Reize naar Surinamen en Guiana/Hoofdstuk XIV
VEERTIENDE HOOFTSTUK.
De Colonel FOURGEOUD keert naar Paramaribo te rug.--Het gevleugeld en gewapend Water-hoen van EDWARDS.--Bewys van onkunde in een Heelmeester;--van deugd in een slaaf;--van wreedheid in eenen Bevelhebber.--De roode Wulp.--De Wesp, Marobonso genaamd.--Orange-appelen en Limoenen.--De insecten, Chiques genaamd.--Het krygsvolk begeeft zig weder naar de bosschen.--De Kibry-Fowlo.--Verscheidene zoorten van wilde varkens.--Mieren.--De dans van Loango.--De Toreman.--De Poelsnip van Guiana.--Plantains en Bananes.--Manier om te visschen.--Visschen.--Vogelen.
De Colonel, zyn vertrek tot den 29sten April hebbende uitgesteld, begaf zig eindelyk naar Paramaribo. Hy was door eenige Officiers vergezeld, die, zoo wel als hy, allernoodigst hadden zig aldaar te ververschen. Zyn krygsvolk, tot een zeer klein getal versmolten zynde, was niet meer in staat, om eenige krygsoeffening uit te houden, en verlangde naar rust. Geduurende zyne afwezigheid, vond ik my Bevelhebber der Rivier te zyn. Korten tyd voor zyn vertrek, zond hy my zeer merkwaardige Instructiën, onder anderen inhoudende: "Om aan de Planters te vragen, of de muitelingen op hunne Plantagiën kwamen, en zoo ja, hen aan te tasten, en op de vlucht te dryven; maar hen niet te vervolgen, zonder zeker te zyn, van hen geheel en al t'onder te brengen; en ik moest voor de uitvoering van deeze beveelen verantwoordelyk zyn". Dit wilde zeer eenvoudig zeggen: "Dat, indien ik den vyand zonder goed gevolg aantastte, ik gestraft zoude worden; en dat, zoo ik hem in 't geheel niet aantastte, ik rekenschap van myne achteloosheid zoude hebben te geven". Hoe oordeelkundig andere artikelen ook waren, konde ik my niet wederhouden van dit zeer ongerymd te vinden. Ik zond het dadelyk door een Officier te rug; en, op myn verzoek, verbeterde men het zoodanig, dat het een verstaanbaaren zin had.
Hoe gelukkig was ik op dit oogenblik! My ontbrak niets, en ik had myne bevallige gezellin steeds by my. Haar beminnelyk gezelschap verrukte my; haare zoete stem streelde myn oor; haare tegenwoordigheid verbande alle hartzeer, alle akelige herdenking uit mynen geest.
Op zekeren dag in de verdronken Savanen wandelende, schoot ik een vogel, dien ik voor het gevleugeld en gewapend Waterhoen van EDWARDS herkende. Deeze fraaije vogel behoort, zoo men zegt, tot het zoort der Pluviers; hy heeft de gedaante van een duif; zyne pluimaadje heeft eene donkere kaneel-kleur of zeer donker roodachtig oranje; de buik en hals zyn volmaakt zwart; de vouw van elke vlerk, waar van de vederen een schitterend geele kleur hebben, is gewapend met een spoor van eene zelfstandigheid, gelyk aan hoorn, en dienende tot verdediging van deezen vogel: hy heeft geen staart; zyn bek is byna twee duimen lang; zyne pooten zyn ook zeer lang, en, even gelyk de bek, van een geelachtig groene kleur; zyne klauwen, vooral de achterste, zyn uittermaten lang; zy schynen berekend, om de zwaarte van den vogel in het slyk te dragen, alwaar men hem dikwils ontmoet, mogelyk om aldaar zyn voedzel in het water te zoeken. Dit hoen, even als andere zoorten van Pluviers, zwemt nooit; zyn kop is verciert met een scharlaken hanekam, en kleine peerlen scheiden hem den bek van de oogen af, even als de Moscovische eendvogel. Men vindt de gewapende Pluviers altoos by koppelen; en wanneer zy vliegen, fluiten zy vry aangenaam. Hunne ongemeene schoonheid herinnert my een anderen vogel, welken ik op nabuurige Plantagiën gezien heb, ik bedoel de roode Wulp van Guiana, alhier Flamingo genoemd, [5] uit hoofde van de groote gelykvormigheid, die tusschen hem en den beroemden vogel van dien naam gevonden word. Men treft deezen Flamingo in Canada aan, en in verscheide noordelyke en zuidelyke gedeelten van America, en vooronderstelt, dat hy tot het geslacht der kraanvogels behoort, en zoo groot is, als een zwaan in Europa. De roode Wulp heeft echter alleenlyk de gedaante van een kleine Reiger; hy heeft geen staart; maar zyn hals, zyn gekromde en ronde bek, en zyne pooten zyn zeer lang; de laatstgemelde hebben vier klauwen, drie van vooren en één van agteren. De kop van deezen Wulp is zeer klein. Het wyfje legt altoos twee eieren, uit ieder van welke, na het uitbroeien, een jong voortkomt, eerst van een zwarte, vervolgens van een gryze, en dan van een witte kleur, naar mate hy in grootte toeneemt, en eindelyk word de geheele vogel scharlaken of karmozyn, of naar bloedkleur hellende. De roode Wulpen leven in gezelschap, even als de Oijevaars, en bewoonen voornamelyk de oevers der Rivieren, of de stranden der zee; en men vind ze aldaar in zulk een ongemeen groot getal, dat men meenen zoude, dat het zand rood geverwd was. Men houdt deeze vogelen, voor zeer uitgelezen, wanneer ze jong zyn; en zy zyn zoo gemeenzaam, dat men ze dikwils ziet lopen en eeten met het tam gevogelte, schoon zy echter aan het vleesch der vogelen en visschen den voorrang geven.
Ik vond dus altyd eenig nieuw voorwerp om te beschryven, en ik sleet de gelukkigste dagen met myne geliefde JOANNA, op deeze aangenaame Plantagie. Maar, helaas! eensklaps was myn geluk vervallen, en ik verviel in de diepste moedeloosheid. De heer PASSELAIGE, te Amsterdam, wien ik geschreven had, om van hem de vryheid myner gezellinne te koopen, kwam te sterven; en het geen myne smart ten top deed ryzen, was de tegenwoordige staat van JOANNA, die my beloofde, dat ik binnen eenige maanden vader zyn zoude. Niet alleen moest myne gezellinne slavin blyven, maar myn eigen bloed was ook tot een gelyk lot, en onder zulk een bestuur bestemd!--De heer PASSELAIGE, op wien myne hoop gevestigd was, overleden zynde, ging de Plantagie aan eenen nieuwen eigenaar over. Ik konde alle deeze akelige denkbeelden niet verduwen, en wierd als door zinneloosheid bevangen. Myne overmaat van neerslagtigheid zoude my in het graf gestort hebben, zonder de teedere vertroostingen van JOANNA, die my overreedde, dat de heer LOLKENS onze hulp nog zoude kunnen zyn. In deeze droevige gesteldheid hoorde ik des avonds van den 4den verscheide alarm-schoten met geschut, van den noord-oost kant. Des anderen daags morgens, by het opkomen van den dageraad, zond ik eenige manschappen naar de Peréca. Dezelve kwamen op den middag te rug, met de tyding, dat de muitelingen de Plantagie Marseille aan de Cottica hadden aangevallen; maar dat de slaven der Plantagie hen genoodzaakt hadden de wyk te neemen, zoo als laatstelyk die van Kortenduur gedaan hadden. De muitelingen hadden ook een gedeelte der Indianen mishandeld, welken zy verdacht hielden van aan de Planters hulp verschaft te hebben. Ik vernam nog te gelykertyd, dat men eene zamenzweering van Negers te Paramaribo ontdekt had. Zy hadden het ontwerp gevormd, om zig by de muitelingen te voegen, na alle de inwooners vermoord te hebben. De hoofden der zamenzweerders wierden ter dood gebragt.
Des morgens van den 26sten, hoorden wy nog verscheiden schoten in het bosch. Vreezende, dat dit Europeesche manschappen zyn mogten, die van den weg afgedwaald waren, gelastte ik myne schildwagt, om deeze noodschoten, één voor één, met zyn snaphaan te beantwoorden, en ik voegde daar by twee tambours, die twee uuren agter den anderen trommelen zouden. Eindelyk verscheenen een Sergeant en zes soldaaten van 's Compagnies krygsvolk, tot den post van Reidwyck aan de Peréca behoorende, welke geduurende drie dagen in het bosch waaren verdwaald geraakt. Zy hadden noch hangmatten, noch levensmiddelen, noch drank, en zy waren byna dood van vermoeienis, honger en dorst. Ik onthaalde hen zoo goed ik konde, en, tot myn groot genoegen, kregen zy wel dra hunne kragten weerom. Een van hun echter wierd eenige uuren lang van zyn gezicht beroofd, door het steeken van een zoort van Wespen, in dit Land bekend onder den naam van Marobonso, die uittermaten groot zyn, zig in de holen der boomen ophouden, de sterksten van het zoort der beijen zyn, en zoo hevig steeken, dat de pyn daar van allergeweldigst is, en de koorts veroorzaakt.
