Edda/Helgi, Zwaardwachts zoon

Inhoudsopgave

Godenliederen

  1. De Zending van Skirnir
  2. Hoe Dagdrager Goudvreugde verwierf
  3. Hoe Thonarr zijn hamer terug kreeg
  4. Dwerg Weetal wil vrijen
  5. De Roof van de Regendrank
  6. Godentwist|
  7. Vermomde en Roodspeer
  8. Hymirs Ketel
  9. Het Feest bij Aegir
  10. Wodan bij de Waarzegster
  11. Het Voorspellied
  12. Billings Dochter
  13. Wodan bij Stormsterk
  14. De Wereldzang van de Wichelares
  15. Een Lied voor Herleving
  16. Wodans Runenlied
  17. Hoe de Standen ontstonden
  18. Völuspá

Heldensagen

  1. De Welandsage
  2. Helgi, Zwaardwachts zoon
  3. Helgi, die Honding doodde
  4. De Siegfriedsage
  5. Goedroen
  6. Ortroens klacht
  7. De Zang bij de molen
  8. Verklaring van Werk en Inhoud

Koning Zwaardwacht had drie vrouwen. De eerste heette Alfheld, wier zoon Hedin was; de tweede heette Zeerit, wier zoon Schemerling was; de derde heette Zinrood en haar zoon was Sluimerling.

Koning Zwaardwacht had gezworen, dat hij de schoonste vrouw zou trouwen, die hij vinden kon. Eens vernam hij, dat koning Slaapner een zeer schoone dochter had, wier naam Sieglinde was. Atli, den zoon van een zijner edelen, die Idmond heette, zond hij uit om de hand van Sieglinde te vragen.

Een winter lang verbleef deze edelman met zijn volgelingen aan koning Slaapners hof. Glanswolk echter, een hoveling van den koning, die de verpleger van Sieglinde was, en zelf eene dochter had, die Alof heette, raadde zijn koning aan Sieglinde niet aan Atli mede te geven. Toen ging Atli heen.

Maar voor hij heenging stond hij op zekeren dag voor een boschje lage boomen. Daar zat een vogel in de takken, en deze had gehoord, dat Atli's volgelingen de vrouwen van Zwaardwacht de mooiste vonden. Toen zeide de vogel:

--"Hebt gij Sieglinde, Slaapners dochter, wel gezien, dat gij de vrouwen van Zwaardwacht nu nog mooi kunt vinden?"

Atli vroeg den vogel, of deze hem helpen wilde Sieglinde voor zijn koning te verwerven. De vogel beloofde het hem, wanneer hij in ruil voor zijn diensten rijke geschenken krijgen zou. Maar toch moest Atli zonder Sieglinde wederkeeren.

Zoodra hij in zijn eigen land, dat Glasland heette, aangekomen was, vroeg de koning hem welke tijding hij medebracht. Atli zeide, dat hij alle moeite gedaan had, die mogelijk was,--verhaalde den koning van zijn afmattenden tocht over de barre bergen, hoe zij bij ebbe door gevaarlijke rotsspleten aan zee waren gegaan, en dat tenslotte toch nog Slaapners dochter was geweigerd.

De koning verlangde, dat zij nogmaals heen zouden gaan, en hij ging zelf mede.

Toen zij boven op de bergen gekomen waren, en Slaapners land, dat Svabaland heette, konden overzien, zagen zij daar hoogopslaande vlammen en warrelende stofwolken, die door rennende paarden opgeworpen werden. De koning reed van de bergen naar beneden, en vestigde zijn nachtverblijf aan een breede rivier. Atli hield de wacht, en stak de rivier over. Daar, aan den anderen oever, vond hij een huis, waarvoor een groote vogel zat, die er de wacht moest houden, maar ingeslapen was. Atli schoot den vogel dood, ging het huis binnen en vond daar Sieglinde, de koningsdochter, en Alof, de dochter van den edelman. Deze edelman had zich in een arend veranderd, en hij was de vogel, die door Atli gedood werd, en hij had de beide meisjes met zijn tooverkunst voor de legers beschermd. Want Roodwolk, een koning uit den omtrek, die ook naar Sieglinde gedongen had, was het land van den Svaba-koning binnengevallen, had hem verslagen, en zijn rijk geplunderd en in brand gestoken.

Toen nam koning Zwaardwacht Sieglinde tot vrouw, en Atli behield Alof voor zich.

Zwaardwacht en Sieglinde kregen een flinken, krachtigen zoon. Maar spreken kon hij niet, en men gaf hem ook geen naam.

Eens echter, dat deze op een heuvel stond, zag hij negen Walkuren over de wolken rijden. Een van dezen, Svaba genaamd, die de dochter was van koning Euling, sprak tot hem:

--"Helgi, gij zult eens over heel het gebied en over alle burchten van dit schitterende Glasland regeeren."

