In het jaar 2000 (Bellamy 1890)/7
← VI. | In het jaar 2000 door Edward Bellamy
VII. |
VIII. → |
HOOFDSTUK VII.
—"Nadat gij uw arbeidsleger in dienst hebt gesteld," zeide ik, "meen ik dat uwe grootste moeilijkheid zal beginnen, want dan houdt de overeenkomst met een militair leger op. Soldaten hebben allen hetzelfde en iets zeer eenvoudigs te doen; de behandeling van de wapenen te leeren, te marcheeren en op wacht te staan. Maar het arbeidsleger moet leeren en uitoefenen twee of drie honderd verschillende beroepen en betrekkingen. Welke administratie kan zoo goed zijn, dat zij wijselijk uitmaakt welke soort van bezigheid door elk individu van een groot volk zal worden gedaan?"
—"Het bestuur heeft met deze zaak niets te maken."
—"Wie dan?"
—"Iedereen doet het voor zich zelf in verband met zijn natuurlijken aanleg; terwijl de uiterste moeite wordt besteed om hem te doen ontdekken wat zijn natuurlijke aanleg werkelijk is. Het beginsel waarop ons stelsel berust, is, dat iemands begaafdheden, lichamelijk of geestelijk, beslissen wat hij kan verrichten tot het grootste nut van de natie en tot de grootste voldoening voor hem-zelf. Terwijl de verplichting om iets te doen niet ontweken kan worden, verlaten wij ons op vrijwillige keuze, die enkel aan eenige noodige bepalingen onderworpen is, om uit te maken welke soort van arbeid door ieder zal worden gedaan. Daar het geluk van iemand gedurende zijn diensttijd afhangt van de liefde die hij heeft voor zijn werk, zien ouders en onderwijzers van de vroegste jeugd nauwkeurig naar aanwijzingen van bijzon[ 51 ]dere geschiktheden bij kinderen. Een grondige studie van het nationale werksysteem, met de geschiedenis en de beginselen van alle bedrijven, is een hoofdzaak bij onze opvoeding. Ofschoon handenarbeid niet mag verstoren de algemeene geestelijke ontwikkeling, die de scholen moeten geven, wordt er genoeg aan gedaan om dezen jongelieden, behalve hun theoretische kennis van de nationale bezigheden, fabriekmatig en landbouwkundig, eene zekere bekendheid te verschaffen met de werktuigen en de inrichtingen. Onze scholen bezoeken voortdurend onze werkplaatsen en ondernemen dikwijls lange uitstapjes om eenige bijzondere instellingen van nijverheid te bestudeeren. Vroeger schaamde iemand zich niet om grof onwetend te zijn omtrent alle bedrijven behalve zijn eigen, maar zulke onwetendheid zou strijdig zijn met ons denkbeeld van iedereen in staat te stellen met verstand een keus doen van het beroep dat hem het beste bevalt. Gewoonlijk heeft een jongmensch lang voor hij ingelijfd wordt, uitgevonden welke bezigheid hij zal gaan doen, zich een groote hoeveelheid kennis daarover eigengemaakt en hij ziet met ongeduld het tijdstip te gemoet dat hij zich aan haar zal kunnen wijden."
—"Maar het zal toch niet altijd zoo zijn," zeide ik, "dat het aantal vrijwilligers voor eenig vak juist zoo groot is als het benoodigde aantal. Gewoonlijk zal het onder of boven de vraag zijn."
