Reize naar Surinamen en Guiana/Hoofdstuk XXVII

Reize naar Surinamen en Guiana
Hoofdstuk I · Hoofdstuk II · Hoofdstuk III · Hoofdstuk IV · Hoofdstuk V · Hoofdstuk VI · Hoofdstuk VII · Hoofdstuk VIII · Hoofdstuk IX
Hoofdstuk X · Hoofdstuk XI · Hoofdstuk XII · Hoofdstuk XIII · Hoofdstuk XIV · Hoofdstuk XV · Hoofdstuk XVI · Hoofdstuk XVII · Hoofdstuk XVIII
Hoofdstuk XIX · Hoofdstuk XX · Hoofdstuk XXI · Hoofdstuk XXII · Hoofdstuk XXIII · Hoofdstuk XXIV · Hoofdstuk XXV · Hoofdstuk XXVI · Hoofdstuk XXVII
Hoofdstuk XXVII · Hoofdstuk XXIX · Hoofdstuk XXX · Aanhangzel (1) · Aanhangzel(2) · Tweede aanhangzel (1) · Tweede aanhangzel (2)


ZEVEN-EN-TWINTIGSTE HOOFTSTUK.

De muitelingen voeren verscheiden Negerinnen weg.--Aanstootelyke wyzen van straföeffening.--Onverschrokkenkeid der Negers.--Verschillende zoorten van Gier-vogels.--Gekuifde Arenden.--Beschryving van eene Indigo-Plantagie.--Kaneel-Appel.

In weêrwil van de herhaalde nederlagen der muitelingen, vernam men den 15den Augustus, op Paramaribo, dat zy eenen aanval gedaan hadden op de Plantagie Berg-en-Daal, of den blaauwen Berg, anders ook genoemd Parnassus-Berg, gelegen aan het bovenste gedeelte van de Rivier Surinamen; en dat zy, zonder eenige daad van wreedheid te plegen, het geen maar al te veel hunne gewoonte was, alle de Negerinnen van daar hadden weggevoerd, schoon op eenen korten afstand een wachtpost geplaatst was. Op deeze tyding zond men een hoop jagers af, om hen te agtervolgen; en byna ter zelfder tyd deed men door zeven honderd Negers het beruchte cordon, of den verschansten weg, maken, welke reeds zedert lang ontworpen was. Deeze weg moest verdedigd worden door leger wachten, wier post was de Plantagiën voor nieuwe overrompelingen te beveiligen, en het wegloopen der slaven te beletten.

De Plantagie Parnassus-Berg is gelegen aan de westzyde der Rivier Surinamen, die door de kronkelingen, welken zy vervolgens maakt, op deezen afstand honderd mylen van Paramaribo af ligt. Dewyl het gezicht van deeze Plantagie aller aangenaamst is, biede ik 'er den Lezer eene afteekening van aan, als mede van de Savane der Joden, een dorp of gehucht, in eene rechte lyn meer dan veertig mylen van deeze hoofdstad der Volkplanting, en meer dan zestig mylen te water af gelegen. De Joden bezitten aldaar eene zeer fraaije Synagoge, in welke zy hunne Godsdienst-plechtigheden verrigten. Zy hebben 'er ook scholen en huizen van opvoeding, want deeze plaats wordt door verscheiden aanzienlyke huisgezinnen van hunne natie bewoond. Deeze zelfde lieden genieten in Surinamen byzondere rechten en voorrechten, die hun door KAREL II. vergund wierden, toen deeze Volkplanting aan de Engelschen toebehoorde; en deeze voorrechten zyn zoo groot, als zy die ergens bezitten.

De Rivier Surinamen is, van de stad Paramaribo, of liever van het Fort Amsterdam af, even als de Cottica en Commewyne, door fraaije Suiker- en Koffy-Plantagiën omzoomd; en 'er ontspringen uit dezelve verscheide kreeken of kleine Rivieren, als de Paulus, de Para, de Cropina, en de Pararaca; maar hooger dan Parnassus-Berg, vindt men niets, het welk eene Plantagie genoemd mag worden. De Rivier is ook op deezen afstand niet meer bevaarbaar, zelfs niet voor kleine vaartuigen, uit hoofde van de vervaarlyke rotsen en watervallen, die haar verstoppen, naar maate zy tusschen zeer hooge bergen, en ondoordringbaare bosschen doorloopt. Deeze natuurlyke bolwerken, schoon zy de liggingen verrukkelyk maken, beletten echter de bezitters der Volkplanting, om ontdekkingen te doen, die hun misschien hunnen arbeid door onmeetlyke schatten vergoeden zouden,

