Da Costa/Alfonsus de Eerste/Tweede Bedrijf

TWEEDE BEDRIJF bewerken

EERSTE TOONEEL bewerken

DE GRAAF DE TRAVE, DONA THERESIA, Spaansche en Portigeesche Edellieden met DON ALONZO GOMEZ aan het hoofd.

DE TRAVA.
Beschermers van den Staat, doorluchte rei van helden
wier wijsheid in de vreê, wier moed op de oorlogsvelden,
u ’t voorbeeld heeft gemaakt van riddelrijke deugd!
ontfangt mijn welkomstgroet! hoe is mijn hart verheugd,
voor ’t heil van mijn gebied, mijn dapperste onderdanen,
dan adel van dit rijk, den bloem der Castiljanen,
rondom mijn troon geschaard, zoo broederlijk vereend
te aanschouwen. Deze band heeft ons de kracht verleend
om met standvastigheid dit Graafschap, naauw geboren,
te hoeden voor ’t geweld der ongetrouwe Mooren:
en zoo ’t de rust der vreê, na zooveel jaren strijd
met roem erlangen mocht, aan U is ’t, dat men ’t wijt!
Doch schoon zich ’t al vereende, om dit gebied te sterken,
nog is de nijjd in staat zijn onheil te bewerek.
Verheft ze als winnaares d’ afschuwlijken kop,
zoo stort dees troon in puin, en richt zich nooit weêr op!
   Mijn vrienden neen, mijn hart houdt aan uw trouwe zorgen
het droevig lot, dat hem bedreigt, niet meer verborgen.
’t Is geen uitheemsch geweld, dat ons hier waapnen zal:
’t verraad smeedt zijn ontwerp in ’t hart van Portugal!
Ja, ’t kroost van uw Gravin (ik gruw het uit te spreken)
bereidt zich tegen haar het oorlogsvuur te ontsteken.
Alfinsus, groot door rang en mannelijken moed,
maar trotsch en woest van aart, en in zijn drift verwoed
naar de opperheerschappij, werd sints zijn eerste dagen
omringd door vleierij, gevormd naar ’t welbehagen
van staatsliên, onder schijn van trouw aan zijn geslacht,
op eigen grootheid slechts bij ’s vorsten gunst bedacht.
Dus leerde men zijn hart van dolle driften blaken,
’t belang van heel een rijk, zijn eigen bloed verzaken……
Zijn moeder en haar gâ zijn ’t voorwerp van zijn haat!
Het oogenblik is dáár voor ’t schaamteloos verraad,
waarop ’t de Gravenkroon van onze kruin moet rukken,
om ze op het wufte hoofd eens jongelings te drukken!
O! zoo ’t ontwerp gelukt, rampzalig Portugal!
men veert u met geweld tot een gewissen val.
Geen leidsman, opgevoed in staats- en krijgsgevaren,
zal meer uw wanklend rijk voor d’ ondergang bewaten!
De prooi der driften van een onberaden vorst,
de prooi der gunstlingen, wier onverzaadre dorst
naar grootheid, voor zijn macht uw welzijn zal vertreden!
ziet daar het heilzaam doel der gruwlen, die zy smeden!
Het heilig voerstenrecht moet schandelijk versmaad,
Castieljes dochter, die den pas herwonnen Staat
ten huwlijksgoed ontfing van haar roemruchten Vader,
moet in haar wettig erf, gehoond, beroofd te gader,
op dat het, uitgeput, door wie ’t beschermen moest,
in ’t einde nederstort’, door ’t eigen zwaard verwoest,
waarvan ’t Castieljes Vorst gered heeft en gewroken.
Een enkel oogenblik, en ’t twistvuur is ontstoken!
Getrouwen, gy-allen, kunt wat ons dreigen mocht,
de rampen temmen, die gevloekte baatzucht wrocht.
Vertoont u één en trouw, in eedle krijgsmanzeden,
en leidt den zwakken op, naar ’t pad, door u betreden.
De zege volgt u! en een dubble glans van eer
daalt op het achtbaar hoofd van ’s lands bevrijders neêr!

THERESIA.
Geen echte spruit van ’t bloed der oude Portugeezen,
geen Castiljaansche held kan ons vijandig wezen!
ik ben gerust: ’t is geen rechtschapen Edelaman,
die in ’t onschendbaarst recht een vrouw verraden kan!

