De Stijl/Jaargang 3/Nummer 1/Overzichtelijke beschouwing bij de intrede van den derden jaargang

‘Overzichtelijke beschouwing bij de intrede van den derden jaargang’ door de redactie
Afkomstig uit De Stijl, jrg. 3, nr. 1 (november 1919), p. 1-5. Publiek domein.

[ 1 ]OVERZICHTELIJKE BESCHOUWING BIJ DE INTREDE VAN DEN DERDEN JAARGANG.

Bij de oprichting van „De Stijl” hadden wij niet kunnen denken, dat reeds na zoo korten tijd ons streven naar veralgemeening en vernieuwing der kunstuitdrukking een zoo sterk uitgesproken sympathie in de voornaamste kunstcentra van Europa [1] zou ondervinden. De publicatie van ons manifest, afgedrukt in het eerste nummer van den tweeden jaargang, waarin wij de vorming van een internationale eenheid in leven, kunst en kultuur proclameerden, heeft er niet weinig toe bijgedragen ons den moreelen, en ook daadwerkelijken, steun te verzekeren van hen, die op verschillend terrein strijden tegen overheersching van het natuurlijke, individueele en willekeurige, grondslag eener verouderde en uiteenvallende kultuur. Zijn de opvattingen aangaande het wezenlijk nieuwe in kunst en kultuur ook al zeer verschillend, — dit heeft naast historisch-cultureele ook kosmografische oorzaken, — het doel is voor allen één: het teniet doen en overwinnen van alle hinderpalen die een universeele ontplooiing van de menschelijke vermogens, aesthetische en economische, met als resultaat daarvan een meer evenwichtige samenleving, onmogelijk maken. Hoewel in de verschillende beeldende uitdrukkingswijzen van Europa, ook eenzelfde streven naar voren komt — meestal nog zeer vaag en onbewust, — is toch geen enkele kunstuitdrukking zoo diep in het universeele levensbesef geworteld als juist die, waarop „De Stijl” gedurende twee jaren met woord en voorbeeld den nadruk gelegd heeft.
Hierdoor is „De Stijl” een integreerend deel geworden van de internationale kunstcultuur. En meer dan dat: „De Stijl” is voor velen binnen of over deze grenzen richtinggevend gebleken, zoowel in aesthetischen als moreelen zin.

Kleine groepen vormden zich rondom ons en zij hebben gesteund door het logische en bepaalde in ons werk de verklaringen daarvan, — ook al waren zij zelve nog verre van de consequenties van het eeuwige en universeele kunstbeginsel, — eigen werk en eigen moraal herzien. [ 2 ]
Mocht, tegenover het onmiddellijke, willekeurige en onbeheerschte der vroegere kunstuiting, onze gedisciplineerde, middellijke vormgeving, — of vormvernietiging zoo ge dit juister oordeelt, — velen tot spot anderen tot totale negatie verlokken, deze vormgeving is de beeldende uitdrukking van een in allen sluimerend levensbeginsel gegrond op de opheffing eener historisch-klassieke dualiteit. De mathematische ontwikkeling van de moderne, thans nog in ’t dynamisch stadium verkeerende, samenleving is eenzelfden levensopvatting ondergeschikt.
De steeds toenemende levensveralgemeening, die reeds door de oude kultuur werd voorbereid, zal geleid door de nieuwe inzichten, economische verhouding doen ontstaan, die een gemeenschappelijke realiseering van het nieuwe levensbesef ook beeldend mogelijk zullen maken. Dit zal de grondvesting beteekenen van een beeldende kultuur. Daarvoor is noodig, dat in alle landen klaarheid komt in het bewustzijn aangaande het doel van den steeds toenemenden drang naar bepaaldheid in de kunstuiting, een drang, die zich reeds openbaarde in het kubisme, futurisme en expressionisme, voorgeboorten eener gansch nieuwe en universeele kunstconceptie.
Mogen wij in alle landen ook al een streven naar een meer bepaalde uitdrukkingswijze waarnemen, de consequentie, het maximum van beeldende mogelijkheid wordt slechts door enkelen ge- en begrepen.
De cultuurgeschiedenis geeft hiervan vele voorbeelden: is door enkelen een nieuwe afmeting op het leven veroverd, dan is daarmede een nieuwe kunstconceptie voorbereid. Wil deze tot een algemeene kultuuruiting, tot Stijl komen dan is een lange voorbereiding van bewustwording in velen noodig. De nieuwe uitdrukkingswijze, — zeggen wij hier: de meer abstracte, — moet eerst in velen als noodzakelijkheid doorleefd worden, wil ’n gemeenschappelijke, beeldingscultuur mogelijk zijn.
Van een bepaalde stijleenheid kan dus nog geen sprake zijn in een tijd, waarin het universeele nog door het geraas en de onstuimigheid van het natuurlijke (in velen) overstemd wordt. Het blijft bij aparte, primitieve stijlaanduidingen, die echter voldoende zijn om ons de mogelijkheid te doen beseffen van een kunstconceptie die, hoewel de traditie in zich sluitend, — en daarom reeds in embryo gecultiveerd, — met deze traditie geen vormelijk verband meer heeft, en er daarom niet meer mede samensmelt, maar er integendeel, een contrast mede vormt. Dat zij, die zich in ons tijdschrift voor een nieuwe beeldende cultuur hebben uitgesproken, met hun werk daartoe den grond hebben wordt door alle die arbeiden aan de vernieuwing der kunst en der kultuur, erkend.