De koningszoon zag tot haar op, en toen hij het meisje gezien had kon hij spreken. En hij zeide:

--"Schitterend meisje, wat wilt gij mij nog meer geven, behalve dien naam? Wenscht gij mij nog meer in uw groet? Ik neem dien naam niet zonder u."

Svaba, de Walkure, antwoordde hem:

--"Zes en veertig zwaarden zie ik in Zegehout staan. Maar één daarvan is het beste van allen. Aan het gevest is een ring, moed in de snede, op de spits schittert verschrikking, in het staal steekt een bloeddrinkende draak. Het zwaard, dat met goud is beslagen, slaat alle schilden stuk, en het trilt als de staart van een giftslang."

Toen reed Svaba heen. Helgi echter ging naar zijn vader Zwaardwacht, en zeide:

--"Koning Zwaardwacht, gij zijt wel beroemd als aanvoerder van vele legers, maar gij laat de vlammen vreten in het land van vorsten, die u nooit iets hebben misdaan. Roodwolk regeert over de burchten, die aan onze verwanten behoorden, en hij heerscht ongestoord over het eigendom van de dooden."

Zwaardwacht antwoordde hem, dat hij hem een leger zou geven, als hij er mede wilde uitrukken om den vader van zijn moeder te wreken.

Helgi zocht het zwaard, dat Svaba hem gewezen had, rukte met Atli uit, velde Roodwolk neer en volbracht nog menige heldendaad.

Op een van zijn vele tochten versloeg Helgi ook den reus Haat, die boven op een berg zat, aan den oever van de zee. Helgi en Atli legden toen hunne schepen in de Haatfjord vast. Atli zou gedurende het eerste gedeelte van den nacht de wacht betrekken, en terwijl hij op den hoogen voorsteven van het grootste schip stond en uitzag, kwam Ringgerd, de dochter van den gedooden reus, op de rotsen en sprak tot hem:

--"Welke helden zijn er in de Haatfjord gekomen? Schilden staan als tenten op uw schip: gij schijnt dus geen vrees te kennen. Hoe heet uw koning, en wie zijt gij?"

Atli antwoordde de heks:

--"Helgi heet de koning. Gij kunt zijn schip toch niet beschadigen, want het is rondom met ijzer beslagen. Ik ben Atli. En ik haat alle heksen, en vele malen heb ik, op den voorsteven staande, nachtspoken vernietigd. Hoe heet gij, heks?"

De heks zeide hem:

--"Ringgerd heet ik, de dochter van Haat. Mijn vader heeft zich menige bruid uit de burchten genomen, voor Helgi hem doodde. Want hij was de machtigste onder de reuzen."

Atli wist, dat het haar plan was de schepen te vernietigen, als zij er ongemerkt dichtbij kon komen, of wel, afwachtend onder het water, ze om te werpen en zoo te doen zinken. Ringgerd, woedend, dat Atli haar voornemen kende, riep uit:

--"Helgi, word wakker. Betaal boete voor den val van mijn vader. Laat mij maar een nacht naast u slapen, dan zal uw wandaad wel gewroken zijn."

Helgi werd wakker van haar stem, die huilde als de storm, en hij zeide haar:

--"Lodhin, de woudreus, zal u wel temmen,--want voor een mensch zijt gij niet goed genoeg. Bij wilde bergbewoners hoort ge thuis."

Ringgerd antwoordde hem:

--"Gij zoudt wel liever het blonde meisje hebben, dat de haven voor u veilig heeft gemaakt. Hier zag ik ze aan land gaan,--zij is het geweest, die mij de macht heeft ontnomen, om uw bende in het verderf te storten."

Toen Helgi van het blonde meisje hoorde spreken, dacht hij aan Svaba, de Walkure, en hij vroeg:

--"Zeg, Ringgerd, was zij alleen, toen zij mijn schepen redde, of stonden anderen haar bij?"

Ringgerd zeide:

--"Er waren drie rijen meisjes, maar voorop reed er een in helderen glans en zij droeg op het hoofd een helm. Van de waaiende manen harer paarden droppelde dauw in het dal en woei de regen over de wouden. Dat gaf vruchtbaarheid aan de velden,--en ik vloekte ze."

Terwijl Ringgerd zoo sprak, was de zon opgekomen, die alle nachtelijke spoken doodt. Helgi en Atli lachten, en spraken tot Ringgerd:

--"Ringgerd, zie naar het Oosten, zie hoe ik u ten doode toe trof. Nu is de vaart voor ons veilig,--blijf gij daar nu staan in de haven, als een bespottelijke steenen gedenkzuil."

