Album der Natuur/1861/Windvormingen
Windvormingen (1861) door Winand Staring (1808-1877) |
'Windvormingen,' werd gepubliceerd in Album der Natuur (tiende jaargang (1861), pp. 1-19 en 33-52 . Dit werk is in het publieke domein. |
Gesmolten lava borrelt op in de kraters der vulkanen, breekt door de wanden naar buiten en vormt, zich aan de lucht verkoelende, gesteenten, die wij vuurvormingen kunnen noemen.
Zeegolven en zeestroomen vervormen onophoudelijk den zeebodem, kabbelen de kusten af, nemen de vergruisde en fijngewreven stoffen als zand en slibbe op, tegelijk met datgene wat hun de rivieren aanbrengen, en doen die stoffen bezinken op plaatsen waar minder sterke golfslag of minder stroom niet meer bij magte is om de slibbe drijvende te houden. Menigvuldige overblijfsels van dieren en planten, die de zee of haren bodem bewonen, vermengen zich veelal met deze bezonken stoffen, vooral daar waar minder diepte op vlakke kusten voorhanden is. Elders, in warmere luchtstreken dan de onze, leven koraaldieren op den bodem der zee en doen daar kalklagen ontstaan, die door bijkomende oorzaken dikwijls eene zeer aanmerkelijke dikte verkrijgen. In den laatsten tijd heeft men almede opgemerkt, dat de bodem van diepe zeeën bedekt is met eene dikke laag overblijfsels van mikroskopisch kleine dieren. Al deze aardlagen zijn onder den naam van zeevormingen tot een geheel te vereenigen.
Rivieren en beken voeren allen, in meerdere of mindere hoeveelheid, vaste stoffen met zich mede, en laten deze bezinken waar de snelheid van den stroom te gering wordt om ze te kunnen voortbewegen. Elders zetten dergelijke wateren de vaste stoffen af, die zij in opgelosten toestand medevoeren. Zeer dikwijls ontstaan er, in plassen [ 2 ]moerassen, lagen uit overblijfsels van half vergane planten zamengesteld, gelijk wij in onze venen groote streken daarmede bedekt vinden. In al deze gronden vindt men overblijfsels bedolven van dieren en planten, die, tijdens hun ontstaan, het land of het water bevolkten. Wij kunnen ze gezamenlijk als zoetwatervormingen onderscheiden.
Als ijsvormingen zijn die gronden tot eene groep te vereenigen, welke door drijfijs in zee, of door bergijs aan den voet van gebergten zijn gevormd.
Zoo ontstaan alle aardlagen om ons heen en overal over de geheele aarde; en zoo, door geene andere natuurkrachten, zijn zij, van de vroegste tijden af aan, ontstaan. Dat de oudere gronden veelal een geheel ander aanzien hebben dan de hedendaagsche, ligt niet aan de wijze van ontstaan, maar aan vervormingen, die zij later ondergaan hebben.
Maar nu vinden wij, behalve de vorige, ook nog gronden, die aan den wind hunnen oorsprong verschuldigd zijn; hetzij alléén, hetzij onder medewerking van zeegolven of zoetwaterstroomen. In Nederland wordt er al vrij wat oppervlakte door deze windvormingen ingenomen, die of nog voortdurend ontstaan of opgehouden hebben zich te vormen, en alleen te onderscheiden zijn aan hare eigenaardige zamenstelling en uiterlijke gedaante. Het schijnt mij daarom belangrijk om die windvormingen eens opzettelijk te behandelen en alles bijeen te brengen wat ons bekend is aangaande de wijze van haar ontstaan, hare zamenstelling en hetgene er op te merken valt, waar zij door den landbouwer en houtteler ingenomen worden.
Wanneer wij, per spoor, van Utrecht naar Arnhem snellen en Driebergen voorbij zijn, ontmoeten wij, even voor de groote doorsnijding van Maarn, eene groote met heuveltjes bedekte en gedeeltelijk met schrale dennen begroeide zandvlakte. Op de verdere reis over de Veluwsche heide zien wij zulke heuveltjes niet weder, dan alleen omstreeks het station Ede en in het verschiet tegenover dat van Wolfheeze. Het is de wind en de wind alléén, welke deze eigenaardige heuveltjes gevormd heeft. Wanneer men ze naauwkeurig en in hun onderling verband beschouwt, dan valt dit dadelijk in het oog, [ 3 ]zoodat het naauwelijks noodig is om eenen sterken wind, bij droog weer, af te wachten en zich met eigen oogen te overtuigen, hoe de wind hier het drooge zand opneemt en dat, deels stuivende, deels voortrollende, tot heuvels ophoopt, om deze, vaak te gelijker tijd, aan de andere zijde weder te verwaaijen en verder op tot nieuwe hoogten bijeen te blazen. Bij alle dergelijke zandstuivingen van eenige uitgebreidheid is er gewoonlijk gelegenheid om dat vormen en weder afbreken van heuveltjes, het geheel effen waaijen van vlakten tusschen deze heuvels, het zich uitbreiden der zandstuiving door het overstuiven van aanpalende gronden, en nog eene menigte andere verschijnselen, allen gewrochten van den wind alléén, waar te nemen.
Wanneer sommige onzer zandgronden niet door eene korst teelaarde of door eene bekleeding van planten tegen den invloed van den wind beschermd worden, zijn zij geneigd om zandstuivingen te vormen. De voorwaarden daartoe zijn: dat het zand genoegzaam zuiver is en niet met leem vermengd; dat het zeer fijn van korrel en niet te zwaar is om door den wind opgenomen of voortgerold te worden; dat het droog ligt en open voor den wind. Ontbreekt een dezer voorwaarden, dan zal er geene zandstuiving ontstaan; terwijl in deze voorwaarden ook de oorzaken liggen, die een verder voortstuiven beletten, en tevens de middelen, die door den mensch aangewend kunnen worden om dat te keer te gaan.