Door de adhesie- en sympathiebetuigingen van de belangrijkste, meest vooruitstrevende groepen, hebben de moderne kunstenaars in de verschillende landen — voor zooverre bereikbaar — bevestigd, van eenzelfde streven: de vorming van een internationale eenheid in Leven, Kunst en Kultuur (punt 7 manifest I van De Stijl) bezield te zijn. Groepsinstemmingen kwamen in voor Italië: Valori Plastici (Mario Broglio); voor Frankrijk: de groep der „Avant-Garde” (Gino Severini); voor Duitschland: „Darmstädter Sezession” (Kasimir Edschmid) en „Das Kunstblatt” (Paul Westheim); voor België: namens een groote groep intellectueelen van West-Vlaanderen (Jooris van Severen) en de kring „Moderne Kunst” (Jozef Peeters); voor Spanje: de groepen „La Revista”, „Terramar” en voor Engeland: „'Blast” (Douglas Goldring). [ 3 ]
Naast deze groepen die zich zonder reserve voor ons streven uitspraken gaven hun moreelen steun: Chr. H. Beekman, Kunstschilder Eemnes (U); Paul Colin, letterkundige en redacteur van L’art Libre (België), Lyonel Feininger, Dr. Friedrich Markus Huebner, letterkundige (vertegenwoordiger der Duitsche jongeren), Franz Hellens, letterkundige (België); J.B. Neumann (Berlijn), W. van Overstraeten, kunstschilder (Brussel); Hendrik de Vos, stud. germ. philosofie; D. Saal, architect, S. B. Slijper, F. Mierendorff (Darmstadt).
IN BELGIË heeft ons tijdschrift bij de jongeren een warme instemming gevonden, dit bleek ons niet slechts uit de sympathie- en instemmingsbetuigingen maar ook uit menig schrijven waarin voor onze werken en beginselen partij wordt gekozen tegenover het halve of heele snobisme, dat achter het masker van „modern” of „universeel” alle zwakheden verbergt van een overheerschend sentimenteele en speculatieve cultuur. Het is prettig te bemerken dat ons tijdschrift voor velen iets is en dat de behoefte naar een nieuwe, eerlijke en reëele kunstconceptie steeds grooter wordt.
Van veel beteekenis was daarom voor ons een schrijven van den heer Van Severen, (stud.), namens vele zijner collega’s, waaruit wij het volgende fragment niet onvermeld willen laten:

„Den heelen ellendigen dom-brutalen oorlog heb ik meegeleefd in de bloedgrachten en gedurende vier jaar wacht ik naar een werking als de uwe. Nog zijn hier honderde Vlaamsche intellectueelen, die zoo denken en willen als gij en uw vrienden.”

Een andere student schrijft ons:

„Zulk een tijdschrift als „De Stijl” zouden we in Vlaanderen moeten hebben, maar het ontbreekt hier te veel aan durf en wilskracht geloof ik. (H. de Vos).”

