Da Costa/De zesde december

[ 178 ]
 

DE ZESDE DECEMBER.

    Wat schijnt gy lachend aan de transen,
o dag, welks wedergâ den held ontluiken zag.
  wiens onverwelkbre lauwerkransen
   zich Hollandsch grond met wellust eignen mag?
    Ook die werd door de jubeltonen
    van Nederlands rechtschapen zonen
     als de allerheuchelijkste dag
  begroet! Maar ach! hy blonk niet met dien luister,
   die thands ons hart ter gulle vreugd ontsluit!
    Een grijze damp rees toen het duister
     van ’s afgronds diepten dreigend uit,
    en dofte ’t blaauw de hemelwanden,
    en mengde in ’t dankbaar wierookbranden
     een ongekend gevoel van smart,
    een angst, die ’t juichend hart beknelde,
    en rampen aan Euroop voorspelde,
     nog voor het zwak verstand verward.
   Maar ja! dit smartgevoel sprak waarheid!
   Straks keerden trans- en zonneklaarheid!
    in een ontzachbre, doodsche nacht!
   Orkanen gromden uit de wolken!
   Een oproerzee sprong uit haar kolken,
    en dreigde ’t aardrijk met haar kracht!
   Ook Holland moest het ondervinden,
    ’t geweld van dien ontembren vloed,
[ 179 ]die over dijk en dam zicht wegen wist te vinden!
  Der Vrijheidsmaagd ontviel en speer en hoed.
   Gy ook, die thands de glorie der Bataven
   met eigen bloed en doodsgevaar hielpt staven,
     gy moest, van ’t leven naauw bewust,
   de door den Gal verpeste lucht ontweken,
     gestevend naar een vreemde kust,
uw kindschheid slijten ver van Vaderlandsche streken.
     Van ’t nog standvastig Britsche strand
    zaagt gy den moedwil triumfeeren.
     d’ afgrijsselijksten dwingeland
met moorden en verraad Europa overheeren.
     Dit zaagt ge, en voeldet ’t jeugdig bloed
    (dat bloed van de edelsten der mannen,
    aloude temmers van tirannen)
     ontstoken in een nieuwe gloed,
    en greept het wrekend zwaard in handen,
    dat eens de ondragelijke banden
     des wreevlen Gaulers stuk zou slaan.
     Een heldenvolk was opgestaan
    in ’t Zuiden, groot en fier geboren,
     de Spanjaard en zijn nagebuur,
     die in ’t verhevenst oorlogsvuur
  zich-zelv’ den dood, hun land verdelging zworen,
     eer Frankrijks bloed- en onrechtvaan
     ooit op hun vrijen grond zou staan!
    Daar vloogt gy heen, en hielpt die braven
    zich tegen ’s dwingelands woeste slaven
     van ’t gruwelijk gareel ontslaan!
     Uw eedle Vaadren zagen ’t aan
    van uit der Zaal’gen vreedzame oorden,
en zegenden hun kroost, daar Taag- en Iberboorden
     zijn roem weêrgalmden wijd en zijd.
    Maar Holland, zuchtende in zijn keten,
    was de ouder dapperheid vergeten,
en voedde een hoop op U, schoon nog niet rijp ten strijd.
     Zy zag haar kinders zich ontwringen
     gewapend met onzaal’ge klingen,
ten dienst eens booswichts, tegen Vrijheid, Godsdienst, Eer!
    En zelfs de naam van Holland was niet meer!

[ 180 ]


Maar herroepen wy die tijden
van geweld en schande niet,
om het vreugdegevoel te ontwijden,
dat dees schoone dag ons biedt!

Holland bleef niet altijd zuchten,
jammren, schreien in haar band,
en, geknield, den aanblik duchten
van den trotschen dwingeland!

Stervling! moch gy ’t ooit verwachten,
wat uw oog getuigen mag?
Uit dien aakligsten der nachten
rees de schitterendste dag!

Aan de Noordelijke transen
glom der Vrijheid dageraad,
en stort thands haar schoonste glansen
weêr op Neêrlands ouden Staat!

Maar, o overmaat van zegen!
’s Hemels weldaad schonk nog meer!
Holland heeft zijn naam herkregen,
en, met hem, zijn krijgsroem weêr

Heil dien naam dan, pas herkregen!
Heil die vrijheid! heil dien roem!
Heil den glorierijken degen
van Oranje en Hollands bloem!

Driemaal heil den held, wiens strijden,
ja, wiens bloed ons vrij behield!
wien we hart en zangen wijden,
met den warmsten gloed bezield!

Ja, mijn broeders, Pallas zonen,
die voor eer en vrijheid blaakt!
vangt ze gunstig op, die tonen,
die mijn dankbre boezem slaakt!

Thands de feestkelk vol geschonken
met het edelst druivenvocht,
en met geestdrift leêg gedronken —
voor den boei van ’t schrikgedrocht!
[ 181 ]Dan voor Holland, pas herboren!
Dat het bloeie in krijg en vreê!
En, wat nijd zijn rust moog storen,
met den leeuwenklaauw vertreê!

Voor den Vorst der Nederlanden,
die deez’ Staat verlossing bracht
uit de gruwlijkste banden!
hem tot heil en zijn geslacht!

Dat de Held van Neêrland leve!
Dat zijn echt volzalig zij!
Dat die echt hem telgen geve,
Hollands steunsels, zoo als hy!