Album der Natuur/1852/Een Orkaan in de West-Indiën, Harting
Een orkaan in de West-Indiën (1852) door Pieter Harting |
'Een orkaan in de West-Indiën' werd gepubliceerd in Album der Natuur (eerste jaargang, 1852), p. 87–95 en ondertekend door "Hg.". Dit werk is in het publieke domein. |
EEN ORKAAN IN DE WEST-INDIËN.
Onder de ontzettendste natuurverschijnselen behoort het woeden eens hevigen storms. Wanneer de lucht, die ijle veerkrachtige stof, welke onze geheele aarde omgeeft, van het eene punt harer oppervlakte naar het andere stroomt, dan kan die beweging soms eene snelheid en kracht erlangen, welke inderdaad verschrikkelijk zijn. Wij, bewoners der Noordelijke gematigde luchtstreek, kunnen ons echter slechts een flaauw denkbeeld daarvan vormen, want de zeldzame hevige stormen, waarvan wij getuigen zijn geweest, doen in woede nog verre onder voor die, welke van tijd tot tijd in de landen en zeeën tusschen of nabij de keerkringen worden ondervonden. Het is aldaar, dat die voortgaande wervelwinden of tornados heerschen, tegen welker geweld schier niets, dat door menschenhanden gebouwd werd, bestand is. In de laatste jaren heeft men den merkwaardigen loop dier stormen nader leeren kennen, en hen tot het voorwerp van een gezet natuurkundig onderzoek gemaakt, waarvan het gevolg is geweest, dat het thans mogelijk is, zekere voorschriften te geven, die, door de zeevaarders in acht [ 110 ]genomen wordende, hen in staat stellen die vreeselijke tornados te ontzeilen. In een volgend nommer van dit Album zal een onzer daartoe het best bevoegde medearbeiders van den toestand onzer kennis dienaangaande een overzigt geven. Wij wenschen het volgende als eene inleiding daarop beschouwd te zien. Het bevat de levendige beschrijving van zulk eenen draaijenden storm door eenen ooggetuige, een' Engelsch zeereiziger, bijgewoond, toen hij zich, vóór eenige jaren, op eene plantaadje nabij St. John, de hoofdplaats van Antigoa, een der Antillische eilanden, bevond. Wij zullen alleen het oorspronkelijke opstel eenigzins bekorten, door weglating van zulke bijzonderheden, welke voor ons doel van geen belang mogen geacht worden.
"Op eenen ochtend, in de maand Augustus, waren alle de bewoners der plantaadje Dog-Hill reeds zeer vroegtijdig op de been en ijverig bezig aan de voorbereidselen tot een bruiloftsfeest. Ook ik was vroeg opgestaan, ten einde niets te verliezen van dit vrolijke schouwspel, dat reeds bij den opgang der zon eenen aanvang zoude nemen. Nimmer zal ik de pracht vergeten,—eene pracht geheel eigen aan de keerkringsgewesten,—waarmede het daglicht, om zoo te spreken, op eens te voorschijn sprong. Schitterende stralen verspreidden zich over de zee, die op dit oogenblik zoo glad was als een spiegel, verguldden eenige ligte wolkjes, welke zich hier en daar aan den hemel vertoonden, en toen,—
"Flattering the mountain-tops with sovereign eye"
["Der bergen top met eenen heerschersblik streelende]
openbaarden zij de heerlijke kleurschakeringen van het plantenkleed, dat de aarde bedekte.
Ik stond in verrukking dit tooneel te aanschouwen, in gedachte de woorden van den psalmist herhalende: De Hemelen vertellen Gods eer, en het uitspansel verkondigt Zijner handen werk, toen eene dienstmaagd, eene jonge negerin, mij uit naam van mijnen gastheer kwam verzoeken, om eens op den barometer te willen zien.
Dit verzoek kwam mij eenigzins zonderling voor, en deed mij de rondom mij liggende zee en velden, zoover mijne oogen reikten, [ 111 ]naauwkeuriger beschouwen, doch ik bemerkte niets ongewoons. Alleenlijk werd de lucht dampig en zwaar, en de geheele natuur was in eene plegtige stilte gedompeld.
Eenige minuten later begaf ik mij naar mijnen gastheer, die mij te kennen gaf, dat ons een orkaan bedreigde.
"Gij dwaalt voorzeker," hernam ik, "de barometer staat vast op 30 duim (762mm). Hij is zelfs sedert gisteren een weinig gerezen."
De planter echter antwoordde dat hij sedert dertig jaren in de West-Indiën woonde, en gedurende dien tijd acht malen getuige was geweest van eenen orkaan. De drie laatste waren hem door eigendommelijke gewaarwordingen aangekondigd, welke hij ook nu in hooge mate ondervond.
