Wilde Rozen/13
← Met den tijd meê | Wilde Rozen (1888) door Heinrich Witte | De strijd om het bestaan → |
Uitgegeven in Leiden door E.J. Brill. |
VOORUIT .... ACHTERUIT.
oen vóór eenige jaren een onzer volksvertegenwoordigers in 's lands vergaderzaal verkondigd had, dat de maatschappij, trots alles wat men in tegenovergestelden zin mocht beweren, niet vooruit gaat, en niet kán vooruitgaan, maar dat we eigenlijk slechts in een kringetje rondloopen, om, na korter of langer tijd, weer precies op hetzelfde punt terug te komen, waar wij—of zoo niet wij, dan onze voorgangers—vroeger stonden, keek men elkaar met verbazing aan, en vroegen sommigen: zou 't waar zijn?
— Wel zeker, zeiden enkelen, en ze legden rustig het hoofd op hun kussen, denkende: laat maar zorgen en zwoegen en tobben, die er lust in hebben, ik houd niet van monnikenwerk; ik vergenoeg mij met den toestand zooals die is. Waartoe zal ik mij meer moeite geven dan noodig is? Vóóruit komen we toch niet, en of ik wat sneller of wat langzamer in dien cirkel rondloop, doet er niets toe; ik doe 't dus op mijn gemak.
— Wat er mij nu toe brengt, om die ongerijmdheid opnieuw te gaan opdisschen?
— Zoo aanstonds deel ik u dit mede.
[ 116 ]Wat mij betreft, ook ik ben de meening, dat wij cirkelgangers zijn, toegedaan, maar.... met een kleine wijziging. Ik geloof niet dat we zoo maar altijd geregeld vóóruit gaan, maar dat we den door deze figuur voorgestelden weg beschrijven, en we dus, na korter of langer tijd, inderdaad weer komen op het punt waar we vroeger stonden... op een beetje na; en dat beetje gingen we werkelijk vóóruit. De punten a en b liggen wel dichter bij elkaar, dan we recht meenden te hebben, na jaren werkens, te mogen verwachten, maar toch ver genoeg van elkander verwijderd, om het verschil in 't oogloopend te maken; terwijl c zeker alweer heel wat verder van a ligt; op a terugkomen is onmogelijk; het is in strijd met ons bestaan, in strijd met de Natuur.
En toch kunnen we zoo nu en dan het een en ander waarnemen, dat ons, wisten we niet beter, schier zou doen vermoeden, dat 's menschen ontwikkeling binnen de grenzen van een cirkel opgesloten ligt. Meer dan schijn is het echter niet.
Het ging, nu ruim een eeuw geleden, in de kruidkundige wetenschap al heel zonderling toe.
Het huisgezin was langzamerhand grooter geworden, en in dezelfde mate openbaarde zich de wensch naar orde.
Naarmate het aantal beoefenaars der kruidkunde toenam, leerde men meer planten kennen, en werd het dringender noodig ze door beschrijvingen van elkander te onderscheiden.
Dat er veel overigens duidelijk van elkander verschillende planten waren, tusschen welke een zeer nauwe verwantschap bestond, die veel op elkaar geleken, maar toch ook zeer kenmerkend [ 117 ]van elkaar verschilden, zag men als 't ware van het eerste oogenblik af‚ dat men zich er mede bezig hield, en men bezigde die in 't oog loopende kenmerken ter onderscheiding. Hoe grooter het aantal bekende planten echter werd, des te moeilijker werd die onderscheiding op deze wijze, zoodat men gaandeweg meer genoodzaakt werd tot uitvoeriger omschrijvingen over te gaan.
Men had reeds vroeg de geslachten, of wat men toen voor geslachten hield, door een eigen naam aangeduid, maar, wilde men te kennen geven, welke soort men bedoelde, dan moest men tot soms zeer uitvoerige beschrijvingen zijn toevlucht nemen.
Ik zal er een voorbeeld van aanhalen, uit het eerste oude botanische werk het beste, dat ík uit mijn kast grijp.
Daar heb ik de Beschryvinge En Curieuse Afbeeldingen Van rare vreemde Africaansche, Oost-West-Indische en andere Gewassen Vertoont in den Amsterdamsche Kruyd-Hof. Met groote moeyte en arbeid op Stads-Kosten in vele jaren aangewend, bijeen versameld door Casparus Commelin M.D. En Botanicus Horti Medici.—t' Amsterdam MDCCI.
Daar leest men b.v. Aloë Africana foliis glaucis caulem amplectentibus.
Wanneer men dus toen, van Aloë's sprekende, wilde zeggen welke men bedoelde, zat er niets anders op, dan dien naam te noemen, d.w.z. „De Afrikaansche Aloë, met zeegroene bladeren, die met hun voet den stengel omvatten."
Dit is er één; zoo was het met allen.
Nemen we een ander, een tuinbouwkundig werk van iets jongeren datum, b.v. het Groot en Algemeen kruidkundig hoveniers-, en bloemisten Woordenboek van Philipp Miller, door van Eems in 't Nederlandsch vertaald, en in 1745 verschenen.
[ 118 ]Alweer laat ik dit op goed geluk openvallen, en ik lees: Symphitum Consolida major foemina, flore albo vel pallide-luteo.
Vroeg men dus, over Symphitum sprekende, welke soort men meende, dan moest in het Latijn het antwoord luiden: „de groote Wijfjes-Smeerwortel, met witte of bleek gele bloemen.
