V Arbeiders (1883) door Alexander Lange Kielland, vertaald door Ida Donker

VI

VII
Uitgegeven in Deventer door W. Hulscher G. J. zn.
[ 54 ]

VI.

In den herfst, wanneer de familie Falck-Olsen van hare villa naar de stad terugkeerde, gafzij altijd een groot bal. De groothandelaar—op dien titel was hij zeer gesteld—hechtte zeer aan dit bal, waarop hij, behalve de jongelui, die werken, dat is dansen moesten voor hun souper, ook eenige der voornaamste familiën van de stad uitnoodigde.

Wanneer al de jongelui meê werden geïnviteerd, vond hij, dat hij zijne uitnoodigingen tot buiten zijnen gewonen kring kon uitstrekken: hij had toch gelukkig ruimte genoeg in zijn huis; wanneer hij kleinere partijen gaf, ging het moeielijker.

Maar de groothandelaar Falck-Olsen behoorde tot de [ 55 ]parvenus in de hoofdstad, zijn naam had nog te weinig goeden klank. Hij was een vermogend man geworden door het verkoopen van bouwgrond, en door een' houthandel; in het begin van zijne loopbaan was alles echter op zeer kleine schaal ingericht geweest. Nu, zooals gezegd is, was hij rijk en was het het doel van zijn streven toegang tot de hoogere kringen in de maatschappij te verkrijgen. Op den staatsraad Bennecken, met wien hij kennis had gemaakt, toen deze nog assessor was, stelde hij zijne hoop, en de vriendschappelijke verhouding scheen van jaar tot jaar inniger te worden. De dames in de stad verwonderden er zich ten hoogste over, want de familie Bennecken behandelde een ieder nog al uit de hoogte; de heeren meenden, dat zulks door zaken kwam; Falck-Olsen had den minister zeker wel eens aan geld geholpen, en eenigen geloofden zelfs, dat hij nu en dan nog wel eens bijsprong. In het algemeen maakte men zich een weinig over den ijdelen koopman vroolijk, want, daar hij door eigen arbeid zijn geld verworven had, beteekende die rijkdom in de oogen van de meesten niet veel. George Delphin placht te zeggen: "dit is het onaangename van de geschiedenis, dat juist wanneer men denkt met den voornamen groothandelaar Falck te spreken, men op eens bemerkt, dat men met den simpelen houthandelaar Olsen staat te praten."

Mevrouw Falck-Olsen deelde volstrekt den smaak van haren man niet voor groote partijen: zij hield meer van kleine gezellige damestheevisites. Het was niet bekend, waar zij geboren en opgevoed was; haar stamboom was, zoo drukte de kamerheer Delphin zich uit, één van de eerste boomen geweest, dien haar man had neêrgeveld, toen hij in rang begon te stijgen. Intusschen had zij zeer goed haren man op zijnen weg kunnen volgen, omdat zij leerzaam van karakter zijnde, ook eene groote mate van geduld bezat; haar optreden was tevens zoo, dat zij een [ 56 ]niet al te scherp contrast met de elegante woning maakte.

Wel had Delphin voor gewoonte, haar in het geheim nog „madam"[1] Olsen te noemen, en ook was het één zijner altijd terugkeerende geestigheden, de bals in het "danslokaal" bij Olsen te beschrijven. Zij evenwel, die mevrouw kenden, waren het er allen over eens, dat, zoo mevrouw soms tegen de etiquette zondigde, die fout te vergeven was, omdat hare goedhartigheid daar ruim tegen op woog. Zij had eene statige houding, en zooals zij nu voor de komst der gasten in een licht grijze moiré japon al de vertrekken nog eens doorging om te zien of alles in orde was, zag zij er zelfs heel goed uit. Haar man ging van het eene vertrek naar het andere, maar hij was onrustig en zenuwachtig; de bedienden werden ieder oogenblik door hem beknord, en telkens keek hij op zijn horloge.

„Wat scheelt je vandaag, manlief," vroeg mevrouw, je stelt je aan, alsof je den koning zelf verwacht!"

„Zeur niet en bemoei je maar met je eigen zaken," antwoordde hij.

Een oogenblik later kwam hij naar haar toe, en zei op een toon, die onverschillig moest heeten: van morgen vroeg ik den consul Lind ons bal te komen bijwonen."

„Ben je mal?" vroeg mevrouw.

„Wat? Ben ik misschien niet even goed als hij, en het kwam zoo ter sprake: wij ontmoetten elkaar op de Actiën-Bank."

„Verzocht je zijne dames ook?"

