Psyche/II
← Hoofdstuk I | Psyche (1898) door Louis Couperus | Hoofdstuk III → |
Uitgegeven in Amsterdam door L.J. Veen. |
II.
Te vliegen, o te vliegen!
Zij hield veel van de vogels, hoe zij ze ook benijdde. Ze lokte ze met kruimelen brood, met korrelen graan, en eens had zij een duif gered van een adelaar: de duif had zij vast aan haar borst geborgen onder haar sluier, en den adelaar, en den adelaar had zij heel moedig verjaagd met haar handje, waarbij hij schaduwde over haar heen met de breedte van zijn vlucht, roepende tot hem, dat hij zoû gaan en zoû laten de duif ongedeerd.
O, te zoeken, te zoeken! [ 6 ]
Want zij hield veel van de bloemen, en gaarne had zij in het woud en de weiden, of verder nog, de onbekende bloemen gezocht. Nu kweekte zij ze tusschen de wallen, op den rotsachtigen rond, en zij had zich een hof gemaakt; de knoppen ontloken als zij naar ze keek, de stengelen groeiden als zij er langs streelde, en als zij kuste een verwelkende bloem, werd ze, heel even, weêr frisch als eerst.
Te dwalen, o te dwalen...!
Nu dwaalde zij maar langs de tinnen, de trappen af, de hoven over, en over de wallen, maar aan de poorten stonden de wachters, ruw en gebaard, en met ijzer bepantserd, en de hoornen vol schettergeklank om de schouders. Dan kon zij niet verder, en dwaalde terug in de kelders en crypten, waar heilige spinnen webben weefden, en, werd ze dan bang, dan ijlde zij verder, verder, verder, eindeloos galerijen af, tusschen rijen van roerlooze ijzeren ridders, totdat ze weêr kwam bij haar voedster, die altijd zat aan haar spinnewiel.
O, te zweven!
Op een gestadigen wind te zweven naar den versten horizon toe, naar het melkblank en opaal gedroom, naar den uitersten trans van de wereld! [ 7 ]Te zweven naar die zeeën en eilanden, die ginds zoo heel ver, en zoo ijl, wisselden iederen oogenblik, als kon een bries ze veranderen van vorm, van tint, zóó teêr, dat geen voet ze betreden zoû, maar alleen een gewiekte als zij, een vogel, een fee er zachtkens kon zweven over, om te zien al die landschapheerlijkheid, te genieten die droomparadijs-atmosfeer...
O, te vliegen, te zoeken, te dwalen, te zweven...
En uren lang droomde zij, en zat in het kanteel, de oogen ver, de knie in den arm, en haar vleugeltjes lagen uitgespreid, als een kapelletje, dat zat onbewegelijk.