Zoo al de muitelingen zoo veele wreedheden op de Plantagiën niet meer pleegden, zy waren in de hoofdstad tot eene aanstootelyke hoogte gestegen. Ik hoorde aldaar onöphoudelyk het geklater der zweepslagen, en het gekerm der Negers. Onder de eigenaars, die op het vervolgen hunner slaven byzonder vuurig waren, bevond zig zekere Mevrouw SP--N, wier Plantagie in de nabuurschap van die van den heer DE GRAAF gelegen was, en welke ik op zekeren tyd met schrik uit haar raam het onmenschelyk bevel hoorde geven, om eene jonge Negerin voornamelyk op den boezem te geesselen, een schouwspel, waar in zy een byzonder genoegen scheen te scheppen. Den indruk, die deeze vertooning op mynen geest gemaakt had, willende verzetten, ging ik tot vermaak een eind weegs om ryden; en het eerste voorwerp, het welk zig aan myn oog vertoonde, was eene andere Negerin, ook jong zynde, die byna naakt boven van een zolder, op een hoop gebroken flessen neder viel: 't is waar, dit was een ongeluk, maar dit ellendig schepzel had zig zoo schroomelyk bezeerd, dat zy zig in eenen even deerniswaardigen staat bevond, als de eerstgemelde.--Myn lot verwenschende, keerde ik aan de haven-kant myn rydtuig om, alwaar ik het verdriet had, om twee Engelsch-Americaansche matroosen, die op de voorplecht van hun schip met elkander vochten, in het water te zien vallen en verdrinken. Op een ander Americaansch schip ontdekte ik eenen kleinen scheepsjongen, die, met een byl gewapend zynde, zig boven uit de mast tegen een Sergeant en vier soldaten zeer lang verdedigde; deeze waren genoodzaakt hem te dreigen van op hem te zullen schieten, zoo hy zig niet overgaf, het geen hy eindelyk deed. Men bragt hem dus aan wal, door twee zyner medgezellen vergezeld, en met een wacht van twee gelederen soldaten; men geleide hen alle drie naar het Fort Zelandia, alwaar zy, volgens des Capitains eisch, en om dat zy zig geduurende hunnen dienst hadden dronken gedronken, elk de fire cant ontfingen; daar in bestaande, dat zy met twee bambous-rieten op de schouders werden afgerost, tot dat dezelve opgezwollen en geheel zwart waren. De Capitain trachte echter dit zoort van willekeurige straföeffening te wettigen, uit hoofde der noodzakelykheid, en om dat de Americaansche matroosen en scheepsjongens de onstuimigste menschen zyn, wanneer zy dronken zyn, schoon 'er geene de minste reden tot twist aanwezig is: men kan hen onder de beste zeelieden der weereld rekenen.

Des anderen daags morgens, my bezig houdende met de gevaaren en kastydingen, waar aan het volk van lageren rang is bloot gesteld, te overwegen, hoorde ik eene groote meenigte voor by myne wooning loopen. De nieuwsgierigheid deed my opstaan, en my in aller yl aankleeden, om te verneemen, wat 'er gaande was. Ik vernam toen drie Negers, geketend en door eene talryke wacht omringd, welke in de Savane hunne straf gingen ontfangen. Hun stout en onbeschaamd voorkomen trok myne aandacht zoodanig derwaarts, dat ik, in weêrwil van myne afkeerigheid voor dergelyke vertooningen, besloot te gaan zien, wat het gevolg van dit alles wezen mogt.--Men las het vonnis, in plat Hollandsch opgesteld, het welk deeze ongelukkigen niet verstonden. De eerste wierd veröordeeld, om met een byl het hoofd te worden afgehouwen, vermits hy een slaaf gedood had, die op de Plantagie van zyne meesteresse bananen was komen steelen. De waarheid der zaak was, dat hy dien moord op uitdrukkelyken last van deeze vrouw gepleegd had; maar toen de misdaad ontdekt was, liet zy 'er haaren slaaf voor opdraaijen, om haaren goeden naam te behouden, en de kosten van boete en schadeloos-stelling uit te winnen. De arme keerel leide zyn hoofd met onverschilligheid op het blok neder, en ontfing den dood in éénen slag. De tweede, die zyn medepligtige was, wierd onder de galg gegeesseld. De derde, wiens naam NEPTUNUS was, was een vry persoon, en een timmerman van zyn ambacht; maar, ter gelegenheid van zekeren twist, den Opzigter der Plantagie Altona, aan de Para Kreek, gedood hebbende, wierd hy rechtvaardig veröordeeld om het leven te verliezen. De byzonderheden van zyne misdaad en straf zyn merkwaardig. Deeze Neger, die jong en wel gemaakt was, een schaap gestolen hebbende, om 'er eene vrouw op te onthaalen, door welke hy bemind wierd, besloot de Opzigter, die van jaloersheid brandde, hem te laten ophangen. NEPTUNUS, om dit voor te komen, schoot in een veld van suiker-riet een snaphaan op hem af, zoo dat hy dood ter aarde viel. Tot straf van deeze misdaad wierd hy verwezen, om levendig gerabraakt te worden, zonder den genade-slag te ontfangen. Van den inhoud van dit verschrikkelyk vonnis onderrigt zynde, plaatste hy zig zonder tegenkanting op een sterk kruis, vervolgens strekte hy de armen en beenen uit, welken men met touwen vast bond. De scherprechter (zynde altyd een Neger,) nam de byl, en hieuw hem de linke hand af, waar na hy, een yzeren koevoet in de vuist nemende, hem met verdubbelde slagen de beenderen aan stukken sloeg. De touwen wierden vervolgens los gemaakt, en meenende dat hy dood was, gevoelde ik my zelf als getroost; maar toen de rechters op het punt waren om heen te gaan, wierp de misdadiger zig zelf van boven neder van het kruis, en viel in het gras, vervloekende zyne rechters als een hoop van gruwelyke schelmen. Vervolgens met zyn hoofd tegen het kruis aanleunende, verzogt hy aan de omstanders een pyp tabak, die onmeedoogend genoeg waren, om hem zulks te weigeren, hem met den voet stootende, en op hem spuwende, het geen echter eenige Americaansche matroosen vervolgens beletteden. Hy smeekte toen, maar vrugteloos, dat men hem het hoofd wilde afhouwen. Eindelyk, geen einde aan zyn lyden ziende, verklaarde hy:--"Dat hy den dood verdiend had, maar niet verwagtte, dat men hem zoo veele maalen zoude doen sterven. Met dit al, vervolgde hy, gy bereikt uw oogmerk niet; ik lach in alle uwe folteringen, al moest ik hier nog een maand zoo blyven liggen."

