P.C. Hooft/Brief aan de Weduwe Bartelotti

Brief aan Suzanna Bartelotti Litterarische fantasiën en kritieken (1868) door C.Busken Huet

Brief aan de Weduwe Bartelotti

Leonoor

Brief van P.C.Hooft opgenomen in Busken Huet, Litterarische fantasiën en kritieken deel 1.

[ 8 ]„Mejuffrouw,

„'t Geen dat ik lange gevreesd heb en UE. (helaas!) altijd in den wind geslagen, daar is het nu toe gekomen. Want het gaat zeker dat ik mij in staat vinde van niet te kunnen gaan tot UE. woonplaats toe zonder mijn leven te wagen, en onzeker of ik het behouden zal ook hoewel ik mijne rust houde. De oorzaak daarvan is eene kwaal, gesproten uit de kwellingen dioe het UE. beliefd heeft mijne liefde toe te leggen te haren loon. Nogtans heb ik mij in deze diepten van droefheid niet moedwilliglijk geworpen, maar kortswijl, gezelschap, en allerlei onderhoud gezocht, om mijne zinnen te verleiden en hun door de vergetelheid, als eenen slaapdrank, dit wee ongevoelijk te maken. Alles te vergeefs en mij met den dood op de lippen vindende, ver van de ooren die haar nabij zijnde zoo luttel gehoors gaven, zoo komt, nadat ze mijn uitersten wille ontworpen heeft, mijne pen op dit papier mije uitersten gebeden voor UE. uitstorten; opdat, indien UE. gemoed mij eeuwiglijk moet gesloten zijn, ik mij ten minste gekweten hebbe jegens mijzelven en niets verzuimd van 't geen dat dienen kan tot de behoudenis mijns levens.

Ik zal UE. dat niet meer vergen in de weegschaal te leggen de redenen die UE. het trouwen aan- of afraden; maar bidde, UE. gelieve een- en andermaal te overleggen 't geen zich in onze laatste onderhandeling heeft toegedragen. Te weten hoe waar is dat UE., dien avond als ik beloofde UE. andermaal niet meer moeijelijk te vallen, nam den tijd van vierentwintig uren om eindelijk te besluiten. De vierentwintig uren om zijnde, kwam UE. echter zonder besluit; maar viel uit met eene bewegenis die ik van haar niet gewoon was en zeide „Gij doet mij zoo veel; ik wenschte dat ik genegenheid hadde om te trouwen.” Ja, UE. verklaarde genegenheid te mijwaarts te hebben, en bleef tevreden — doch zonder zich daardoor tot trouwe te verbinden — dat ik UE. ettelijke dagen aan elkander zoude komen verzelschappen, om te zien of de genegenheid tot volvoering van 't huwelijk zoude willen vallen. Waarop ik UE. zeide: dat wij dan over alle zwarigheden en aanstoot heenwaren, en dat, dewijl het alleen stak [ 9 ]op de voornoemde genegenheid, indien dezelve kwam te vallen, UE. in zulk een geval verbonden was, zonder op andere uitvlugten hare weigering te mogen vesten. En dit stond UE. mij toe. UE zal dan niet kunnen ontkennen dat UE. verbonden is, indien ik haar bewijze dat UE. genegenheid om te trouwen gevallen is, zoozeer als het vereischt wordt naar alle rede, en dat UE. mij de laatste maal afgezeid heeft, niet over gebrek aan genegenheid te mijwaarts, maar over eene zaak geheel buiten mij zijnde.

„Om dit te bewijzen ben ik gedrongen te zeggen, en gelieve UE. het mij daarom te vergeven, dat UE. op maandag den negenden Augustus lestleden geliefd heeft mij te begenadigen met den naam van „liefste”; en niet onbedachtelijk, gelijk UE. des anderen daags goed vond dat te duiden, maar met rijpen overleg. Want, tot meermalen gevraagd zijnde of ik dan UE. liefste was, deed UE. mij de eere van te zeggen: „Gij zijt het”; verklarende dat UE. genegenheid te mijwaarts vermeerderd was. Ja 't geliefde UE., als eenigszins verwonnen van goedgunstigheid, met liefelijker licht dan ooit die schoone oogen voor mij te ontsteken, UE. lieve lippen te gunnen aan de mijne, en UE. aangename kaake op de mijne zoo vrindelijk te vlijen, met een zeggen: „Ach, mijnheer Hooft, ik wensch u zoo veel goeds!” Dat meer is, UE. kwam zoo verre dat ze mij toestond ik mogt het woord „liefste”, door UE. gesproken, aanvaarden voor de eerste letter van het woordje „ja”; en vertoonde UE. zich alzoo of de volkomenheid van har bewilliging nieuwers als aan den maandag gehouden had, omdat UE. moeder den maandag voor eenen ongelukkigen dag achtte. Eindlijk zeit UE. mij, met eene aardigminlijke wakkerheid: „Morgen zal ik u aan- of afzeggen.”

