Apocriefe boeken/Jezus Sirach 13
Jezus Sirach 13 | |
Auteur | Anoniem |
Genre(s) | Religie |
Brontaal | Nederlands |
Datering | 1906 |
Vertaler | Adolf Visscher (1686-1746) |
Bron | Anoniem (1906) De apocriefe boeken. Uit de Hoogduitsche vertaling van M. Luther eertijds door Adolf Visscher in het Nederduitsch overgezet, [Amsterdam]: Nederlandsch Bijbelgenootschap, pp. 52-53. Zie Bestand:De apocriefe boeken p 052.jpg en Bestand:De apocriefe boeken p 053.jpg. |
Auteursrecht | Publiek domein |
[...] HOOFDSTUK 13. Verstandig gedrag tegenover rijken en voornamen. | ||
WIE pak aangrijpt, besmet zich daarmede; en wie gezelschap houdt met | ||
de hoovaardigen, leert hoovaardij. | ||
2 | Houd geen gezelschap met den machtige en rijke; gij laadt anders | |
3 | een zwaren last op u. Wat zal de aarden pot bij den koperen pot? | |
4 | Want, als zij tegen elkander stooten, breekt hij in stukken. 4 De rijke | |
doet onrecht en is nog trotsch daarbij; maar de rame moet lijden en | ||
5 | daarbenevens danken. Zoolang hij hem nuttig zijt, gebruikt hij u; maar | |
6 | als gij niet meer kunst, laat hij u gaan. Zoolang gij wat hebt, teert hij | |
7 | met u; en hij bekommert er zich niet om, dat gij verderft. Als hij u | |
noodig heeft, kan hij u fraai bedriegen en lacht u toe, belooft u veel | ||
8 | en geeft u de beste woorden, en zegt: Hebt gij iets noodig? 8 En hij | |
noodigt u twee- driemaal bedriegelijk te gast, — totdat hij u van | ||
9 | het uwe berooft, en u op het laatst bespot; en hoewel hij uwen nood | |
10 | ziet, laat hij u toch gaan en schudt het hoofd over u. Daarom zie toe, | |
11 | dat uwe eenvoudigheid u niet bedriege. 11 en u in ongeluk brenge. | |
12 | Als een machtige u wil aanhalen, weiger het, dan zal hij u destemeer | |
13 | aanhalen. Dring uzelf niet bij hem in, opdat gij niet verstooten wordt; | |
vlied ook niet te zeer, opdat men u in den nood moge kunnen gebruiken. | ||
14 | Weiger niet, zoo hij u iets beveelt; maar verlaat u er niet op, dat hij | |
zich met u zoo zeer gemeen maakt; want hij verzoekt u daarmede en | ||
15 | met zijn vriendelijk gelaat lokt hij u uit. Als hij ongenadig wordt, blijft | |
16 | het niet bij zulke vriendelijke woorden; en hij schertst niet met straffen | |
17 | en gevangenissen. Daarom wacht u en zie wèl vóór u: 18 gij leeft in | |
19 | groot gevaar. Ieder dier houdt zich bij zijnsgelijke: 20 alzoo moet ieder | |
21 | mensch gezelschap houden met zijnsgelijke. Het is alsof de wolf zich bij | |
het schaap voegde, als een goddelooze gezelschap houdt met den vrome. | ||
| ||
22 | Gelijk de hyena bij den hond voegt, alzoo voegt ook de rijke bij den- | |
23 | arme. Gelijk de leeuw het wild verslindt in de heide, zoo verdlinden | |
24 | de rijken de armen. Gelijk bij den hoovaardige veracht is, hetgeen ge- | |
ring is, zoo is de arme bij den rijke ook veracht. | ||
25 | Als de rijke vallen zou, helpen zijne vrienden hem op; maar als de | |
26 | arme valt, stooten hem zelfs zijne vrienden terneder. Wanneer een rijke | |
niet recht gedaan heeft, zijn er velen, die hem voorthelpen; als hij zich | ||
27 | met woorden vergrepen heeft, moet men het goedvinden. Maar als een | |
arme niet recht gedaan heeft, zal men het vergrooten; en of hij al | ||
wijs spreekt, het vindt toch geen plaats. | ||
28 | a Wanneer de rijke spreekt, zwijgt iedereen, en zijn woord verheft | a Ps. 73 : 9. |
29 | men tot den hemel toe; maar als de arme spreekt, zegt men: Wie is | |
dat? En zoo hij zich vergist, moet hij het misgelden. | ||
30 | Rijkdom is wel goed, als men dien zonder zonde gebruikt, maar de | |
armoede des goddeloozen leert hem veel kwaad spreken. | ||
31 | Wat iemand in den zin heeft, dat ziet men hem aan de oogen, hetzij | |
32 | goed of kwaad: heeft hij iets goeds in den zin, zoo ziet hij vroolijk op; | |
maar wie met heimelijke streken omgaat, kan geen rust hebben. |