„Neen," luidde het antwoord eenigszins aarzelend.

„Nu, dan kunt gij er stellig op rekenen, dat hij niet komt; dat was vreeselijk dom van je, Ole Johan!"

„Zoo!" bromde haar man tusschen de tanden; het was [ 57 ]echter meer dan eens gebeurd, dat zijne vrouw de zaak beter had ingezien dan hij.

De oudste dochter kwam nu binnen. Den heer des huizes ontsnapte een vloek, en mevrouw riep uit: „maar lief kind, wat beteekent dit nu," en beiden staarden zij stijf van verwondering hunne dochter aan.

Juffrouw Louise was in eene zwart wollen japon gekleed en een smal geplooid kraagje stond hoog tegen den hals aan, het haar was in een kleine wrong opgestoken, terwijl grove katoenen handschoenen, die haar volstrekt niet pasten, het toilet voltooiden.

Eerst trachtte zij hare ouders onbevreesd in de oogen te zien, doch op eens barstte zij in schreien uit. „Hans.... Hans.... heeft gezegd..., dat ik mij zoo moet kleeden."

„Hans.... maar nu raakt mijn geduld ten eind," riep haar vader uit, „en gaat hij voort, je op die manier het leven zuur te maken, zoo is het maar het best het engagement te verbreken."

„St.... St, Ole Johan! Maak je niet zoo driftig. Laat mij maar een oogenblik met Louise spreken. Ik hoor daar reeds eenige gasten in de vestibule."

Haar man verliet dadelijk het vertrek om de eerste gasten te ontvangen, en mevrouw ging met Louise naar boven om haar moed in te spreken.

De gasten, eenige langbeenige jongeheeren, waren zeer verlegen, dat zij het eerst waren gekomen. Zij gingen achter elkander de vertrekken door, eindelijk kwamen zij in eenen hoek van het verst afgelegen kabinet te recht, waar zij hunne linkschheid trachtten te verbergen door onder elkander te lachen over niets.

Het eene rijtuig na het andere hield nu voor de deur stil en weldra waren velen der gasten gekomen. De gastheer ontving de genoodigden in het eerste vertrek, mevrouw zat in het kleine salon, voor de groote danszaal. De jongste dochter Sophie en de kamenier waren nog bezig, [ 58 ]Louise een meer presentabel voorkomen te geven; eindelijk kwamen de beide zusters binnen.

Juffrouw Sophie was een mooi meisje en haars vaders lieveling. Hij ging van het groote plan zwanger, voor haar een' echtgenoot in de hoogste kringen te zoeken, en hij was onvermoeid, haar opmerkzaam op zoogenaamd goede partijen te maken. Half in ernst half in scherts luisterde zij naar hem, maar toen hij op zekeren dag haar den kamerheer George Delphin als eene geschikte partij voorsloeg, dacht zij wat ernstiger over de zaak na en besloot eene poging te wagen. Zij zag er van avond allerliefst uit in hare witte baljapon, waarvan de rok en het zijden lijf rijk met strikken waren gegarneerd. Zij fluisterde haar moeder even in welke moeite zij had gehad, Louise in een ander toilet te doen verschijnen, en mengde zich toen onder de gasten.

Louise zag er uit als een slachtoffer. Zij had nu eene witte japon aan, en ook handschoenen, die bij het overige toilet pasten; in het laatste oogenblik was het der kamenier zelfs nog gelukt haar een takje meibloemen in het haar te steken.

Met angstige blikken zag zij overal naar Hans rond; maar daar zij hem niet in het oog kon krijgen, liet zij zich eerst voor éénen dans, en toen voor nog eenen engageeren.... wat haar óók verboden was; ten laatste stond zij, voor zij het zelf wist, te midden van een groepje jonge dames, met wie zij naar hartelust praatte en lachte; toen een der heeren haar het balboekje uit de hand nam, ten einde zijnen naam nog bij een der dansen te schrijven, was zij zelf ten uiterste verwonderd, dat hij het haar zichtbaar teleurgesteld teruggaf—voor alle dansen was zij reeds geëngageerd.

Hare beste vriendin, Caroline Hjelm, zeide haar, dat zij er nooit zoo goed had uitgezien als van avond, maar Louise's hart klopte zeer onrustig.

[ 59 ]Meer en meer gasten kwamen er binnen.

