[ Pl68 ]

[ 225 ]
 

DE CASARCA-EEND.

ANAS RUTILA.


Deze algemeen verspreide Eendsoort sluit zich, door hare vormen, bij de Bergeenden aan. Gelijk wij reeds bij de Donkere Bergeend deden opmerken, erkent men tegenwoordig de nieuwe of ondergeslachten Tadorna en Casarca; vandaar dat men den hier bedoelden vogel dikwijls als Casarca rutila vindt aangeduid.

Er bestaan slechts twee soorten, die men onder de Casarca rangschikt. De tweede soort, die zich van de Gewone onderscheidt door hare meerdere grootte en haar grijzen kop, is de Casarca cana, welke in tammen staat uiterst zelden voorkomt. Het vaderland der twee soorten verschilt aanmerkelijk, daar C. cana uitsluitend Zuid-Afrika (Kaapland) bewoont, terwijl de C. rutila in het Zuid-Oosten van Europa, in Noord-Afrika, Indië en China gevonden wordt.

Bij de Kaapsche boeren draagt C. cana den naam Bergente, wegens hare gewoonte om op steenen en rotsen te nestelen.

De Gewone Casarca (de Ruddy Sheldrake der Engelschen) is tegenwoordig een algemeene vijvervogel, en ofschoon niet zoo spoedig als de Waaijer- en Caroline-Eenden voorttelende, is zij toch van lieverlede over geheel Europa verspreid en bekend geworden.

De Waard is grooter en ook breeder van kop, dan de Eend; hij is te herkennen aan den zwarten halsring, alsmede daaraan, dat zijne kleuren, vooral aan het voorhoofd, meer roestbruin zijn, terwijl het wijfje iets fletser is en het voorhoofd eene lichtgele of roomkleurige tint heeft. Even als bij de meeste andere Eenden, heeft ook bij deze soort de Waard een veel zwaarder stemgeluid.

De kleur van het donskleed der jongen trekt eenigzins naar het lichtgrijze, terwijl zij bek en pooten zwart of donkerbruin hebben; reeds in hun eerste vederkleed is het voornaamste geslachtskenmerk, de zwarte halsring, op te [ 226 ]merken; bij sommige voorwerpen merkt men dit zelfs reeds in hun donskleed op.

In vrijheid, namelijk in hun vaderland, broeit de Casarca op rotsen, en zij weet daar haar nest zoodanig te verbergen of op ongenaakbare plaatsen te brengen, dat de meeste natuuronderzoekers er niet in konden slagen, haar in het broeijen gade te slaan. Osbert Salvin (Ibis, deel I, 1859, blz. 362) zegt dienaangaande het volgende:

„Ofschoon deze vogel in al de zoutmeeren der hooggelegen vlakten zeer algemeen is, kan men toch het nest slechts met groote moeijelijkheid verkrijgen; slechts één nest beloonde dan ook onze moeite en inspanning. Wanneer men echter de ligging van het nest in aanmerking neemt, dan is het zoo verwonderlijk niet, dat de eijeren zoo zelden verkregen worden; want de ouden zoeken, om te broeijen, een hol of scheur van eene steile rots of klip uit. Daarbij vereenigen zij zich met den Raaf, den Zwarten Wouw en den Egyptischen Gier, gedurende den tijd dat zij voorttelen, zoodat zij onder dergelijk gezelschap moeijelijk te genaken zijn. Bijna onmiddellijk na onze legerplaats in Aïn Djendeli te hebben opgeslagen, zagen wij een paar dezer Eenden over onze tenten passeren. Dagelijks namen wij ze waar en hunne rigting was steeds heen en terug van de klippen naar een klein moeras. Na zorgvuldig te hebben opgemerkt, ontdekten wij het nest in een rotshol, doch slechts met de uiterste inspanning gelukte het ons, dit te bereiken. Het nest bevatte bebroeide eijeren.

„Ofschoon de Arabieren met de levenswijze dezer vogels bekend zijn, slaagden wij niet in het verkrijgen van meerdere nesten of eijeren".

Dit is het eenige, wat destijds over het broeijen in den natuurstaat was waargenomen; het komt trouwens geheel overeen met de wijze, waarop de C. cana (Bergente) haar nest inrigt.

De meest waarschijnlijke onderstelling is, dat de jongen door de ouden naar het water worden gedragen; inderdaad is het bekend, dat vele Eendsoorten, die niet in de onmiddellijke nabijheid van water broeijen, hare jongen, één voor één, tusschen kop en borst klemmen, en ze zóó van hare verheven woning naar haar natuurlijk element overbrengen.

De eijeren der Casarca zijn licht taankleurig of zandkleurig; zij hebben dus nagenoeg dezelfde tint als de eijeren der Cochinchina-Hoenders. In tammen staat broeit de Casarca niet altijd zelve hare eijeren uit, maar legt men ze ook dikwijls onder andere broeijende Eenden, vooral onder de gewone tamme voorwerpen [ 227 ]van A. boschas. Hebben zij echter ruim water en bevinden zij zich in eene stille, beschutte streek, dan broeijen zij doorgaans zelve hare eijeren uit. Men ondervindt meestal groote moeijelijkheden bij het voorttelen dezer soort, en sommige liefhebbers hebben dan ook steeds volwassen Eenden en Waarden, waarvan zij echter nooit jongen zien geboren worden. Waarschijnlijk ligt dit aan de natuurlijke wijze van broeijen op rotsen, en daarom geloof ik dat het van eenigen gunstigen invloed zal zijn, indien men voor deze vogels eenige ruwe steenen nabij hun verblijf aanbrengt. De Bergeend (A. tadorna) teelt even moeijelijk en ook deze broeit op steenen en in aardholen, 't Komt mij dan ook voor, dat men in dit opzigt te veel een eenmaal vastgestelden regel volgt, maar daardoor ook de Eenden niet genoeg overeenkomstig hare natuurlijke gewoonten behandelt.

Indien men, zoodra de Casarca eijeren legt, ze wegneemt, kan men wel zeven stuks verkrijgen; laat men ze haar daarentegen zelve uitbroeijen, dan verkrijgt men, zelfs in de gunstigste omstandigheden, zelden meer dan vier jongen van elk broeisel. Men voedt de jongen met maden, beschuit- of broodkruime en fijngehakte harde eijeren. Zij nuttigen ook spoedig kroos, en zwemmen gedurende een groot gedeelte van den dag.

Men kan deze Eenden 's winters buiten houden, daar alleen zeer strenge koude haar deert. Evenwel is het raadzaam, er eene schutting bij aan te brengen, waarachter zij zich, bij kouden wind, verschuilen kunnen, aangezien wind hen meer nadeel doet, dan vorst of sneeuw. Bij vriezend weder moet men steeds zorgen, dat haar ten minste eene kleine bijt overblijft, om in te kunnen zwemmen.

Casarca's zijn zeer onverdraagzaam tegenover andere Eendsoorten; niettemin zijn er voorbeelden, dat zij met andere Eendsoorten paren, en in den zoölogischen tuin te Londen werden eenige jaren geleden bastaarden geboren uit het mannetje van de Casarca en het wijfje van de Bergeend.