Dit gezegd hebbende, zong hy agter malkander, en met eene heldere stem, twee liederen, by het ééne van welke hy aan zyne naastbestaanden en vrienden vaar wel zeide, en by het andere aan zyne overledene vrienden berigtte, dat hy spoedig in het gelukkig verblyf, door hen bewoond, hun gezelschap zoude genieten. Toen hy geëindigd had, verhaalde hy bedaard zyn rechtsgeding, met alle deszelfs byzonderheden.--"Maar, zeide hy eensklaps tot de geenen, die hem omringden, ik zie aan de hoogte van de zon, dat het byna agt uuren is, en het zoude my leed doen, dat gy, door myn langer spreken, uw ontbyt zoudt verliezen." De oogen toen naar eenen Jood, DE VRIES genaamd, gewend hebbende, zeide hy hem. "Ei lieve, myn heer, wilt gy my betaalen de vyf guldens, welken gy my schuldig zyt?--Om wat te doen, antwoordde de Jood?--Om eeten en drinken te koopen; ziet gy niet, dat men my laat leven?" De Jood op deeze woorden agter uit deinzende, lachte de ongelukkige misdadiger hem opentlyk en van goeder harten in het aangezicht uit. Vervolgens den soldaat aankykende, die by hem de wacht hield, en van tyd tot tyd in een stuk droog brood beet, vroeg hy hem:--"Waar het by toe kwam, dat een blanke geen ander ontbyt had?"--"Om dat ik niet ryk ben, antwoordde de soldaat."--"Wel nu, ik wil u een geschenk doen, hernam de Neger: neemt de hand, die men my heeft afgekapt; eet die tot op het been toe af; verslind vervolgens myn lichaam, tot dat gy verzadigd zyt; gy zult dan een ontbyt gedaan hebben, het welk u voegt." Hy deed deeze schimprede met een schaterenden lach gepaard gaan; en ging op die wyze voort, geduurende de drie uuren, dat ik aldaar verbleef. [35]

Het is verbazend, dat iemand de kracht heeft, om dergelyke folteringen door te staan; voorzeker kan hy dit niet doen, dan door eene vermenging van woede, hoogmoed, verachting, en de zekerheid, dat hy zyne vervolgers en beulen spoedig ontkomen zal.

Ik heb de byzondere omstandigheden van zulk eene straföeffening, die geen daad van wreedheid van eenig byzonder persoon was, breedvoeriger verhaald, om een voorbeeld te geven van de ongemeene gestrengheid der Surinaamsche wetten.

Verder moet ik alhier een toeval verhalen, het welk slechts een oogenblik op myne verbeelding werkte, maar van een langduuriger uitwerking had kunnen zyn by iemand, die 'er de oorzaak niet van wist, welke ik echter zeer gemakkelyk ontdekte. Des namiddags omtrent drie uuren, myn geest nog vervuld zynde met het aandoenlyk toneel van des morgens, ging ik naar de strafplaats toe, alwaar myn oog het eerst viel op het hoofd van den gestraften Neger, het welk boven op een paal gestoken was, en heen en weder waggelde, als of hy nog geleefd had, en my eenig teeken wilde geven. Ik bleef oogenblikkelyk staan, en niemand in de Savane ziende, alwaar zelfs geen wind genoeg was, om een blad te doen ritselen, erken ik, dat ik my gevoelde, als aan den grond vast gehecht, en een tyd lang geen moed had om voorwaarts te gaan. My vervolgens myne zwakheid verwytende, van naar iets van dien aart niet te durven naderen, en te onderzoeken, welke de reden van een dergelyk verschynsel wezen mogt, bespeurde ik zulks zeer schielyk door het vliegen van een Giervogel, die zig op dit hoofd kwam nederzetten, als wilde hy my een dergelyken buit betwisten. Hy had hem reeds één zyner oogen uitgepikt, toen hy op myne eerste aannadering wegvloog; en by dit wegvliegen met de pooten tegen dit hoofd stootende, veroorzaakte hy deeze schielyke beweging. Ik moet by dit alles voegen, dat de ongelukkige NEPTUNUS, nog by de zes uuren na het ondergaan van zyne straf geleefd hebbende, uit mededogen van den soldaat, die de wacht hield, een slag met de kolf van den snaphaan kreeg, waar van ik de teekens nog zag.