Den 12den, na de Cottica twee maalen te hebben overgezwommen, kwam ik verkleumd t'huis, en des anderen daags had ik de koorts. Ik ontrustte er my weinig over, en dacht, dat ik door een gematigden levens-regel, en de hulp van limonade en tamarinden, die op de Hoop in overvloed groeien, spoedig zoude genezen zyn.
Den 16den, bevond ik my, op de zwakheid na, volmaakt hersteld. Maar denzelfden dag, des morgens ten tien uuren, met JOANNA voor myne wooning zittende, ontving ik een onverwagt bezoek van den heer STEEGER, één van onze Heelmeesters. Na myn pols gevoeld, en myne tong bekeken te hebben, verklaarde hy my, zonder omwegen, dat ik des anderen daags een lyk zoude zyn, indien ik zyn voorschrift niet volgde. Dit gezegde deed op my zulk eene uitwerking, dat ik, schoon op alle andere tyden geene geneesmiddelen inneemende, niet aarzelde, om het geen hy my aanbood, en door hem in een glas was gereed gemaakt, in te zwelgen; maar ik viel byna oogenblikkelyk gevoelloos op den grond.
Ik bleef in dien staat tot den 20sten. Het gebruik van myne zinnen wederom krygende, bevond ik my op een matras leggende, en myne arme JOANNA, die in traanen wegsmolt, naast my zittende. Uit vreeze, dat ik my ontrusten mogt, verzogt zy my, om haar geene vragen te doen; maar des anderen daags verhaalde zy my al wat my was wedervaren. Op het oogenblik, dat ik viel, deed zy my door vier Negers opneemen, die my nederleiden ter plaatse, alwaar ik my nog bevond. De Heelmeester, my op verscheidene plaatsen Spaansche vliegen gelegd hebbende, dog zonder eenige werking, zeide, dat ik dood was, en verliet de Plantagie. Toen liet men myne doodkist maken, om my den 17den te begraven, het geen JOANNA voorkwam, door tot het verkrygen van eenig uitstel op de kniën te vallen. Dadelyk zond zy iemand af naar haare moeije, ten einde haar goede azyn, en een fles zeer oude Champagne wyn te zenden. Zy bediende zig van den eersten, om my by aanhoudenheid de slapen van het hoofd te wryven; zy doopte 'er verscheide neusdoeken in, waar mede zy my de gewrichten van de handen, en de voeten omwond; eindelyk gelukte het haar, om my eenige droppels zeer warmen wyn in een theelepel binnen te krygen. Dit arme meisje, had my, met myn kleine QUACO en een ouden Neger, al dien tyd bewaakt, in de hoop, dat ik 'er nog van zoude mogen opkomen, een geluk, waar voor zy tans God dankte. Ik konde haar niet antwoorden en dank zeggen, dan door eenige traanen, en met haar teederlyk de hand te drukken.
Intusschen ontsnapte ik den dood; maar in weerwil van de zorgen van dit uitmuntend meisjen, aan wien alleen ik het leven verschuldigd was, was ik tot den 15den Juny buiten staat, om alleen te kunnen gaan. Ik was zoo zwak, dat men my als een kind moest te eeten geven, en twee Negers droegen my in een zoort van leuning-stoel. De arme JOANNA, die zoo veel voor my geleden had, was toen zelve zeer ziek.
Deeze staat was zeer verschillende van dien, waar in ik my nog zoo kort geleden bevond. Ik genoot vergenoegen en gezondheid, en op dit oogenblik was ik van beiden beroofd. De heer HENEMAN, myn vriend, die my dagelyks kwam zien, zeide my, dat hy hebbende willen weten, waar in het geneesmiddel, het geen ik had ingenomen, en my noodwendig zoude hebben van kant geholpen, bestond, hy ontdekt had, dat het zelve niet minder was, dan vier greinen braak-wynsteen, onder veertig greinen ipecacuanha gemengd: de Heelmeester had over myn gestel geoordeeld, naar mate van myne grootte, die by de zes voeten is. Ik was over deeze trek van onkunde verontwaardigd. Den 4den Juny, een glas vol Madéra wyn op de gezondheid van zyne Britsche Majesteit gedronken hebbende, zag ik deezen knaap verschynen, om my een tweede bezoek te geven. Ik nam dadelyk één der stokken, dienende om myne leuningstoel te dragen, en liet dien op het hoofd van den weetniet vallen; want ik had nog geen kragt genoeg, om hem een slag toe te brengen. Hy vroeg naar niets meer, en begaf zig zeer schielyk weder in zyn vaartuig. Myne Negers groetten hem, by zyn vertrek, met drie vreugde-galmen.
Twee der kloekmoedigste lieden, die in de Volkplanting waren, de Capitain FREDERIK, en de Capitain STOELEMAN, welke laatstgemelde tot het krygsvolk der Compagnie behoorde, begaven zig toen met de Neger-Jagers in de bosschen. Zy doodden drie of vier muitelingen, en namen een gelyk getal gevangen, die van honger stierven, waar aan zy blootgesteld waaren, na dat de Colonel FOURGEOUD de bosschen doorkruist, en hunnen oogst vernield had. Twee andere muitelingen, op de Plantagie van den heer WINEY, aan de Patamaca-Kreek, hebbende willen stelen, wierden door de slaven gedood, die vervolgens aan elk van hun de rechte hand afkapten. Zy lieten dezelve droogen, en zonden ze naar Paramaribo.
Den staat van zwakte, waar in ik was, my tot allen dienst onbekwaam makende, stelde ik het bevel op de Hoop, in handen van den Officier, die in rang op my volgde. Denkende, dat de verandering van lucht my goed zoude doen, ging ik, na daar van aan den Colonel bericht gegeven te hebben, naar eene nabuurige Plantagie, Egmond genaamd, en aan den heer DE CACHELIEU, een Fransch Edelman, toebehoorende. Ik wierd vergezeld door JOANNA, eenen blanken bedienden, en mynen kleinen Neger. De heer DE CACHELIEU had my verscheidene maalen genoodigd, om hem te komen zien, en niets was tot myn herstel geschikter, dan zyn vrolyk gezelschap, en zyne gastvryheid. Hoe zeer waaren echter deeze hoedanigheden het tegen overgestelde van zyne onrechtvaardigheid en wreedheid omtrent zyne slaven! Zie hier een voorbeeld van de manier, waar op hy dezelven behandelde. Twee Negers hadden eene geesseling verdiend, om dat zy in zyn magazyn met geweld waren ingedrongen, en gestolen hadden, en zy wierden met eenige zweepslagen vry gelaten, om dat ze nog jong waren, terwyl twee anderen, die ongelukkiglyk ouder waren; verwezen wierden, om voor een geringe twist drie honderd slagen te ontfangen.
Aan den heer DE CACHELIEU naar de reden deezer partydigheid gevraagd hebbende, antwoordde hy my, dat die twee jonge lieden eene zeer fraaije huid hadden, en werken konden; maar dat de anderen oud en zedert lang verminkt zynde, tot niets meer goed waren, en dat, wanneer zy omkwamen, de Plantagie het onderhoud, het geen men hun zonder nut verschafte, zoude uitwinnen.--Eenige dagen te vooren, deed op Arentsrust, eene andere Plantagie beneden de evengemelde, de Opzichter aan eenen ongelukkigen Neger, die hem uit naam van den eigenaar een brief bragt, over welks inhoud deeze Opzichter niet voldaan was, vier honderd geesselslagen geven, en zeide hem, dat hy dit antwoord konde brengen aan den geen, die hem gezonden had.
Maar laten wy tot mynen gastheer te rug keeren. In weêrwil van zyne wreedheid omtrent zyne Negers, was hy jegens alle anderen beschaafd, vriendelyk, gastvry, en zeer wellevend. Ik zag op zyne Plantagie een groot getal Chineesche oranjeboomen. Derzelver vruchten verschillen van de andere oranje-boomen daarin, dat ze van binnen veel doorschynender zyn, en een veel geuriger smaak hebben. De schil is ook veel gladder, dunner en bleeker. Maar schoon men zonder hinder eene groote meenigte gewoone oranje-appelen eeten kan, kan men dit niet zeggen van, de Chineesche, wier onmatig gebruik in deeze Volkplanting steeds gevaarlyke gevolgen gehad heeft. Deeze vrucht is van het zelfde zoort, als die van Lissabon aankoomt, en waarschynlyk zyn het de Portugeezen of Spanjaarden, die deeze oranje appelen in Guiana gebragt hebben. Men kan gemakkelyk naargaan, dat de oranje-appelen van dit zoort, als gouden trossen in volkomene rypheid van de boomen afvallende, van veel lekkerder smaak zyn; dan die wy in Engeland eeten, werwaarts men ze zend, wanneer ze nog groen zyn; het is waar, dat zy aldaar vervolgens van kleur veranderen; maar zy komen aldaar nimmer tot hunne waare rypheid. Men kan zig ligtelyk een denkbeeld maken van de geur, die de bloemen van alle deeze oranje-boomen, waar van men hier de fraaiste ruikers maakt, verspreiden. Op de Plantagie Egmond vond ik ook eenige schoone limoenboomen; de vruchten waren groot, en hadden een zeer dikke schil. 'Er waren ook nog zeer zoete limoenen, maar die zeer klein, en naar myn oordeel zeer smakeloos zyn.