Dat men in België het karakter van ons tijdschrift verkiest boven dat van de dagelijks verschijnende moderne kunstperiodieken bewijzen de volgende aanmoedigende uitlatingen:

„Je vous souhaite d’être entendu par quelques caractères sérieux et armés contre le snobisme moderniste, plus détestable que toutes les autres formes de l’imitation” (van Overstraeten).

Dat „De Stijl” in België met zooveel sympathie ontvangen werd is voornamelijk toe te schrijven aan de langdurige abstinantie van de scheppende energie door den oorlog. In tegenstelling dus met Holland, waar de kunstintelligentie zich in dien tijd ontplooien kon.

„Uw tijdschrift” schreef ons de kring „Moderne Kunst”, „heeft grooten ingang gevonden bij onze leden, die met ongeduld zijne verspreiding in ons land te gemoet zien. Wij waren verheugd uwe internationale betrachtingen, uit ’t Manifest I te vernemen, waarbij wij u zullen steunen.”

„Haro!” dit blad der jongeren, dat zonder pretentie en schijnvertoon, een zelfden strijd voert voor meer harmonische verhoudingen op maatschappelijk gebied liet zich in No. 4 als volgt over „De Stijl” uit:

„Voilá certainement une des revues les plus intéressantes qui nous soient parvenues. La présentation, le texte, les illustrations dépassent certes en valeur les multiples papiers q’édite une jeunesse impatiente des escarmouches de chapelles. C’est une réalisation.”

Naar aanleiding van het Manifest schreef „l’Art Libre”, waarin het Manifest werd afgedrukt:
[ 4 ]

„Nos lecteurs ou du moins ceux d’entre eux qui, enfermés en Belgique, cherchaient à se renseigner non point tant sur la cours de la guerre que sur la vie des idées en lisant les journaux néerlandais se rappelleront qu’il y fut fait allusion à un groepe d’art nouveau, d’art d’extrême avant-garde en 1918.Ce groupe fonda l’intéressante et belle revue „De Stijl” dont nous recommandons chaudement la lecture à nos amis. Sept artistes signèrent le manifeste inaugural, manifeste qui fit beaucoup de tapage, parce qu’il exposait un programme hardi, précis et nettement progressiste.”
„Tout artiste sincère souscrira volontiers — et sans hésiter — à ce manifeste volontaire, mais pondéré. Où certaines réserves seront peut-être nécessaires, et où la discussion pourra être ouverte c’est quand, quittant le terrein de la théorie pure, les réformateurs s’efforceront d’appliquer celle-ci dans des oeuvres.
Mais telle quelle, cette tentative mérite non seulement d’être appréciée, mais d’être soutenue, et l’admirable tenue de la revue „De Stijl” parvenu au huitième numéro de la deuxieme année, commande qu’on fasse largement crédit à ses initiateurs.” (Jacques Olivier).

Roger Avermaete concludeert in „Lumière”:

„Les artistes du „De Stijl” sont des cubistes purs, des cubistes qui, en certaines questions, veulent aller plus loin que les cubistes français, tel que le maître Pablo Picasso entre autres, dont l’oeuvre garde un certain caractère de plasticité. Le „Stijl” n’admet pas cela.”
„Le cubisme, qui a bien fait rire et qui fait rire encore en certains milieux, n’en demeure pas moins fort vivace en dépit des attaques dont il est l’objet. Ceci mérite l’attention. Il n’entre pas dans notre idé de l’analyser ici. Nous voulons simplement constater que cette interprétation moderne de la vie, donne déjà, — en architecture par exemple — des résultats que même une profane (sans parti pris) saurait apprécier. Ceci également mérite l’attention.”

Gino Severini karakteriseert het streven naar veralgemeening geaccentueerd in ons manifest aldus:

„.... j’ai toujours dit que nos recherches étaient un retour à l’école (qui n’est pas l’académie des Beaux-arts!) et pour cela vers l’art anti-individualiste et collective.”