Sedert dien tijd is mij werkelijk de onfeilbaarheid dier voorgevoelens, welke mijnen vriend thans drukten, herhaalde malen gebleken. Zij ontstaan uit tweederlei oorzaken, te weten: eene ligchamelijke storing, en de waarneming van veranderingen in den toestand der lucht. In zijn werk over de Europeesche volkplantingen zegt howinson:
"Zij, die langen tijd op de West-Indische eilanden gewoond hebben, kunnen met tamelijk groote zekerheid de nadering eens orkaans voorspellen, door de waarneming van zekere atmospherische verschijnselen. Ongelukkiglijk is deze voorwetenschap van weinig nut voor hen, die zich op zee of op de kusten bevinden, daar de hevigheid van den storm doorgaans alle voorzorgen ijdel maakt, welke het mogelijk is tegen zijne verwoestende uitwerkselen te nemen. Den dag voor het uitbarsten des orkaans, is de lucht bijna altijd stil en drukkend; de zeewind verheft zich niet op het gewone uur, en doet zich soms zelfs in het geheel niet gevoelen; de hemel is rood en nevelachtig, en aan den horizon vertoont zich een wolkenbank; het geluid door de branding verwekt is bijzonder duidelijk en scherp, en het gerommel van den donder op meerderen of minderen afstand doet zich bijna zonder tusschenpoozen hooren. Eindelijk begint de wind met onregelmatige vlagen te blazen, waarvan de veelvuldigheid en hevigheid gestadig toeneemt, totdat de wervelwind aankomt, bulderende en razende."
[ 112 ]Deze beschrijving is, zonder twijfel, over het geheel genomen, juist. Echter beantwoordt zij niet in allen deele aan het indrukwekkende schouwspel dat ik heb bijgewoond.
Men zal het eenen jongman, die de vijf vorige jaren op zee had rondgezwalkt, ten goede houden, dat hem de voorspellingen van eenen door het klimaat ontzenuwden planter weinig schrik inboezemden. Niet alleen wachtte ik den orkaan onbevreesd af, maar zelfs met ongeduld, alsof het alleen een voorwerp van nieuwsgierigheid en verstrooijing ware; zorgeloos en vermetel gelijk de jeugd is. Niet alzoo de overige bewoners van het huis. Naauwelijks was het bekend, dat de meester eenen orkaan had voorspeld, of allen ondervonden den grootsten angst. Er werden dadelijk boden gezonden naar den suikermolen, in het midden van het eiland gelegen, eene halve (Eng.) mijl van de woning, en desgelijks naar eene kreek, waarin zich verschillende vaartuigen bevonden, dienende tot het vervoer van den suiker en tot het verzamelen van koraal om er kalk van te branden, en gedurende dien tijd had men de tafel in de eetzaal van hare plaats genomen, ten einde eene trap open te stellen, waar langs men in eenen ruimen kelder kon afdalen. De negers bragten alle voorwerpen van waarde in dit onderaardsch gewelf in veiligheid, dat opzettelijk ingerigt was om tot toevlugtsoord te dienen, tijdens het woeden van eenen orkaan.
Tegen negen ure waren alle voorzorgen genomen; men ontbeet in haast. De barometer vertoonde eenige neiging om te dalen; zij stond iets onder 30 duim; maar er was nog geen ander waarneembaar teeken, dat er eene verandering in den dampkring op handen was. Eene ligte koelte uit het oost-noord-oost, de passaatwind, welke zich gewoonlijk op dit uur verheft, begon merkbaar te worden. De natuur bleef overigens kalm en schoon, even als vroeger. Er was op het plein voor het huis een prachtige tamarindenboom, met bijna rijpe vruchten beladen, in groote trossen hangende aan de takken, waarvan het gebladerte, zachtkens door den adem des winds bewogen, op eene bevallige wijze op en neder golfde.
De huisdieren waren klaarblijkelijk verontrust en door eene onbestemde vrees bevangen. Ook zij gevoelden de nadering van het gevaar.
[ 113 ]Tegen elf ure des morgens, daalde de barometer sterker. Hij stond toen op 29,80 d. (757mm). Naar de noordzijde werd de hemel donkerder. De passaatwind ging echter voort te waaijen en ons eene aangename frischheid aan te brengen; doch ten twee ure ging hij geheel liggen, en het kwikzilver in den barometer daalde toen met nog grootere snelheid.
De nabijheid des storms kon nu niet betwijfeld worden. De bewoners der naburige hutten, welke bij de plantaadje behoorden, kwamen nu bij troepen op Dog-Hill-House, om troost en veiligheid te zoeken in het gezelschap der blanken.