Na van de lekkere vruchten van den heer DE CACHELIEU gesproken te hebben, moet ik zyne uitstekende Fransche wynen, en vooral zyn Muscaat-wyn, niet vergeten. In weêrwil van soo veele uitgelezene zaaken, bleef ik steeds zeer zwak, en zonder eetlust. Hoopende, dat het te paard ryden my dienst zoude doen, besloot ik, om de gastvrye wooning van deezen beminnelyken Franschman te verlaten, en verlof te vragen, om eenigen tyd te Paramaribo te gaan doorbrengen.
Den Colonel FOURGEOUD den 9den op Cravassibo aangekomen zynde, om aldaar zyne krygsverrigtingen te hervatten, schreef ik hem een brief, om dit verlof te verkrygen, en zes maanden soldy, die my verschuldigd waren, te vorderen. Hy antwoordde my den 12den en sloeg my het een en ander verzoek af, maar in Zulk een onbeleefden styl, als ik van hem niet verwagtte. Hy scheen aan mynen yver te twyffelen, en schoon hy wel wist, dat ik ziek was, weigerde hy my myn geld, en de noodige geneesmiddelen, om myne gezondheid te herstellen. Ik was daar over zoo veröntwaardigd, dat ik hem een tweeden brief zond, waar in ik hem verklaarde buiten staat te zyn, om iets te doen of te verzoeken, dat met myne eer strydig was, waar van ik hem alle bewyzen geven zoude, die hy eenigzints konde vorderen. Door zwakte geen dienst kunnende doen, volgde ik mynen brief na verloop van twee dagen, en ik vertrok met den heer DE CACHELIEU, in een overdekt vaartuig van agt riemen.
Ik stelde my voor, dat de Colonel by myne komst woedend tegen my zoude zyn; dat hy my in arrest zoude doen gaan, en my eenige uitlegging op myne brieven zoude afvorderen; maar hoe buitenspoorig hy zig ook mogt aanstellen, ik vreesde hem niet, want na alle zyne pogingen om my ongelukkig te maken, verlangde ik den dood boven andere wreedheden.
De heer DE CACHELIEU, ook vermoedende, dat de Bevelhebber tegen my een groot geweld zoude maken, vergezelde my, toen ik by hem ging, doch beiden waren wy bedrogen. De Colonel gaf ons zeer beleefdelyk de hand, en vroeg ons beiden ten eeten, als of 'er tusschen hem en my niets was voorgevallen, maar ik zag die gemaakte houding met verachting, en weigerde zyne uitnoodiging, zoo als ook de Planter deed. Toen ik hem verzogt had my de reden te verklaaren, die hem bewogen had, om my myn verzoek af te wyzen, en my zulk een vreemden brief te zenden, antwoordde hy my: ---- Dat dertig of Veertig Oucas-Negers, die onze bondgenooten waren, hem bedrogen hadden, door niets te doen van het geen zy beloofd hadden, terwyl zy in de bosschen waren, en hy zelf zig op Paramaribo bevond; dat hy dienvolgende besloten had, zyne krygsverrigtingen met dubbelen yver voort te zetten. Dit was de reden, die hem bewogen had, niet alleen om my het verzogte verlof te weigeren, maar om zelfs aan alle de zieke Officiers te gelasten, zig oogenblikkelyk by hem te vervoegen, zonder 'er zelfs een enkele van uit te zonderen tot bewaaring van de vaandels en de krygskas, welke hy aan een Quartiermeester had toevertrouwd. De Colonel sprak de waarheid wel, en hy had dezelve niet te kort gedaan, met 'er by te voegen, dat zyne ingekankerde haat tegen eenige andere Officiers en my, hem aanzette, om alles tot ons verderf aan te spannen. Ik moet niet vergeten te verhaalen, dat hy omtrent deezen tyd de orde regelde, welke in het doen der tochten moest gevolgd worden. Te vooren geschiedde alles met verwarring, het geen by vervolg nog maar al te dikwils voorviel.
Byna twee maanden te Egmond hebbende doorgebragt, zonder my aldaar te kunnen herstellen, en zonder verlof te verkrygen, om naar Paramaribo te gaan, verkoos ik liever het bevel op de Hoop te hernemen. De heer DE CACHELIEU vergezelde my derwaarts, en ik onthaalde hem aldaar zoo goed my mogelyk was.
Ik vond op de Hoop mynen vriend HENEMAN, die toen Capitain was. Zoo wel als verscheiden anderen van het krygsvolk, was hy aldaar ziek geworden, en men had hem gelaten zonder geld, zonder Heelmeester, zonder geneesmiddelen. Echter had de Stad Amsterdam verscheide vaten wyn, ingelegde groenten, en andere versche voorraad gezonden; maar alles was voor onze kwynende krygsbenden onzichtbaar, schoon dit zekerlyk het oogmerk van deeze Stad niet was. Ik deed alhier vergeefsche moeite, om ons aandeel in alle deeze mondbehoeften te verkrygen; noch geld, noch geneesmiddelen, noch wyn, noch eenig zoort van ververschingen wierden ons toegezonden. Dus hield onze kwyning aan, en wy verloren onze kragten, in plaats van die wederom te krygen. Ik had echter de minste reden van klagen, want ik wierd door JOANNA en myne dienstboden, die, daags na myne aankomst op de Hoop, de Plantagie van den heer DE CACHELIEU verlieten, bediend; en voorts ontfing ik, als naar gewoonte, geschenken van alle kanten. De grootste onaangenaamheid, welke ik toen ondervond, bestond daar in, dat ik de voeten vol insecten had, chiques genaamd, het geen ik gedeeltelyk toeschreef aan het dragen van schoenen en koussen, geduurende myn verblyf op Egmond. Ik heb reeds gezegd, dat deeze insecten op Devil's-Harwar uittermaten talryk waren, en ik zal deeze gelegenheid waarnemen, om dezelve op een meer opzettelyke wyze te beschryven.
De chiques zyn kleine zandluizen, die tusschen vel en vleesch doordringen, maar in 't algemeen onder de nagels van de voeten, zonder dat men ze gevoelt. Zy zuigen aldaar het bloed, en worden als een groote luis, en de jeukte, die zy dan veroorzaaken, is allerönaangenaamst. Vervolgens komen zy te voorschyn, onder de gedaante van een blaasje, het welk vol eiëren of neeten is, en indien men het breekt, zoo veele jongen voortbrengt. Dezelve verspreiden zig in het zieke deel, en veröorzaaken aldaar zweeren, die dikwils zoo gevaarlyk zyn, dat ik een soldaat gekend heb, wien men met een scheermes de voetzool moest afsnyden, om hem te geneezen. Men heeft in dergelyke gevallen tot de afzetting dikwils toevlucht genomen; en verscheiden lieden hebben zelfs het leven verloren, om dat zy verzuimd hadden deezen vervloekten worm in tyds te doen verhuizen. Op het oogenblik derhalven, dat men een zoort van brandende pyn gevoelt, en eene ongewoone roodheid aan den voet bespeurt, is het tyd, om de chique, die 'er de oorzaak van is, 'er uit te haalen. Dit doet men met een naald, en de Negerinnen zyn 'er zeer bekwaam toe. Zy dragen zorg, om geene onnoodige pyn te veröorzaaken, en om het insect, noch deszelfs nest in de wonde niet te breeken. Op derzelver opening leggen zy vervolgens asch van tabaks-bladen, en in korten tyd is men geneezen. Op het oogenblik, dat ik 'er door besmet was, nam JOANNA eene naald, en haalde uit myn linke voet, tot drie-en-twintig van deeze insecten. Zy huisvesten allen onder de nagels, en men kan naargaan, welk eene verschrikkelyke pyn ik uitstond. Deeze zelfde insecten dragen by de Spanjaarden te Carthagena den naam van Niguas.