Zommige Schryvers vergelyken den Giervogel by den Arend; maar die van Surinamen heeft dezelfde hoedanigheden niet: hy is in de daad een roofvogel, maar in plaats van zig te voeden met de dieren, welken hy doodt, leeft hy niet, dan van krengen. Dienvolgende verschynt hy veel op de kerkhoven, en de plaatsen, waar men doodstraffen uitoeffent; het geen zyne reuk zoo klaar aanduidt, dat de Negers hem tingy fowlo, den stinkenden vogel, noemen. De Giervogel in Guiana heeft de grootte van eene gewoone kalkoen. Zyne vederen hebben eene donker gryze kleur, uitgenomen de vlerken, die zwart zyn. Hy heeft een vooruitstekende, sterke en kromme bek, een gespleten tong, een langen hals, en zeer korte pooten. Behalven het straks gemelde voedsel, eet hy dikwils slangen, en zelfs alles wat hy vindt, in zulk eene meenigte, dat hy somtyds moeite heeft om te vliegen.

De vogel, genaamd de Koning der Roofvogelen, is in Surinamen niet zeer gemeen, schoon de Indianen 'er zomtyds één of twee te Paramaribo brengen, uit hoofde van deszelfs ongemeene fraaiheid. Hy is grooter, dan eenig zoort van kalkoenen. De huid van zyn kop en hals, die geene vederen hebben, is gemengd van eene scharlaken, violet en bruine kleur. Hy draagt een halsband van lange en dik op elkander zittende vederen, waar in hy zoodanig kan ingedoken zyn, dat men naauwlyks zyn kop ontdekt. Deeze vogel leeft insgelyks van bedorven vleesch, slangen, rotten, padden, en zelfs van drek.

Onder de roofvogelen in de Surinaamsche bosschen telt men den gekuifden Arend, een zeer wild en sterk dier. Zyne vederen zyn zwart op den rug, maar geelachtig naar de stuit; zyn borst, buik, dyën, en zelfs zyne pooten, zyn wit met zwarte vlakken; het overige van zyn lichaam is geheel bruin, en de klaauwen volmaakt geel. Deeze vogel heeft eene platte kop, vercierd met een kuif van vier vederen, twee lange en twee korte, die hy naar willekeur verheft of laat vallen.

Den 24sten, zynde den geboortedag van den Prins van Orange, gaf de Colonel FOURGEOUD aan de gezamentlyke Officiers een middagmaal van gezouten ossen en varkens-vleesch, van puddings van garste meel, en gedroogde visch. Dewyl JOANNA steeds by haar besluit bleef volharden, nam ik op dien zelfden dag, in tegenwoordigheid van haare moeder en andere nabestaanden, de verbintenis aan van de goede Mevrouw GODEFROY;--"van haar aan niemand dan aan my te verkoopen. Deeze Mevrouw schonk, by haaren dood, niet alleen aan haar haare vryheid, maar ook een stuk land om te bebouwen, waar op men voor haar eene gemakkelyke wooning zoude stichten, waar over zy de vrye beschikking hebben zoude." Mevrouw GODEFROY gaf my vervolgens myn briefje van negen honderd guldens te rug, en deed aan JOANNA een geschenk van eene beurs van twintig goude ducaten, en twee fraaije stukken Indisch linnen. Zy raade my tevens, om aan den Raad een verzoekschrift in te leveren, tot dadelyke vrymaking van myne JOHNNY.--"Eene noodzakelyke plechtigheid, zeide zy my, het zy ik een borg vond, het zy niet, en zonder welke zelfs in het eerstgemelde geval niets verrigt zoude zyn."

Beiden betuigden wy onze oprechte dank-erkentenis aan deeze uitmuntende vrouw, en door vreugde zynde opgenomen, ging ik by den Gouverneur des avonds ter maaltyd, en bood hem myn verzoekschrift aan, het welk in goede orde was opgesteld. Zyne Excellentie nam het aan, met het hoofd schuddende, en my de hand drukkende; maar hy erkende my rond uit:--"Dat hy volkomen overtuigd was, dat myn zoon slaaf zou sterven, ten waare ik de borgtocht, die de wet vorderde, vinden konde, 't geen niet gemakkelyk was." Na derhalven veel moeite en tyd verloren te hebben, na meer dan vyf honderd guinies betaald te hebben, had ik nog de onuitspreekelyke smarte, om hem, van wien ik vader en eigenaar tevens was, misschien aan eene eeuwige slavernye te zien bloot gesteld. JOANNA zelve had toen niets meer te vreezen, het geen my een groot genoegen deed.

Te midden echter van eene zoo billyke neêrslagtigheid, deed zich eene gelukkige hoop juist ter snede op. De beruchte Neger GRAMAN QUACY, van wien ik reeds gesproken heb, kwam uit Holland aan, en had de tyding verspreid, dat men, door zyne tusschenkomst, eene wet gemaakt had, volgens welke alle slaven, zes maanden na hunne ontscheping in Texel, vry zouden zyn. De eigenaar konde nochtans dien tyd voor zes andere maanden verlengd krygen, na verloop van welken geen uitstel meer, zelfs voor geen enkelen dag, zoude worden toegestaan.--In myne ziel nu overtuigd zynde, dat ik vroeg of laat, en zoon, en moeder, in Europa brengen zoude, was myn hart uittermaten getroost.