„Met een hart dus opgestookt met minne, dus opgevuld met hope, keer ik 's anderen daags weerom, en vond UE. gemoed meer verstokt, UE. gelaat meer bervreemd, als ooit mijn leven. En voor alle redenen van weigering moet ik aannemen, niet de ongelijkheid van UE. en mijne zinnen in 't stuk van den godsdienst of den staat; op welke punten UE. mij al den boezem geboord en uitgevischt had; maar dat mijne vrienden daarin met UE. van gevoelen verschillen: 'twelk UE. [ 10 ]over jaar en dag geweten en nooit voorgewend had, wezende immers al te blaauw van bescheid om een goed huwelijk om te laten. Van gebrek van genegenheid niet een woord. 's Maandags stelt UE. het ja zeggen uit, om de ongelukkigheid van dien dag; en dingsdag zeit UE. neen, omdat mijne vrienden niet kerksch en zijn! Ik gedrage mij tot het oordeel van al zulke onpartijdigen als UE. zelve gelieve zal te kiezen, of uit de voornoemde twee redenen van afzeggen, mitsgaders de aanminnigheid mij den negenden betoond, niet genoeg blijkt dat het UE. aan geene genoegzame genegenheid ontbrak. En dewijl het waar is dat het UE. niet aan de genegenheid, maar aan iets anders ontbroken heeft, zoo gaat het ook zeker dat UE. verbonden is. Want UE., als geschied is, had mij beloofd zich aan geene andere zwarigheden, als zijnde lang genoeg overwogen, te keeren. Wie heeft UE. dan, ellendige jufvrouwe! zoo betooverd dat UE. zich niet ontziet haar woord te verachteren? Maar wat vraag ik wie het is! 't Is mij nu genoeg bekend. Geloof dat de persoon, al zwijgt UE., zelve niet laat zich des te beroemen. Ach, me lieve Helionore, zal UE. verstand zich laten verkloeken door de boosheid van eene die van enkele afgunst in dit stuk gedreven wordt en die, nevens de dagelijksche en welverdiende smaad van de haren, nog vreest, zoo UE. beter doet, dat men haar verwijten zal het onderscheid tussche UE. wijsheid en hare wulpschheid? Ach, open toch de oogen van UE. vernuft, en bezie of 't raadzaam is, tot UE. eenige raad te gebruiken diegene die zichzelve zoo kwalijk heeft geweten te raden, doch er reeds berouw af draagt. Ach, open ze toch; en met eenen UE. harte aan deze mijne redenen, die gezult zijn in mijne tranen en onderteekend met mijn bloed.[1] Tranen, gestort uit deernis, die ik heb zoo met UE. en de verdooldheid van UE. zinnen, als met mijzelven; bloed, ten besten van UE. tot zijnen laatsten droppel toe. Zoo UE. eenig gevoelen heeft van liefde of hartelijkheid, ik bid en bezweer dezelve, door al wat haar lief is of ten harte gaat: lijd niet [ 11 ]dat de kus, die ik op 't laatste van UE. ontving, zij geweest een kus om mij ter dood te leveren, gelijk die van Judas zijnen meester, maar heb liever UE. beloften en gemoed te kwijten met het behouden van zoodanig eenen dienaar, dan hetzelve te bewaren met moorddadigheid jegens UE. toezegging; en zend mij, bij deze bodinne[2], het woord der genezing of wel eener opwekking van den dood. Want ik zie niet dat er anders iets menschelijks magtig is om mijnen sterfdag te stuiten.

„Hierop zij de goddelijke rede UE. raadsvrouw, en de goedertieren God gunne UE. 't gebruiken van den geest der onderscheiding te zijner eer en onzer zaligheid. Dat wensch ik van heeler heeter harte; en, kussend wel ootmoedelijk UE. waarde hand, nijg mij met alle eerbiedenis op hope van vertroosting te haarwaarts, als UE.

„Onderdaanste Toegedaanste Dienaar
P.C. Hooft”
 

  1. Van Vloten, wien de eer toekomt in zijne uitgaaf van 1855 N° 178 dezen door Huydecoper weggelaten brief het eerst publiek gemaakt te hebben, tekent bij de bovenstaande woorden aan, dat tranen zowel als bloed nog te herkennen zijn op het door hem gevolgd handschrift.
  2. Brengster van den brief. Bij hare komst, ter plaatste waar Mevr. Bartelotti tijdelijk verblijf gehouden had, vond zij deze reeds vertrokken.