Het zijn zeer dikwijls de hellingen van de heuvels met grind en keijen onzer nog bestaande of voormalige heidevelden, die het zand in zulk een fijn korreligen en zuiveren toestand opleveren, dat het geschikt is om te verstuiven. Dit zand schijnt, in voorwereldlijke tijden, langzamerhand en gedurende eene lange reeks van jaren, van die grindheuvels afgespoeld te zijn, met teruglating van het zwaardere grind en van de keijen en met loslating van den leem, die, door het water opgelost, verder afgevoerd en op andere plaatsen neergelegd is. Zoo ligt onder anderen de zandstuiving, die ik zoo even genoemd heb, aan den voet der heuvelreeks, welke door den spoorweg bij Maarn doorsneden wordt, en waarop het Fransche leger eens de bekende Zeister Pyramide tot eene hoogte van vijfenzestig el boven de oppervlakte [ 4 ]der zee te zamen kruide. Zoo vinden wij aan den voet der heuvelen, die van Arnhem tot boven Apeldoorn loopen, westwaarts de grootste aaneenschakeling van zandstuivingen, welke wij hier te lande te betreuren hebben: de Otterlosche, Harskamper, Kootwijker en Garderensche Zanden, namen, die ieder Veluwenaar herinneren aan dorheid, hopelooze onvruchtbaarheid, aanhoudende verergering en uitbreiding van het zand, ten koste van gronden, die vrij wat meer waarde hebben, en nuttelooze pogingen of te vergeefs verspilde kosten tot breideling van den langzaam, maar zeker voortrukkenden vijand.
Het zijn evenwel niet alléén die heuvelhellingen, welke tot het vormen van zandstuivingen aanleiding geven, maar men vindt ze ook elders, te midden van de vlakke zandgronden, welke nog voor een groot gedeelte met heide begroeid zijn, in de nabijheid van onze groote rivieren en langs de kusten, waar wij ze straks, als rivier- en zeeduinen, nader te beschouwen hebben.
Zeer algemeen vindt men verstuivingen van zanden, die vroeger
[ 5 ]reeds een- of meermalen verstoven geweest zijn, maar weder zijn vast gegroeid, en dit komt veelvuldig en duidelijk voor den dag door den bijzonderen vorm, dien het verstuivende zand aanneemt. Overal namelijk waar de oppervlakte eenigen meerderen wederstand tegen den wind aanbiedt, vormen zich heuveltjes of alleen overblijvende hoogten, terwijl in den omtrek het zand geheel verstoven is. Eene struik jeneverbessen of kraaijenbeziën, of eene groote heidestruik, of eenige helmplanten zijn voldoende om zulk eenen alleen staanden aardklomp te bevestigen. Zeer dikwijls ook zijn 't oerbankjes, of zand door ijzeroxyde-hydraat te zamen gebakken, hetwelk de vaste punten veroorzaakt. Ze hebben allerhande vormen. De gewone is die van een' ronden heuvel, vlak afloopend aan de loefzijde, steil aan de lijzijde, met eene helling van hoogstens 35 graden. Droog zand blijft op zulk eene helling liggen; nat zand glijdt reeds nederwaarts, wanneer de helling 30 graden bereikt. De bovenkant is de voormalige oppervlakte, en men vindt er zulke, die tot vijf ellen hoogte hebben. Soms zijn ze rond als zuilen of hebben eenigzins den vorm eener paddestoel.Paddestoelvormig heuveltje in het Appelsche Zand
bij Oosterwolde met eenen heuvel door helm bevestigd.
Veelvuldig vindt men alzoo de randen der zandstuivingen gevormd, als wanneer er door den wind heuvels uitgehold zijn, waarvan slechts [ 6 ]de kanten zijn blijven staan. Die overhellende gedeelten van de
bovenkorst zijn geliefkoosde plekjes voor hazen, welke daar hoog, droog en luchtig, in een zeer verborgen leger, evenwel ver om zich henen kunnen zien en steeds de gelegenheid hebben om zich, door eenen enkelen sprong over den uitstekenden rand, aan alle gevaar te onttrekken, dat hun van uit de zandstuiving bedreigt. Wee de arme haas echter, wanneer de jagthond zich boven hem vertoont; een vlugge luchtsprong, waartoe hij dan ook niet aarzelt zijne toevlugt te nemen, kan hem slechts redden, doch maar al te dikwijls verwacht hem daar juist de jager.
De alléén staande heuveltjes zijn meestal door oerbankjes in waterpasse lagen afgedeeld. Elk bankje duidt op eene voormalige oppervlakte van den bodem, waar zich regelmatig, onder de heizode, als een natuurlijk gevolg van den plantengroei, zulke oerbanken vormen; en nu heb ik er gevonden, onder anderen in het Drouwensche Zand bij Borger in Drenthe, waar vijf lagen boven elkander lagen. Vijf malen is hier het stuivende zand weder tot rust gekomen en begroeid, om telkens op nieuw overstoven te worden. Dat hiermede een geruime tijd voorbij is gegaan, lijdt geen twijfel; want zandoerkorsten [ 7 ]
als de hier aanwezige behoeven misschien twintig jaren om zich te vormen.
Iets zeer merkwaardigs en hierop betrekking hebbende, is mij in het duizend bunder groote Dieversche Zand in Drenthe voorgekomen.
[ 8 ]Met 't kompas in de hand en op de kaart af dat zand doorkruisende, viel mijn oog op een van mijnen weg afliggend alleen staand heuveltje, en werd ik door het soort van instinkt, dat ons zoo vaak juist op de plek voert, waar iets merkwaardigs te zien is, gedrongen om derwaarts te stappen. Hier vond ik een gewoon, alleen staand, rondsom afgewaaid heuveltje, in twee deelen gedeeld door eene oerbank en daarboven liggende laag zwarte grond, en onder die bank nog weder uit stuifzand bestaande. Het was dus duidelijk, dat hier twee malen eene langdurige rust in de zandverstuiving was geweest, waarin zich eerst deze oerbank met de korst teelaarde gevormd had en later de bovenste heidekorst, een deel namelijk van de met heide begroeide oppervlakte, welke door de tegenwoordige zandstuiving is ingenomen. Aan den voet nu van dit heuveltje trof ik eenige verspreid liggende beenbrokjes aan, klaarblijkelijk de welbekende, verbrande beenderen uit de begraafplaatsen onzer voorvaderen. Welhaast bleek 't, van waar die afkomstig waren. Boven mij, vlak onder de bovenkorst, zag ik overblijfsels van zoogenoemde beenderkoeken in hunne oorspronkelijke ligplaats, gelijk zij daar dikwijls voorkomen, waar men de verbrande lijken, zonder urnen, eenvoudig in putjes begraven heeft. Later dan de negende eeuw zal men in Drenthe wel geene lijken meer verbrand hebben, en men kan hieruit dus opmaken, dat het Dieversche Zand reeds eenen zeer geruimen tijd voor die negende eeuw heeft bestaan.De steile boorden van zandstuivingen en de kanten van de alleen staande heuveltjes vertoonen dikwijls eene menigte lagen van geringe dikte, die op het eerste gezigt zouden doen gelooven, dat men hier met eenen uit water bezonken grond te doen had. Bij nader inzien blijkt het evenwel, dat de laagjes meestal niet waterpas liggen, eene noodzakelijke voorwaarde van alle waterbezinksels, en dat het hier dus niets anders is dan over elkander gestoven zand, hetgeen, door achtereenvolgens eenigen tijd aan de lucht te hebben gelegen, meer of min verkleurd of met aardkorrels vermengd is en daardoor in het oog valt.