In het midden der groote zaal stonden de jonge dames in groepjes en deden alsof zij druk met elkaar praatten. Eigenlijk bestond het gesprek meest in uitroepen van verwondering en niets beteekenende vragen, op welke men ook geen antwoord verwachtte; soms hoorde men eenige zenuwachtig lachen, want allen waren te zeer van het gewicht van het oogenblik vervuld, om oog of oor voor iets anders te kunnen hebben dan.... voor het balboekje met volgeschreven namen.

De heeren stonden bij de deuren; eindelijk vatten zij moed, gingen dwars door de zaal naar de plaats, waar de jonge dames stonden, maakten eene buiging, vroegen om een' dans, liepen elkaar tegen het lijf, struikelden over de lange slepen der dames en verloren hunne kleine balpotlooden. De twee vrienden Hiorth en Bennecken, die beiden aan juffrouw Sophie Falck-Olsen het hof maakten, kwamen haar tegelijk om een dans vragen. Zij had nog maar één dans vrij en dien schonk zij Bennecken. Hiorth vertoonde een gelaat, dat vertwijfeling moest uitdrukken, en engageerde nu Hilda Bennecken, die daar juist in de buurt stond.

Zij had nog vele dansen vrij, want ofschoon zij als dochter des ministers er zeker van kon zijn, dat zij niet den geheelen avond zou behoeven te zitten, zoo behoorde zij tot degenen, die men het laatste ten dans vroeg, en niemand gaf zich zelfs eenige moeite, het haar niet te laten merken, dat men haar welstaanshalve vroeg.

De kamerheer Delphin, die door den staatsraad bij de Falck-Olsens was geïntroduceerd, danste zeer zelden. "Hij was er te oud voor," zei hij zelf; nu en dan danste hij een paar maal eenige toeren met die jongere getrouwde dames, welke in zijn' tijd gevierde schoonheden waren geweest. Toen hij echter het gezicht zag, dat Hiorth trok, nadat hij juffrouw Bennecken ten dans had gevraagd, [ 60 ]ging hij door de zaal, maakte eene buiging voor haar en vroeg met haar eens te mogen dansen.

Een gloeiend rood overtoog haar gelaat, en zij zag hem eenigszins wantrouwend aan; zij wist toch, hoe hij er van hield, de menschen voor den gek te houden.

Ondertusschen had hij reeds haar balboekje in de hand genomen, en vroeg haar om de Française na het souper. Zij kon niet goed "neen" antwoorden, ofschoon zij daartoe veel lust had.

Delphins wijze van handelen had zeer de opmerkzaamheid in de zaal getrokken, de dames staken de hoofden bijeen en fluisterden met elkander. Hilda Bennecken voelde zich zeer ongelukkig en verlegen, wat haar leelijker dan ooit maakte. Zij nam haar toevlucht tot Louise, die juist in eenen aanval van moedeloosheid, haren nood aan Caroline Hjelm klaagde.

Eenige heeren, die er acht op hadden gegeven, dat George Delphin juffrouw Bennecken voor eenen dans had geëngageerd geloofden, dat zulks een' verstandige zet van hem was geweest, en zij haastten zich dus zijn voorbeeld te volgen. Tegen alle gewoonte kreeg Hilda haar balboekje vol, en er stonden zelfs de namen van de meest fashionable cavaliers in te lezen.

Het bal werd met eene Polonaise geopend; de gastheer en de vrouw des ministers waren het eerste paar. De staatsraad was nog niet gekomen.

"Daniël heeft het tegenwoordig zoo ontzaglijk druk," zeide mevrouw tot verontschuldiging.

Daar de consul Lind er ook nog niet was, gevoelde de heer Falck-Olsen zich niet recht in zijnen schik. Onder de wandeling verbeterde zijn humeur zich wat, want de zaal leverde een fraai gezicht op.

De kamerheer mocht zeggen, wat hij wou van "Olsens Danslokaal," eene fraaier balzaal was er bijna niet in de stad te vinden en toen de lange rijen feestelijk gekleede [ 61 ]dames en heeren op de tonen der muziek door de zaal wandelden, straalden de oogen van den gastheer van trots.

Er waren dan ook vele voorname lui; de uniformen maakten een goed effect, en verscheidene heeren droegen een ordelint in het knoopsgat. Bankiers, kooplieden, professoren, kamerheeren, buitenlandsche consuls, allen waren er vertegenwoordigd; aan deftige, welluidende titels ontbrak het niet; het was dan ook een werkelijk genot voor den gastheer, die titels telkens te noemen, terwijl hij met de vrouw des ministers de zaal rondwandelde.

"Hoe allerliefst ziet uwe Sophie er van avond uit," zeide mevrouw met een innemend lachje.

