Apocriefe boeken/Jezus Sirach 15
Jezus Sirach 15 | |
Auteur | Anoniem |
Genre(s) | Religie |
Brontaal | Nederlands |
Datering | 1906 |
Vertaler | Adolf Visscher (1686-1746) |
Bron | Anoniem (1906) De apocriefe boeken. Uit de Hoogduitsche vertaling van M. Luther eertijds door Adolf Visscher in het Nederduitsch overgezet, [Amsterdam]: Nederlandsch Bijbelgenootschap, p. 54. Zie Bestand:De apocriefe boeken p 054.jpg. |
Auteursrecht | Publiek domein |
[...] HOOFDSTUK 15. Het nut der wijsheid — De oorzaak der zonde. | ||
ZULKS doet niemand, dan wie den Heer vreest; en wie zich aan Gods | ||
2 | woord houdt, vindt haar. En zij zal hem ontmoeten als eene moeder | |
3 | en zal hem ontvangen als eene jonge bruid. Zij zal hem spijzen met | |
brood des verstands en zal hem drenken met water der wijsheid. | ||
4 | Daardoor zal hij sterk worden, dat hij kan verstaan en hij zal zich aan | |
5 | haar houden, dat hij niet te schande wordt. Zij zal hem verhoogen | |
boven zijne naaste en zal hem zijnen mond openen in de gemeente. | ||
6 | Zij zal hem kronen met vreugde en blijdschap en met een eeuwigen | |
7 | naam beschenken. Maar de dwazen vinden haar niet en de goddeloozen | |
8 | kunnen haar niet te zien krijgen; want zij is ver van de hoovaardigen | |
en de huichelaars weten niets van haar. | ||
9 | De lof Gods is niet liefelijk in den mond van den goddelooze, want | |
10 | het komt niet van God. Want tot de rechte lof behoort de wijsheid; | |
11 | ook geeft God genade daartoe. Gij behoeft niet te zeggen: Heb ik niet | |
recht geleerd, a zoo heeft God het gedaan. Want hetgeen hij haat, dat | a Jak. 1 : 13. | |
12 | moest gij niet doen. Gij behoeft niet te zeggen: Hij heeft mij verleid. | |
13 | Want hij heeft geen goddeloozen noodig; 13 want de Heer haat alle af- | |
14 | goderij; en wie hem vreest, wacht zich daarvoor. b Hij heeft den mensch | b Gen. 2 : 7, 16, 17. |
15 | van den beginne geschapen en hem de vrije keus gegeven. Wilt gij, | |
16 | zoo houd de geboden, en doe hetgeen hem behaagt in een recht ver- | |
17 | trouwen. Hij heeft u vuur en water voorgesteld: grijp naar wat van | |
18 | beide gij wilt. De mensch heeft c leven en dood vóór zich: wat van | c Deut. 30 : 15. |
19 | beide hij wil, zal hem gegeven worden. Want de wijsheid Gods is groot, | |
20 | en hij is machtig en ziet alles 20 en d zijne oogen zien op degenen, die | d Ps. 34 : 16. |
hem vreezen, en hij weet wel wat recht gedaan of wat geveinsdheid is. | ||
21 | Hij gebiedt niemand goddeloos te zijn en geeft niemand verlof om te | |
zondigen. |