De vlak gestoven bodems der zandstuivingen zijn merkwaardig door [ 9 ] de eigenaardige golfjes, welke zij vertoonen, en die eenen geheel anderen vorm hebben dan dengenen, welken het zand aanneemt, dat door stroomend water wordt voortgespoeld. Men zoude meenen de in zand veranderde oppervlakte voor zich te hebben van een waterplas, waarop door den wind kleine golfjes gevormd zijn; maar de reden, waarom het zand den vorm van watergolven aanneemt, is niet dezelfde. Het zand is altijd ongelijk van korrel; de kleinere en ligtere korrels en de aardkruimeltjes, welke zich daartusschen bevinden, raken spoediger in beweging dan de grovere deelen, en de wind scheidt dus aanhoudend beide soorten van elkander en schuift de ligtere tot hoopjes opeen, die dan natuurlijk lang gerekte ribbetjes moeten vormen, welke loodregt de rigting van den wind doorsnijden. Komt erGolfjes op den bodem van zandstuivingen.
Labyrinthodon en planten uit het tijdperk van den bonten zandsteen; met de voetstappen, die van dit dier in den steen te Hilburghausen worden aangetroffen.
Alleen fijn en genoegzaam zuiver zand is aan verstuiven onderhevig, en dit heeft ten gevolge, dat, wanneer zulks op eenen bodem ligt van eene andere zamenstelling, het zand geheel weg stuift en die ondergrond op den bodem der zandstuiving voor den dag komt. Van daar ziet men zeer dikwijls bij de verstuivingen, welke aan den voet van heuvels met grind en keijen liggen, de afgestoven plekken als bezaaid met keijen. Alles wat hier door den wind opgenomen kon worden is verplaatst, en de keijen zijn, van zand gezuiverd, blijven liggen, even als men in zuidelijke landen het graan door den wind van het kaf zuivert. Eene uitmuntende gelegenheid bieden deze kei- en grindverzamelingen aan om de steensoorten, waaruit ze bestaan, en den vorm, waarin deze voorkomen, te bestuderen. Men vindt ze hier door menschenhanden onaangeroerd, maar door eene natuurlijke kracht voor den natuuronderzoeker als 't ware te zamen gezocht. In vele onzer zandstuivingen treffen wij zulke keijen aan; in het Drouwensche Zand onder anderen, waaraan eene zoo even medegedeelde afbeelding ontleend is.
De zandkorrels van stuivende zanden moeten zoo fijn zijn, dat ze door den wind opgenomen of althans voortgerold kunnen worden. Daardoor onderscheiden zich terstond deze heuvels van andere, welke door water zijn aangevoerd, ook wanneer zij, geheel begroeid en door den regen afgerond, uiterlijk geene kenteekenen van zandstuifbelten meer dragen. Zoo ligt er een hooge heuvel achter het landgoed Tongeren bij Epe op de Veluwe, die al het uiterlijke heeft van voormaals te zijn opgestoven, maar de grindkorrels ter grootte van wikken en erwten, die het zand op het hoogste punt bevat, bewijzen overtuigend, dat dit het geval niet geweest is.
[ 12 ]Eene andere voorwaarde voor het ontstaan van zandstuivingen is, dat het zand droog ligt. Van daar stuift dit nimmer dieper dan de zoogenoemde wel; en houdt buitendien het stuiven op, wanneer het regenwater veelvuldig in de uitgestoven plekken staan blijft. Er vormen zich dan ondiepe meertjes, die echter zelden anders dan bij winterdag water bevatten. Elders veroorzaakt het vocht, dat er zaden kiemen en opslaan, en de grond wordt met een plantendek bekleed, dat, zelve aanleiding gevende tot het bewaren van vocht, en dit als eene spons opzuigende en bewarende, een al dikker en dikker plantendek te weeg brengt, dat eindelijk in veen verandert. Zoo is het veelvuldig voorkomen van veentjes, te midden van zandstuivingen, gemakkelijk te verklaren. Jammer dat deze meertjes, te midden dier opgestoven zandheuvels van allerhande teekenachtige vormen, meestal alleen des winters water bevatten. De weinigen, die zich ook des zomers als meertjes vertoonen, geven zulk eene uitmuntende gelegenheid tot het aanleggen van buitenplaatsen, dat zeker de waarde der zandstuivingen, voor dat bepaalde doel, aanmerkelijk zoude rijzen. Velen mijner lezers zullen misschien het pitoreske landgoed de Hondsberg bij Oisterwijk in Noordbrabant kennen. De zoogenoemde Vennen aldaar zijn dergelijke meertjes, de met dennenbosschen en ander hout bezette heuvels, welke deze zoo schilderachtig omsluiten, zijn opgestoven zandheuvels.
In Noordbrabant vindt men, over het algemeen, veel meer waterplassen op de zandgronden, dan in de velden van de meer noordelijk liggende provinciën, waar ze, als het Uddeler meer, nabij de plek, welke tot kampement voor ons leger dient, en als eenige weinige soortgelijke plassen in het Zutphensche, slechts zelden aanwezig zijn. Wellicht hangt dit te zamen met de leembanken, die zeer algemeen in de zandgronden van Noordbrabant en de Kempen voorkomen en deze duidelijk onderscheiden van de Geldersche, de Overijsselsche en andere zandgronden.