DE STIJL IN ITALIË

De meest serieuze moderne kunstenaars van Italië, die zich in „Valori Plastici” verzameld hebben, om tegenover het Futurisme met meerdere ernst en nauwgezetheid de problemen der moderne beeldende kunst te bestudeeren, hebben ook veel aandacht aan ons tijdschrift gewijd. Waar het hun bedoeling is de blijvende, universeele waarden voor de nieuwe kunst, zoowel practisch, — wat hun m. i. door een inconsequent vasthouden aan het mysterieuze, symbolische en littéraire niet altijd gelukt, — als theoretisch vast te leggen, is de groote actieve propaganda, die zij voor De Stijl gemaakt hebben ten zeerste te apprecieeren. Het artikel waarmee zij „De Stijl” in Italië hebben ingeleid, ’t welk wij hier in vertaling weergeven, geeft blijk dat zij zich verre van oppervlakkig van de cultureele en aesthetische beteekenis van „De Stijl” hebben rekenschap gegeven.

„Het is tegenwoordig moeilijk onder den overvloed van nieuwe uitgaven van de zoogenaamde „avant garde” een tijdschrift te vinden, dat de noodzakelijkheid om de kunst te hernieuwen met dieper wijsgeerige overtuiging en meerderen ernst gevoelt dan het Hollandsche tijdschrift „De Stijl”.
Daar waar de willekeur van een overdreven gevoeligheid slechts verschijnselen voortbrengt, die redelijk niet te controleeren zijn, staan wij hier tegenover menschen, om zoo te zeggen minder latijnsch .... menschen van het noorden, doch die tot elken prijs en ten allen tijde terugvinden de idee, de zekerheid, het vertrouwen zoo ge wilt, die onontbeerlijk zijn om het gevoel voor orde en redelijkheid te verdedigen, wat hen dan ook stellig karakteriseert. Dit tijdschrift verkeert daardoor meer dan eenig
[ 5 ]ander op dit gebied in de gunstige conditie tot gedachtenwisseling en wellicht tot repliek waar het zekere gebaren der moderne kunst betreft. Terwijl tegenwoordig een zoo gretig gebruik gemaakt wordt van artistieke wetenschappelijkheid, min of meer geveinsd door overspannen potsemakers, van wie een magnetische kracht uitgaat, wordt hier de behoefte gevoeld om te speuren naar het wezen der waarachtige schepping, krachtens welke het verleden zeer van pas zou weten te waarschuwen tegen de vage exaltaties over komende tijden.
Maar „De Stijl” die, wij herhalen het, er oprecht naar streeft de zonder voorbehoud erkende kwesties, ook van een theoretisch standpunt in helder licht te stellen, lijkt ons de bedriegelijke proefnemingen nog niet ten einde toe uitgeput te hebben, niettegenstaande de redactie er op gericht is, boven het schijnbare en speculatieve uit, het blijvende en het karakter der algemeneene wetten in de kunstuitingen vast te stellen.
Meer dan orgaan van nationale kultuur ziet „De Stijl” als leider der nieuwe ideeën over kunst in de vereeniging van de op-zichzelf staande begrippen het middel tot verovering en bevestiging van een eenige, hoogere en synthetische kunstorde. Het richt zich daarom tot alle kunstenaars om hun overtuiging te kennen, zoowel als te vebreiden.

(„Valori Plastici” April-Mei 1919).

Ook uit Duitschland ontvingen wij vele aanmoedigingen, men volgt ons streven met aandacht, hetgeen ons bleek uit zeer hartelijke en kameraadschappelijke instemming- en sympathie betuigen. REDACTIE.


  1. Door de belemmering van het officieele verkeer met Rusland, Oostenrijk en Hongarije konden wij de novateurs aldaar niet met onze aesthetische bedoelingen en denkbeelden in kennis stellen. Ook na herhaalde pogingen bleek een uitwisseling van kunstperiodieken met Rusland onmogelijk. R.

Overige vindplaatsen bewerken

  • Anoniem (6 december 1919) ‘De Stijl’, Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant, Eerste van 4 bladen, [p. 5] (gedeeltelijk).
  • Ad Petersen (red.; 1968) De Stijl [deel] 1. 1917_1920. Complete Reprint 1968, Amsterdam: Athenaeum, Den Haag: Bert Bakker, Amsterdam: Polak & Van Gennep, p. 463-467.