"Het is mij hoogst aangenaam dit te hooren; ja, ik vind ook, zoo ik de waarheid wil zeggen, dat Sophie iets gedistingueerds over zich heeft."

"Juist wat ik wilde zeggen," antwoordde mevrouw, en zij lachte hem in stilte uit. Nu wilde de gastheer ongelukkiger wijze mevrouw ook een compliment maken, en daar Hilda Bennecken juist met een niet zeer jong heer, een leeraar of iets dergelijks, zich bij de Polonaise had gevoegd, begon hij haar uiterlijk buitensporig te prijzen.

"Och, geef u die moeite niet," riep mevrouw uit, "onze dochter Hilda kan op geene schoonheid bogen."

"Maar mevrouw—ik vind juist het tegendeel," stamelde de gastheer.

"U is waarlijk al te vriendelijk, mijnheer Falck-Olsen," en mevrouw lachte eenigszins gedwongen. De gastheer begreep, dat hij zich dom had aangesteld.

Hij kreeg echter weldra gelegenheid dien dommen streek goed te maken. Haar zoon Alfred stond in hunne nabijheid en hij begon nu dezen zeer te prijzen; tot zijne voldoening merkte hij, dat mevrouw met belangstelling naar hem luisterde, terwijl haar blik den jongsten zoon volgde.

Nu nam het dansen een aanvang; ofschoon de muziek uitstekend was, scheen de echte danslust er nog niet [ 62 ]te zijn. De drie groote kronen en de lustres aan de wanden goten een zee van licht uit in de fraai gedecoreerde .zaal. Aan de eene zijde bevonden zich kleine kabinetten, waar een aangenaam half donker heerschte, en waar—zooals mevrouw Bennecken zeide, de beenen konden rusten en de harten spreken. Alfred danste met eene uitdrukking op het gelaat, welke voor hoogst comme il faut wordt gehouden, als een daglooner, die, om aan den kost te komen, hard moet werken.

Op dezelfde wijze danste zijn vriend Hiorth. Over het geheel hadden de heeren dat onverschillige voor alles in hun voorkomen, dat welopgevoeden jongelui past. Slechts eenige getrouwde heeren van middelbaren leeftijd, die met de jongste dames dansten, zagen er uit, alsof zij er werkelijk pleizier in vonden, in het zweet huns aanschijns rond te draaien.

Na elken dans verdwenen de heeren in de meer afgelegene vertrekken, die op de plaats uitkwamen, en daar deden zij zich aan punch en toddy te goed. Kwam men hun zeggen, dat een andere dans begon, dan werd de sigaar uit den mond genomen, en met een' ontevreden trek op het gezicht maakten zij zich gereed weg te gaan. Eerst namen zij echter nog gauw een glas punch of cognac, alsof zij eene reis in een' kouden winternacht moesten ondernemen; eindelijk sleepten zij zich met moeite naar de zaal, waar zij de dames op den geur van tabak en wijn onthaalden.

De eene dans volgde op den anderen, maar de rechte vroolijkheid kwam maar niet, zooals het gewoonlijk in de eerste uren gaat.

"Ja, ja, het zal wel beter worden," mompelde de gastheer bij zichzelf, "wanneer de heeren wat meer "onder stoom" zijn," en hij gaf aan de bedienden bevel, wat meer punch en cognac rond te dienen.

Alfred Bennecken zag er onrustig en geheimzinnig uit. [ 63 ]Wanneer iemand hem vroeg, voor welke dame hij den volgenden dans bestemd had, gaf hij een ontwijkend antwoord. Zijn vriend Hiorth merkte zelfs, dat hij voor de meesten der eerste dansen niemand geëngageerd had. Bennecken scheen op iets te wachten.

De met zulk een' angst verwachte Hans was eindelijk gekomen. Louise had hem slechts vluchtig in het voorbij dansen gezien. Zij had haar oordeel in zijn bleek gezicht gelezen, en was daardoor bijna half dood van schrik. Maar de jonge candidaat Smith, met wien zij danste, sprak op zulk eene boeiende wijze over eene voetreis, die hij in Jotunheim gemaakt had, dat zij telkens haar verdriet vergat; toen zij een oogenblik daarna haren verloofde nergens meer zag, wiegde zij haar geweten met iets in slaap, dat zij wist, dat Hans met den naam van "verslaafdheid aan de zonde" zoude betitelen.