Maar behalve droogte ten aanzien van het grondwater, vereischt het zand ook volstrekt droogte van boven. Bij regen en sneeuw kunnen wij gerust die Nederlandsche Sahara's bewandelen, zonder vrees voor het digtstuiven der oogen; maar weinige dagen, in den [ 13 ]zomer soms weinige uren, zijn voldoende om het zand zoo zeer op te droogen, dat het verstuiven weder begint. Bij vorst heeft zulks in sterke mate plaats, hetgeen dikwijls droevige gevolgen heeft voor het plantsoen, waarmede men de zandstuivingen zoekt te beteugelen. Op de Veluwe was het, voor een aantal jaren, gelukt om eene groote uitgestrektheid zanden met dennen bezaaid te krijgen, dank zij eenige gunstige, vochtige jaren; want het zaaijen van dennen is gewoonlijk ondoenlijk in los en kaal zand. De natuur doet zulks geregeld, maar den mensch gelukt het slechts bij uitzondering. Die zooveel belovende veluwsche dennetjes zijn echter, ik meen genoegzaam allen, door eenige weinige drooge vorstdagen vernietigd, waardoor de wortels bloot stoven en de plantjes gevolgelijk bevroren en afstierven. Eene van die teleurstellingen, welke de houtteler, zoowel als de landbouwer zoo vaak ondervindt, en welke 't hem een eerste pligt is om te leeren verdragen zonder morren. De man, die niet met gelatenheid het mislukken van den oogst van minstens één zijner gewassen jaarlijks weet te dragen, is ongeschikt voor 't bedrijf, zegt vader thaër.
Als eene hoofdvoorwaarde voor het ontstaan en voor het blijven bestaan van zandstuivingen heb ik opgenoemd, dat zij open liggen moeten voor de heerschende winden. Hier te lande zijn die de westelijke; en van daar bewegen zich de zandstuivingen genoegzaam alléén oost- of, meer bepaald, noordoostwaarts voort. In tegenovergestelde rigting geschiedt zulks zelden anders dan in het voorjaar, wanneer er bij ons gewoonlijk, eenen tijd lang, drooge, oostelijke winden heerschen, de winden, die ons den veenrook brengen en de voorjaars vorsten, welke zoo dikwijls voor de pas uit den grond opkomende aardappels, voor de boekweit en de vruchtboomen verderfelijk zijn. Ook geschiedt zulks in den winter, wanneer langdurige drooge vorst nu en dan met winden uit dien kouden hoek gepaard gaat.
De zekerheid van den vijand slechts van ééne zijde te wachten te hebben, vereenvoudigt zijne bestrijding zeer aanmerkelijk, en vereischt slechts naar het zuidoosten gerigte windschermen; wanneer deze schermen namelijk voldoende zijn. In vele gevallen zijn dit de eerst aan te wenden middelen, die een verder beteugelen moeten voorbereiden [ 14 ]en daar waar het eenige radicale, maar ongelukkig zeer kostbaar middel, het beleggen met zoden, juist om die kostbaarheid, niet terstond aangewend kan worden.
Dit beleggen met heidezoden, zoogenoemde plaggen, en het daar tusschen planten met dennen is, nog niet lang geleden, voor het eerst op de Veluwe in het groot beproefd; met uitstekend goed gevolg onder anderen in het Deelensche Zand. Het stuiven is daar terstond opgehouden en de dennenpoten zijn onmiddelijk aan het groeijen gekomen, zoodat men thans een dennenbosch aanschouwt, waar, een jaar of vijftien geleden, een woest zand aanwezig was, aan wiens beteugeling bijna gewanhoopt werd. De zoden behoeft men geenszins naauwkeurig aaneen te doen sluiten; want, een half el uit elkander gelegd, beletten zij het verstuiven geheel en groeijen meestal spoedig vast. De dennen poot men dan op een el ouderlingen afstand.
Waar men zich met windschermen behelpen moet, begint men natuurlijk aanHet Deelensche Zand boven Arnhem door heidezoden en dennenpoten tot staan gebragt.
Éénjarig dennenplantje.
Dennenschop.
Den met de schop gestoken.
Dennenboor.
Den met de boor uit den grond geboord.
[ 17 ]Is nu eenmaal het dennebosch aan 't groeijen, dan zijn de hoofdvoorwaarden van verstuiving, het bloot liggen voor den wind en het spoedig opdroogen van den grond, weggenomen. In de gewone zandstuivingen staan al zeer spoedig heideplantjes op; de jaarlijks afvallende dennennaalden vormen langzamerhand eene korst teelaarde; bij vijfentwintigjarigen ouderdom der dennen begint de bodem met mos te begroeijen, en eindelijk zijn de dennen als timmerhout te gebruiken, terwijl de bodem in staat is om edeler boomsoorten te voeden, of zelfs geschikt is geworden voor het aanleggen van bouwland.
Vele warmoezerijen worden met den besten uitslag op voormalige zandstuivingen gedreven; doch de nabijheid van groote steden maakt hier het hoofdingrediënt van groententeelt, den mest, gemakkelijk te verkrijgen.
Wanneer men zich, gedeeltelijk over eenen goeden grindweg, van de Woeste Hoeve op de Veluwe, tusschen Arnhem en Beekbergen, naar de welbekende kolonie Hoenderlo begeeft, door een bosch van dennen, berken en eiken hakhout, langs een tegen hooge heuvelen oprijzend dennenbosch, en hier en daar eene daghuurders woning door eenig bouwland omringd, voorbijgaande; wanneer men dan bij de woningen van Hoenderlo zelf teregt komt, dat zijne opkomst te danken heeft aan de verdiensten, welke de bewoners, als daghuurders, in deze en naburige bosschen gewonnen hebben; dan waarlijk kan men zich moeijelijk verbeelden, dat 't hier dezelfde plek is, die de heer delcourt van krimpen, voor twintig jaren, als eene van de ergste zandstuivingen op de Veluwe
[ 18 ]heeft aangekocht. De Woeste Hoeve is nog steeds niet een der aangenaamste, weligste, lommerrijkste plekjes van ons vaderland; maar tijdens deze zandstuiving verkocht werd, was er al moeijelijk eene plaats te vinden, die eenen meer somberen indruk op den bezoeker maakte dan deze boerderij. Van drie zijden was zij door zanden omgeven, die bij alle winden, behalve alleen bij den oostewind, het bouwland der hoeve dreigden te overstuiven en werkelijk een deel daarvan reeds overstoven hadden. Geen boom of struik was er te bekennen, dan eenige korte, dikkoppige, platgewaaide eiken om de hoeve en wat hakhout om den kamp, maar daar buiten groeiden alleen enkele, platte, door de schapen afgeknaagde jeneverbesstruiken, als vertegenwoordigers van de boomenwereld; doch ook, ik vergat het haast te vermelden, vond men te midden van 't zand nog eenige bunders, waarvan de oppervlakte tegen wegwaaijen beschermd werd door eikenhout, dat daar, sedert eeuwen, jaarlijksche pogingen deed om tot boomen op te groeijen; maar ook even dikwerf daarin belet werd door de schapen, die onbarmhartig de opschietende loten afweidden. De hooge heuvelrug langs de zuidzijde dezer zandstuiving, zeker het overblijfsel van een later weder begroeid, voormalig zand, lag aan de noordzijde open, met eenen steilen wand, en gaf, bij alle westelijke winden, zand af, dat zich eerst over de uitgestoven vlakte verspreidde en dan aan de overzijde weder tot steeds voort wandelende heuvelen ophoogde.Hier en daar groeijen er op de zandstuivingen eenige drooge helmplanten, wanhopige pogingen aanwendende om het zand met hare lange, kruipende wortels vast te houden, terwijl men het den vreemdeling aan kan zien, dat hij hier op eenen vreemden bodem groeit en de kalkdeelen mist, die in het zand der Zeeduinen de helmplant zoo welig doen tieren. Elders staat nog heide op de plekken, waar iets van den voormaligen bovengrond overig is, maar overigens ziet men, in de eigenlijke zandstuiving, geene planten hoegenaamd. Van daar vindt men er ook geene dieren. Hazen en veldeksters bewonen alleen de boorden; insekten treft men er niet aan dan die, bij het overvliegen, van den weg zijn afgedoold en hier van gebrek zijn omgekomen. De doodsche stilte wordt door het geluid van geen enkel [ 19 ]dier afgebroken; het eenige wat men hoort is 't suizen van den wind; de eenige beweging, die men ziet, het voortstuiven van zand en, boven het hoofd, het trekken der wolken.
