Hoofdstuk XV Psyche (1898) door Louis Couperus

Hoofdstuk XVI

Hoofdstuk XVII
Uitgegeven in Amsterdam door L.J. Veen.
[ 98 ]
 

XVI.

— — — — — — — — — — — — —

Toen Eros dien morgen ontwaakte, vond hij Psyche niet aan zijn zijde. Hij stond op, denkende, dat zij was in den tuin en trad naar buiten.

Een vale hemel dreef laag, een mist hing over de heuvelen. De leeuwerik had niet getwetterd, de cupido's fladderden niet.

— Psyche! riep hij. Psyche!

Niets antwoordde. Geen zuchtje ritselde in de bladeren der boomen, geen insekt zoemde in het gras, de bloemen hingen verwelkt aan de slappe stelen. Een doodsche kilheid waarde om. Een bang voorgevoel doorhuiverde Eros.

Hij liep langs de perken, langs de beek.

— O, waar is Psyche! smeekte hij. O, zeg mij, water, bloemen, vogels, waar is Psyche!! [ 99 ]

Niets antwoordde. De beek geel modderig en geluideloos, de bloemen sleepten over het pad; geen vogel piepte in het loover. Hij wrong de handen en ijlde verder. Toen kwam hij aan de plek, waar Psyche placht te rusten in het mos aan de beek, in de schaduw der heesters.

— Wie zegt mij, waar Psyche is? riep Eros uit in wanhoop en hij wierp zich in het mos en snikte.

— Eros! klonk een zwakke stem.

Wie spreekt daar?

Ik, een witte viool, die Psyche plukte... Hoor mij spoedig aan, want ik voel mij sterven en mijn elvenstem klinkt al haast onhoorbaar aan je oor. Hoor mij aan... ik lig naast je, neem mij in je hand...

Eros nam de bloem.

— Psyche is door den Sater gelokt in het bosch. De bacchanten hebben haar meêgesleept. Dit was haar laatste woord: dat zij je onwaardig was, en ging, en om vergeving bad... Zij kon niet blijven zeide zij; zij ging...! Eros, vergeef haar!

De bloem verschrompelde in zijn hand.

Eros stond op en wankelde: ook hij voelde zich sterven. [ 100 ]

Hij ging treurig en langs zijn pad waren nu alle de bloemen verschrompeld. De beek was droog. De leeuwerik lag dood voor zijn voeten. De cupido's lagen dood in de verwelkte rozen.

Eros ging in den koepel en viel op het purperen bedde neêr.

Een enkele duif zieltoogde nog aan het marmeren bekken.

De snaren van de lier waren allen gebarsten...

Ook Eros voelde zijn leven vloeien uit zijn lichaam.

Hij hief òp zijn oogen, die braken, en zag om in den koepel: het kristal verweerde en spleet met lange scheuren.

— Heilige machten! bad hij. Vergeeft haar als ik haar vergeef en hebt haar lief tot het Einde, als ik haar liefheb voor eeuwig. Laat haar vinden wat zij zoekt, laat haar dwalen eens nemen een einde, laat haar zweven, als zij zweven moet, tot in de réinste sfeer... Deze sfeer was de aarde, het zoete Heden, het kleine rustpunt, waarop zij niet dwalen kon en dus voelden den dwaaldrang in zich... Heilige machten, laat haar vinden wat haar geluk is, éenmaal: [ 101 ]

Ook, dàn, als ik dat niet ben...:

— Laat haar het vinden...

Zijne stem brak, zijne oogen openden zich als voor een vizioen, en hij fluisterde en voltooide zijne bede:

— ... Vinden... in de Toekomst...!

Het heilige woord was het laatste.

Hij stierf.

In het Rijk van het Heden, dat eens was geweest als een lachende tuin, was alles nu gestorven...

— — — — — — — — — — — — —

Toen... scheen in den mist, die hing over de kling van de heuvelen, iets aan te warrelen, als met eene beweging van heel langzame geledingen. Van vele kanten, óver den heuvelzoom, kwam het vreemde gedwarrel nader... Reusachtige harige pooten van monsterspinnen liepen: zij naderden al dichter: het waren spinnen met dikke, opgezwollen lijven, en pooten, die altijd bewogen...

Het waren de heilige spinnen van Emeralda, vorstin van het Verleden.

Zij liepen begeerig toe op den dooden tuin van het Heden...

Zij omsingelden den tuin en wierpen-uit hare draden naar het kristallen dak van den koepel. [ 102 ] Toen weefden zij over het Heden, dat dood lag, éen enkel reusachtig webbe...

En onder haar weven verging het doode Heden tot stof.

Afkomstig van Wikisource NL, de Vrije Bron. "https://nl.wikisource.org/w/index.php?title=Psyche/XVI&oldid=173295"