GOMEZ.
Gebieders van diet rijk, die ’t eenig kunt behouên!
O ja! ons brandend hart beantwoordt uw vertrouwen.
Gy zyt het, die ons steeds het edelst voorbeeld gaaft
in oorlogstijd en vreê. Uw macht, uw wijsheid staaft
den adel en den rang, geboorte en deugd verschuldigd.
Sints lang zijt gy ons zwaard, en beev’ wie ’t onderstaat
te dingen naar uw kroon door wapens of verraad!

DE TRAVA.
’k Erken in deze taal mijn dierbre wapenbroeders,
steeds gloeiende voor recht, en rijks- en troonbehoeders.
Mijn baanders leiden u op ’t pad van eer en roem:
en volgt ze uw dappre schaar, der Edellieden bloem,
ons zwaard of ons beleid zal ’t oproervuur versmoren.
Wy, houden we ons gereed! Geen oogwenk zij verloren!
En barst de staatstorm uit, voorzien sint zoo veel tijd
zoo voere ons de eerste maar ter raadzaal of ten strijd!

Vaartwel!

(De Edellieden vertrekken, DE TRAVA vervolgt tegen D’ AVILA, die bij hun uitgaan binnen getreden is.)

                   Gy, d’ Avila, gelei Don Egas binnen!

                                           (d’Avila vertrekt.)

Welaan! het uur is dáár, de kampstrijd gaat beginnen!
Ik wacht u, trotsche slaaf van een onwaardig Vorst!
En wat zich tegen my uw haat vermeten dorst,
om in Alfonsus naam mijn Staten te regeeren,
gy zult hem en u mijn wraak zien triumfeeren!

TWEEDE TOONEEL bewerken

DE GRAAF DE TRAVA, DONA THERESIA, DON EGAS.

DE TRAVA, met bitterheid.
Wat onverwacht geval voert hier Don Egas schreên?
Het Graaflijk hof sints lang heeft geene aantreklijkheên
voor u, wiens gantsch bestaan aan wichtiger belangen
gewijd is, dan ’t genot der hoven op te vangen!
Spreek, wat bedoelt uw komst?

EGAS.
                                                   Het welzijn van ons land.
de wil een s meesters, aan dat welzijn naauw verwant,
vereischen ;t onderhoud, Graaf, dat ik u deed vragen!
Ik kom, om u mijn last op ’t spoedigst voor te dragen.
Het edel kroost des helds, wiens schittrende oorlogskracht,
de vrijheid in dit rijk, de kroon in zijn geslacht
gevestigd heeft, wenscht thands, dat rijper jeugd zijn hand
in staat stelt zelf de staf te voeren dezer landen,
een einde aan alle macht, die hier nog heerschen mag.
Heel Portugaal, als hy, verwacht met drift den dag
waarop de rijsvoogdij, wier zorgen zoo veel jaren
Graaf hendriks Weduwe en haar Echtgenoot bezwaren,
zal keeren in den schoot van de opperheerschappij!

THERESIA.
Hoe, wat verneemt men zich? Alfonsus vergt van my
dat ik met eigen voet mijn rechten zal vertreden,
mijn Egâ za; verraân? De troon, dien wy bekleeden,
was Hendriks eigendom, is thans dat van mijn zoon,
als of mijn vaders wil de Grafelijke kroon.
mijn bruidschat, onbepaald, aan vreemden had geschonken!
Ontaarde! heeft haar glans u dus in ’t oog geblonken,
om ze aan een moeders hoofd te ontweldigen? Welaan!
wat mart ge nog, mijn zoon, de hand aan ’t zwaard te slaan,
om met mijn bloed bespat u-zelf ten troon te heffen?
Kom ,eer nog moet uw wraak my met de mijnen treffen,
eer moet die troon vergaân, en eerder heel dit rijk,
dan dat Theresia gewillig voor u wijk’!

EGAS.
Hoe! heeft dan niet, Mevrouw, Don Hendrik deze Staten
aan de Oppermacht zijns zoons, aan uw voogdy gelaten?
En hebt ge u zelve niet tot Rijksvoogdes verklaard?