Weinig aanlokkelijks hebben zeker zulke woestijnen. Men moet eenen Bedouinen-geest bezitten om daarin behagen te kunnen vinden; en evenwel zijn dergelijke plekken niet altijd door den mensch onbewoond. In Noordbrabant, op de grenzen van het voormaals ontoegankelijke moeras de Peel, vindt men het dorp Bakel te midden eener zandstuiving opgebouwd. Wel zal zich het zand niet geheel en al stuivende hebben vertoond, toen zich hier de eerste bewoners nederzetten; zeker heeft men later een goed deel daarvan bedwongen en beplant, en is er veel met eene beschermende korst teelaarde bedekt; maar duidelijk bestaat oorspronkelijk alles, wegen, plaatsen, tuinen en bouwland, uit stuifzand.
(Vervolg en slot van bladz. 19.)
Een merkwaardig verschijnsel is het overstuiven van andere gronden door gewone zandstuivingen, omdat zij daardoor overeenstemmen met de zeeduinen en de zanden aan de oevers van onze groote rivieren, waarover ik zoo aanstonds nog het een en ander zal zeggen.
Zeer dikwijls worden bouwlanden door de zandstuivingen overstoven, en soms heeft men er weder voor den dag zien komen, die eeuwen lang onder het zand bedolven waren geweest, en waar dit dus over heen gewandeld heeft. Zoo vindt men de bewoners van de buurschap Beerse boven Ommen in Overijssel in eenen aanhoudenden strijd tegen het Beersche Zand; dat hier en daar tot eenen tien tot vijftien el hoogen heuvel is opgestoven, die beurtelings beplant en weder met stuifzand bedekt, eenen wonderlijk steil afloopenden wal om de bouwlanden vormt. Van den Ham noordwaarts gaande passeren wij dit zand. Na de gewone afwisseling van woeste heuvels en vlakten doorgewandeld te zijn, beklimmen wij eindelijk den hoogsten heuvel van allen en zien dan plotseling, van zijnen top, vlak voor onze voeten, de vruchtbare oevers van het riviertje de Vecht uitgestrekt liggen, met een roggeveld op een steenworp afstand, en de aan deze watertjes eigene vruchtbare weiden vlak in de nabijheid; terwijl ons, aan de overzijde van dit rivierdal, in het verre verschiet, de lange rij woningen, met kerken en scholen van [ 34 ]de Dedemsvaart en regts de torens van Hardenberg en Gramsbergen in de oogen vallen.
Dien zelfden plotselingen overgang van stuifbelten tot vruchtbaar land treffen wij menigvuldig aan langs den linker oever van dit zelfde riviertje, de Vecht; maar grootendeels valt dit weinig in het oog, omdat de ware natuur der zandstuivingen geheel onder de beplanting verborgen ligt.
De Boschberg in het Appelsche Zand bij Oosterwolde levert eenaardig voorbeeld op van overstuiving. De heuvel is twintig el hoog en thans door bepoting met dennen en berken voor verandering beschermd; maar het heugt nog oude lieden, dat, hier ter plaatse, een groote eikenboom stond, welke thans geheel door het zand bedolven is.
Het overstuiven van veenen is zeer algemeen. Niet ver van Bakkeveen [ 35 ]in Friesland is, door de verveening van Haulerwijk, het hooge veen (bij d) verdwenen; maar het turfmaken vond ik, voor eenige jaren, met ijver onder de aangrenzende zandheuvels (bij c) voortgezet, op plekken, waar niet meer dan een paar el zand weg te ruimen viel.
Een gedeelte van het veen, tegen den hoogen rug welke zich aan de noordzijde der haulerwijksche venen naar Allartsoog uitstrekt, is met stuifzand overdekt (bij b en c), dat zelfs gedeeltelijk den afgeveenden dalgrond (tusschen c en d) heeft overstoven. De [ 36 ]noodzakelijkheid om meer dan een paar el zand weg te ruimen maakte dit werk echter, om de kostbaarheid, niet overal uitvoerbaar; regt jammer voorzeker, want deze turf is geene gewone, lange turf, zooals het niet overstoven veen opgeleverd heeft, maar door den druk van vele duizenden ponden zand, gedurende wie weet hoeveel jaren voortgezet, heeft het veen de eigenschappen van de door kunst zamengeperste turf verkregen. Het is eene eenvormige, vaste en bij het opdroogen zeer harde massa geworden, die meer op steenkool dan op turf gelijkt. Geen wonder! werkelijk betrappen wij hier de natuur in het vormen van echte steenkolen. Wanneer zich boven dit veen een gebergte ophoopte van eenige honderden ellen hoogte, dat gedurende eenige honderdduizenden jaren zijnen druk daarop uitoefende, dan zou er werkelijk gewone steenkool gevormd worden. Het eenige verschil bestaat in het niet aanwezig zijn van aardbedekkingen door overstuiving bij die veenen der voorwereld, welke wij thans onder den naam van steen- en bruinkolen kennen. Want alle steensoorten, welke deze bedekken, zijn uit rivier- of zeewater bezonken, in zoover er niet hier en daar lava-achtige opborrelingen, uit het binnenste der aarde, overheen gevloeid zijn.