Ten drie ure blies eene woedende windvlaag over het eiland. Verlangend om te weten, welke voorzorgen de schepen op de reede hadden genomen om den strijd met de elementen te kunnen doorstaan, sloop ik het huis uit, vanwaar men het uitzigt op de ankerplaats heeft. Doch daar de wind intusschen toenam, oordeelde ik het na eenige oogenblikken geraden weder huiswaarts te keeren. Om dezen terugtogt veiliger te doen, zoude ik hebben moeten kruipen langs eenen aarden wal, welke den tuin begrensde, waardoor ik eenigzins beschut ware geworden; doch niet het minste denkbeeld hebbende van de kracht des orkaans in zijn eerste tijdperk, waagde ik het eene deur voorbij te gaan, die op den weg uitkwam. Op hetzelfde oogenblik werd ik door eenen verschrikkelijken rukwind op den grond geworpen, en rolde over de helling van den bodem, als ware ik voortgestoten door de krachtige hand van eenen reus. Aanvankelijk hield ik mij voor verloren, want de haven van St. John bevond zich in de rigting, welke ik aldus tegen wil en dank volgde. Gelukkiglijk bereikte ik, alvorens aan de zee te komen, een moeras waarin eenige struiken waren, waaraan ik mij vastklemde, en met welker behulp het mij gelukte mij weder op te rigten. Na eenige minuten gerust en mijne zinnen verzameld te hebben, beproefde ik, gebruik makende van eenige heuvelhellingen, waarachter ik mij verschuilen kon, Dog-Hill-House te bereiken, waar ik dan ook eindelijk na veel inspanning weder aankwam.
Het oorverdoovende gebulder van den storm hield aan; de prachtige tamarindenboom, die heen en weder slingerde, als ware hij [ 114 ]ten prooi aan de pijnen van het stervensuur, wierp als wanhopig zijne met vruchten beladen takken rondom zich.
Ik ging het huis in om tot adem te komen. Het werd thans noodig alle deuren en vensters te sluiten en van schutboomen te voorzien. Eene menigte vrouwen en kinderen zaten door elkander op den vloer. Alle bewaarden het stilzwijgen; het geweld des orkaans maakte ieder gesprek onmogelijk.
Mijne verbeelding was levendig geschokt door de vernieling, waaraan mijn geliefde tamarindenboom ten prooi was; het denkbeeld van de schijnbare pijniging, welke hij onderging, vervolgde mij onophoudelijk. Door eene spleet in een der blinden bespiedde ik met smart den voortgang zijner verwoesting. Zijne voornaamste takken, die welligt meer dan eene eeuw oud waren, worstelden nog hardnekkig met den vijand; hun gekraak werd boven het geloei des winds uit gehoord; en weldra bleven er niet meer dan eenige brokstukken van hen over op den door den tijd zwart geworden stam.
De duisternis om ons heen nam toe. De bulderende stem des storms werd al luider en luider en maakte weldra ook de hevigste inspanning der menschelijke stem, om zich te doen verstaan, volstrekt nutteloos. Een hevig gekraak waarschuwde ons nu, dat het huis begon te waggelen. Dadelijk rezen de vrouwen en kinderen op en gaven door hunne gebaren te kennen, dat zij verlangden in den kelder af te dalen. Nadat dit gebeurd was, bleven alleen de blankofficier en ik achter. Onze oplettendheid verdeelde zich toen tusschen den barometer, die digt in de nabijheid van de trap hing, en het vreeselijk waggelen van het gebouw. De muren schenen te buigen voor de herhaalde aanvallen van den wind. Plotseling voelden wij eenen geweldigen schok, die ons het bloed in de aderen deed stollen; later vernamen wij, dat zij veroorzaakt was door het instorten van de keuken en de geheele vernieling van de stallen en schuren, die aan het huis paalden, welke door eene enkele windvlaag werden weggevoerd, zonder dat men er later de minste sporen van kon terug vinden. Een groot getal van geringere schokken volgden elkander op, met een geluid als dat eener kanonnade. Ontzettend groote steenen, in de lucht geslingerd, vielen [ 115 ]tegen de veranda, die het huis omgaf, en verbrijzelden deze weldra geheel.
Als om onzen angst ten top te doen stijgen, kwam een zeer groote pijp van zwaar hout, die op een suikermolen, twee mijlen ten noorden der woning van mijnen vriend gelegen, gebruikt werd, om er uitgeperste sap door te doen vloeijen, door de lucht op ons huis aanvliegen, doorboorde, als ware zij eene lans geweest, eerst het dak, vlak boven het vertrek waar wij ons bevonden, vervolgens de tafel in onze nabijheid, en ging toen vastzitten in den daaronder gelegen vloer. Het gedeelte der pijp, dat boven het dak uitstak, zijne oppervlakte aan den wind aanbiedende, werkte als een geweldige hefboom, die het geheele gebouw deed schudden als een kaartenhuisje. Plotseling werd het bovendeel van dit dikke stuk hout afgebroken, en bleef het onderdeel in den bodem vastgehecht achter.