DE TRAVA.
Rampzalige uitvlucht, en zoo stout een aanslag waard!
Spreek! wat vermocht een vrouw, van vijanden omgeven,
verbitterd op haar rang, haar afkomst en haar leven?
Zy zag van ’t troonrecht af voor een geliefden zoon,
en vestte op hem haar hoop! Zijn haat, zie daar haar loon!
Zie daar den invloed van verachtelijke vrinden!
Sints deed een tweede trouw haar een beschermer vinden
in d’ Ega, dien zy koos. Gy ziet haar thands in staat
haar recht te wreken, en te straffen, wie ’t versmaadt: -
Niet dat haar moederliefde uw kweekling wil verstoten,
ofschoon zijn boezem zich voor haar heeft toegesloten!
Ik zelf, zoo dier verknocht aan Don Alfonsus bloed,
heb meê met heel mijn hart de vaste hoop gevoed,
dat hy in ’t rijksbezit ons eenmaal zal vervangen.
Maar neen! men eischt veel meer: zijn toomeloos verlangen
wacht neit dat onze dood hem ’t Graafschap schenken zal
De drift der jonglingschap moet over Portugal,
moet over ’t lot van hem, die haar met roem regeerde,
van hem, om wiens ontzag de nabuur haar vereerde,
beslissen, en zijn wil reeds heden uitgevoerd!
Dees wanklende Staat, door helsche twist beroerd,
haar Riddren verkeerd in woeste muitelingen,
om ’t al naar willekeur van hun belang te dwingen!
Zie daar het edel wekr van hem, wiens vroege jeugd
de rikskroon heeft verdiend door weêrgâlooze deugd!

EGAS.
Mijn Heer, heel Portugal kan tuigen, wie van beiden
de jammren oorzaak gaf, die zich voor haar bereiden,
indien men door het staal de kroon herwinnen moet!
’t Kan tuigen wie van beî de banden van het bloed
miskend heeft en vertrapt, en of Alfonsus daden
ontembre heerszucht of rechtaarde deugd verraden!
Maar waartoe een verwijt, zou ongegrond, weêrlegd?
Zijn deugd beslist hier niets! ’t Is zijn geheiligd recht,
dat ’k opeisch uit zijn naam. Nog blijft dat recht geschonden?
Ik breng uw antwoord weêr aan die my heeft gezonden!
Gy ziet mij thands niet meer Alfonsus afgezant:
’k verkondig hier den wil der Ridderschap van ’t land.
Aan Hendrik en zijn huis heeft ze eens haar trouw gezworen,
zy doet dien eed gestand aan ’t kroost, uit hem geboren,
en van dees dag af aan erkent zy geen voogdij,
noch in heel Portugal een andre macht, dan hy!
Zy zal zich om zijn troon als om zijn lijf vergaren,
en wijden d’ eigen arm, die Hendriks krijgsgevaren
gedeeld heeft, aan den dienst van zijn doorluchten zoon!

THERESIA.
O hemel tot hoe lang dulde ik zoo fel een hoon!
Ga, hoofd en afgezant van vuige muitelingen,
die zelve naar de macht van hun gebieders dingen!
Ga, doe hun uit mijn naam hun ware plicht verstaan
Don Hendrik heeft hun eed van trouwheid, hem gedaan,
alleen als Egâ van Theresia ontfangen!
Die een behoudt haar kracht voor hen die hem vervangen
in d’ echt, die ons verbond, als in zijn mijn rijksgebied.

EGAS.
Toen de overwonnen Moor dees streken siddrend liet,
Mevrouw, ontfing de deugd des winnaars, van uw Vader
het vrijgevochten land en uwe hand te gader!
maar nimmer had zijn wil (verschoon mijn vrije taal!)
zijn gift onttrokken aan het kroost van uw Gemaal,
noch had hy toegestaan, dat willekeur van vrouwen,
aan Hendriks erfgenaam het Graafschap zou onthouên,
om ’t op te geven aan eens vreemdlings heerschappij!


DE TRAVA.
Vermetel onderdaan! Hoe! wat verwijt ge my?
Zoo zag Don Hendrik dat het daglicht in deze oorden?
En naauwer band verbond hem Portugal, wien ’t Noorden
ter weering van den Moor, naar Spanjes Vorsten zond,
aan grond en zeden vreemd?


EGAS.
                                                   Zijn bloed vloeide op dees grond!
Zijn degen deed den naam der edle Portugeezen
on ’t overzeesche rijk der Saraceenen vreezen!
Zijn hand sloot nooit met ehn een schandelijk verdrag!
Beschermheer van zijn volk, voor d’ adel vol ontzag,
verried hy hun belang aan geen uitheemsche Grooten.
Zie daar wat hem ons hart voor eeuwig heeft ontsloten!
Zie daar zijn rechten op de Portugeesche kroon,
verschuldigd door zijn dood aan zijn heldhaften zoon!


