Edda/Ortroens klacht
Een man heette Heiderik en hij had een dochter, wier naam Borgni was. Haar geliefde heette Wilmond. Borgni nu moest een kind baren en zij kon niet worden verlost, vóór Ortroen, Atli's zuster, bij haar was gekomen. En Ortroen was de geliefde van den Gibichung Goenther.
Toen Ortroen hoorde, dat de dochter van Heiderik groote smarten leed en niet kon verlost worden, nam zij een paard uit den stal, legde het zelve een zadel op den rug, en reed langs lange wegen, totdat zij aan de hooge koningshallen kwam. Daar nam zij het zadel van het vermoeide paard en ging de groote zaal binnen.
Borgni zeide tot haar:
--"Hier ligt Borgni in bange pijnen. Ortroen, tracht haar te helpen."
Ortroen sprak tot haar:
--"Wie is de koning, die u zulk een smaad heeft berokkend?"
Borgni antwoordde haar:
--"Wilmond noemt men een vriend van den koning, en dezelfde deken dekte hem en de maagd. Lang heb ik het voor vader verborgen gehouden."
Toen zette Ortroen zich voor de vrouw neder en zong haar machtige tooverzangen over Borgni. En spoedig baarde Borgni een jongen en een meisje, en het waren de kinderen van den man, die Hagen doodde, en dien Borgni Wilmond had genoemd.
Zoodra de zieke iets zeggen kon was haar alleréérste woord:
--"Heilige machten mogen u helpen, Ortroen,--Frigga en Freya en vele goden, zooals gij mij geholpen hebt in dit groote gevaar."
Ortroen echter sprak tot haar:
--"Ik zou niet gekomen zijn om u te helpen, want gij hebt het niet verdiend. Toen echter Atli's mannen mij van de mijnen beroofden, heb ik beloofd overal hulp te brengen en mijn belofte hield ik nu."
Borgni antwoordde zeer verwonderd:
--"Wat zijt gij ontdaan. Het is niet verstandig, dat gij zoo verstoord op mij zijt."
Ortroen zeide tot haar:
--"Moest gij na mij dan een zelfde voorbeeld aan meisjes geven?"
Toen zette zij zich vol droefheid neder en klaagde haar leed:
--"In de hallen van een held werd ik opgevoed en ik was de vreugde van vele vrienden. Vijf jaren van mijn jeugd bracht ik bij mijn vader door, en toen is hij gestorven. Maar vóór zijn dood gebood de koning, dat ik met gouden sieraden zou worden omhangen, en als vrouw moest gegeven worden aan Goenther in het zuidelijke land. En hij dacht, dat geen meisje op aarde zoo goed was bezorgd als ik. Toen kwam de overwinnaar van Fafner, en hij drong door tot waar Brunhilde zat. Veel behoef ik u niet te verhalen, gij weet wel hoe het bedrog werd ontdekt. Zij heeft er hard voor moeten boeten, en de heele wereld is het bekend, hoe zij zich zelf bij Siegfried doodde. Toen begon Goenther mij te beminnen zooals een man een vrouw bemint, en aan Atli bood hij vijftien schatten van Fafners goud. Maar Atli wilde die geschenken niet hebben, want hij wilde niet, dat een van Gibich's zonen met Ortroen trouwen zou.
Lang konden wij de liefde niet ontberen en ik omhelsde mijn held. Atli hoorde het van verwanten,--zij konden hun mond niet houden--maar hij geloofde niet, dat Ortroen zulk een daad zou begaan.
Laat toch niemand loochenen, wanneer er liefde in het spel is! Atli zond zijn boden door het donkere bosch naar mij heen,--en zij kwamen, waar zij niet komen moesten, en waar een deken Goenther dekte en mij. Wel gaven wij nog aan de mannen gouden ringen mede, opdat zij zwijgen zouden, maar zij reden spoedig naar huis terug en verhaalden er alles. Alleen Goedroen hoorde er niets van, en het ware voor haar van belang geweest het te weten.
Toen zond Atli boden naar het hof der Gibichungen om hen tot zich te noodigen. En dezen gingen bij mijn broeder op bezoek en zij reden op goudhoevige hengsten. Maar Hagen sneed men het hart uit het lijf en Goenther sleepte men in een slangengroeve.
Op het eiland in de zee kon ik hooren hoe heftig hij in de snaren sloeg: mijn heerlijke held verwachtte mijn hulp. En ik riep al mijn maagden om mijn liefste het leven te redden, en wij zeilden vlak voor den wind over het water, tot wij den burcht van Atli zagen. Juist kroop daar de slang--'t was Atli's moeder--en stak Goenther in het hart, en ik kon mijn held niet helpen.
't Is wonder, dat ik nog langer leven bleef: ik beminde dien man zoo veel als mijzelve.
Nu hebt gij het verhaal van mijn noodlot vernomen. Wat geeft het?--Een ieder leeft naar eigen verlangen."
Dit is het einde van "Ortroens klacht."