Den 21sten, ontfing ik een brief van den Bevelhebber, niet in antwoord op dien, welken ik hem laatst gezonden had, maar, vermits hy zig in de bosschen ging begeven, eenen last vervattende, om hem te Cravassibo, alwaar toen het hoofd-quartier was, alle de mond- en krygsbehoeften, alle de bylen, alle de kook-ketels toe te zenden, welke men op de Hoop niet volstrekt noodig had. Ik deed ze hem des anderen daags toekomen: maar de levensmiddelen waaren 'er in eene kleine hoeveelheid; want een schuit, geladen vol met ossen- en varkens-vleesch, voor den post, alwaar ik my bevond, had in de Rivier schipbreuk geleden.
Den 25sten, wierd de heer STEGER, die Heelmeester, welke my byna had doen omkomen, zoo dat ik de gevolgen van zyne onkunde nog gevoelde, van het Regiment weggezonden, als onbekwaam tot de uitoeffening van zyn beroep. Schoon myne gezondheid op dit tydstip nog niet hersteld was, doch ziende, dat verscheiden Officiers zig gereed maakten om den Colonel te volgen, verzogt ik hem, om my zulks mede toe te staan. Maar toen, den 26sten, zyn Adjudant, met een Heelmeester, het krygsvolk, aan de Commewyne gelegerd leggende, onderzogt, vonden zy beiden my buiten staat, om de vermoeienis van zulk eenen tocht door te staan. Dit was waar; en den 29sten, weder ingestort zynde, had ik het genoegen, om my als Bevelhebber aan de Rivier afgelost te zien door den Majoor MEDLAR, die deezen zelfden dag tot dit einde op de Hoop kwam. My was echter bevolen, om deezen post niet te verlaten, schoon het verblyf van een maand te Paramaribo my een volkomen herstel zoude hebben kunnen bezorgen, ik had dus niets meer te doen, dan myne teekeningen voort te zetten, waar voor de evengemelde Officier my eene vry aanzienlyke somme aanbood; maar ik wilde, zoo 't mogelyk was, myne verzameling volledig maken. Wanneer ik 'er de krachten toe had, wandelde ik rondom de Plantagie, met myn snaphaan op den schouder; en den 3den September schoot ik, onder verscheide andere vogelen, een zeer kleinen vogel, alhier Kibry-fowlo genaamd, om dat hy zig altyd verscholen houdt. Deeze vogel, hebbende de grootte van een lyster, is ten aanzien van deszelfs pluimaadje en gedaante gelyk aan een quartel; maar zyne pooten zyn een weinig langer, en zyn bek is uittermaten puntig. Zeldzaam ziet men hem vliegen; maar hy loopt zeer schielyk in de weiden en Zand-woestynen, alwaar hy zig verschuilt, zoo dra hy bemerkt, dat men op hem loert. De vogel, dien ik doodde, was zeer vet, en toen hy gereed gemaakt was, vond ik hem zoo lekker, als een leeuwrik in Europa.
Den 11den September verliet de Colonel FOURGEOUD Cravassibo, en ging den vyand in de bosschen vervolgen; hy voerde met zig alle de manschappen, in staat zynde om hem te volgen, welke hy by één kon krygen, maar geen hooger getal beliepen, dan van honderd mannen. Vooraf had hy het krygsvolk van den post van de Savane der Joden doen te rug trekken, om dezelve op de verlaatene Plantagie Ornamibo, aan het bovenste gedeelte van de Commewyne, te plaatsen, laatende dus de Planters van de Rivier Surinamen aan hunne eigene verdediging over.
Den 19den van deeze maand, in den morgenstond, kwam een hoop van meer dan twee honderd wilde varkens, alhier Pingos genoemd, in het bosch verdwaald geraakt zynde, op de Hoop, en liep over de Plantagie. De Negers vervolgden hen, en doodden 'er meer dan twintig van, door houwen met snoeimessen en bylen. 'Er zyn drie zoorten van wilde varkens in Guiana: de Pingos of Wary, waar van ik tans spreeke; de Cras-Pingos; en de Mexicaansche varkens, genaamd Peccaris. De Pingos hebben ten naasten by de grootte van onze kleine Engelsche varkens. Zy zyn zwart, en hebben het lyf met zeer harde, maar niet zeer digt tegen elkander staande borstels bedekt: zy verzamelen zig tot kudden, ten getaale zomtyds van meer dan drie honderd, en bewoonen de dikste gedeelten der bosschen. Zy loopen altyd op eene lyn, volgende de een den ander van zeer naby. Wanneer de geen, die voorloopt, of de geleider, gedood word, is de linie dadelyk gebroken, en de geheele kudde is in wanörde; hierom beginnen de Indianen, zoo het hun mogelyk is, altyd met den voorsten het eerst te treffen. Zoo dra hy is afgemaakt, houden de anderen zig stil, elkander op eene domme wyze aankykende, en laaten zig één voor één dood slaan, waar van ik getuige geweest ben. Zy tasten geene menschen aan, en bieden hun geen wederstand, zelfs wanneer ze gewond zyn, zoo als de wilde zwynen in Europa doen, hoe zeer verscheiden Schryvers dit tegen de waarheid verhaald hebben. Ik kan niet zeggen, of zy de honden aanpakken, want ik had 'er geen, toen ik hen ontmoette.--De Cras-Pingos zyn dik, en zyn tot sterke verdediging gewapend. Hunne borstels zyn nog veel ruwer, dan die van de eerstgemelde. De varkens van dit zoort zyn zeer gevaarlyk, zoo door hunne kracht, als door hunne woestheid. Zy tasten menschen en beesten aan, die hunnen, weg belemmeren willen, vooral wanneer ze gewond zyn. Hunne manier van reizen is dezelfde, als die der andere Pingos, en zy verzamelen zig ook tot talryke kudden; maar zy houden zig voornamelyk in de binnenste gedeelten des Lands op. De varkens van deeze beiderleije zoorten, wanneer zy in het bosch het minste gerucht hooren, het welk hun de aannadering van eenig gevaar te kennen geeft, staan eensklaps stil, vormen zig tot een naauw ingesloten hoop, knarssen met de tanden, en maken zig dus tot hunne verdediging tegen den vyand gereed. Ik geloof niet, dat ze oorsprongelyke bewooners van Guiana zyn, maar uit Africa en Europa afkomstig. De Indianen eeten hun vleesch met graagte; de blanken houden 'er veel van, en ik vond het hard, droog en smakeloos.--De Peccaris, of Mexicaansche varkens, worden gehouden voor de eenigen, die uit Guiana oorsprongelyk zyn, en zy mengen zig niet onder de andere tamme of wilde varkens. Het dier van dit laatste zoort is byzonder merkwaardig door een beurs of zak op den rug, die men gewoonlyk voor zyn navel neemt, en die byna een duim diep zynde, een stinkend vocht in zig vervat, waar van echter zommige lieden de reuk by die van muscus vergelyken, maar die zoo onaangenaam is, dat de Indianen, op het oogenblik, dat het dier gedood is, zorge dragen, om 'er het vleesch rondsom uit te snyden, ten einde voor te komen, dat het verdere 'er niet door bedorven worde; het geen anders schielyk plaats zoude hebben, en wel zoo sterk, dat het onëetbaar worden zoude. De Peccaris is by de drie voeten lang: hy heeft geen staart zyne leden zyn wel gemaakt; hy kan zig weinig verdedigen. Zyne borstels, van eene geelachtig gryze kleur, gelyken zeer veel naar de stekels van den Engelschen egel. Zy zyn zeer lang op den rug, maar zeer kort en zeer zeldzaam aan den buik en in de zyden. Dit dier heeft op elken schouder een vlak van een helderer kleur, dan het overige van zyn lichaam, loopende onder den hals in één, en veel gelykheid hebbende met den halsband van een paard. De varkens van dit zoort zyn op de lange en moerassige landen minder bekend, dan binnen in het Land, alwaar zy in de Savanen en op de bergen leven. Zy worden gemakkelyk tam gemaakt, en dan zyn zy mak en stil, maar zoo dom niet, als de Graaf DE BUFFON voorwendt. Deeze natuurkenner zegt, dat zy niemand herkennen, en geene verkleefdheid hebben aan de geenen, die hun voedzel geven; echter had de Majoor MEDLAR 'er een op de Hoop, die hem als een hond volgde, en zigtbaar genoegen schepte, door zynen meester gestreeld te worden. Ik moest ook opmerken, dat wanneer men ze tergt, zy zeer gevaarlyk en kwaadaartig zyn. De Peccaris loopen met groote troepen, even als de andere zoorten; hunne wyfjes werpen verscheiden jongen te gelyk; en hun geknor is zeer onäangenaam en sterk.
Des morgens van den 29sten, hoorden wy op nieuw het geluid van verscheiden snaphaan-schoten naar den kant van de Cottica. Het kwam van de Plantagie Marseille alwaar de slaven, vol dapperheid en trouw, de muitelingen voor de tweede maal verjaagd hadden.