DE TRAVA.
Genoeg! ’t Is reeds te lang, dat gy ’t ontzag dorst krenken,
dat u mijn rang beveelt! Gy moest voor ’t minst bedenken,
dat ik nog meester ben, en dat mijn gramschap u,
mijn onderdaan, nog kan noodlottig zijn! En nu -
’t is noodloos dit gesprek hier verder te verlengen.
Gy hebt mijn wil verstaan. Gij kunt dien overbrengen.


EGAS.
Ik ga, maar keer terug voor ’t uur van middernacht,
aan ’t hoofd der Ridderscahp, die slechts uw antwoord wacht,
om vreedzaam haren Graaf de kroon op ’t hoofd te drukken,
of ’t wraakzwaard uit de scheê voor Vorst en eer te rukken!

DERDE TOONEEL bewerken

DE GRAAF DE TRAVA, DONA THERESIA, vervolgens D’AVILA

THERSIA.
O wanhoop! ’k zal den smaad van zooveel overmoed
dan dulden, en mijn hand niet in des trotschaards bloed
een muiter straffen, steeds het voorwerp van mijn woede,
die in het hart mijns zoons zijn vloekbre heerschzucht voedde!
Zijn dood, zijn dood alleen, herstelt mijn lijdende eer!
Ach! drukte ons dus de keer van ’t trouwloos nootlot neêr
dat, waar zoo wreed een hoon zijn boezem doet ontgloeien,
onze eigen veiligheid den felsten haat moet boeien?


DE TRAVA.
Volharden wy, Mevrouw, by ’t dringen van den nood!
Het uur der wraak gemaakt, of ’t uur van onze dood!


D’ AVILA, binnen tredende.
Heer Graaf, men vraagt gehoor……


DE TRAVA.
                                                               ’t Is de Afgezant der Mooren.
Gelei hem binnen!

(d’ Avila vertrekt: hy vervolgt.)

                                    Welk een lot werd ons beschoren!
De Saraceensche hulp ter weering van ’t gevaar!
O foltring voor een hart als ’t mijn!

VIERDE TOONEEL bewerken

DE GRAAF DE TRAVA, DONA THERESIA, OMAR

OMAR
                                                                   Het uur is dáár,
heer Graaf, ’t ontwerp door u tot heden afgeslagen,
kan thands geen uitstel meer, geen aarzeling verdragen!
Besluit, en op uw wenk is ’t al gereed! De vloot,
wier bijstand u mijn Vorst, ten pand van vrienschap bood,
is eindlijk (dank zij ’t lot!) gevorderd tot uw kusten.
’t Is thands het oogenblik de manschap uit te rusten.
Daar, waar zich Aves vloed met d’ Oceaan vermengt,
daar met de dappre stoet, die u de zege brengt
zich scheiden van de vloot, en varen met hun boten
den stroom op. Laat geen zorg dan meer die hulp verstoten!
De dag, die morgen rijst, berokkent ligt uw val.
Gebruik de gunst van ’t lot, en zy brengt Portugal
voor eeuwig in uw macht! Verschoon dit dringend pogen:
gy hebt, als ik, de ramp die u bedreigt voor oogen!
Reeds woelt het wufte volk, reeds mompelt het den naam
uws mededingers, roemt zijnn deugd en oorlogsfaam!
’t Draagt alles blijk van ’t vuur, dat eindlijk uit moet breken!
Nog kunt gy ’t smoren, nog regeeren, nog u wreken,
en ge aarzelt?


THERESIA.
                            ’t Volk, Mijn Heer, wiens muiterij gy vreest,
is aan zijn wettig Heer steeds naauw verknocht geweest.
Het liet zich moogelijk thands door listiger verblinden!
Een wenk (vertrouw het vrij) doet het zijn plicht hervinden.
En ’t oog der vorsten ziet in zulke onrustigheên,
geen woede van een volk, met hun gebied te onvreên.


