Couperus/De kleine zielen/Eerste deel/VI

Hoofdstuk V De boeken der kleine zielen door Louis Couperus

Hoofdstuk VI

Hoofdstuk VII
Uitgegeven in Amsterdam door P. N. Van Kampen & Zoon N. V.
[ 41 ]
 

VI


Adolfine keek nijdig om zich rond. Wat moest die Constance aan haar toilet verdoen, en zo veel geld hadden ze toch niet, want ze leefden van een toelage van papa en mama Van der Welcke — van Constance's vaderlijk erfdeel — en van wat Van der Welcke scharrelde in Brussel: met wijnen en assurantie's. Alles te zamen niet vet soppen: dat wist Adolfine zeker. Zij vond vooral een bonten bolero prachtig en verwonderde zich wat dat toch voor twee soorten bont was, maar zij zei er niets van; zij prees in een ander nooit iets, noch zijn mantel, noch zijn kwaliteit van gemoed of hart. Al had zij er nu een lief ding mee kunnen winnen — zij had toch niet kunnen zeggen: Constance, wat is dat een aardige bolero. Maar telkens zag zij, nijdig, bleek van afgunst, naar het bonten kledingstuk, dat over een stoel hing en haar bijna pijn deed, omdat zij het niet bezat, en niet wist hoe zij er ooit een zou kunnen bezitten.

Constance was wat moe. Zij had eerst met Addy koffers uitgepakt. Karel en Cateau waren gekomen en zij had druk gepraat, blij hen te zien. Maar dat kaartje van Karel had haar stil gemaakt en zij sprak matjes.

— En je meisje... Adolfine... trouwt al gauw?

— In Mei.

— Ik heb je meisjes na verleden Zondag niet meer gezien... [ 42 ]Een paar dagen geleden vond ik wel hun kaartjes en dat van Dijkerhof... Wat gaat een week toch gauw voorbij... Ik heb jullie ook niet thuis gevonden.

— Het is zo druk... allerlei boodschappen altijd... om het uitzet...

— Is Dijkerhof een aardige jongen...

— Ja — en ze zijn van een hele goede familie...

De Dijkerhofs waren nu juist niet van de côterie van de Van Lowe's, en mama Van Lowe had het engagement maar zo-zo gevonden.

Constance zweeg, zij was moe, zij had hoofdpijn en zij dacht, dat Adolfine maar het gesprek gaande moest houden. Maar Adolfine was te afgeleid door de bolero, om erg op dreef te komen. Zij zocht naar een onderwerp... Toch waren er vele, want zij verging van nieuwsgierigheid om allerlei te weten, bijvoorbeeld, hoe Constance wel dacht over Bertha en over Cateau... Als die ellendige bolero nu daar maar niet hing! Eindelijk begon zij:

— En je zoekt naar een huis?

Constance antwoordde, vaag, en omdat zij hoofdpijn had, kreeg haar blik iets starends, uit de hoogte en trokken haar lippen dun. Adolfine vond haar aanmatigend, menende dat Constance toch altijd pedant was geweest, na haar huwelijk met De Staffelaer, na al die chic in Rome... Adolfine vermoedde, dat Constance op haar neerzag, en Constance had alleen maar hoofdpijn.

— En denk je veel visites te maken?

Neen, Constance dacht het niet.

— Ga je niet aan het Hof?

Neen, daar had Constance helemaal niet aan gedacht.

— Gaat je jongen op de Burgerschool?

Neen, hij zou zijn examen doen voor het Gymnasium: hij moest studeren, wilde Van der Welcke.

— Wat zijn dat voor portretten?

Kennissen waren het, uit Brussel.

— Had je er veel kennissen...

— De laatste tijd niet meer.

Eensklaps ontmoetten Constance's ogen die van Adolfine. En Constance zag niet de haat van Adolfine: Constance zag alleen haar zuster, vier jaren jonger dan zij, maar afgetobd door een druk, moeilijk leven, vol geldbeslommering, vol last van veel eisende, onaardige kinderen, zonder hulp bij haar man, Van Saetzema, hoofd-commies aan het Departement van Justitie... Constance zag haar zuster mager, geel, opgevreten van zorg en bitterheid, in die bijna armoedige en toch pretentieuze rok, mantel, hoed, boa. En zij voelde, niettegenstaande haar meer en meer opkomende hoofdpijn, een diep medelijden, omdat Adolfine haar zuster was. Zij stond op en naderde Adolfine.