Den 8sten der volgende maand, ontfingen wy de tyding, dat de Colonel FOURGEOUD, na de velden van den vyand, met welken hy van verre gesproken had, ontdekt en verwoest te hebben; na het overschot van den ongelukkigen SCHMIDT, die, zoo als ik gezegd heb, door de muitelingen gedood was, gevonden te hebben, met zyn krygsvolk te Maagdenberg was te rug gekomen, en dat hy aldaar tot den 11den dier maand verblyven zoude. Hy ging vervolgens wederom in de bosschen, maar vooraf droeg hy zorg, om zyne zieken naar de Hoop te doen brengen: hy zond ook derwaarts, om arrest te houden, en vervolgens gevonnisd te worden, een jong Officier, die aan niets anders schuldig stond, dan dat hy, zoo goed niet als hy zelve, de vermoeienis had kunnen doorsstaan. Deeze jongeling had last gehad, om twee dagen en twee nachten lang te waken; eindelyk niet in staat zynde om wakker te blyven, viel hy onder de wapenen in slaap, des te ligter, om dat hy op den grond zat. De luchtstreek van Guiana is in de daad zoodanig, dat zy in staat is de natuur gedwee te maken.
De Colonel schreef de voortduuring zyner gezondheid grootendeels toe aan zeker alleronäangenaamst geneesmiddel, het welk hy zyn drank noemde, en zeer heet en met koppen vol inzwolg: het bestond uit kina en room van wynsteen, by elkander gekookt; zyn gestel was 'er zoodanig aan gewend, dat hy het zelve niet ontbeeren konde. Echter had hy geene navolgers, elk was beducht, dat, wanneer de werking van dit geneesmiddel ophield, het geen eindelyk gebeuren moest, alle andere geneesmiddelen, op het oogenblik, dat men ze meest noodig had, werkeloos zyn zouden. Wat my betrof, ik bleef uitermaten zwak, en wanhoopte zelfs aan myn herstel. De neerslagtigheid, waar toe de kommerlyke staat van JOANNA my deed vervallen, veroorzaakte zulks niet weinig. Myne ongerustheid verminderde ten deezen opzigte niet, toen by een bezoek, het welk de heer en mevrouw LOLKENS my op de Hoop gaven, de eerstgemelde my zeide, dat de Plantagie Fauconberg andermaal stond verkogt te worden, en dat de nieuwe eigenaar was de heer LUDEN, te Amsterdam, tot wien hy geene de minste betrekking had; hy voegde 'er tevens by, dat het gerucht liep, dat JOANNA en ik beiden vergeven waren. Het verdriet, het welk zyne eerste tyding in my verwekte, wierd echter verzacht door het verlangen, het geen mevrouw LOLKENS my deed blyken, om myne gezellin dadelyk naar Paramaribo mede te nemen, ten einde haar aldaar in haar eigen huis te doen oppassen, tot dat zy volkomen hersteld zoude zyn. Ik betuigde haar alle mogelyke dankbaarheid, en de arme JOANNA stortte traanen van vreugde. Zy vertrokken alle drie den zelfden dag, en ik bragt hen tot Killestein Nova, alwaar wy het middagmaal hielden; waar na ik, na het nemen van een teder afscheid, hen verliet.
By myne te rug komst op de Hoop, had ik moeite om myne verontwaardiging binnen de paalen van omzigtigheid te houden, wanneer ik my de zorg, die ik voor myn eigen bloed droeg, door myne medgezellen hoorde verwyten. "Doet als wy, STEDMAN, zeiden zy, en vreest niets. Indien onze kinderen slaven zyn, men draagt ten minsten zorge voor hun; en sterven zy, dan is 't over. Laat alle uwe zuchten in uwen boezem, en uw geld in uw zak te rug keeren, gy zult 'er u beter by bevinden". Ik geef hunne eigene uitdrukkingen op, om te doen gevoelen, hoe zeer het my moet hebben aangedaan, zulke troostredenen te ontfangen.
Des anderen daags, met het aankomen van den dag ontwakende, was het eerste voorwerp, het welk my voor het oog kwam, een slang van zes voeten lang, die lynrecht boven myn hoofd hing, op den afstand van minder dan een voet, en met zyn bek naar beneden; hy had zyn staart om een balk van het dak geslingerd. Zyne oogen glinsterden als starren, en hy weemelde met zyn gespleeten tong in den bek. Ik was zoodanig verschrikt, dat ik moeite had, om hem te ontwyken, het geen ik egter deed, door my uit myn hangmat te werpen. Ik hoorde hem vervolgens gerucht maken in het drooge stroo, waar mede myn dak gedekt was; de Negers vervolgden hem aldaar, om hem te dooden, maar hy ontsnapte hun; dus kan ik niet zeggen, tot welk zoort hy behoorde. My toen alleen bevindende, en voor zulke bezoeken in het vervolg beducht zynde, sloot ik myn huis toe, en ging met myne vrienden, den Majoor HENEMAN en den heer MACDONALD, te zamen woonen.
Myne koffers naarziende, bevond ik, dat de mieren daar aan veel schade gedaan hadden. Zy zyn in Guiana van verschillende zoorten, en zoo talryk, dat ze my in één nacht een paar catoene koussen, die geheel nieuw waren, vernielden. De mieren, die veel op de Plantagiën gevonden worden, zyn zeer klein, maar zeer onaangenaam. Om de suikerbrooden te beveiligen, moet men die met een spyker tegen het beschot hangen, en zorge dragen, dat men rondom veel kryt smeert, om dat dit afvalt, en hen op het oogenblik, dat zy 'er over willen gaan, mede neemt. Ik verbeeldde my, dat, wanneer ik myne suikerbrooden op een steen zette, die in eene tobbe rondom in 't water stond, ik dezelve tegen deeze geduchte vyanden zoude veilig stellen; maar ik bedroog my; de voorhoede trok, tot myne groote verwondering, over 't water; en zeer weinigen verdronken. Het waare middel om zig van deeze insecten te ontlasten, bestaat daar in, dat men hen aan eene brandende zon bloot stelt; zy kunnen die niet verdragen, en vluchten na verloop van eenige minuuten weg. Het geen verscheiden Schryvers, waar onder zig Dr. BANCROFT, en zelfs Koning SALOMON bevinden, van den zoogenaamden voorraad, dien de mieren voor den winter vergaderen, hebben opgegeven, word door nieuwe waarneemingen wedersproken. Het is wel waar, dat 'er in Surinamen geen winter is; maar overal, waar dit jaargetyde bekend is, worden de mieren door eenen gevoel benemenden slaap verdoofd, geduurende welken zy niets noodig hebben.
Myn vriend, de Capitain VAN COEVERDEN, die toen in de bosschen was, ondervond eene onaangenaamheid van eenen anderen aart. Neger slaven openden zyne koffers te Paramaribo; zy ontstalen hem zyne beste goederen, en twintig guinies.
Den 6den, verdronk een zee-soldaat zig zelf in den aanval van een heete koorts, eene ziekte, die in Guiana zeer gemeen is. Byna te gelyker tyd wierd een soldaat van 's Compagnies krygsvolk op last van eenen hoogen krygsraad dood geschoten.
Aan den heer SEIFKE geschreven hebbende, om te weten, of het niet in de magt van Gouverneur en Raaden stond, om het kind van een vry man vry te maken, mits aan den eigenaar de somme betaalende, die zy in hunne wysheid gepast zouden oordeelen; hy antwoordde my, dat geene somme hoe genaamd een slaaf konde vry koopen, wie ook zyn vader wezen mogt, zonder de toestemming van den meester, naardien, volgens de wetten, die uit eene moeder in slavernye zynde geboren word, even zeer slaaf is, als of hy in Africa geboren, en van de kusten van Guinée herwaarts overgebracht was. Deeze uitlegging maakte myne ellende volkomen. Korten tyd na het ontfangen van dit antwoord, wierd ik op zekere Plantagie, Knoppemonbo genaamd, aan de Cassivinica-Kreek, en welks eigenaar, de heer DE GRAAF, alles deed, wat hy konde, om my te verzetten, ter maaltyd genoodigd. Eindelyk my ter zyden af, op een kleine brug, die naar een oranjen-bosch leide, ziende zitten, in eene houding, die myne bittere droefheid aanduidde, kwam hy by my, vatte my by de hand, en zeide my het volgende, het welk ik met de grootste verwondering aanhoorde.
"De heer LOLKENS heeft my bericht, myn heer, van de oorzaak uwer billyke smarte, maar de Hemel laat nimmer eene goede daad onbeloond. Ik heb het genoegen u tans kennis te geven,dat de heer LUDEN my tot Bestuurder zyner Plantagie verkozen heeft, en dat ik van dien dag af aan alle myne pogingen zal aanwenden, om u by hem van nut te zyn, als mede aan de achtenswaardige JOANNA, die, door haar beminnelyk caracter, zig de achting van allen, die haar kennen, verworven heeft, terwyl uw loffelyk gedrag ten haaren opzigte u de achting der geheele Volkplanting heeft doen verdienen."