—"De voorraad vrijwilligers moet altijd geheel voldoende zijn," antwoordde Dr. Leete. "Het is de taak van de regeering om toe te zien dat dit het geval is. Het aantal vrijwilligers voor elk bedrijf wordt altijd nauwkeurig nagegaan. Als er voor eenig bedrijf een aanmerkelijk overkompleet is, leidt men er uit af dat dit vak aantrek[ 52 ]kelijker is dan andere. Aan den anderen kant, als het aantal vrijwilligers gevaar loopt onder de vraag te blijven, weet men dat het vak in quaestie lastiger wordt gevonden. Het is ook de taak van de regeering om steeds de voorwaarden van alle beroepen gelijk te maken, zoodat alles even begeerlijk wordt voor de personen die er aanleg voor hebben. Dit wordt gedaan door de werkuren in de verschillende vakken te laten afhangen van de moeilijkheid. De lichtere bedrijven, die onder aangename omstandigheden worden uitgeoefend, hebben op deze manier de meeste uren, terwijl een onaangenaam vak, als mijnwerker, zeer korte uren heeft. Er is geen algemeene theorie, geen regel a priori, waardoor de aantrekkelijkheid van elken arbeid wordt bepaald. Het bestuur volgt eenvoudig, door van de eene klasse van werklieden leden af te nemen en die te voegen bij andere klassen, de meening van de arbeiders zelven zooals zij zichtbaar is in het getal vrijwilligers. Het beginsel is dat het werk van geen enkel mensch zwaarder behoort te zijn dan het werk van een ander, en de werklieden zijn zelf de rechters. Deze regel kent geen grenzen. Als eenige soort van bezigheid zoo zwaar of zoo onaangenaam zou zijn, dat, om vrijwilligers te werven, de arbeidsdag tot tien minuten beperkt moest worden, zou men het doen. Indien dan nog niemand haar zou willen verrichten zou zij onuitgevoerd blijven. Maar natuurlijk is een matige afneming van het aantal werkuren, verbonden aan andere voorrechten, voldoende om alle noodige vrijwilligers voor elken arbeid te krijgen. En als werkelijk de onvermijdelijke bezwaren en gevaren van eenig noodzakelijk beroep zoo groot waren, dat geen belofte van voordeelen groot genoeg zou zijn om den afkeer van de menschen te over[ 53 ]winnen, dan zou de regeering dat beroep enkel maar uit de klasse van gewone vakken hebben te nemen door het "buitengewoon bezwaarlijk" te verklaren, en hen die het beoefenden bijzonder verdienstelijk voor het algemeene welzijn, om overstelpt te worden met vrijwilligers. Onze jongelieden zijn zeer eerzuchtig en laten zulke gelegenheden niet voorbij gaan. Gij zult natuurlijk inzien dat afhankelijkheid van zuiver vrijwillige keuze noodzakelijk medebrengt de afschaffing van alles dat ongezond of bijzonder gevaarlijk zou zijn. Gezondheid en veiligheid zijn condities die in alle bedrijven gelden. De natie verminkt en doodt niet hare werklieden, zooals de particuliere kapitalisten en lichamen in uw tijd deden."
—"Als er meer liefhebbers voor een beroep zijn dan plaatsen, hoe beslist gij dan tusschen de sollicitanten?" vroeg ik.
—"De voorkeur hebben zij die de meeste kennis bezitten van het vak. Niemand evenwel, die gedurende achtereenvolgende jaren er bij blijft om te willen toonen wat hij in een bedrijf kan leveren, wordt op den duur geweigerd. Ondertusschen, als iemand niet dadelijk kan worden toegelaten bij het begeerde vak, heeft hij gewoonlijk een of meer andere bedrijven waarvoor hij aanleg bezit, schoon niet in de hoogste mate. Iedereen is wel genoodzaakt zijn aanleg zoo goed te kennen dat hij niet enkel éen keus van beroep heeft, maar nog een tweede en een derde, zoodat, hetzij bij het begin van zijn loopbaan of later, wegens den vooruitgang van uitvindingen of veranderingen in de vraag, hij in de onmogelijkheid komt van het eerste vak uit te oefenen, hij toch een aanverwante bezigheid kan vinden. Dit beginsel van tweede of derde keuze is onmisbaar in ons stelsel. Ik [ 54 ]moet er bijvoegen, dat, met betrekking tot de tegenovergestelde mogelijkheid van een plotseling gebrek aan vrijwilligers in eenig vak, of een plotselinge behoefte aan meer werkkrachten, de administratie, terwijl zij afhangt van het vrijwillige stelsel in den regel, steeds in reserve houdt de bevoegdheid om bijzondere arbeiders op te roepen of de noodige krachten elders in dienst te nemen. In het algemeen kunnen echter alle nooden van deze soort, worden vervuld door leden van de klasse der gewone of grovere werklieden."
—"Hoe wordt deze klasse van gewone werklieden geworven?" vroeg ik; "daar gaat toch waarschijnlijk niemand vrijwillig in."