Toen de dans geëindigd was, zocht zij in de zaal naar Caroline Hjelm om haren bijstand te vragen. Deze was eene nicht van Hans, en volstrekt niet bang voor hem. Louise smeekte hare vriendin bij de vriendschap, die zij elkaar toedroegen, naar Hans te gaan om hem te verklaren, dat men haar gedwongen had in een passend baltoilet te verschijnen en hem te vragen of hij erg boos op haar was.

Caroline was dadelijk bereid, dit te doen; zij durfde Hans zeer goed hare meening zeggen. Zij zocht hem in alle vertrekken, en vond hem eindelijk snuffelende in eene boekenkast.

"Goeden avond Hans! Louise laat je door mij vragen, of zij eenen dans voor je open zal houden," zeide Caroline en zij knikte hem vriendelijk toe.

Hij keek haar eerst met zijne lichtblauwe kleine oogen strak aan; maar toen zijn blik op de verstokte Caroline volstrekt geene uitwerking scheen te maken, vroeg hij:

"Heeft Louise je werkelijk gezegd, dit aan mij te vragen?"

[ 64 ]"Ja; waarom niet? Denk je misschien, dat het zonde is te dansen. Toen ik mijne belijdenis had afgelegd, zeide de dominé, dat het geoorloofd is te dansen, mits men zulks met een rein hart doe.... en dat hebt gij toch zeker, neef Hans, is het niet?"

"Ik wil niet meer met je spreken Caroline, want gij zijt een kind dezer wereld."

"Foei, Hans, hoe kunt je zoo praten," riep Caroline beleedigd uit, ik kan mij niet begrijpen dat Louise, die zoo allerliefst is, jou wil nemen.... voor alles in de wereld zou ik je niet voor mijn man willen hebben!"

"Ik wil trachten Louise uit dit huis der zonde te redden!"

"Hè.... je bent een akelige vent, adieu," zei de onverbeterlijke Caroline, en zij keerde naar het salon terug.

Eindelijk kwam de staatsraad Bennecken binnen.

Hij was een knap rijzig man; zijne bloeiende gelaatskleur trok altijd de aandacht; vooral omdat hij geenen baard droeg. Zoodra de gastheer hem zag binnen komen, ijlde hij hem tegemoet en boog als een knipmes. Had de heer Falck-Olsen, wanneer hij met den staatsraad onder vier oogen was, ook de gewoonte op heel familiaren toon met hem te spreken, zoo had deze toch, wanneer hij, zooals nu ook het geval was, in al zijne deftigheid, met de ordeteekenen op de borst en geheel het uiterlijk van den staatsman optrad, iets dat hem ontzag inboezemde. Buitendien was de staatsraad zijn voornaamste gast—het eigenlijk glanspunt van het feest, en stralend van geluk geleidde de kleine levendige koopman den voornamen heer door de salons.

Deze begroette de vrouw des huizes zeer hartelijk, sprak een weinig met al de oudere dames en was de vriendelijkheid zelf. Toen er eene pauze in de balzaal was, ging hij de dochters des huizes begroeten, en daarna trok hij zich terug in de bijzondere vertrekken van den gastheer, [ 65 ]waar de voornaamste leden van het gezelschap zich hadden verzameld.

De komst van den minister had den stempel op het feest gedrukt. Delphin placht altijd te zeggen, dat men bij die Falck-Olsens altijd min of meer het gevoel had, alsof het hoofd er ontbrak, want gastheer en gastvrouw beiden verloor men zoo spoedig uit het oog, dat men bijna hunne tegenwoordigheid vergat.

Van avond had men echter in den persoon des ministers een punt gekregen waarom men zich kon verzamelen, wijl deze; als een intiem vriend van de familie, er borg voor was, dat men zich in goed gezelschap bevond, en als 't ware verlof gaf, zich zoo goed mogelijk te amuseeren. De nieuwbakken glans, die nog over alles in het huis lag, werd daardoor minder gezien, ja zelfs min of meer gewettigd. Nu eerst begon het bal met recht; de "daglooners" glimlachten min of meer onder hunnen zwaren arbeid, en de gastheer dacht er niet langer aan, dat consul Lind weggebleven was. Hij wreef zich de handen van pleizier, want men begon "onder stoom" te komen; thans nog het souper, en alles ging naar wensch.

Zoodra Alfred zijn vader had zien binnenkomen, sloop hij naar de vestibule, nam zijne overjas en verliet het huis.



  1. Dezen naam geeft men in het Noorden aan getrouwde dames, die niet op den titel van Mevrouw aanspraak kunnen maken.(Vert.)
Afkomstig van Wikisource NL, de Vrije Bron. "https://nl.wikisource.org/w/index.php?title=Arbeiders/VI&oldid=186089"