Wetboek van Strafrecht Suriname (misdrijven tegen de zeden)

[ 63 ]

TITEL XIV
MISDRIJVEN TEGEN DE ZEDEN

Artikel 290

Met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van ten hoogste drie honderd gulden wordt gestraft:

1o. openbare schennis van de eerbaarheid;
2o. schennis van de eerbaarheid waarbij een ander zijns ondanks tegenwoordig is.

Artikel 291 [1]

Hij die enig geschrift waarvan hij de inhoud kent of enige hem bekende afbeelding of voorwerp, aanstotelijk voor de eerbaarheid, hetzij verspreidt, openlijk ten toon stelt of aanslaat, hetzij om verspreid, openlijk tentoongesteld of aangeslagen te worden, vervaardigt, invoert, doorvoert, uitvoert of in voorraad heeft, hetzij openlijk, of door verspreiding van enig geschrift ongevraagd aanbiedt, of als verkrijgbaar aanwijst, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van ten hoogste drie duizend gulden.

Met dezelfde straf wordt gestraft hij die de inhoud van een zodanig geschrift, indien hij deze kent, openlijk ten gehore brengt.

Hij die enig geschrift, enige afbeelding of enig voorwerp, aanstotelijk voor de eerbaarheid, hetzij verspreidt, openlijk ten toon stelt of aanslaat, hetzij om verspreid, openlijk tentoongesteld of aangeslagen te worden, invoert, doorvoert, uitvoert of in voorraad heeft, hetzij openlijk of door verspreiding van enig geschrift ongevraagd aanbiedt, of als verkrijgbaar aanwijst, wordt, indien hij ernstige reden heeft om te vermoeden dat het geschrift, de afbeelding of het voorwerp aanstotelijk voor de eerbaarheid is, gestraft met gevangenisstraf of hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste drie duizend gulden. Met dezelfde straf wordt gestraft hij die de inhoud van een zodanig geschrift, indien hij ernstige reden heeft om te vermoeden dat deze aanstotelijk voor de eerbaarheid is, openlijk ten gehore brengt.

Indien de schuldige van het plegen van het misdrijf omschreven in het eerste lid een [ 64 ]beroep of een gewoonte maakt, kan gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van ten hoogste vijfduizend gulden worden opgelegd.

Artikel 292 [2]

Met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste zeshonderd gulden wordt gestraft hij die aan een minderjarige van wie hij weet of redelijkerwijze moet vermoeden dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, hetzij enig geschrift, enige afbeelding of enig voorwerp, aanstotelijk voor de eerbaarheid, hetzij enig middel tot voorkoming of enig middel tot verstoring van zwangerschap aanbiedt, blijvend of tijdelijk afstaat, in handen geeft of vertoont, indien de inhoud van het geschrift of indien de afbeelding, het voorwerp of het middel hem bekend zijn.

Met dezelfde straf wordt gestraft hij die in tegenwoordigheid van een minderjarige als bedoeld in het voorgaande lid, de inhoud van een geschrift aanstotelijk voor de eerbaarheid, indien deze hem bekend is, ten gehore brengt.

Met gevangenisstraf of hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste zeshonderd gulden wordt gestraft hij die aan een minderjarige als bedoeld in het eerste lid hetzij enig geschrift, enige afbeelding of enig voorwerp, aanstotelijk voor de eerbaarheid, hetzij enig middel tot voorkoming of een middel tot verstoring van zwangerschap aanbiedt, blijvend of tijdelijk afstaat, in handen geeft of vertoont, dan wel de inhoud van een geschrift, aanstotelijk voor de eerbaarheid, in tegenwoordigheid van een minderjarige als bedoeld in het eerste lid, ten gehore brengt, indien hij ernstige reden heeft om te vermoeden, dat het geschrift, de afbeelding of het voorwerp aanstotelijk voor de eerbaarheid is, of dat het middel een middel tot voorkoming of tot verstoring van zwangerschap is.

Artikel 293 [3]

Indien de schuldige een der in de artikelen 291 en 292 omschreven misdrijven in zijn beroep begaat en er tijdens het plegen van het misdrijf nog geen twee jaren zijn verlopen, sedert een vroegere veroordeling wegens een dier misdrijven te zijnen opzichte onherroepelijk is geworden, kan hij van de uitoefening van dat beroep worden ontzet.

Artikel 294 [4]

Vervallen.

Artikel 295

Hij die door geweld of bedreiging met geweld een vrouw dwingt met hem buiten echt vleselijke gemeenschap te hebben, wordt, als schuldig aan verkrachting, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren.

Artikel 296

Hij die buiten echt vleselijke gemeenschap heeft met een vrouw van wie hij weet dat zij in staat van bewusteloosheid of onmacht verkeert, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren.