Op dat oogenblik daalde de barometer tot op 28, 50 d. (724mm). Wij gevoelden, of wij meenden althans te gevoelen, dat het gebouw op het punt was van te bezwijken. Eenen laatsten afscheidsblik werpende op onzen getrouwen aanwijzer, den barometer, maakten wij ons gereed mede in den kelder af te klimmen, toen wij tot onze groote verbazing het kwikzilver op eenmaal een vierde duim (ongeveer 6mm) zagen dalen. In de uiterste verwondering door dit voorval, vatte ik den arm des blankofficiers, en bulderde dezen dit in het oor; maar de menschelijke stem was van geen nut hoegenaamd te midden van zulk een geraas; alleen door teekens gelukte het mij te doen verstaan.
Plotselijk bemerkte ik eene geheele verandering in den staat der zaken.
"Groote God!" riep ik uit, "wat beduidt dit?"
Er was op eens eene stilte en kalmte ontstaan, slechts vergelijkbaar bij die, welke in een graf moeten heerschen; men hoorde alleen nog de doffe klagten en de onzamenhangende gebeden van de vrouwen en kinderen, die in den kelder verscholen zaten. Het was omdat wij ons toen juist in het middenpunt van den draaikring des wervelwinds bevonden! Het is onmogelijk de ijsselijkheid van [ 116 ]dat oogenblik te schilderen. Na snel de schutboomen van eene deur afgenomen en deze geopend te hebben, nam ik eene brandende kaars en deed eene schrede buiten het huis; de vlam bleef onbeweeglijk. Alles rondom de woning was zwart, kalm, stil.
Maar die stilte der natuur duurde slechts kort. Weinige minuten later hoorde ik in de verte een dof gerommel, en ik keerde aanstonds in huis terug, wederom de schutboomen en grendels voor de deur brengende. Toen bewoog eene ligte schudding den grond—eene aardbeving zoude onzen toestand nog verergeren! De orkaan, welke weder kwam opzetten, doch ditmaal van de tegenovergestelde zijde, viel met vernieuwde woede op ons aan. Het reeds geschokte huis kon niet lang meer weerstand bieden, en zoo besloten wij dan onze toevlugt in den kelder te nemen. Wij daalden de trap af, sloten het luik en bevestigden dit met stevige riemen.
Gedurende vele lange en akelige uren bleven wij aldus in de pijnlijkste onzekerheid en geheel versuft door het helsche gedruisch, dat boven onze hoofden heerschte, en bovendien in dien toestand van verslagenheid, welke steeds door aardbevingen wordt te weeg gebragt. De rumvaten en eenige flesschen, die in den kelder waren, werden opgeligt en door elkander geworpen.
Ten vier ure na middernacht begon de hevigheid van den wind merkbaar te bedaren. Wij gingen toen met vele voorzorgen over tot de opening van het luik. Toen dat verrigt was, ontwaarden wij de geheel heldere maan, die hare stralen wierp op eenige donkere zwarte wolken, welke met groote snelheid door de ruimte dreven—Wij hadden boven ons geen ander gewelf dan dat des hemels! Het geheele bovenste gedeelte van het huis was weggevaagd.
Mijn vriend en ik begaven ons naar eenen heuvel, waar wij den dag afwachtten. De zon ging even schitterend op als den vorigen dag; doch welke pen vermag het tooneel der verwoesting te beschrijven dat zij verlichtte? Wanneer de hel haren brandenden adem over het eiland had laten gaan, zoude de vernieling niet vreeselijker kunnen geweest zijn. Plantengroei, menschelijke woningen, dierlijk leven waren gelijkelijk verdwenen.
Naar Dog-Hill-House terugkeerende, gingen wij door hetgeen [ 117 ]vroeger een kokosboschje was geweest; er waren nog slechts de brokstukken der stammen, eenige weinige voeten hoog, van overgebleven. Vroeger omringde een stevige muur, met een daarboven geplaatst ijzeren traliewerk, de woning; muur en traliewerk waren geheel weggevoerd; verscheidene steenen van twee honderd ponden gewigt werden op eene mijl afstand gevonden. Later bleek het ook, dat wij het verlies van verscheidene menschen levens te betreuren hadden. Eene negerin was gedood door een rotsblok, hetwelk door de lucht heengevoerd het dak harer hut had doorboord.
Lezer, hebt gij u immer bevonden te midden van eenen orkaan in de West-Indiën? Zoo dit het geval is geweest, dan twijfel ik er niet aan, of gij wenscht opregtelijk met mij dat u dit niet ten tweede maal moge gebeuren; want, hoewel er eene vreemde, betooverende kracht is in zulke tooneelen van schrik, zoo zijn er toch weinigen, die verlangen er op nieuw kennis mede te maken."