PAASCHZANGEN.

I.
H E T K R U I S.

   Gaat het ulieden niet aan, gy allen,
die over weg gaat? Schouwt het aan,
en ziet, of er eene smart zij, gelijk
mijne smart die my aangedaan is,
waarmede de Heer my bedroefd heeft
ten dage der hittigheid zijn toorns.

   Klaagliederen I : 12.

   [wijze: Fr. Cant. 13.]

o! Hoe duister, hoe ontzettend,
zielverscheurend, hartverpletttend
   was dat schrikverwekkend uur,
toen het vlekloos Lam geslacht werd,
en de losprijs aangebracht werd,
   der gevangen creatuur!

Toen de losgelaten Booze
aan den Schuld- en Zondelooze
   zijn verwoede klaauwen sloeg,
toen de Godmensch voor de Zijnen,
doodsbenaauwdheid, hellepijnen
   in ’t geheiligd lichaam droeg!

Toen Gethsemane Zijn klachten
in dien aakligsten der nachten,
   in dien bangsten strijd vernam;
daar de Paaschman somber lichtte
op dat hemelsch aangezichte,
   van ’t verzoenend bloedzweet klam!

Toen de snoodste der verraderen
zijn verkochten Heer dorst naderen,
   met een kus gevangen nam;
toen de Christus zich liet vinden,
zich liet grijpen, zich liet binden,
   als een weerloos offerlam.

Toen de vierschaar der godloozen
de Vergadering der boozen,
   tegen Hem ten oordeel zat,
wien de Wet Gods Zoon verklaarde,
wien als Richter van heel de aarde
   vader Abraham aanbad!

Toen Pilatus zijn geweten,
in zijn Gabbatha gezeten,
   uit lafharte vrees verried;
aan den moedwil der soldaten,
aan den eisch der onverlaten,
   den Rechtvaardige overliet.

Toen de Koning, Davids Zone,
met de scherpe doornenkroone,
   in het spotkleed, buitenkwam,
al den smaad droeg van die snooden,
en den bloedkreet van de Joden,
   overdekt van smart, vernam!

Toen de Heilige der heiligen,
wien Zijn Almacht kon beveilgen,
   ’t alleruiterste onderging;
en, by ’t lasteren der scharen,
tusschen raauwe moordenaren
   aan ’t vervloekte kruishout hing!

Toen de Man, by wien geen zonden,
geen bedrog ooit werd gevonden,
   uit de diepten van zijn hert,
dat ontzettend woord deed hooren,
en de Zone, d’ Eengeboren
   van Zijn God verlaten werd!

Gy, aan schouwers uit den hoogen!
Englenscharen! Dekt uwe oogen
   voor de aartsverborgenheên!
Wereld, hoor het met verschrikking!
Hoort het, zondaars! met verkwikking,
   WIE dat alles heeft geleên!

Die Gekruiste, die Verwonde,
die tot vloek gemaakte en zonde
   is de Temmer van de hel,
is de Vorst der hemelignen
is de Schepper aller dingen,
   is de God van Israël!

Ja! verneemt het, heel gy aarde!
Wat der tijden volheid baarde;
   menschenzonen! komt en ziet!
’t Is Gods woord, dat hier vervuld wordt!
’t Is Gods raad, die hier onthuld wordt!
   ’t Is God wil, wat hier geschiedt!

Voor de zonden der Verkoornen,
in hun strafschuld gantsch verloornen,
   levert God Zijn’ eigen Zoon;
en Hy stelt op d’eigen stonde,
al den grouwel van de zonde,
   al Zijn zondaarsmin ten toon!

’t Recht van God, op ’t felst geschonden,
eischt voldoening van de zonden,
   maar zijn bloed koopt zondaars vrij!
Ziet! Gerechtigheid tot vrijspraak mede,
stemmen hiet tot vrijspraak mede,
   naar de aloude profecij.

Daartoe kwam dat Woord op aarde,
dat de Maagd te Bethlem baarde,
   spruit en Hoofd van Davids huis!
om te dienen, om te lijden,
om ten bloede toe te strijden,
   om te sterven aan het kruis.

Ach! die oogen, die ’t aanschouwen!
Ach! die teedre, zwakke vrouwen,
   die van verre staan en ’t zien!
Ach! wat tranen! ach! wat klagen!
Want de Herder werd geslagen,
   ende onstelde schapen vliên!

By het kruis stond Jesus moeder,
zonder Zoon meer, zonder hoeder,
   en het zwaard ging door haar ziel.
O, gy heemlen! zaagt ge ooit smarte,
als die aan dat moederharte
   op dien stond te beurte viel?

O! hoe duister, hoe ontzettend,
zieldoordaavrend, hartverplettend,
   was dat schrikverwekkend uur,
dat den Zoon van God Zijn leven
voor ’t behoud zag overgeven
   der gevallen creatuur!

De aarde siddert, rotsen kraken,
dooden in het graf ontwaken!
   Jesus Christus geeft den geest!
En de voorhang van den tempel
scheurt in tweeën tot den drempel! —
   De eerste schepping is geweest!

Golgotha! gy zaagt dat wonder!
’t Licht der heerlijkheid gaat onder,
   en het daglicht keert tot nacht!
Maar die nacht weldra wordt klaarheid,
al wat schaduw was, wordt waarheid!
   ’t Is vervuld, het is volbracht!

Ja! volbracht zijn al de woorden,
die de Godspropheten hoorden!
   Ja! vervuld is ’t Recht der Wet!
Onze wonden zijn verbonden,
onze zonden zijn verslonden,
   en de slangenkop verplet!

In het kruis zal ’k eeuwig roemen!
En geen wat zal my verdoemen;
   Christus droeg den vloek voor my!
Christus is voor my gestorven,
heeft genâ voor my verworven!
   ’k ben van dood en zonde vrij!

Zalig, die in Hem geloven!
O! bestraal ons hart van boven,
   Geest der Waarheid! God van heil!
Dat mijn ziele zich verlieze,
(dit’s het deel, dat ik verkieze!)
   in die liefde zonder peil!

Looft, o Sion! prijst uw Heere!
De aarde luister’, 't Lam ter eere,
   naar uw heilig psalmgebruisch!
Looft Hem, die de hel verplette!
Looft Hem, die Zijn volk ontzette!
   Looft uw Koning aan het kruis!