Artikel 297

[ 65 ]

Hij die vleselijke gemeenschap heeft met een meisje beneden de leeftijd van twaalf jaren, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren.

Artikel 298 [5]

Hij die buiten echt vleselijke gemeenschap heeft met een vrouw die de leeftijd van twaalf, maar nog niet die van veertien jaren heeft bereikt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren.

Vervolging heeft, buiten de gevallen van de artikelen 301 en 304 niet plaats dan op klachte.

Artikel 299

Hij die door geweld of bedreiging met geweld iemand dwingt tot het plegen of dulden van ontuchtige handelingen, wordt, als schuldig aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren.

Artikel 300

Hij die met iemand van wie hij weet dat hij in staat van bewusteloosheid of onmacht verkeert of met iemand beneden de leeftijd van veertien jaren ontuchtige handelingen pleegt of laastgemelde tot het plegen of dulden van zodanige handelingen of buiten echt, van vleselijke gemeenschap met een derde verleidt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren.

Artikel 301

Indien een der in de artikelen 296 en 298-300 omschreven misdrijven zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft, wordt gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren opgelegd.

Indien een der in de artikelen 295-300 omschreven misdrijven de dood ten gevolge heeft, wordt gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren opgelegd.

Artikel 302 [6]

De meerderjarige die met een minderjarige van hetzelfde geslacht, wiens minderjarigheid hij kent of redelijkerwijs moet vermoeden, ontucht pleegt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren.

Artikel 303 [7]

Hij die door giften of beloften van geld of goed, misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of misleiding een minderjarige van onbesproken gedrag, wiens minderjarigheid hij kent of redelijkerwijs moet vermoeden, opzettelijk beweegt ontuchtige handelingen met hem te plegen of zodanige handelingen van hem te dulden, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren.

Vervolging heeft niet plaats dan op klachte van hem tegen wie het misdrijf is gepleegd.

De termijnen bedoeld, in artikel 91, belopen voor deze klachte onderscheidenlijk zes en twaalf maanden.

Artikel 304 [8]

[ 66 ]

Hij die ontucht pleegt met zijn minderjarig kind, stiefkind of pleegkind, zijn pupil, een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige of zijn minderjarige bediende of ondergeschikte, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren.

Met dezelfde straf wordt gestraft:

1o. de ambtenaar die ontucht pleegt met een persoon aan zijn gezag onderworpen of aan zijn waakzaamheid toevertrouwd of aanbevolen;
2o. de bestuurder, geneeskundige, onderwijzer, beambte, opzichter of bediende in een gevangenis, opvoedingsgesticht, weeshuis, ziekenhuis, krankzinnigengesticht of instelling van weldadigheid, die ontucht pleegt met een persoon daarin opgenomen.

Artikel 305 [9]

Wordt gestraft:

1o. met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren, hij die het plegen van ontucht door zijn minderjarig kind, stiefkind of pleegkind, zijn pupil, een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige of zijn minderjarige bediende of ondergeschikte met een derde opzettelijk teweegbrengt of bevordert;
2o. met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren, hij die, buiten de gevallen genoemd onder 1o., het plegen van ontucht door een minderjarige wiens minderjarigheid hij kent of redelijkerwijs moet vermoeden, met een derde opzettelijk teweegbrengt of bevordert.

Indien de schuldige van het plegen van het misdrijf een beroep of gewoonte maakt, kunnen de straffen met een derde worden verhoogd.

Artikel 306 [10]

Hij die van het opzettelijk teweegbrengen of bevorderen van ontucht door anderen met derden een beroep of een gewoonte maakt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van ten hoogste duizend gulden.

Artikel 307 [11]

Vrouwenhandel en handel in minderjarigen van het mannelijk geslacht wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren.

Artikel 308 [12]

Bij veroordeling wegens een der in de artikelen 290, 295-300 en 302-307 omschreven misdrijven, kan ontzetting van de in artikel 46 No. 1-4 vermelde rechten worden uitgesproken. Indien de schuldige aan een der misdrijven, in de artikelen 302-307 omschreven, het misdrijf in zijn beroep begaat, kan hij van de uitoefening van dat beroep worden ontzet.

Artikel 309 [13]

Hij die opzettelijk een vrouw in behandeling neemt of een behandeling doet ondergaan, te kennen gevende of de verwachting opwekkende, dat daardoor zwangerschap kan worden verstoord, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of geldboete van ten hoogste drieduizend gulden. [ 67 ]

Indien de schuldige uit winstbejag heeft gehandeld, van het plegen van het misdrijf een beroep of een gewoonte maakt, of geneeskundige, vroedvrouw of artsenijbereider is, kunnen de straffen met een derde worden verhoogd.

