Da Costa/De Hollandsche poezy


DE HOLLANDSCHE POEZY.
VOORGELEZEN OP DE MAALTIJD,
GEHOUDEN BY GELEGENHEID VAN DE
      JAARLIJKSCHE
          ALGEMENE
      VERGADERING
DER HOLLANDSCHE MAATSCHAPPIJ
VAN KUNSTEN EN WETENSCHAPPEN,
           IN MDCCCXX.


Daar waar der Kunsten outer blaakt
   van feestelijke offeranden,
en ’t hart de reinste zuchten slaakt
   voor ’t heil der Nederlanden;
daar moogt, by ’t vonklen van den wijn,
gy, Dichtkunst, niet vergeten zijn,
   op dezen grond zoo bloeiend!
Voor Hollands dichterlijke taal
klink’ dan op nieuw de feestbokaal,
   van purpren druifnat gloeiend!

Bloeit, Hollands taal en poëzy!
   Vlecht Deugd en Godsdienst palmen!
Doet door uw stoute harmony
   den toon der Wijsheid galmen!
Gy kunt het! Geve uw Helicon,
waar nimmer ondeugd lauwren won,
   het zwakke rijk de Logen
aan vreemde Zanggodessen op,
maar lokk’ ze op haar verheven top
   de Waarheid uit den hoogen!

Aâm hier, o Dichtkunst, dubblen moed!
   Sla uit uw breede veêren!
Zoek voedsel voor uw hemelgloed
   in ’t hoogst der hemelsfeeren!
De taal, die ’t Hollandsch hart ontvloeit,
was immer van uw vlam doorgloeid!
   Uw adem is haar leven!
Zy, zy vermag geheel den schat,
dien Uwe scheppingskracht bevat,
   in klanken weêr te geven!

Geen andre kweelt de zucht zoo zoet,
   aan ’t minnend hart ontvallen!
Geen andre doet met warmer moed
   de krijgstrompetten schallen!
Geen andre weet zoo schoon een brand
van geestdrift voor het Vaderland
   in alller hart te ontsteken!
Noch ’t diep ontzag voor God en plicht,
waarvoor ’t geweld des onheils zwicht,
   met zoo veel klem te kweken!

Welaan dan, achtbre priestrenrij
   van onze Zanggodinnen!
bewaakt die kostbre poëzy
   als ’t vuur der Vestalinnen!
Dat dweeperij noch ongeloof
haar onbezwalkten glans verdoov’,
   die over de aard moet schittren!
En laat geen vreemde bastaardij
het zoet van taal en melody
   voor kieschheids smaak verbittren!

Dan is de luister, dien zy spreidt,
   een toorts van geestverlichting,
die op het doornig pad geleidt
   van koene plichtverrichting!
Dan is ze een zwaard, dat onverstand
vervolgt, en nedervelt, en bant,
   en de ondeugd doet verbleeken;
een stroom, die, uit zijn bed geslaakt,
de dorre velden vruchtbaar maakt,
   en ’t heilzaamst kruid doet kweken.

Bloeit, Hollands taal en poëzy!
   Vlecht Deugd en Godsdienst palmen!
Doet door uw stoute harmony
   den toon der Wijsheid galmen!
En als, by ’t jammerlijkst verval,
geen plek op de aarde wezen zal
   voor Schoon- of Waarheid veilig,
dan nog blijv’ beider naam en macht
tot aan het laatste nageslacht
   op Neêrlands Zangberg heilig!