Een Engel, uit den hemel nederdaalende, konde my geen blyder boodschap brengen: een misdadiger, die ter dood verwezen is, ontfangt de aan hem geschonkene genade met geen meerder vreugde! Ik gevoelde mynen boezem van een zwaaren last ontheven; en na den heer DE GRAAF zyne belofte hebben doen herhaalen, vond ik, dat ik my in den kelk van 't geluk nog konde dronken drinken. Kon na dit gesprek, wierd ik door alle de lieden van het gezelschap omringd, aan wien deeze waardige man zyne edelmoedige oogmerken mededeelde. Zy wenschten my met myne lofwaardige gevoelens, en met de beminnelyke gezellinne, waar aan ik my verbonden had, geluk: zy scheenen in het genoegen, het welk ik ondervond, deel te nemen; en de geheele dag wierd in festynen en vermaken doorgebragt. Des avonds keerde ik naar de Hoop te rug, veel beter te vreden, dan toen ik deezen post verlaten had. Des anderen daags wierd het zelfde gezelschap aldaar door den Majoor MEDLAR ontfangen; en wy hielden met onze bezoeken aan tot den 13den, wanneer wy andermaal gezamentlyk naar Knoppemonbo gingen.
De heer DE GRAAF, nieuwe slaven gekogt hebbende, gaf aan alle de Negers van zyne Plantagie een festyn, en ik had dus gelegenheid, om de hun eigenäartige vermakelykheden te zien; maar ik bewaare derzelver mededeling tot een ander tydstip. Tans zal ik alleenlyk eene beschryving geven van den dans van Loango, zoo als die door de Negers van dit gedeelte van Africa, en door geene anderen word uitgeöeffend. Dezelve bestaat in zulke aangevuurde en wulpsche houdingen en gebaarden, dat men de meest verhitte verbeelding en de bestendige gewoonte noodig heeft, om dien uittevoeren. Deeze dans, die met trommelslagen vergezeld gaat, en geduurende welken de dansers met hunne handen de maat slaan, kan als een zoort van pantomime beschouwd worden, die in verscheiden bedryven verdeeld is, en eenige uuren aanhoudt. Maar het merkwaardigst is, dat, zoo lang dit zoort van vertooning duurt, de dansers en danseressen, verre van vermoeid te schynen, zig meer en meer aanvuuren en verhitten, tot dat zy eindelyk door en door bezweet, en hunne aangezette bewegingen tot die hoogte gestegen zyn, dat, de natuur bezwykende, zy op het punt zyn, om in stuiptrekkingen te vervallen.
Hoe onbetamelyk deeze oeffening ook is, de Europeesche en Creoolsche vrouwen zyn by het gezicht daar van, even als van alle andere vermaaken tegenwoordig. Zy verzamelen zig onbeschroomd benevens de manspersoonen, rondom de dansers, om, zoo zy zeggen, eens hartig te lagchen. Zulke vertooningen zouden het gezicht van eene Engelsche vrouw geheel doen bloozen.
Deeze waarneeming, dat de gewoonte in zekere Landen zaaken voor geoorloofd houd, die men elders verwerpen zoude, word meer of min bewaarheid, naar maate men verschillende luchtstreeken bezogt heeft. Een Officier, in dienst der Indische Compagnie, heeft onlangs eene beschryving uitgegeven van de verschillende houdingen, gebaarden, gezichten, zuchtingen, uitdrukkingen van vermaak, vrees, hoop, en elke trap van hartstocht, die de danseressen in de Oost-Indiën doen blyken; maar wat deeze jonge dogters ook doen mogen, om de verbeelding der toekykers aan te vuuren, men weet, dat de heidensche vrouwen de kuischte in de geheele weereld zyn.
Den 14den keerde ik naar de Hoop te rug, alwaar ik vernam, dat het dak van myn huis door een stormwind was weggenomen. Dewyl ik niet meer voorneemens was het zelve te bewoonen, liet ik het om ver vallen. Intusschen had ik aldaar de gelukkigste dagen van myn leven gesleeten.
Den 26sten, trok de Colonel FOURGEOUD op nieuw naar de Wana-Kreek; maar dewyl hy van den post van de Savane der Jooden het krygsvolk had weggenomen, maakten de muitelingen daar van gebruik, niet alleen door eene Plantagie aan de Rivier Surinamen te plonderen, maar zelfs verscheide Plantagiën, aan de Cassivinica-Kreek, te verbranden. Eene bezending van 's Compagnies krygsvolk, die by toeval zig aan deeze Rivier bevond, vervolgde hen, maar zonder eenig voordeel. Twee soldaaten wierden gedood, en verscheide anderen, waar onder hun Bevelhebber NEYLE was, wierden gekwetst. De Majoor zond het krygsvolk af, het welk onlangs op Ornamibo geplaatst was, ten einde den vyand te vervolgen: het zelve doorkruistte het bosch eene geheele week lang, en kwam te rug, zonder iemand ontmoet te hebben. Deeze meenigvuldige gebeurtenissen doen zien, hoe moeielyk het voor Europeesche krygsbenden is, om in de bosschen van Noord-America te gaan oorlogen.
Den 30sten van deeze maand, zynde St. ANDREAS dag, liet ik een geheel schaap braden, waar op ik alle de Officiers, die zig op de Hoop bevonden, onthaalde. Ik gaf daar by twee kruiken goede Jamaicasche Rhum, waar van wy Punch maakten, welke wy op de gezondheid van onze vrienden van het oude vaste Land uitdronken. Ik herhaalde dit festyn den 4den December, na het ontfangen der tyding, dat myne JOANNA van een frisschen en schoonen zoon bevallen was. Den zelfden dag schreef ik aan den heer LUDEN te Amsterdam, om de vryheid voor moeder en kind te bekomen, en ik deed dit in dezelfde uitdrukkingen, als aan zynen voorzaat den heer PASSELAIGE; alleenlyk verzogt ik hem met meerder aandrang, om zyn antwoord te verhaasten, om dat ik niet wist, hoe lang onze tocht nog duuren zoude. Myn nieuwe vriend, de heer DE GRAAF, ondersteunde my, zoo als de heer LOLKENS gedaan had. Dit alles afgeloopen zynde, gaf ik aan de zieken een douzyn flessen goeden Champagne-wyn, die de eerstgemelde van deeze twee heeren my gezonden had, en die zedert het jaar 1726. in zyne kelder geweest waren.
Des morgens van den 10den, met myn snaphaan op den schouder rondom de Plantagie wandelende, zag ik, dat alle de slaven, uit hoofde der mishandelingen van den Opzichter, aan 't muiten waaren. Het krygsvolk, by geluk van het verschil kennis genomen hebbende, deed het zelve tot algemeen genoegen eindigen. Deeze veelvuldige onlusten, waar van ik verscheiden malen melding gemaakt heb, gaven klaarlyk het oogmerk der Negers te kennen, om tot eenen openbaaren opstand over te slaan; en zy zouden zulks voorzeker te meermalen beproefd hebben, zoo zy niet wederhouden waren geworden door de vrees, welke de tegenwoordigheid van het krygsvolk hun inboezemde. Dien zelfden morgen bragt ik een paar vogels van twee verschillende zoorten mede. De eerste word genoemd Toreman; de andere is een zoort van poelsnip. De Toreman is een vogel van eene zeer heldere zwarte kleur, hebbende gryze pooten, en een zeer krommen bek: hy heeft de grootte van een hoen; en is zeer goed om te eeten. Hy gaat op de hoogste takken der boomen zitten, en men ontdekt hem gemakkelyk door een zoort van zang, het welk hy by de aankomst van elk mensch in het bosch duidelyk herhaalt. Van daar heeft hy den naam van Toreman, het welk in de taal der Surinaamsche Negers een snapper of spion beteekent: de muitelingen dragen hem om die reden eenen verschrikkelyken haat toe.
De poelsnip in de Savanen is een weinig minder groot dan een korhaan: deszelfs pluimaadje is van eene fraaie gryze zilver-kleur, en zyne gedaante ten naasten hy van de Europeesche poelsnippen. Men vindt deezen vogel voornamelyk in de verdronkene Savanen; hy is vet, en van een uitmuntenden smaak.
Den 11den, wierd de Plantagie Reetwyk, aan de Peréca, door de muitelingen aangetast; maar het krygsvolk noodzaakte hen de wyk te nemen.