Alvoorens het verhaal van myne reize te eindigen, zal ik omtrent deezen GRAMAN QUACY eenige byzonderheden opgeven. Het zal genoeg zyn voor het tegenwoordige te zeggen, dat de Prins van Orange, niet genegen zynde hem de kosten uit zyn beurs te betalen, en hem veele geschenken te doen, hem te rug zond, gekleed in een scharlaken en blaauwen rok, om welken een breed goud boordzel gelegd was; hy had een witten veder op zyn hoed; en hy geleek dus naar een Hollandsch Generaal. Die goedheid van den Prins maakte deezen Koning der Negers zeer hoogmoedig, en nu en dan zelfs zeer onbeschaamd.

De Gouverneur der Volkplanting gaf den 27sten, een zeer kostbaar festyn aan zyne vrienden, op zyne Indigo-Plantagie, eenige mylen agter zyn paleis gelegen. Hy deed my de eer aan, om my daar by te verzoeken, en ik had het genoegen, om het maken van Indigo te zien, waar van ik de behandeling thans zal opgeven.

De Indigo-plant is een knobbelig heester-gewas, dat van zaad voortkoomt, by de twee voeten hoog groeit, en in den tyd van twee maanden zyn volkomer wasdom verkrygt. Deeze plant vordert een vrugtbaaren grond, en men moet het onkruid zorgvuldig uitwieden. Men ziet dezelve doorgaans, vier of vyf dagen, na dat het zaad in den grond geworpen is, uitkomen. Het zyn in het begin knobbelige stronkjes, voorzien van kleine takjes, die verscheiden paaren van bladeren dragen, en altoos met een ongelyk blad eindigen. Deeze bladen zyn eirond, glad, zagt in 't aanraken, aan de boven-zyde van eene donker groene kleur, aan de beneden-zyde bleek groen, ongetand, en aan eene byna onzigtbaare steel vast gehecht. De bloem behoort onder het zoort van die geenen, die tot een peul of schil groeijen, en hangt aan eene zeer korte steel. Wanneer de bladen van de bloem zyn afgevallen, groeit der zelver hart in de lengte, en wordt een peul, die langwerpig, krom gebogen, glad, helderschynend, puntig uitloopende, bruin van buiten, en wit van binnen is, en zeven of acht pitten bevat, die door een klokhuis van elkander zyn afgescheiden. Elke pit vertoont een kleine rol, grys of olyfächtig van kleur, en een lyn lang.

Zie hier de manier, op welke deeze plant tot Indigo bereid wordt. Wanneer men alle de takken heeft afgesneden, bindt men dezelven tot schoven of bossen, legt die in een groote kuip vol water, en bedekt dezelven met zwaare stukken hout, die tot perssen dienen. Alles op die manier zynde gereed gemaakt, begint de gisting zeer spoedig; in minder dan agtien uuren schynt het water te koken, en de verwstof der plant naar zig trekkende, verkrygt het zelve eene blaauwe violet kleur. Tot dien staat van gisting gekomen zynde, laat men het water in een tweede kuip overloopen, die zomtyds minder groot is; en dan zuivert men het zorgvuldig van alle stukjes hout, welken men weg werpt. De stank, die dit water opgeeft, maakt deeze bewerking zeer ongezond. Dit water, in de tweede kuip overgegoten zynde, wordt met houten spadels omgeroerd, tot dat het kleurend gedeelte zig afscheidt, en tot kleine bolletjes zamenloopt, die naar den bodem zinken. Het water herneemt dan op deszelfs oppervlakte zyne natuurlyke doorschynendheid; en men giet het nog eens, tot aan dat gekleurd zinkzel, in een derde kuip, ten einde de stukjens Indigo, die 'er nog in vervat zouden mogen zyn, mede naar den grond zinken; waar na men dit water weg giet, en het zinkzel of de Indigo wordt gelegd in vaten, die geschikt zyn, om 'er in te droogen. Het raakt alzoo alle verdere vochtigheid, die 'er nog in mogt zyn, kwyt; het krygt aldaar de gedaante van kleine vierkante langwerpige brooden, van eene fraaije lichtblaauwe kleur, en is dan tot de vervoering geschikt. [36] Men kweekt de Indigo-Fabrieken in deeze Volkplanting weinig aan. Ik weet 'er de reden niet van, want de koek, welke zy voortbrengt, wordt verkogt voor vier guldens het pond; beste Indigo moet ligt, hard, en brandbaar zyn.

De aankweeking van deeze plant is in Surinamen begonnen door zekeren DESTRADES, die zig een Fransch Officier noemde, en het zaad daar toe uit St. Domingo medebragt. Dit had eerst in later tyd plaats, dewyl ik zelf deezen armen keerel nog gekend heb, die zig op Demerary met een pistool-schoot het leven benam.--Dewyl de omstandigheden van zynen dood vry merkwaardig zyn, kan ik myne geneigdheid, om dezelve kortelyk te verhaalen, niet wederstaan. Deeze man, zig in schulden gestoken hebbende, maakte het overschot van zyne bezittingen tot geld, en vluchte uit de Volkplanting van Surinamen weg. Zig in de Spaansche bezittingen met verboden handel hebbende opgehouden, wierd al het geen hy bezat vervolgens in beslag genomen. Geen uitkomst meer hebbende, vervoegde hy zig by één zyner vrienden op Demerary, die de menschlievenheid had om aan hem eene vryplaats te verleenen. Hy had daar van slechts eenigen tyd gebruik gemaakt, toen eene verzweering aan zynen schouder doorbrak; maar hy weigerde bestendig alle hulp, en om zich te laten bezichtigen. Het ongemak wierd met dit al erger, en zelfs gevaarlyk; maar DESTRADES bleef 'er altyd by met het bedekt te houden. Eindelyk geraakte op zekeren dag het geheele huis in ontsteltenis, toen men hoorde, dat 'er een schietgeweer in zyne kamer afging. Men trad binnen, en vond hem, met zyn besten rok aangekleed, maar zwemmende in zyn bloed, met een pistool, het welk by hem op den grond was gevallen. Toen ontkleedde men hem, en tot groote verbaazing der tegenwoordig zynde lieden, ontdekte men de letter V (voleur: dief:) op dien zelfden schouder, welken hy niet had willen vertoonen.--Dus eindigde het leven van eenen man, die eenige jaaren lang te Paramaribo met roem geleefd had, en aldaar over het algemeen geacht was.