Indien de schuldige het misdrijf in zijn beroep begaat, kan hij van de uitoefening van dat beroep worden ontzet.

Artikel 310

Met gevangenisstraf van ten hoogste negen maanden of geldboete van ten hoogste drie honderd gulden wordt gestraft:

1o. hij die aan iemand die in kennelijke staat van dronkenschap verkeert bedwelmende drank verkoopt of toedient;
2o. hij die een kind beneden de leeftijd van zestien jaren opzettelijk dronken maakt;
3o. hij die iemand door geweld of bedreiging met geweld dwingt tot het gebruik van bedwelmende drank.

Indien het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft, wordt de schuldige gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren.

Indien het feit de dood ten gevolge heeft, wordt hij gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren.

Indien de schuldige het misdrijf in zijn beroep begaat, kan hij van de uitoefening van dat beroep worden ontzet.

Artikel 311

Hij die een onder zijn wettig gezag staand kind beneden de leeftijd van twaalf jaren aan een ander afstaat of overlaat, wetende dat het tot of bij het uitoefenen van bedelarij, van gevaarlijke kunstverrichtingen of van gevaarlijke of de gezondheid ondermijnende arbeid zal worden gebruikt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren.

Artikel 312 [14]

Met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste drie honderd gulden wordt gestraft:

1o. hij die, zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, opzettelijk aan een dier pijn of letsel veroorzaakt of de gezondheid van een dier benadeelt;
2o. hij die, zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, opzettelijk aan een dier dat geheel of ten dele aan hem toebehoort en onder zijn opzicht staat of aan een dier tot welks onderhoud hij verplicht is, het nodige levensonderhoud onthoudt.

Het dier kan, indien het de schuldige toebehoort, worden verbeurd verklaard. Poging tot dit misdrijf is niet strafbaar.

Artikel 313 [15]

Met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van ten hoogste zesduizend gulden wordt gestraft, hij die anders dan krachtens vergunning ingevolge artikel 1 van de Wet Hazardspelen:

1o, het opzettelijk aanbieden of geven van gelegenheid tot harzardspel als bedrijf uitoefent of opzettelijk in een onderneming daartoe deelneemt;
2o, opzettelijk het publiek gelegenheid tot hazardspel aanbiedt of geeft of opzettelijk in [ 68 ]een onderneming daartoe deelneemt, onverschillig of het gebruik maken van die gelegenheid al dan niet van enige voorwaarde of van de inachtneming van enige vorm afhankelijk is gesteld;
3o. het deelnemen aan hazardspel als bedrijf uitoefent.

Indien de schuldige het misdrijf in zijn beroep begaat, kan hij van de uitoefening van dat beroep worden ontzet.

Onder hazardspel wordt verstaan elk spel, waarbij in het algemeen de kans op winst van het toeval afhangt, ook wanneer die kans toeneemt met de meerdere geoefendheid of de grotere behendigheid van de speler. Daaronder worden begrepen alle kansovereenkomsten over de uitslag van wedstrijden of verdere spelen, welke niet tussen hen die daaraan deelnemen zijn gesloten, zomede alle weddenschappen. Daaronder worden niet begrepen loterijen naar de daarvan bij het eerste lid van artikel 1 der Loterijwet 1939 gegeven omschrijving.

  1. Gew. bij G.B. 1915 no. 75, G.B. 1928 no. 58, G.B. 1939 no. 50.
  2. Ingev. bij G.B. 1915 no. 75; Gew. bij G.B. 1938 no. 36.
  3. Ingev. bij G.B. 1928 no. 59.
  4. Vervallen bij G.B. 1972 no. 62.
  5. Gew. bij G.B. 1938 no. 36.
  6. Ingev. bij G.B. 1915 no. 75.
  7. Ingev. bij G.B. 1915 no. 75; Gew. bij G.B. 1938 no. 36.
  8. Gew. bij G.B. 1938 no. 36.
  9. Gew. bij G.B. 1915 no. 75, G.B. 1938 no. 36.
  10. Ingev. bij G.B. 1915 no. 75.
  11. Ingev. bij G.B. 1915 no. 75; Gew. bij G.B. 1928 no. 58.
  12. Gew. bij G.B. 1915 no.75, G.B. 1972 no. 62.
  13. Ingev. bij G.B. 1915 no. 75.
  14. Gew. bij G.B. 1929 no. 26.
  15. Ingev. bij G.B. 1915 no. 75; Gew. bij G.B. 1939 no. 31, G.B. 1962 no. 114.