Den Colonel FOURGEOUD toen te Maagdenberg te rug gekomen zynde, en my, na eene ziekte van zeven maanden, volmaakt hersteld bevindende, waagde ik het, om hem op nieuw schriftelyk voor te stellen, om met hem in de bosschen te trekken, of my toetestaan van eenigen tyd te Paramaribo door te brengen; maar hy weigerde my het een en ander verzoek. Ziende, dat het my niet mogelyk was mynen post te verlaten, deed ik derhalven aan myne geliefde JOANNA by een brief verstaan, dat ik my beter bevond. Ik kwam vervolgens met myn brief aan den oever der Rivier, om aldaar een vaartuig te vinden; en tegen den middag bespeurde ik het open vaartuig van Fauconberg, het welk den Opzichter naar Paramaribo bragt: by ongeluk bekleedde hy dien post slechts zedert kort, en my niet kennende, wilde hy niet naar den oever komen, om myn brief aan te nemen. Echter ziende, dat de Negers met hunne riemen stil lagen, stak ik den brief tusschen myne tanden, en sprong in 't water, om naar het vaartuig toe te zwemmen, niet twyffelende, of men zoude my wel weder aan land brengen. Ik volgde dus den stroom, geheel gekleed, en naderde eindelyk tot op den afstand van twee riemen van het vaartuig: toen nam ik myn brief in de hand, en denzelven in de hoogte houdende, riep ik: "Wie zyt gy, die een stuk papier weigerdt aan te nemen?" Men antwoordde my in 't Fransch: "Ik ben JEAN BEARNY, een boer uit Gasconje, om u te dienen". Het vaartuig ging, na deeze weinige woorden, oogenblikkelyk voort, en ik zag my buiten staat, om het zelve in te haalen, of weder aan land te komen. In zulk eene benaauwdheid stond my niets anders, dan den dood te wagten; want het was onmogelyk, om tegen den stroom op te zwemmen, vooral, daar myne kleederen my in den weg waren: ik beproefde het egter, maar ging twee keeren naar den grond. Ik zoude aldaar buiten twyffel hebben moeten blyven, indien ik eindelyk niet eenig paalwerk gevat had, het welk in de Rivier gestoken was om visch te vangen, en my daar aan stevig had vast gehouden. In deeze gesteldheid riep een Hollandsch Timmerman, die my boven van een Suikermolen zag, uit al zyn kragt, dat de Engelsche Capitain zig wilde verdrinken. Op deeze woorden sprong een dozyn sterke Negers in de Rivier, en wel dra, onder het oog van mynen vriend, den Major MEDLAR, die vry genegen was, om het bericht van den Hollander te gelooven, grepen zy my, en namen my op hunne schouders, om my aan wal te brengen. De woede over de onbetamelyke bejegening, die my wedervaren was, de pyn, het gevaar, en de schande zelfs, vervoerden my dermaten, en maakten zulk eenen sterken indruk op mynen geest, dat ik oogenblikkelyk het gebruik der reden verloor, en de misdaad, waar van ik beschuldigd wierd, byna ter uitvoer bragt; want door de slaven over eene kleine brug gedragen wordende, nam ik een sprong, en wierp my van boven neder in de Rivier; ik wierd dadelyk door de Negers weder opgevischt; en de verdenking, dat ik een zelfsmoord in den zin had, wierd bevestigd. Dienvolgende bragt men my in myne hangmat, waar by den geheelen nacht twee schildwachten geplaatst wierden. Myne vrienden omringden my, en stortten traanen; maar een weinig warmen wyn genomen hebbende, viel ik in eenen diepen slaap tot des anderen daags morgens. By myn ontwaken een zeer bedaard voorkomen hebbende, vonden myne redenen, tot myn groot genoegen, eindelyk ingang, en myne medgezellen lieten alle vrees ten mynen opzigte vaaren. Aan zulk een gevaar stelde my het onbeschaamd gedrag van deezen onmenschelyken Franschman bloot, die zig zelfs naderhand door trekken van eene voorbeeldelooze wreedheid befaamd maakte.
Daags na dit voorval, zond ik myn brief met één van myne Negers, die zig in een kleine kano naar Paramaribo begaf. Tegen den middag een vaartuig met syroop van suiker, waar op zig in de brandende zon een Engelsch matroos en twee Negers bevonden, voor de Hoop ten anker ziende liggen, deed ik den eerstgemelden aan land komen, al waar ik hem op een schotel spek met eieren, en een bool punch onthaalde; het geen hem zeer verwonderde, want hy maakte geene rekening op zulk een goeden maaltyd, en nog minder, om één zyner landgenooten op deeze plaats te vinden: zyn naam was MACDONALD, en men zal by vervolg zien, welke zyne dankbaarheid was.
Het evengemelde vaartuig was een groote schuit met twee riemen, welke de syroop van suiker (melasse) op de Plantagiën gaat haalen, en aan boord der Americaansche schepen brengt; en deeze voeren ze naar de Eilanden, om 'er rhum van te maken. Men betaalt ze aan de Hollanders tegen drie guinies het vat.
Den 16den, kwam 'er een ander Officier aan, die door den Colonel was in arrest gezet. De naam van den eersten was GYLGUIN, en van den tweeden NEYS: de misdaad van den laatsten was een twist, die hy met een vryen Neger, GOASARY genaamd, over het schikken van plantains had. Deeze twee jongelingen wierden vervolgens naar Europa gezonden op last van den Colonel, die vast stelde, dat zy door een hoogen krygsraad veroordeeld zouden worden: maar, na een kort rechtsgeding, wierden zy met eere vry gesproken, tot algemeen genoegen der geheele krygsbende. In de daad, zoo verregaande was de gestrengheid van den Colonel, dat hy de minste toegevenheid niet had voor de zwakheden der jeugd.--Dewyl ik zoo even van Plantains sprak, zal ik deeze gelegenheid waarnemen, om deeze vrucht, en den boom, die ze voortbrengt, te beschryven; het geen ik misschien reeds had behooren gedaan te hebben.
De Plantain-boom is veel eer een plant, dan een boom, want hy heeft noch schors noch hout, dezelve bestaat in een stamen, of helmstyl, rondom door bolachtige, vezelachtige groene vliezen omgeven, die even als de uijen op elkander zitten, tot tien en meer duimen middellyns: deeze omwindzels of schelpswyze schorssen klimmen beurtelings tot op omtrent veertien voeten afstand van den grond, en vormen zig niet tot takken, maar tot bladeren, ten getale van dertien of veertien, die zig als een zonnescherm uitspreiden, en waar van elk in staat is iemand van de grootste gestalte te overdekken: zy zyn van een helder zeegroene kleur, tot dat zy verwelken en afvallen, om voor nieuwe plaats te maken. Uit het midden van deeze verëenigde bladeren, spruit een zwaare stam van by de drie voeten lang, welken de zwaarte eener bloem-kelk van eene purper kleur naar den grond doet overhellen. Boven aan deezen stam groeien de vruchten, Plantains genaamd, welke de gedaante van een komkommer hebben; zy bedragen een getal van meer dan honderd, en deeze geheele tros noemt men doorgaans een rey of reeks. Elke boom of plant draagt slechts één van deeze reijen te gelyk: wanneer die afgesneden is, komen 'er zeer schielyk jonge uitspruitzels in de plaats, die uit hunne bolachtige wortels voortkomen, en in den tyd van tien maanden dezelfde bewerking kunnen ondergaan. De Plantain-boom vordert een voedenden grond, zonder welken de vrucht niet goed voortkweekt, en nooit haare waare hoogte van rypheid bereikt. Deeze vrucht, ontdaan van derzelver bekleedzelen, wanneer ze nog groen is, bevat eene meelachtige zelfstandigheid van eene ligt geele kleur, die, het zy gekookt, het zy gebakken, in plaats van brood dient, gelyk ik reeds gezegd heb: zy is zeer gezond, en van een zeer aangenaamen smaak. Wanneer de schil geel word, is de binnenste zelfstandigheid zoet, en men kan ze raauw eeten, want zy heeft ten naasten by de smaak van een rype peer; maar tot die hoogte gekomen zynde, bedient men zig 'er alleenlyk van op het nagerecht.
De Bananen-boom is een zoort van plant van dien aart; hy verschilt alleenlyk van den Plantain-boom daar in, dat zyne vrucht meer eirond, en minder groot is, en dat men dezelve nooit eet, dan wanneer ze geel en volkomen ryp is. De eerste is van meerder nut; maar de tweede, die een reuk van muscus heeft, is lekkerder: de eene is in Surinamen bekend onder den naam van banana, de andere onder dien van bacouba. [6]
Den 18den, van mynen vriend, den Majoor MEDLAR, verlof verkregen hebbende, om een keer naar Paramaribo te doen, begaf ik my derwaarts in een vaartuig; ik kwam aldaar aan op het tydstip, dat men myn zoon met Madéra wyn en water waschte, volgens de gewoonte des Lands. JOANNA was volmaakt hersteld, en ik bood haar een gouden gedenkpenning aan, welken myn vader op myn geboorte-dag aan myne moeder geschonken had. Ik bedankte ook mevrouw LOLKENS voor alle haare goedheden, en ik vertrok weder dadelyk naar de Hoop, alwaar ik den 22sten te rug kwam.
