieraden, artikelen van weelde, die deels het hoorn en schildpad, deels het metaal met voordeel vervangen. Zoo kent men daarvan reeds muzijkinstrumenten, die een schoonen klank hebben; men heeft schepen voor de groote vaart er mede bekleed in plaats van met de gewone koperen huid; de jeugd vermaakt zich met het speelgoed, dat de stad Nürnberg uit deze stof vervaardigt, en—alsof Caoutchouc het plantaardig ijzer moest worden—de hoeven der paarden en de wielen der rijtuigen worden alreeds met de duurzame en ligte stof voorzien, waarvan men minder afslijting dan van het ijzer vermoedt.

Bij de vermelding van de vruchtbare toepassingen van het melkvocht, mag ik niet zwijgen van het nut, dat het wetenschappelijk onderzoek daarvan heeft ondervonden. De genees- en heelkundige zal kunnen getuigen, welk een heil de gevulcaniseerde Caoutchouc reeds heeft aangebragt aan de legersteden der zieken, bij verbanden en gebreken van allerlei aard en tot bewaring der koepokstof in warme gewesten. Voor den natuur- en scheikundige is het product der melksapplanten onmisbaar geworden. De merkwaardige eigenschap der Caoutchouc en Gutta-percha, om door de meeste bijtende stoffen niet aangetast te worden, maakt haar boven het glas verkieselijk. En haar vermogen, om geene luchtsoorten door te laten heeft eene alge[ 250 ]meene toepassing tot sluiting van flesschen en gasgeleiding mogelijk gemaakt, waarvan men vroeger geen denkbeeld had. Men bezigt hier òf met opzet vervaardigde stoppen, die sluiten door hunne elasticiteit, òf een elastiek weefsel, dat algemeen, ook in het huishouden, de dierlijke blazen met voordeel kan vervangen. Eene kleine buis van gevulcaniseerde Caoutchouc eindelijk is in de hand van mohr tot een middel geworden, om met snelheid scheikundige bepalingen te doen, die in juistheid de wegingen evenaren.

Ziedaar, uit de groote reeks van toepassingen enkele genoemd, die aan de lezers van dit Album eenig denkbeeld kunnen geven van het uitgestrekte nut, dat het melksap der planten thans reeds aan de maatschappij bewijst.

Ik heb slechts aangestipt, maar ik meen toch genoeg gezegd te hebben om te durven besluiten met de vraag: Is het te veel gezegd, wanneer ik het melksap der planten omschrijf als eene stof, die, hoewel somwijlen vernieling dreigend aan het levend organisme, in den regel van het uitgestrektste nut mag heeten,—als eene stof, welker merkwaardige geschiedenis ons leert, hoe de onderzoeker tot dwaling kan vervallen, als hij den weg der ervaring verlaat, maar ook welk een heerlijk voordeel de mensch van de natuur kan trekken, als hij hare schatten naar waarde weet te gebruiken?

 

 

  1. Reeds voor vele jaren heeft faraday een onderzoek bekend gemaakt van het Amerikaansche melksap, dat voor de bereiding van caoutchouc gebruikt wordt (waarschijnlijk van Hevea cahucha afkomstig); hij vond daarin, in 100 deelen:

    Caoutchouc . . . . . . .31.7.
    Eiwit . . . . . . . 1.9.
    Gekleurde stikstof houdende stoffen en was . . 7.13.
    In water oplosbare stoffen . . . . . 2.9.
    Water en zuren . . . . . . 56.17.
    Totaal 100.00.

    Bij een onderzoek van het Melksap van Ficus elastica, te Utrecht verrigt, vond adriani daarin:

    Water . . . . . 82.30.
    Caoutchouc . . . . . .9.57.
    Hars . . . . . .1.58.
    In water oplosbare stoffen . . . . . . 2.18.
    Magnesia-zout enz, . . . . . 0.36.
    Totaal 100.48.

    .
  2. Wanneer de in het vocht aanwezige bolletjes (waaraan men de beweging alleen onderscheiden kan) zeer klein zijn, dan vertoonen zij in en buiten de plant, de aan alle kleine ligchaampjes eigene, door robert brown ontdekte, moleculair-bewegingen. Zijn zij grooter, dan bespeurt men van die beweging niets.
  3. Namelijk de familiën der Euphorbiaceën, Urticeën en Apocyneën. Werkelijk is een groot aantal der meest bekende melkvochten van planten uit die familiën afkomstig. Doch er zijn ook andere familiën, zooals de Cichoraceën en Papaveraceën, die men niet vergeten mag, en die in belangrijke melkgevende planten voor de Apocyneën waarschijnlijk niet onderdoen.
  4. Volgens eene analyse van dit melksap, door boussingault in 1851 bekend gemaakt, blijkt het te bevatten:

    Fibrine, planteneiwit . . . . . . 3.73.
    Was, hars, oplosbare stoffen, zouten . . . . 23.41.
    Water . . . . . . . 72.86.
    Totaal 100.

    Van caoutchouc was geen spoor te vinden.

  5. Bij deze schildering stelt schleiden tevens een jongen knaap voor, die in het afloopende doodelijke vocht de pijlen zijns vaders doopt. Deze voorstelling, alsof het melksap van Jatropha Manihot voor pijlgift zou aangewend worden, is echter onjuist. Het kan hiertoe niet dienen, daar het vergif, uit blaauwzuur bestaande, vlugtig is, zooals ook blijkt uit de door schleiden zelven vermelde omstandigheid, dat uit de wortelbrei het vergif door roosting verwijderd wordt. Geheel in overeenstemming hiermede leeren ons andere berigten, dat de Maniokwortels zonder schade door het vee gegeten worden, wanneer zij slechts vooraf eenige uren in de zon gelegd zijn.
  6. Men zie over Upas Antjar en de Antiarine de uitvoerige VM-handeling van o. j. mulder in Nat.- en Scheik. -Archief 1837, Dl. V. St. 2, alwaar het geheel onzer kennis over die stoffen bijeengebragt is.
  7. Zij is later, met eenige andere planten, door wildenow tot een afzonderlijk geslacht gebragt met den naam Siphonia. Siphonia elastica is daarvan eene der voornaamste en meest bekende soorten.