Hoe oud zijn onze zandstuivingen? Ik heb eens gemeend, dat de gewone zandstuivingen genoegzaam allen van lateren tijd waren, en eerst ontstaan nadat onze heidevelden de bosschen begonnen te verliezen, waarmede zij, tijdens deze streken het eerst bevolkt wierden, waren bedekt, van welke bosschen wij de overblijfsels in onze hooge veenen als kienhout aantreffen. Die bosschen zijn verdwenen ten gevolge van het verschijnen van den mensch met zijn vee, waardoor overal met blinden ijver het bosch vernield en het weder opslaan van jong plantsoen belet wordt. Veel moge daarvan waar zijn, zoodat de meeste zandstuivingen niet ouder zijn dan een duizendtal jaren; maar zoo even zagen wij een bewijs, dat er reeds zandstuivingen bestonden, voordat onze voorvaderen het verbranden van lijken gestaakt hebben. Nog een ander bewijs is mij daarvan voorgekomen. De Drenthsche Hunebedden zijn wel denkelijk vóór-Romeinsch en minstens een paar duizend jaren geleden opgerigt. Zulk een hunebed nu hebben onze [ 37 ]voorvaderen onder anderen ook in het Emmerbosch, bij Emmen in Drenthe, te zamen gerold. Zij hoopten hier een onvergankelijk gedenkteeken gesticht te hebben, ter eere waarschijnlijk van den eenen of anderen menschenslagter, de personen, die men ten allen tijde en overal het meeste waardig heeft geacht om door monumenten aan de vergetelheid onttrokken te worden; maar die hoop was op eenen zandgrond gebouwd en is inéén gestort, omdat de stichters tot grondslag van hun gebouw eene voormalige, doch weder vast gegroeide zandstuiving gekozen hadden. De hunebedden liggen meest op hooge punten en schijnen veelal door eenen hoogen aardheuvel overdekt te zijn geweest. Een hoog opgestoven zandheuvel biedt daartoe dus eene uitmuntende gelegenheid aan. Maar hier is het zand op nieuw aan het stuiven geraakt, de overdekkende zandheuvel is eerst weg gewaaid en daarna de geheele grondslag, zoodanig dat alles door een gevallen is en de reusachtige steenbrokken gedeeltelijk zelfs een eind ver van de heuvelhelling zijn afgerold.
[ 38 ]Ik heb nu het een en ander verteld over veranderingen van den bodem, die alleen den wind tot oorzaak hebben; maar nog niet gesproken over de gronden, die door wind en water tevens tot hunne tegenwoordige uiterlijke gedaante gebragt zijn.Vele onzer gewone zandstuivingen begrenzen, met eene langgerekte strook, uitgestrekte vlakke gronden, al dan niet met veen bedekt, doch welke, in vroegere tijden, zeer wel met water bedekt en alzoo meren hebben kunnen zijn. De zanden van de Vechtoevers in Overijssel liggen aldus, aan den noordelijken rand, deels van het Hammervlier en het Almelosche Veen, deels aan dien van het Dalmsholt.
Tusschen Weert en Maarheeze in Noordbrabant ligt eene soortgelijke, zeer in 'toog vallende duinenreeks, langs eene uitgebreide platte vlakte; en boven Nederweert wordt de Peel, het Eeuwige
[ 39 ]Leven, eene zeer uitgebreide geheel door hoogten omringde vlakte, eveneens door zulke zandduinen begrensd. Zou het nu niet mogelijk kunnen zijn, dat deze vlakten en duinen met elkander in verband stonden? Dat de vlakten eenmaal diep onder water hebben gestaan; dat zich hierop golven gevormd hebben, die zand opwelden en naar de oevers voerden, op dezelfde wijze als zulks nog tegenwoordig geschiedt bij de groote zoetwatermeren van Noordamerika; en dat een gedeelte onzer zandstuivingen aldus als ware meerduinen zijn te beschouwen? Is dit zoo, dan moeten de heerschende winden ook in de ligging dezer meerduinen te herkennen zijn. Zulks is mij evenwel nog niet mogen gelukken. Bij de zoo even opgenoemde voorbeelden liggen de duinen aan de noord- en westzijden van de vermoedelijke meerbodems, en zouden aldus op heerschende zuidoostelijke winden duiden; elders daarentegen vindt men duinen aan de zuidzijde van zulke vlakten, als omstreeks Best en Oirschot en ten zuiden van Valkenswaart. Hoe dit ook zijn moge, het is wel de moeite waard om deze zaak niet uit het oog te verliezen, en te trachten om door nader onderzoek, en bestudering van nog bestaande meren met zandige oevers, achter de waarheid te komen.Zijn deze meerduinen nog slechts gissingen, met zekerheid kan men daarentegen den oorsprong aanwijzen van sommige stuifzanden, die in de onmiddellijke nabijheid onzer groote rivieren voorkomen. De rivier zelve heeft die opgeworpen, gelijk zij nog heden ten dage, wanneer zij bij eenen hoogen waterstand de oevers diep overstroomt, verrigt. Eigenaars van uiterwaarden behoeft men slechts te vragen, of zij het verzanden wel ondervonden hebben van hunne kostbare weilanden, en men kan zich dan meestal voorbereiden op het aanhooren van een lang verhaal, hoeveel honderden guldens zij vaak hebben moeten uitgeven om de duizenden vrachten zand, die door eenen enkelen wintervloed over het weiland gestort waren, weg te voeren.