De arme Neger, dien ik met de bezorging van mynen brief belast had, was minder gelukkig geweest, dan ik: de kragt van den stroom had zyne kano in het midden der Rivier Surinamen doen omslaan: hy konde niet zwemmen, maar had de kragt en behendigheid, om zig op de kano, die onöphoudelyk weder trachte om te keeren, recht op te houden, en door dit middel gelukte het hem om altyd het hoofd boven water te houden, terwyl de zwaarte van zyn lichaam dit vaartuig eindelyk belette te wankelen. Eene sloep van een oorlogschip verlostte hem gelukkig uit deeze gevaarlyke en lastige gesteldheid; maar zy, die op het schip waren, namen de kano voor hunne moeite, en zetten den man te Paramaribo aan land. Geduurende al den tyd, dat hy in 't water geweest was, had hy den brief tusschen zyne tanden gehouden, en denzelven met allen spoed willende bezorgen, deed hy dadelyk zyn best, om zulks te verrigten, maar vergistte zig in het huis: men zag hem in 't huis, alwaar hy binnen trad, voor een dief aan, want hy weigerde aanhoudend den medegebragten brief over te geven, en men stond gereed, om hem vier honderd geesselslagen te doen toetellen,wanneer gelukkiglyk een Engelsch Koopman, één van myne vrienden, GORDON genaamd, en die den Neger kende, hem uit deeze ongelegenheid redde. Dus wilde deeze arme jongen, die byna in de Rivier verdronken was, liever onder de geesselslagen sterven, dan de geheimen van zynen meester ontdekken.--Waar zyn de Europeanen, met zulk een moed en trouw begaafd!
Hier boven van eene manier van visschen door middel van paalwerk melding gemaakt hebbende, zal men misschien verlangen deeze manier, die my dikwils eene zeer goede maaltyd verschafte, te kennen. Men omzet eenvoudig een vierkant vak in de Rivier, met goed paalwerk van Latanusboomen hout, die met koorden van heestergewassen vast zyn aan één gebonden. In het midden is eene breede opening of deur, welke men by den vloed open, en by de ebbe gesloten houdt, om voor te komen, dat de visch niet ontsnappe. Door dit middel vangen de Negers en Indianen dikwils eene groote meenigte visch. Onder die geenen, welken men de laatste keer vong, waren de logolago, en de matouary. De eerste is een zoort van zeer dikke paling, en twee voeten lang: zyne huid heeft eene bleekblauwe kleur op zyde en op den rug, maar witachtig onder den buik. Deeze paling is zeer vet, en van een goeden smaak. De matouary is klein en zonder schubben. Het is in Surinamen zeer merkwaardig, dat, zoo dra zy buiten 't water zyn, de meeste visschen een geknor maken, naar dat van een bigge gelykende.
Den 23sten, op de Plantagie Knoppemonbo ten eeten zynde, zag ik twee vogelen, die al myn aandacht tot zig trokken. Een derzelve verdiende dit vooral, door het zonderling maakzel van zyn nest. Men noemt hem in dit Land Lipybanana, om dat hy zig voornamelyk, zoo men zegt, met rype bananen voedt. Ik weet niet of hy de spotvogel van Dr. BANCROFT is, maar hy koomt zeer naby aan deszelfs beschryving.
Eenige vogels van dit zoort hadden zig op een grooten boom aan den waterkant genesteld: de Negers verzekerden my, dat zy zig op die plaats zedert verscheiden jaaren rustig by één verzamelden. Zy maakten eindelyk aldaar een getal van meer dan twee honderd uit. De gedaante deezer vogelen is ten naasten by die van een Engelsche lyster. De mannetjes hebben vederen op het lyf van eene zeer heldere zwarte kleur, zynde hun staart en een gedeelte der vlerken van eene karmozyn kleur; de wyfjes hebben ook het lyf zwart, maar het overige van eene zeer fraaije geele kleur. Hun zang was in de daad uit eene groote verscheidenheid van zangnooten zaamgesteld; maar hy had geene zoetluidenheid, en bootste geenen anderen wildzang naar, zoo als men gemeenlyk voorwendt, dat de spotvogel doet, dien ik voor 't overige in Surinamen niet heb hooren noemen. Deeze vogels hadden, ten getale van meer dan zestig, hunne nesten op het einde van de takken der boomen geplaatst, alwaar zy door den wind heen en weder slingerden. Deeze nesten, ten aanzien van derzelver gedaante naar een zoort van beursen gelykende, zyn in de laagte zeer rond; maar eindigen in de hoogte puntsgewyze. Zy zyn van een weinig hooy gemaakt; en in 't midden ziet men een gaatje, waar door de vogels uit en in vliegen. Hunne eieren leggen zy op den grond, die zeer breed is, en het boven-einde, spitswyze gemaakt, beveiligt deeze vogelnesten tegen roof en slegt weder: maar van nog meerder gewicht is het, dat, uit hoofde van hunne ligging, de aapen, die in dit Land zoo talryk zyn, hun geen nadeel kunnen toebrengen, om dat deeze takken, waar aan hunne nesten vast zyn, schoon sterk genoeg om dezelve, en het geen 'er in is, te dragen, te zwak zyn voor vyanden van eene vry meerdere zwaarte; en tot meerder zekerheid waaren die geene, welke ik gezien heb, boven het water geplaatst.
De andere vogel, dien ik in myn te rug komen doodde, was de Surinaamsche valk, die, ten aanzien van grootte en gedaante, naar dien in Engeland gelykt. Deszelfs pluimaadje is van een helder bruine kleur, en aan de borst en staart met verschillende roode, zwarte, en geele vlakken geteekend. Hy had een gespleeten tong, de oogen uittermaaten schitterend, de pooten van een citroen-kleur, en de klauwen met zeer lange en zeer puntige nagels gewapend. Deeze vogel doet veel schade op de Plantagiën, en vooral onder het gevogelte.
Het word tyd, dat ik tot de krygs-verrigtingen van onzen Bevelhebber te rug keere, die eenige dagen op Maagdenberg gebleven zynde, op Kersdag met het zwak overschot van zyne krygsbenden optrok, en zig naar de Savane der Jooden begaf, van waar hy naar Maagdenberg te rug keerde, zonder iets gezien te hebben, maar ten minsten met den titel van den zwervenden Jood. Deeze weinige vorderingen wederhielden den Majoor MEDLAR en my niet, om hem ons verzoek te hernieuwen, ten einde hy ons zoude toestaan om hem op zyne tochten te vergezellen: onze verzoeken waren te vergeefs, want hy begaf zig toen naar Paramaribo, alwaar men dagelyks nieuwe versterkingen uit Europa verwagtte. Eindelyk echter stond hy ons toe hem naar deeze Hoofdstad der Volkplanting te volgen; ik zegge ons, om dat die zelfde gunst ook aan eenige andere Officiers wierd toegestaan, die in dit oogenblik aan alles gebrek hadden, terwyl 'er vyftien vaten besten wyn, en vyftien duizend guldens aan geld, ter beschikking van den Colonel waren.
Nooten
bewerken[5] De Lepelaar, of Bécharu, is de Flamant van BRISSON, of de Flamant van BELON, en de Phoenicopterus der ouden. Men zegt, dat de laatstgemelde naam, afgeleid van den naam, dien de Grieken aan deezen vogel gegeven hebben, volgens deszelfs oorsprong beteekend, een vogel met vuur-kleurige vlerken, en schildert zeer wel den Phoenicopterus, wiens vlerken in de daad van een zeer levendig roode kleur zyn. De naam van Bécharu is hem gegeven uit hoofde van de byzondere gedaante van zyn bek, die gekromd is als het kromhout van een ploeg.
Deeze vogel is eenig in zyn zoort, en maakt een geslacht op zig zelf uit. Men vind die op 't oude vaste Land; en in Europa, op de kusten van Spanjen, Italiën, Provence, en Languedoc. De Americaansche Indianen maken, van zyne fraaije vederen, halsbanden, mutsen, gordels, waar mede zy zig vercieren. Het vleesch van den jongen Phoenicopterus wierd door de ouden als eene uitgezochte spyze beschouwd.
[6] Het schynt, dat dezelve de pacobe of bacove van Cayenne is. Men noemt de vrucht van den Bananen- en Plantain-boom doorgaans bananen; maar wy hebben dezelven, met den Schryver van dit werk, onderscheiden, door aan de vrucht van den laatstgemelden, den naam van plantain te geven. Dit was noodzakeiyk, want hy verwart ze niet, en spreekt dikwils van beiden te gelyk.
Aanteek. v. d. Franschen Vert.
Publiek Domein |
---|
Deze bron (Reize naar Surinamen en Guiana/Hoofdstuk XIV) is (gedeeltelijk) afkomstig van Project Gutenberg.
Bronnen afkomstig van Project Gutenberg zijn in het publiek domein. |