Na het eeten verliet ik de Plantagie van den Gouverneur, en begaf my, in het rydtuig van zyne Excellentie, tot aan den oever der Rivier, alwaar ik een overdekt vaartuig met agt riemen vond, om my naar de Plantagie Catwyk aan de Commewyne te brengen. De heer GOETZÉE, een Hollandsch Zee-Officier, die eigenaar van deeze fraaije Plantagie was, had my op dezelve genoodigd. 'Er ontbrak geen vermaak, van welk zoort ook, in dit aangenaam verblyf. Men hield aldaar paarden, rydtuigen, vaartuigen, die altyd gereed lagen; maar het geen alle vermaak bedorf, was de onmenschelykheid van Mevrouw GOETZÉE, die, om de geringste misslag, haare slaven deed zweepen: by voorbeeld, een jonge Neger, JACKY genaamd, wierd, om dat hy de glasen niet naar haaren zin gespoeld had, door haar veröordeeld, om des anderen daags een zeker getal zweepslagen te ontfangen; maar de arme keerel vond middel om zig aan haaren wrevel te onttrekken. Dien zelfden avond nam hy afscheid van alle de Negers op de Plantagie; vervolgens ging hy in het bed van zynen meester leggen, nam de tromp van een jachtgeweer in zynen mond, en den trekker met één der toonen van zynen voet overhaalende, maakte hy op die manier een einde van zyn leven. Dit schot alles in rep en roer gemaakt hebbende, werden twee groote Negers gezonden, om te vernemen wat 'er gaande was, en zy vonden den jongeling dood en mismaakt liggen op het bed, het welk geheel bebloed was. De beide slaven gaven bericht van dit voorval, en kregen last om het lyk uit het vengster te gooijen; maar noch de eigenaar, noch de eigenaresse, en zelfs geen ander mensch, wilde, eer dat ik kwam, in de kamer gaan, schoon dezelve anderzints aangenaam en gemakkelyk was. Het geen de meesters van den huize in deeze omstandigheid het meest verschrikte, bestond daar in, dat hun geliefd kind in dezelfde kamer sliep, waar dit voorval gebeurde, maar zy stelden zig spoedig gerust, toen zy vernamen, dat aan het zelve niets was wedervaren.

Ik had nog geen veertien dagen op deeze Plantagie doorgebragt, toen eene slavin, YETTEE genaamd, naakt wierd uitgekleed, en door twee sterke Negers op eene verschrikkelyke wyze gegeesseld. De uitvoering der straf geschiedde voor de deur van 't huis, en de ongelukkige had de huid byna geheel ontveld. Haare misdaad bestond in gezegd te hebben: "dat haare meesteresse eenige schulden had, zoo wel als zy". Vyf dagen daar na verwierf ik echter, dat de ketenen, die men haar aan de voeten, en boven de lendenen had vast gemaakt, wierden weggenomen: maar zekere Mevrouw VAN EYS, voorgewend hebbende, dat deeze slavin haar onbeschoft had aangekeken, was oorzaak, dat Mevrouw GOETZEE, in die zelfde week, de kastyding liet herhaalen, en wel op zulk eene manier, dat ik niet geloove, dat het arme schepzel 'er van heeft kunnen opkomen.

In zoo veele onmenschelyke wreedheden een weerzin hebbende, verliet ik Catwyk, in het vast voornemen, om het zelve nooit wederom te zien. Niettemin was ik in gezelschap van den heer GOETZEE, op verscheide andere Plantagiën, aan de Rivieren Cottica en Peréca. Op de Plantagie Alia, onder dit getal behoorende, haalde men my op eene beleefde wyze over, om aan een meisjen, het welk geboren wierd, een naam te geven, en ik noemde haar Charlotta; des anderen daags morgens, onder het ontbyt, wierden alhier zeven Negers strengelyk gegeesseld.--Ik begaf my vervolgens naar de Plantagie 's Gravenhage, alwaar ik eenen jongen mulat, DOUGLAS genaamd, ontmoette, die geboeid was, en ik herinnerde my met aandoening, dat zyn ongelukkige vader voor deszelfs dood hem van de slavernye niet hadde kunnen bevryden. Door zulk eene reize vermoeid zynde, kwam ik spoedig te Paramaribo te rug, alwaar ik by myne aankomst vernam, dat LAURENS, de kamerdienaar van den Colonel FOURGEOUD, overleden was, en dat men hem begraven had, eer hy nog volkomen dood was.--Geduurende myne afwezigheid hadden dertien van onze soldaten, om dat zy in een herberg beschonken waren geraakt, door de spitsroeden geloopen, en stokslagen ontfangen. Zy waren zoo afgerost, dat weinigen van hun in Europa te rug kwamen,--Men had een Hollandsch matroos, en een jong meisjen van het geslacht der Quateron-Negers, aan den oever der Rivier vermoord gevonden.--By myne te rug komst, op het plein zynde gaan wandelen, wierd ik geroepen door den ST--K--R, die my op de derde verdieping gebragt hebbende, tot my zeide:--"zoudt gy wel gelooven, dat één van myne Negers laatst van deeze hoogte afsprong, om eene geringe kastyding te ontgaan; maar dewyl hy door zynen val slechts eene ligte bedwelming bekwam, wreef men hem sterk aan de slapen van het hoofd, en hy kwam weder spoedig by: toen, om hem te straffen, dat hy zyn persoon, die de eigendom van zynen meester was, in zulk een gevaar gebragt had, en myne vrouw had doen verschrikken, zond zy hem naar 't Fort Zelandia om aldaar door een frisschen Spanso-bocko zyne misdaad te boeten".