Zulke overstortingen van zand zijn de beginsels van Rivierduinen; want zoodra zij droog komen te liggen, maakt de wind er zich meester van en waait het vlakke zand tot heuveltjes te zamen, zooals men met eene menigte voorbeelden langs de rivieren kan aantoonen. Van [ 40 ]Nijmegen naar Arnhem varende, maakt men, niet ver boven eerstgenoemde stad, eene groote bogt om de Gentsche Waarden, wier zuidelijke uithoek in een rivierduin veranderd is, dat zich zeker nog verder zoude uitbreiden en tot een hooger heuvel zoude opwaaijen, wanneer men, door een ijverig beplanten met waardhout, het zand niet tot staan had gebragt. Verder varende ziet men aan de Pley, nabij den mond van den IJssel, weder hetzelfde verschijnsel. Dikwijls evenwel zijn dergelijke duinen slechts ten deele aan de rivier hunnen oorsprong verschuldigd, daar namelijk waar hooge zandgronden eenen rivieroever vormen; zooals de Bronsbergen bij Zutphen en de Konijnenbelten bij Zwolle. Deels heeft men hier gewoon, niet van plaats veranderd zand, deels zandstuiving, deels rivierduin, dat rivierklei heeft overstoven.
Uit den aard der zaak zijn deze rivierduinen vruchtbaarder dan de gewone zandstuivingen; want met het zand is er tevens eene aanmerkelijke hoeveelheid klei aangevoerd, en vandaar zijn het voornamelijk deze gronden, welke, in de nabijheid der steden, zeer gezocht zijn door warmoeziers en kleine steedsche landbouwers. Bij Tiel is thans het voormalige, zandige exercitieveld, de Veluwe, in kleine akkers afgedeeld, waarop met den besten uitslag aardappelen en groenten geteeld worden. Dit heeft de stad verkregen in plaats van haar vroegere garnizoen, en ze heeft zeer zeker een goeden ruil gedaan. Land, dat rente afwerpt, dat aan eene menigte ingezetenen gelegenheid geeft om den kost te verdienen en dat daarenboven voor de verbruikers de voortbrengselen van den grond gemakkelijker te verkrijgen maakt, zal toch wel te verkiezen zijn boven een garnizoen, eenen niets voortbrengenden verbruiker, waaruit nog voor geene enkele plaats ware voorspoed is ontstaan. En toch zijn vele steden zoo verzot op hunne garnizoenen!
Even als bij de vermoedelijke meerduinen is ook de regte aard der rivierduinen nog niet grondig onderzocht, en het is in 't geheel niet onmogelijk, dat er hier te lande vrij wat meer aanwezig zijn dan men tot dusverre heeft meenen te herkennen. Merkwaardig blijven altijd de ver uitgestrekte zanden, welke sommige rivieren vergezellen, en wier ontstaan waarschijnlijk in verband staat met den [ 41 ]voormaligen loop van deze. Zoo wordt de Eems, van Rheine af aan tot Rhede toe, waar de getijen hunnen invloed beginnen uit te oefenen, ter weerszijde onafgebroken begeleid door zandheuvels, die op vele plaatsen ware zandstuivingen vormen. De Vecht en de Dinkel hebben evenzeer zulke heuvels aan te wijzen; een gedeelte daarvan hebben wij reeds als vermoedelijke meerduinen leeren kennen. De Oude IJssel, voormaals zonder den minsten twijfel een Rijnarm, wordt van Isselborg af aan, langs Anholt, Genderingen, Terborg, Doetinchem en Keppel, tot vlak bij Doesborgh vergezeld door eene onafgebrokene aaneenschakeling van zandduinen, die thans, nu zij door eenen harden klinkerweg aaneen verbonden zijn, met het grootste genoegen bewonderd kunnen worden; en teregt bewonderd, want er zijn weinig plekken in Nederland, die zulk eene schilderachtige verscheidenheid opleveren van hoog en heuvelachtig liggend bouwland, met vruchtbare wijd uitgestrekte weilanden, en dit alles afgewisseld door eene groote hoeveelheid boomgewas. Voormaals was dat voorzeker minder aangenaam te aanschouwen, toen men, in eene koets- of huifkar, den zwaren zandweg, voetje voor voetje moest doorstappen, en de posthoorn van van gend en loos daar toen even ongehoord was, als thans het fluitje van den stoom wagen.
Eene dergelijke zandmassa vinden wij ook tusschen Emmerik en 's Heerenberg. Een gedeelte daarvan ligt op klei en is dus zonder bedenken rivierduin; maar ook het overige zal wel denkelijk in verband staan met de splitsing van den grooten stroom, waarvan zich hier voormaals de eene arm naar het westen, de andere naar het noorden, naar Doetinchem, wendde.
Eindelijk vertoont ook de Maas zulke heuvels. Langs den linkeroever vergezellen zij haar van Maaseyk in Belgisch Limburg tot Cuyk in Noordbrabant. Langs den regteroever is 't eveneens gesteld, maar hier schieten zij veel verder noordwaarts op, tot voorbij Bergharen te midden der vette kleilanden van Maas-en-Waal. Hier en daar slechts vindt men de reeks afgebroken door de bedden van de Swalme en de Niers, de vooruitspringende kaap van de Mokerheide, juist het punt waar, 14 April 1575, lodewijk en hendrik van Nassau den heldendood vonden, en door het voormalige maasbedde [ 42 ]waarvan bij Malden en den Scheersdijk nog de overblijfsels te vinden zijn. Langs dien geheelen Maasoever vindt men zeer algemeen deze zandheuvels op klei en grind liggen, die veelvuldig voor steenbakkerijen en het maken van wegen opgegraven worden; en daaruit blijkt het duidelijk, dat althans een gedeelte dezer zanden van elders aangevoerd is. Van waar? Wanneer? door welk eene reuzenrivier? en gedurende welk een verbazend groot aantal jaren? vragen, waarop eerst zeker zal kunnen geantwoord worden door hem, die naauwkeurig hedendaagsche rivieren bestudeerd heeft, waar die bezig zijn om zulke zandoevers te vormen; en, ik twijfel er niet aan, of zulke zijn er te vinden, de Amur b.v. in Siberië, met zijn grootendeels door zandbanken versperd rivierbed.
