[ 77 ]

 

MEERSSEN
De Wijngaardsberg en Waterval.

 

 

Wanneer men te Valkenburg verblijft, hoort men zoo vaak over Meerssen spreken, dat men weldra tot het besluit komt er eens een kijkje te gaan nemen, en men behoeft er niet aan te twijfelen dat men voldaan zal terugkomen, onverschillig of men zich tot het plaatsje zelf en de onmiddellijke omstreken bepaalt, dan of men, waaraan wij thans de voorkeur geven, zijn wandeling verder uitstrekt.

Men kan dit uitstapje op verschillende wijzen aanleggen; men kan het na het middagmaal doen, en dan per spoortrein het tochtje heen en weer maken, of men kan er een geheelen dag aan wijden, er vóór den middag op zijn gemak door de Plenkert en de Meerssenerbrook[1] naar toe wandelen, daar het middagmaal gebruiken, na den eten een flinke wandeltoer maken, en 's avonds per spoortrein terugkeeren. Sommigen ook geven aan een rijtuig de voorkeur, ten einde ook een rijtoer in de omstreken te maken.

Wij nemen thans aan dat we te Valkenburg di[ 78 ]neerden en onmiddellijk daarna het kleine ritje per spoor maakten.

Reeds bij onze aankomst neemt dit aloude plaatsje[2] ons voor zich in, waartoe de uiterst keurige, lichte en bloemrijke buitenplaats van den heer Stevens, vlak nevens het spoorwegstation gelegen, niet weinig bijdraagt.

We laten die rechts liggen en gaan den beschaduwden stationsweg op, zoodat we spoedig op den grooten Maastrichtschen weg komen.

Schuin daartegenover ligt de weg naar Ulestraten, en we weten dat we dien te volgen hebben, om ons eerste doel, den Wijngaardsberg, te bereiken.

Door het gehucht Humkoven komen we, na een groot kwartier, aan het hier zeer eenzaam gelegen maar fraaie landgoed het Huis "Vlieck", toebehoorende aan den heer Magnée. Wij zien dat dit landgoed ten Oosten door een tegen een berg opklimmend bosch begrensd is, en onze kaart zegt ons dat die berg de Wijngaardsberg is, en we, om diens vlakte te bereiken, dat bosch door moeten.

Achter het huis van den heer Magnée omgaande, kan men een door het bosch loopend pad bereiken. Vergissen wij ons niet, dan mag men daar, krachtens een servituut, zonder vragen het goed van dezen heer passeeren. Men kan echter licht even verlof daartoe vragen, zeker als men is dat het den rustigen wandelaar zelfs niet geweigerd zal worden, en passant even een kijkje over dat vroolijke landgoed te nemen.

[ 79 ]Aan de Oostzijde vindt men dan gemakkelijk den steilen rechten boschweg, dien men opgaat, zonder dat men eenige vrees behoeft te koesteren van te zullen verdwalen. Zoo bereikt men, na een wel is waar een weinig vermoeiende, maar zeer aangename wandeling, de uitgestrekte, allerwege beteelde vlakte van den Wijngaardsberg.

Het eerste, wat hier ons oog treft, is het uitgestrekte kasteel, dat zich midden op de bergkruin verheft, en reeds op een afstand gezien een werkelijk imposanten indruk maakt, geheel alleen als het zich daar te midden der bouwlanden verheft, zonder dat we een ander huis in de nabijheid gewaar worden.

Ja toch! daar, aan onze rechterhand, verheft zich een hooge schoorsteen midden uit het bosch, door hetwelk daareven onzen weg liep. Daar straks, vóór we het bosch intraden, zagen we dien reeds van beneden, nu zien we hem van boven; maar van een huis geen spoor. 't Heeft veel van een mijnschoorsteen; we vernemen echter weldra dat hij bij een fabriek behoorde, maar die reeds sedert verscheidene jaren gesloopt is. Zonder te willen beweren dat dit torenhooge, logge gevaarte daar mooi staat, maakt het er toch een eigenaardig effect.

We zoeken door het bouwland een pad dat ons op den weg naar het kasteel brengt, en richten thans onze schreden daarheen.

Dit schoone gebouw met annexen, werd oorspronkelijk voor een kasteel met groote hoeve gebouwd, doch reeds gedurende den bouw tot klooster bestemd. Tot die bestemming kwam het niet, daar het inmiddels werd aangekocht door den heer M.S.F.W. Marckx, te Maastricht, die deze geheele bergvlakte in eigendom heeft en op voortreffelijke wijze [ 80 ]exploiteert, en het kasteel ook gedurende den zomer bewoont.

Heeft men het geluk, dat op deze eenzame vlakte zeker geen groot toeval zou zijn, den heer Marckx daar aan te treffen, dan zal men in hem iemand leeren kennen, die op de vriendelijkst mogelijke wijze bereid is alle mogelijke inlichtingen, deze streek betreffende, te geven, en het is niet zeer twijfelachtig dat hij den belangstellenden wandelaar een klein eindje op den weg voorbij het kasteel zal vergezellen, om met hem, juist daar, waar de weg begint te dalen, een nauw merkbaar zijpaadje ter rechterzijde in te slaan, teneinde, na een kromming van dat pad, een punt te bereiken, waar een niet zeer welige Treur-Beuk een bank overschaduwt. En de wandelaar zal te vergeefs naar woorden zoeken om zijn verbazing, zijn verwondering uit te drukken, over het verbazend ver uitgestrekte, heerlijke panorama, dat zich hier voor zijn oog ontrolt.