De kastyding, die deezen naam draagt, is één der verschrikkelykste; zy wordt op de volgende wyze uitgevoerd.--Men bindt den veroordeelden de handen, en laat hem de kniën tusschen de armen doorgaan; men legt hem vervolgens op de ééne zyde, en houdt hem zoo als een hoen in malkander gewonden, door middel van een paal, waar aan men hem vast maakt, en die men in den grond steekt. In die gesteldheid kan hy zig even min bewegen, als of hy dood was: dan slaat hem een Neger, met een bos knobbelige tamarinde-takken gewapend, tot hy hem de geheele huid heeft van één gereten; hy keert hem vervolgens naar de andere zyde om, slaat hem op gelyke wyze, en de grond is op de straf-plaats van het bloed doorweekt. Wanneer dit is afgeloopen, wascht men den armen keerel, om de versterving van het vleesch voor te komen, met citroen-sap, waar in buskruid ontbonden is. Na dit alles zendt men hem naar zyn hok te rug, alwaar hy mag zien, hoe hy genezen wordt.

Is het nu wel te verwonderen, ik moet het herhalen, dat de slaven opstaan tegen meesters, die hen zoo wreed behandelen!

De manier nog niet beschreven hebbende, op welke de muitende Negerslaven de Plantagiën aantasten, meene ik geene betere gelegenheid, dan de tegenwoordige, daar toe te kunnen vinden.

Na zig den geheelen nacht in de naby gelegene struiken verborgen te hebben gehouden, komen zy, by het aanbreken van den dageraad daar uit te voorschyn, vallen de Europeanen onverhoeds aan, en vermoorden ze allen. Zy plonderen en verbranden vervolgens het huis van den eigenaar. By het heengaan nemen zy alle de Negerinnen mede; zy beladen dezelven met hunnen buit, en behandelen haar met de grootste onbeschoftheid, indien zy den minsten tegenstand durven bieden.

Ik zal de aandoenlykheid van den lezer door deeze treurige verhaalen niet meer afmatten, hebbende ik hem 'er reeds te lang mede bezig gehouden. Ik hoopte daar door de wreedäarts te doen bloosen, en de zaak der menschelykheid te bevorderen.

Ik heb reeds gezegd, dat ik, den 24sten Augustus, een verzoekschrift aan den Gouverneur had ingeleverd, om mynen zoon vry te maken. Mitsdien zag ik, den 8sten October, met zoo veel vreugde, als verwondering, het volgende aangeplakt. "Indien iemand gerechtigd is, om zig te verzetten tegen zeker gedaan verzoek, om de vryheid te bekomen voor een kind, behoorende tot het geslacht der Quarterons, genaamd JOHN STEDMAN, zoon van den Capitain STEDMAN, kan dezelve zig aanmelden tot den 1sten January 1777.". Zoo dra ik dit bericht gelezen had, liep ik naar den heer PALMER, om hem dit nieuws mede te deelen. Hy verzekerde my, "dat dit eene enkele plechtigheid was, gegrond op de veronderstelling, dat ik de noodige borgtocht bezorgen zoude, waar op men ongetwyffeld staat maakte, overeenkomstig de vrypostigheid, waar mede ik myn verzoekschrift aan den Gouverneur der Volkplanting had ingeleverd". Niet in staat zynde een enkel woord uit te brengen, ging ik naar JOANNA toe, die my al glimlachende antwoorde, dat ik aan de vryheid van onzen zoon niet moest wanhoopen. In deeze oogenblikken van neerslagtigheid verliet ik deeze beminnenswaardige vrouw nooit, zonder dat zy my eenigen troost gegeven had.