OMAR.
Welnu, zal dit gewoel van zelven weêr bedaren
en snelt het in uw oog geen grooter staatsgevaren:
zoo houde ik langer niet op onzen bijstand aan,
en……


DE TRAVA.
                 ’k Deed u nog, Mijn Heer, ons antwoord niet verstaan!
Ja, dikwerf weigerde ik uw hulp, my aangeboden!
Dus eischte ’t vorstenplicht! Thands dat de macht der snooden
een eerbiedwaardig volk in gruwbre rampen tracht
te storten, en het al een stouten aanslag wacht,
thands kan het, schoon ons hart onvatbaar is voor vreezen,
tot redding van dit volk wellicht noodzaaklijk wezen,
tot steun van dezen troon middelen meet te ontzien.
De heuschheid van uw Vorst liet my zijn bijstad biên!
Mijn vriendschap deelde steed met vuur in zijn belangen!
Ik zal van wederzij dit blijk van trouw ontfangen,
ter staving van mijn recht, maar meer nog, om als Vorst,
het bloed te sparen, waar de muiteling naar dorst.


OMAR.
Welaan, ik vlieg, Mijn Heer, om d’ uitslag te bezorgen,
de nacht geleidt ons op de golven, en op morgen
is Portugal aan u, en Guimaraêns1) in vreê!
’k Vertrek nog in dit uur naar de oevers van de zee,
die onze schepen voert……


DE TRAVA.
                                                   Vertoef, en wil niet vreezen,
dat rijper overleg ons zal noodlottig wezen!
Daar waar één enkle stap het lot van heel een Staat
beslist, daar dient geen drift gehoord, maar wijze raad!
Ik draal niet ons besluit mijn Eedlen te openbaren;
’k stel hun zijn doelwit voor, zijn omvang, zijn gevaren,
den plicht hun opgeleid. Gy Omar, volg mijn schreên;
en ons vooruitzicht moet, om alle onzekerheên,
gevaarlijk, doodlijk voor de hoop op ’t zegepraalen,
te keeren, heel den loop van ons ontwerp bepalen.

                 (Tot Theresia.)

Gy ziet my weêr, Mervrouw, na d’ afloop van den Raad.

OMAR.
Ik volg in zegepraal den wreker van mijn smaad!

1) De ae in dit driesyllabig woord wordt als ai uitgesproken.

VIJFDE TOONEEL. bewerken

DONA THERESIA.

DONA THERESIA alleen.
Op morgen valt de trots van muitende onderdanen,
en alles kromt zicht voor de Castiljaansche vanen!
Op morgen triumfeert Theresia! Het bloed
zal vloeien tot een zoen van haar getergd gemoed!
Mijn oog getuigt den dood van haatlijke verraadren!
en niemand zal mijn troon meer dan met siddring naadren!
Uw dorst naar wraak wordt haast gelescht! wat eischt ge meer,
mijn hart? Wat pijnging slaat al die vreugde neêr?
Gerechte hemel! kan het waarheid zijn? Geweten!
heeft zoo veel poging nog me uw stem niet doen vergeten?
Neen, zoo veel gruwlen duldt uw strengheid niet. Die troon,
dat voorwerp van mijn drift, ontweldigd aan een zoon!
Zijn bloed wellicht gestort, om ’t misdrijf te versterken!
Geen banden ooit ontzien, om zijn verderf te werken!
Mijn boezem ijst! ’k verfoei die kroon, zoo duur gekocht,
my-zelve en ’t huwelijk , dat me aan een Gâ vaak verknocht,
verhard nog meer dan ik in heerschzuchts ijslijkheden.
Wat aangevangen inmijnangsten? Afgetreden
van ’t onheilvol gebied, de bron van al ons kwaad?
Het gruwzaam moordzwaard, dat mijn zoon te wachten staat,
geweerd? Kom, vliegen wy…… Wat doe ik, onberaden?
Ik ga op ’t hachlijkst uur mijn echtgenoot verraden!
O denkbeeld, vreeslijker dan alles wat ik lij!
Ik ban en hem en my van de opperheerschappij,
om van mijn eigen kroost in ’t eind genâ te smeken,
neen, van zijn gunstlingen, wier trotschheid ik ging wreken!
O zwakhied, die me onteert! — Neen, gy verwint my niet!
Of is ’t een gruwel voor den schijnglans van ’t gebied,
de banden der natuur in dolle drift te schenden?
Zoo zwicht’ mijn zoon, ten spijt van zijn verwoede benden!
’k Verhard my zoo als hy, en mijn gewetenssmart,
zal, ja, een foltring zijn voor ’t weeke moederhart!
Maar toonde ik nimmer vrees in krijgs- en staatsgevaren,
die foltering kan meê mijn hart geen angsten baren!
’k Kan moedig dragen, wat een toornig lot gebiedt,
maar wijken van mijn recht, maar buigen, kan ik niet!