"Altijd weer nieuw!" zal hij zeggen, en inderdaad, hoe dikwijls men dit gedeelte van Zuid-Limburg van zulke hooge punten overziet, altijd is het wat anders, altijd in hooge mate aantrekkelijk. Hier strekt zich het gezicht tot Maastricht uit, terwijl rechts beneden ons, aan den voet van den berg, het gehucht Humkoven gelegen is.

Het paadje terugwandelende, valt ons oog op een te nauwernood zichtbaar bordje vlak bij den weg, waarop we "verboden toegang" lezen. Op onze vraag of het bezoeken van dit punt inderdaad den rustigen wandelaar verboden is, glimlacht de eigenaar, als wilde hij zeggen: 't is altijd goed aan te duiden dat dit particulier eigendom is; overigens..... De lezer begrijpt de rest.

[ 81 ]Het bezoek aan dit plekje is alleen het uitstapje waard.

Wij wandelen weer terug langs het kasteel "Wijngaardsberg", en aan het einde der doornhaag gekomen, dus achter de gebouwen, slaan we rechtsaf en volgen het voetpad langs die haag, tot we vlak vóór ons een tourniquet zien.

Hier nemen we afscheid van den vriendelijken eigenaar dezer bezitting, gaan den tourniquet door, en een steilen berghelling, die in weilanden is verdeeld, af. Hier hebben we slechts een voetpad te volgen, dat ons aan een doorgang in een heg brengt, waardoor we in een ander hellend gelegen weiland komen; ook dit gaan we dwars over en..... we bevinden ons plotseling in een aan alle zijden door bergen omgeven dal, zóó oorspronkelijk, zóó echt natuurlijk, zóó idyllisch zouden we willen zeggen, dat we elkaar verbaasd aanzien, als wilden we elkander vragen of we waken of droomen.

Aan aangename verrassingen raakt hij, die in Zuid-Limburg wandelt, spoedig gewend, maar een contrast gelijk dit staat toch geheel op zich zelf,

Het is het gehuchtje Waterval (ofschoon wij van een waterval niets bespeuren)[3] slechts uit weinige huizen bestaande, van de overige wereld volkomen afgezonderd, maar een plekje waar de Natuur [ 82 ]aan 't woord is, waar zij het woord alleen heeft, en waar zij ons dan ook zoo geheel en al beheerscht, dat we er zelfs niet aan denken een poging te doen om ons daaraan te onttrekken.

Hier vragen we naar het voetpad naar den Raarderberg, waarop het gehucht Raar, aan den grooten weg van Meerssen naar Haasdal, ligt.

Met de meeste bereidwilligheid gaat een Watervaller een eindje met ons mee, om ons dit te wijzen, daar wij den ingang van dit pad, goeddeels tusschen het groen verscholen, anders niet licht zouden vinden. Vlak bij dit pad schijnt zich een bron te bevinden; immers daar komt water uit den grond en hij, die er den weg niet weet, zou hier met den drassigen bodem licht in 't ongereede raken.

Dit smalle pad, nú tusschen, dán langs dicht heestergewas, brengt ons langzaam klimmend op den beteelden berg, tot we, aan een langen muur gekomen, dien volgen, onder de overhangende takken der Vlierheesters, die dit smalle pad aan de andere zijde begrenzen, en weldra staan we op den breeden straatweg, terwijl ons nu blijkt dat die muur aan een groote buitenplaats behoort. We zijn in het hoog liggende gehucht Raar.

Hier nu kunnen we naar willekeur onze wandeling afkorten en uitbreiden. Verkiezen we het laatste, dan gaan we linksaf, dus in Oostelijke richting den weg naar Groot Haasdal op, en kunnen vandaar in zuiver Zuidelijke richting, langs de reeds vroeger vermelde hoeve "Holswick", naar Valkenburg terug keeren; of wel we kiezen, even nadat we den weg in de genoemde richting zijn opgegaan, den eersten weg ter rechterzijde, die op St. Gerlach uitloopt, dat wat korter is.

[ 83 ]Wij doen echter thans geen van beiden, maar gaan rechtsaf en dus op Meerssen aan, met het doel om vandaar per spoortrein terug te keeren.

En we beklagen ons deze keuze niet, want alweder hebben we, na een kort poosje wandelens, hier heerlijke vergezichten.

Wil men ook dezen weg nog wat bekorten, dan verlaat men, bij het kerkhof gekomen, den grooten weg, om in W.Z.W. richting, langs een niet steilen weg, in schuine richting op Meerssen af te gaan; men komt dan aan den oostelijken ingang van het dorp aan.

Met slechts kort oponthoud onderweg legden we deze wandeling in omstreeks 2½ uur af.

 

 



  1. De Meerssener Gemeenteweide.
  2. Er werd reeds vóór meer dan tien eeuwen melding van gemaakt, en Witkamp neemt aan dat het nog veel ouder moet zijn.
  3. Het moet er hier vroeger echter anders hebben uitgezien, althans naar de spraakzame man ons vertelt, die ons den weg wijst. Het dennenbosch, dat hier thans de berghelling bedekt, is nog niet oud—wellicht 40 of 50 jaar. Vóór dien tijd liep het water daar sterk af; thans zoekt het langs de wortels der boomen een weg naar beneden, en ziet men het op enkele plaatsen nog te voorschijn komen. Zoo kan en zal er denkelijk voor die benaming in der tijd wel goede aanleiding zijn geweest.