Helgi groeide op en werd een roemrijk krijgsman en machtig koning. Hij ging naar koning Euling en vroeg hem zijn dochter Svaba tot vrouw. Helgi en Svaba beloofden elkander trouw, en zij hielden zeer veel van elkander. Svaba echter bleef bij haar vader, terwijl Helgi verre krijgstochten ondernam. En Svaba was Walkure.

Hedin, de broeder van Helgi, was in Noorwegen bij zijn vader Zwaardwacht. Op zekeren avond, dat hij eenzaam uit het woud naar huis terugkeerde, ontmoette hij eene toovervrouw, die op een wolf reed en slangen als teugels gebruikte. Deze bood aan Hedin haar bescherming aan, doch Hedin weigerde. Toen riep de vrouw verontwaardigd:

--"Dat zult gij bij den Bragidronk ontgelden!"

's Avonds, toen Hedin met andere helden te zamen zat aan het groote drinkgelag, dat Bragidronk genoemd wordt, verzekerde de een dìt, en een ander dàt te zullen doen. Luidruchtig roemden zij allen bizondere heldendaden te zullen volbrengen. Hedin legde een gelofte af, dat hij Svaba, die de dochter van Euling en de bruid van zijn broeder was, tot zijn vrouw zou maken.

Maar den volgenden morgen had Hedin zulk een groot berouw over wat hij beloofd had, dat hij over de woeste wegen naar het Zuiden ging en zocht, totdat hij zijn broeder Helgi had gevonden.

Zoodra deze hem zag, zeide hij tot Hedin:

--"Wees welkom, Hedin,--brengt gij goede berichten uit Noorwegen mede? Waarom verliet gij uw land en zijt gij gekomen om mij te zoeken?"

Hedin verhaalde alles wat er dien avond gebeurd was en hij zeide:

--"Aan een groote gruweldaad ben ik schuldig, broeder. Bij den Bragidronk heb ik de koningsdochter, uw bruid, tot vrouw gekozen."

Toen zeide Helgi:

--"Beschuldig u niet. Misschien kan wat gij drinkend beloofd hebt, nog wel eens worden vervuld. Een held heeft mij naar een eiland ten strijde gedaagd en na drie nachten zal ik er heen gaan. Ik weet niet of ik ooit zal wederkeeren,--maar als ik val, loopt het lot u misschien ten goede."

Helgi sprak aldus, omdat hij een voorgevoel had van zijn dood, en omdat hij vermoedde, dat zijn eigen beschermgeesten hem verlaten en Hedin hadden opgezocht, toen hij die vrouw op een wolf zag rijden.

De koning, die Helgi tot den strijd had uitgedaagd, heette Alf. Deze was de zoon van Roodwolk, en hij wilde zijn vader wreken. Als plaats voor den strijd had hij Zegeveld uitgekozen.

Toen Helgi na drie nachten daarheen ging, sprak hij tot zichzelf:

--"De vrouw, die op den wolf reed en mijn broeder haar bescherming aanbood, wist het wel: Sieglinde's zoon zal op Zegeveld verslagen worden."

Daar ontstond toen een hevig gevecht, waarin Helgi doodelijk gewond werd. Hij zond een dienaar tot Svaba, om haar te zeggen, dat hij haar spreken wilde. De dienaar ging tot Svaba en zeide tot haar:

--"Helgi heeft mij hierheen gezonden, om u te zeggen, dat de held u nog zien wil voor hij sterven zal."

Svaba vroeg verschrokken:

--"Wat overkwam dan mijn Helgi? Welk leed moet ik beleven. Heeft de zee hem verzwolgen, of trof hem het zwaard? Vervloekt zij de man, die hem verwondde!"

De dienaar antwoordde:

--"Vroeg in den morgen viel de vorst, die de edelste was op de aarde. Alf heeft hem verslagen."

Svaba ging naar de plaats, waar Helgi lag. Toen deze haar komen zag, zeide hij tot haar:

--"Svaba, wij zien elkander voor het laatst in ons leven. Uit vele wonden vloeit mijn bloed,--het scherpe zwaard heeft mij zoo dicht bij het hart getroffen. Luister geliefde,--neen, ween nu niet,--vervul dezen wensch: neem Hedin tot u, heb Hedin lief, maak zoo den jongen held gelukkig."

Doch Svaba antwoordde hem:

--"Weet gij nog wel, mijn Helgi, wat ik u beloofd heb, toen gij mij uw gouden ringen gaaft? Nooit zou ik na den val van mijn vorst nog een anderen held omhelzen."

Toen sprak Hedin, de broeder van den gestorven Helgi, tot Svaba:

--"Svaba, geef mij een kus, tot groet. Want ik ga, en nooit zal ik wederkeeren naar mijn land, nooit zal ik weerzien mijn glanzende bergen, vóór ik Zwaardwachts zoon heb gewroken, die de edelste was op de aarde."