Byna op deezen zelfden tyd vernamen wy, dat in de Utrechtsche nieuwspapieren een zeer scherp geschrift stond tegen den Colonel FOURGEOUD, waar by men met het zenden van afgezanten, door hem aan de Oucas- en Sarameca-Negers gedaan, den spot dreef. Schoon hy van die zoogenaamde bondgenooten niets te verwagten had, en dat zyn volk op dit oogenblik byna geheel versmolten was, wilde hy echter de geenen, die nog gaan konden, niet geheel werkeloos laten. Hy kleedde derhalven zyne soldaten op nieuw, (voor de eerste maal na het jaar 1772,) en hy gaf hun nieuwe sabels, enz.; vervolgens zond hy hen om aan den mond van de Cassipory-Kreek, aan het bovenëinde van de Cottica te gaan legeren, zynde alleenlyk door Onder-Officiers vergezeld; maar de Officiers van hoogeren rang, kregen spoedig bevel om hen te volgen. Den 7den, onthaalde hy ons ter maaltyd, en liet eindelyk een gebraden ossenharst opdisschen, welke men hem van Amsterdam gezonden had, op zoodanige wyze gereed gemaakt, als ik reeds beschreven heb. Op het nagerecht zag ik eene vrucht, die men in Surinamen noemt Kaneel-appel, aan een boompjen groeit, en in de tuinen van Paramaribo, meenig-werf gevonden word. Dezelve is met een zoort van groene schubben geheel bedekt, en gelykt naar een jonge artichok.

De schil van deeze vrucht is byna een halve duim dik. Het vleesch smaakt als dikke room, waar in aangebrande suiker geroerd is. Het is zoo zoet, dat zommige lieden het al te laf oordeelen. Derzelver breede, harde en zwarte zaaden zitten in dit vleesch.

My hebbende gereed gemaakt om weder eenen dadelyken dienst te beginnen, en daarënboven eene groote meenigte wyn, sterke dranken, en allerleije zoorten van ververschingen, my door myne vrienden toegezonden, ontfangen hebbende, beval ik JOANNA, en mynen zoon, aan de zorge van de goede Mevrouw GODEFROY aan. Dit was dus de zevende veldtocht, die thans een aanvang nam: ik verlangde de onderneming, welke wy met eenen zoo standvastigen yver voortzetteden, zoo mogelyk, tot genoegen van de inwooners deezer Volkplanting te doen afloopen. Ik bevond my toen zoo wel, ik was zoo opgeruimd van geest en wel gemoed, als op den dag zelven, toen ik, met de krygsbende van den Colonel FOURGEOUD, op het vaste Land van America ontscheepte.

[35] In de maand October 1789, wierden in drie dagen tyds, op Demerary, twee-en-dertig Negers ter dood gebragt; zy trotseerden den dood met eenen gelyken moed als hy, wiens geschiedenis alhier door my is opgegeven.

Aanteek. van den Schryver.

[36] De volgende beschryving zal misschien deeze behandeling beter ontwikkelen.

"Men moet, om Indigo te maken, drie kuipen hebben, die op verschillende hoogten naast elkander geplaatst zyn. Men zet ze op een plaats, alwaar men onbekrompen water bekomen kan.

"De eerste kuip is doorgaans van vyftien tot agtien voeten lang, twaalf voeten breed, en drie of vier voeten diep. Men maakt dezelve anderhalf voet wyd, en volkomen digt.

"De tweede is gewoonlyk de helft minder groot, dan de eerste; en de derde is een derde gedeelte kleiner, dan de tweede. De drie kuipen zyn zoo ingericht, dat zy door openingen, die in den bodem gemaakt zyn, uit de bovenste het daar in vervatte vocht ontfangen kunnen.

"Men noemt de eerste kuip de Uitweek-kuip, de tweede de Slag-kuip, en de derde de Zink-kuip, naardien in dezelve, het geen uit de twee eerste koomt, bezinkt, en de Indigo daar in tot volkomenheid gebragt wordt."

"Het is van aanbelang, dat deeze kuipen wel bepleisterd zyn, en eene zekere dikte hebben, om de gisting, die daar in ontstaat, te kunnen wederstaan. Zy worden in gebakken of gehouwen steenen gemaakt."

Indien ze van uitgehold hout gemaakt worden, en dat men ze langen tyd wil doen duuren, moet men dezelve met zeer dun lood beleggen.

De Indigo van Cayenne is van een blaauwer kleur, dan die van St. Domingo. Zy is aan de rupsen zoo niet onderworpen. (Maison rustique de Cayenne.)

De ouden hebben den oorsprong van de Indigo in 't geheel niet gekend. PLINIUS gelooft, dat het een schuim van riet is, zig vast hechtende aan een zoort van modder, die zwart is, wanneer men ze wryft, en eene fraaije bruine kleur geeft, met purper gemengd, wanneer men ze weekt. DIOSCORIDES gelooft, dat het een steen is.

De Indigo plant koomt in Europa alle jaaren voort. Zie hier de manier, op welke men dezelve aldaar aankweekt. Men zaait ze in de lente, op een bed, en wanneer zy spruiten van twee of drie duimen hoog geschoten heeft, brengt men ze over in kleine kistjes, met goede aarde gevuld, en men zet deeze kistjes in een warm bed van rum. Wanneer deeze planten eenige kragt verkregen hebben, geeft men aan dezelve veel lucht, door de raamen der broeykassen open te zetten, en in de maand Juny brengen zy bloemen voort, die spoedig in peulen veranderen.

Aanteek. v. d. Franschen Vertaler.


    Publiek Domein
Deze bron (Reize naar Surinamen en Guiana/Hoofdstuk XXVII) is (gedeeltelijk) afkomstig van Project Gutenberg.

Bronnen afkomstig van Project Gutenberg zijn in het publiek domein.