—"Dit is de rang dien alle recruten bekleeden gedurende de eerste drie jaren van hunnen dienst. Niet dan na afloop van dit tijdvak, gedurende hetwelk hij beschikbaar is voor elke bezigheid op aanwijzing van zijne meerderen, wordt iemand toegelaten tot de keus van een eigen beroep. Deze drie jaren van strenge tucht gelden voor iedereen, en onze jonge lieden zijn zeer blijde om deze school te verlaten en over te gaan tot de betrekkelijke vrijheid van den bedrijfsarbeid. Indien iemand zoo dom ware geen keus te willen doen, zou hij eenvoudig een gewoon werkman blijven; maar gij begrijpt wel dat zulke gevallen niet dikwijls voorkomen."
—"Als iemand ééns een vak heeft gekozen," merkte ik op, "moet hij er zeker zijn geheele leven bij blijven."
—"Dat is niet noodig," antwoordde Dr. Leete; "herhaalde en enkel grillige veranderingen van bezigheid worden niet aangemoedigd of zelfs toegestaan, maar iedere werkman is natuurlijk vrij, om, onder zekere bepalingen en in overeenstemming met de behoeften van den dienst. [ 55 ]over te gaan in een ander bedrijf dat hem beter lijkt dan zijn eerste keus. In dit geval wordt zijn aanvraag beschouwd alsof hij voor het eerst dienst nam en op dezelfde voorwaarden. En dit niet alleen, maar een werkman kan eveneens, onder gepaste bepalingen en niet te dikwijls, overgeplaatst worden op zijn verzoek van een gedeelte van het land naar een ander gedeelte in het zelfde vak. Onder uwe regeling kon iemand die niet tevreden was, wel zijn werk in den steek laten, maar hij liet dan tevens zijn middel van bestaan in den steek, en liep de risico van zijn verder levensonderhoud. Wij zien dat het getal menschen die een bedrijf waar zij aan gewend zijn, willen veranderen voor een nieuw bedrijf, en oude kennissen en omgeving voor vreemde, klein is. Alleen de mindere soort van werklieden wenschen zoo dikwijls te veranderen als de wetten slechts toelaten. Natuurlijk worden verplaatsingen of verzoeken om ontslag wegens gezondheidsredenen altijd verleend."
—"Voor het handwerk geloof ik dat dit stelsel uitstekend is", zeide ik; "maar hoe is het gesteld met het hoofdwerk. Zonder hoofdwerkers kunt gij toch niet bestaan. Hoe worden zij dan gekozen in onderscheid met de anderen die den handenarbeid moeten verrichten. Dat is nog al een moeilijke uitzoekerij, zou ik denken."
—"Dat is het ook," hernam Dr. Leete, "de fijnste toetssteen is hierbij noodig, en daarom laten wij de vraag of iemand een hoofd- dan wel een handwerker zal zijn, geheel aan hem-zelf over. Aan het eind van het tijdvak van drie jaar als gewoon arbeider, kan iedereen kiezen, in overeenstemming met zijn natuurlijken smaak of hij zich geschikt wil maken voor een kunst of een ambt, dan of hij boer of ambachtsman wil worden. Als hij gevoelt dat [ 56 ]hij beter werk zal kunnen verrichten met zijn hersens dan met zijn spieren, vindt hij alle gelegenheid om de deugdelijkheid van zijn roeping te onderzoeken, om zijn roeping te volgen en er, zoo mogelijk, zijn vak van te maken. De scholen voor technologie, voor de medicijnen, voor kunst, muziek of tooneel en van hoogere vrije wetenschap, staan altijd open voor aspiranten zonder eenige beperking."
—"Maar worden die scholen niet overstelpt door jonge lieden wier eenige beweegreden is om niet te werken?"
Dr. Leete glimlachte eenigszins scherp.