Ging dit nog eenigszins, zoo lang men met weinig planten te doen had, 't werd moeilijker naarmate men er meer leerde kennen, tot eindelijk Linnæus begreep, dat die toestand onhoudbaar was.
Hij stelde daarom voor, elke plant aan te duiden door een dubbelen naam, waarvan de eerste de geslachtsnaam zou zijn, terwijl men door den tweede, mede uit één woord bestaande, de soort zou aanduiden.
't Was geen kleinigheid, om aan al de toen reeds bekende planten een naam te geven; maar toch redde hij zich er door, en, mogen dan ook sommige zijner soortnamen, als men ze vertaalt, wat vreemd klinken, ja, wel eens kwalijk passen voor de planten die ze dragen, dit kan 's mans zeer groote verdiensten in dit opzicht in geen enkel opzicht verkleinen.
In enkele gevallen, waar men met lichte wijzigingen te doen had, variëteiten namelijk, voegde hij er ter onderscheiding nog een derden naam bij, minder echter een naam, dan een aanduiding; b.v:
De hierboven genoemde Symphitum noemde hij kortweg Symphitum officinale, en, daar men hiervan planten met roode—ook met rose—en andere met witte bloemen aantreft, sprak hij van de witbloemige en de roodbloemige S. officinale. Dit was duidelijk en gemakkelijk. Verder ging hij niet.
[ 119 ]De hierboven genoemde Aloë noemde hij kortweg A. arborescens, en ieder weet thans welke van de talrijke soorten van dit geslacht daarmede bedoeld wordt.
Linnæus heeft zich alleen hierdoor reeds hoogst verdienstelijk gemaakt jegens elk, die zich na hem met planten bezig hield, en hoezeer men ook getracht heeft sommige zijner verdiensten te verkleinen, deze erkende iedereen. Nu moge men zeggen, dat voor dit denkbeeld zoo veel verstand niet noodig was;.... een ei op zijn kop te zetten is ook niet moeilijk.
Dat de wetenschap met deze wijziging toen een zeer groote schrede vóóruit is gegaan, zal dus niemand, wien het niet aan gezond oordeel ontbreekt, betwijfelen.
Zien wij nu eens even hoe ver we op dit oogenblik gekomen zijn.
Nevens mij ligt den Prix-Courant de Graines Potagères, Fourragères, d'Arbres et de Fleurs y compris les Nouveautés de la Saison pour marchands sans remise et sauf variations C. Platz & Fils Marchands-Grainiers Erfurt (Prusse) 1876–1877[1].
Daar lees ik o.a. op bladz. 42: Dianthus chinensis Heddewegii diadematus nanus flore pleno; verder, bladz. 43: Phlox Drummondii grandiflora discoidalis elegans; weer wat verder, bladz. 44: Primula chinensis fimbriata erecta atrocarminea splendens ferreocaulis en zoo meer!
Zijn we vóóruit of achteruit gegaan? Of zijn we, na in een kringetje rondgeloopen te hebben, weer teruggekomen op 't punt waarop men zich bevond, kort vóór Linnæus?
[ 120 ]Inderdaad die vragen schijnen, als men zulke dwaasheden onder de oogen krijgt, gerechtvaardigd.
En ze zijn gerechtvaardigd, wanneer zij, die tot den beschaafden stand behooren, zich door zulke lokvinken laten vangen.
Wat zou Linnæus wel zeggen, wanneer hij, honderd jaar nadat hij, door overspanning bijna kindsch geworden, den laatsten adem uitblies, zulk een boekje in handen kreeg?
Met welken naam moet men zulke nonsensuitkramerij bestempelen?
Stel u nu maar eens voor, mijn waarde heer liefhebber, gij die zelfs Latijn kent, dat ge een vijftigtal planten bezit, waarvan ge zulke namen moet onthouden. Is het niet om er gek van te worden?[2]
Stel u eens voor, hoe uw tuinbaas er zich door zal redden, als hij die namen op de etiquetten moet schrijven, en wat daarvan te recht zal komen, zoo hij ze in 't najaar, wanneer ze half uitgewischt zijn, er weer van zal aflezen, om u een lijstje te geven van wat ge hebt!!
Ik neem voor een oogenblik aan, dat die nieuwigheden (want dit zijn het natuurlijk!) werkelijk nieuw zijn, en dat de aldus aangeboden of aanbevolen planten inderdaad van die men reeds kende verschillen; waarom dan niet eenvoudig gezegd Primula Platz of wat ook? 't Klinkt leelijk, maar het is gebruikelijk en bruikbaar.
Nu gaat zachtjes aan de één den ander in die onhoudbare dwaasheid navolgen, en zullen we, wie weet hoe spoedig, [ 121 ]getuigen van een wedstrijd zijn, wie van de kweekers de langste namen weet uit te vinden!
Moet men hier niet denken aan marktgeschreeuw, aan kermisbombarie, aan kalospinthechromokrene of zoo iets?
Of willen we 't ook eens mooi vinden? Willen we mee gaan..... vooruit.....achteruit....vooruit.... acht....??
- ↑ Ik schrijf dezen titel, even als dien van Commelijn, juist af, ook wat de kapitale letters en de interpunctie betreft.
- ↑ Ik breng dat vooral daarom hier ter sprake, wijl juist die bloemplanten, welke in dergelijke handelscatalogi worden aangeboden voor het groote publiek bestemd zijn, dat men met dien bombast wil vangen en... dat zich er werkelijk maar al te vaak door liet vangen.