— Fine, zei zij, ronduit. Wees niet boos, als ik niet spraak[ 43 ]zamer ben. Maar ik heb zó een hoofdpijn... Toch vind ik het allerliefst, dat je me eens opzoekt. Doe het veel. Laten we elkaar veel zien. Ik ben alleen in Den Haag gekomen om veel van jullie te zien. Ik heb gesmacht naar jullie allen. Ik heb lange, lange treurige jaren doorleefd. Ik heb niemand in mijn leven... dan mijn jongen. En hij is nog zo jong en ik zeg hem al veel te veel, ik heb veel geleden, Adolfine, Fine... Wees wat lief tegen me, hou een beetje van jullie Constance. Ze heeft niet altijd goed gehandeld, ze heeft niet altijd goed gehandeld... Maar vergeef het haar, vergeef haar dat verleden, fluisterde zij zachter, opdat Addy haar niet zou horen nu; — vergeef haar dat verleden, dat altijd, altijd blijft. . . dat nóoit is het verleden voorgoed geworden... vergeef het haar... en heb haar een beetje lief...!

Zij barstte eensklaps in een zenuwsnik uit, en in een impulsie, knielde zij bij Adolfine en legde haar hoofd tegen Adolfine's borst en voelde in haar armen Adolfine heel mager aan en ellendig. Een natte reuk van regen stroomde uit haar bemodderde rok.

— Beste Constance! zei Adolfine, wel geroerd. Zeker, ik hou van je... en dat verleden... dat is al zo lang geleden: daar denken we geen van allen meer aan...

Maar Constance snikte, snikte.

— Mama, zei Addy.

Zij trok hem ook naar zich toe, hield haar zuster en haar kind dicht bij zich.

— Toe, Constance...

— Mama, huil zo niet... Je hebt altijd zo een hoofdpijn, moesje, na die buien...

Zij bedwong zich nu, stond op, en Adolfine vond enige hartelijke woorden. Adolfine was wel aangedaan, maar zij had het land over die bolero en daarbij vond zij Addy mooier, beter bijna, dan éen van haar drie lelijke onhebbelijke jongens... Toch kuste zij Constance en sprak zij af, dat Constance morgenavond zou komen thee drinken. Nadat Constance wat kalmer was en wat lachte door haar tranen, nam Adolfine afscheid met een hartelijke zoen.

— En dan zal ik maar een kaartje van Van Saetzema hier leggen, bij dat van Karel, niet waar Constance, voor Van der Welcke, als hij overmorgen komt...

Zij legde het kaartje neer, en, zich plotseling niet meer kunnende bedwingen, ging zij even, als voorbij lopende, naar de bolero, keek er naar en zei, met een stem, die heel anders klonk dan de gedachte, die stil nijdigde in haar:

— Maar Constance!!... Draag jij nog zulke korte manteltjes?

— O, dat is al zo lang mode, antwoordde Constance, nog denkende aan de kaartjes...

— Nu... maar, het zou mij... te kort zijn... voor mijn leeftijd... hoor! [ 44 ] En, jonger zij dan Constance, was de kritiek scherp, en verborg zij tegelijkertijd Adolfine's ware gedachte, en de zuster, voldaan nu, ging... Constance tuurde op de twee kaartjes en ineens snikte zij weer los. Addy nam haar in zijn armen: hij was al bijna zo groot als zij.

— Mama, zei hij zacht, met zijn ferme stem van jonge man. Huil niet zo en ga wat liggen op bed. U moet vanavond naar grootmama, en u zal te moe zijn, als u niet wat gaat liggen...

En hij hielp haar zich wat uitkleden en schikte haar kussens op.

Zij lag nu op bed, zacht zenuwsnikkend, eigenlijk wist zij niet meer waarom...

Hij zette zich neer bij het raam, bij de spiegelconsole, en nam zijn boek, een krijgsverhaal van Transvaal. Een beweging van zijn arm deed de beide kaartjes vallen, op het tapijt. Hij zag er even heen, naar de twee stukjes kartonnen formaliteit, liet ze liggen, en las door...