—"Niemand heeft reden om de vakscholen te bezoeken om het werken te ontgaan, wees daar verzekerd van," zeide hij. "Zij zijn ingericht voor leerlingen met bijzonderen aanleg voor de onderwezen vakken, en iemand zonder aanleg zou met meer gemak dubbele werkuren volhouden in zijn beroep dan hier de klassen te volgen. Natuurlijk vergissen velen zich te goeder trouw in hunne roeping, en als zij inzien dat zij aan de eischen van de scholen niet kunnen voldoen, gaan zij heen en keeren terug tot de andere bezigheden; niemand ziet er hen op aan, want men is er juist op gesteld dat sluimerende talenten worden ontwikkeld, die men alleen in de praktijk kan onderzoeken. De inrichtingen van onderwijs in uw dagen hingen van den steun van de leerlingen af om te blijven bestaan en men schijnt dikwijls diploma's te hebben verleend aan ongeschikte personen die naderhand in de wereld kwamen. Onze scholen zijn nationale instellingen en door de examens te komen is een onweerlegbaar bewijs van bijzondere bekwaamheden."
"En deze gelegenheid voor een wetenschappelijke opleiding"—ging mijn gastheer voort—"blijft open voor [ 57 ]iedereen tot het dertigste jaar, waarna geen studenten worden aangenomen, omdat anders het tijdvak te kort zou wezen tot het jaar van ontslag uit den dienst in de gewone beroepen. In uw tijd moesten jongelieden hun vak zeer jong kiezen, en tengevolge daarvan, vergisten zij zich dikwijls in hunne roeping. Men heeft later ingezien, dat de natuurlijke geschiktheid van sommigen zich later ontwikkelt dan bij anderen, en daarom, terwijl de keus van een beroep op het vierentwintigste jaar gedaan kan worden, blijft de gelegenheid bestaan tot het dertigste."
Een vraag die reeds een dozijn keeren op mijn lippen was geweest, deed ik nu; een vraag in verband met iets, dat in mijn tijd beschouwd werd als de grootste moeilijkheid voor een afdoende oplossing van het sociale vraagstuk.—"Het is hoogst vreemd," zeide ik, "dat gij nog niet gesproken hebt over de manier om de loonen te regelen. Als het volk de eenige werkgever is, moet de regeering bepalen hoeveel ieder verdienen zal, van de dokters tot de slootgravers. Ik kan alleen zeggen, dat bij ons dit nooit gegaan zou zijn en ik zie niet in, hoe het nu gaat, ten minste als de menschelijke natuur niet veranderd is. In mijn tijd was niemand tevreden met wat hij verdiende. Zelfs al voelde hij, dat hij genoeg kreeg, dan meende hij vast, dat zijn buurman te veel kreeg, wat even erg was. Indien de algemeene ontevredenheid hierover, in stede van verdeeld te worden over verwenschingen en samenspanningen tegen ontelbare afzonderlijke werkgevers, had gericht kunnen worden op een enkelen, en dat wel op de regeering, zou de sterkste regeering nooit twee betaaldagen hebben beleefd."
Dr. Leete lachte hartelijk.
[ 58 ]—"Juist, juist," zeide hij. "Een algemeene werkstaking zou waarschijnlijk op den eersten betaaldag zijn gevolgd, en een werkstaking tegen de regeering gericht, is een omwenteling."
— "Hoe voorkomt gij dan een omwenteling per dag?" vroeg ik. "Heeft een of andere wonderbaarlijke wijsgeer een nieuw rekenstelsel uitgedacht, om iedereen tevreden te stellen in het bepalen van de volstrekte en betrekkelijke waarde van alle soorten van diensten, hetzij verricht door spier of hersens, door hand of stem, door oog of oor? Of is de menschelijke natuur zelf veranderd, zoodat niemand zijn eigen voordeel zoekt, maar iedereen het voordeel van zijn buurman? Een van beide moet gebeurd zijn."
"Noch het éen, noch het ander," antwoordde Dr. Leete lachende, "is geschied. En nu, mijnheer West, ging hij voort, u moet bedenken dat u mijn patiënt bent zoowel als mijn gast, en mij veroorloven u een weinig slaap voor te schrijven, voor mij verder praten. Het is over drieën."
—"Het recept is zeker heel verstandig," zeide ik, "Ik hoop alleen maar dat het toegepast kan worden."
—"Daar zal ik voor zorgen," sprak de dokter, en hij gaf mij een wijnglas van iets, dat mij in slaap deed vallen, zoodra ik in bed lag.