De wind alléén vormt Zandstuivingen; de wind en stilstaand water vormen Meerduinen; de wind en de rivieren vormen Rivierduinen; de wind en de zee, eindelijk, hebben ons de Zeeduinen gegeven en zijn nog voortdurend ijverig bezig met die te vormen en te vervormen. Langs de Hollandsche kust schijnt de zee ons wel is waar meer af te nemen dan aan te brengen; maar de naauwkeurige waarnemingen der laatste jaren hebben toch doen zien, dat wij, noch onze kinderen, noch onze achterkleinkinderen in het wie weet hoeveelste geslacht vrees behoeven te hebben voor het geheel wegslaan van den dijk, welken de zee ons gegeven heeft; onder beding evenwel, dat wij ze ons niet laten afnemen, maar ons ijverig bevlijtigen op het bewaren wat ons eenmaal gegeven is. Wij behoeven geene andere moeite te nemen dan de zeer aangename van een bezoek te brengen aan onze badhuizen Scheveningen, Katwijk en Zandvoort, om te zien, hoe de zee neemt, maar ook weder terug geeft. Wel hebben wij nu en dan gehoord van een geweldig verlies van duin; door den storm, onder anderen, van 26 September 1853 was er gemiddeld zes el van de Noordhollandsche duinen weggeslagen; maar wij kunnen daarentegen zien, dat te Scheveningen de steenen trap van het badhuis, die vroeger tegen den buitenrand van het duin lag, nu geheel in eene diepe gleuf als verscholen ligt en, hield men er de hand niet aan, binnen weinig weken geheel onder het zand bedolven zoude geraken.
Datzelfde kunnen wij eveneens bij de andere badhuizen zien. Het [ 43 ]leerzaamste is zeker de vervorming van het merkwaardige vogeleiland Rottum; want hier is nog meer op te merken, dan te zien hoe het huishouden van den voogd, met vrouw en zonen, vrede en orde bewaart onder zijn wel gedisciplineerden troep meeuwen, zeezwaluwen, lieuwen, bergeenden en koeijen, die te zamen een welvarend bestaan voor deze kluizenaars opleveren. Langen tijd is op Rottum, langs het vlak afloopende, noordwestelijke strand, het duin toegenomen, terwijl het zich tevens, als eene gewone zandstuiving, aanhoudend meer naar het oosten uitstrekte. De bij elke ebbe geheel droogvallende
plaat, langs het Huberts gat hoogt zich, door het stuivende zand, al meer en meer op; daarachter, aan de zuidzijde, bezinkt klei, en Rottum zal hierdoor langzamerhand nog meer bewoners voeden kunnen dan een enkel huisgezin. Met groote zorg wordt de [ 44 ]helmbeplanting onderhouden, en daardoor blijft steeds het zand bewaard, dat de wind van het strand opwerpt. Sedert eenige jaren echter had zich, langs de noordwestzijde, een geul gevormd, waardoor het strand steil begon te worden en het duin hier meer afsloeg dan toenam; maar thans weder daagt de redding uit zee op. De zoogenoemde Schildgronden, in het noordwesten, verhoogen zich al meer en meer, gaan onafgebroken zuidoostwaarts voort, vernaauwen reeds aanmerkelijk de geul, die zich gevormd heeft, en binnen korten tijd zullen zij zich met het eiland vereenigen en weder een vlak, zandopwerpend strand vormen.
Alle zeeduinen ontstaan op gelijke wijze als de rivierduinen. Op zandige kusten als de onze verloopen de banken aanhoudend. Het bekende schip de Lutine is den 7 October 1799 nabij Terschelling vergaan op eene plek, waar een vaarwater van vijf tot zeven el diepte was; in 1853 stond hier, bij ebbe, slechts een half el water, en thans ligt het schip weder in diep water bloot. Vroeger voer men van Goeree dwars over naar Heivoet, door het zoogenoemde Hillegat. Dit is thans geheel verzand en men moet eenen langen omweg, door het Aardappelgat, nemen; maar plotseling, in 1856, scheurde het Hillegat weder open tot een vaarwater van vijf ellen diepte, dat zich echter, helaas, weder binnen weinige weken sloot. Dit zijn slechts een paar voorbeelden uit de duizenden, die de zoo uiterst merkwaardige, maar nog zoo weinig bestudeerde geschiedenis onzer zeegaten oplevert. Zoodra er zich een bank zoo hoog verheft, dat zij bij ebbe droog valt, neemt de wind het zand op en waait dit tot een duin te zamen, dat, bij elke ebbe nieuw voedsel ontvangende, zich, soms binnen weinig jaren, boven de hoogste springvloeden verheft. Zoo is de hooge duinenrij van een half uur breedte en drie uur lengte gevormd, welke thans het Koegras beschermt, op eene plaats, die in het begin der zeventiende eeuw bij elken vloed overstroomd werd.
Zijn nu eenmaal de duinen ontstaan, dan regeert de wind daarover uitsluitend; ze vervallen in de klasse der gewone zandstuivingen en vertoonen alle die verschijnselen, waarover ik zoo even gehandeld heb. Eene denkbeeldige doorsnede van de gronden tusschen Katwijk-op-Zee en het Haarlemmermeer zal dit aanschouwelijk maken.
[ 45 ]Doorsnede van Katwijk naar den Haarlemmermeerpolder. 1. Zeestrand bij Katwijk. 2. Zeeduin, voorloper. 3. Duinpan. 4. Het erve Rijnmond bij Noordwijk. 5. Hoornespolder. 6. Morsebelpolder. 7. Binnenduin van Berg-en-Dal. 8. Floris Schouten en Hellegatspolder. 9. Voormalige, drooge Kaagermeer.
d. duinzand. r. Rivierklei uit den Rijn bezonken. l. Veen. z' Voormalige kleibodem der binnenzee. s Voormalige zeebodem, zand met schelpen onder r, d, l en z' .
Eerst hebben wij hier den zeebodem (s' ), zand met zeeschelpen: in het Haarlemmermeer, met schelpsoorten, die in eene binnenzee, waarvan [ 46 ]'t water min of meer brak is, te huis behooren; maar onder de duinen met dezelfde schalen van weekdieren, die thans op onze kusten leven, de onuitputtelijke bron dier duizenden karren schelp, waarmede aanhoudend onze kalkovens en onze wandelpaden voorzien worden. Op dit zeezand, in de diepe binnenzee, heeft zich zeeklei (z' ) nedergelegd, zooals die tegenwoordig nog in het IJ bezinkt; terwijl wij aan onze kusten klei vinden, als die der schorren in Zeeland, welke bezinkt op de bij ebbe droogloopende banken. De binnenzee is vervolgens van de zee afgesloten geraakt, is met zoetwaterplanten begroeid die zich tot veen (l) vervormd hebben, en op dat veen is een bosch opgegroeid, waarvan wij thans de boomstammen in groote hoeveelheid in deze veenen aantreffen. Door dit veenbosch heeft zich een Rijnarm, de tegenwoordige Kromme Rijn, eenen weg gebaand, en deze heeft daarop zijne slibbe (r) uitgebreid; te gelijker tijd echter waren ook de duinen (d) bezig te ontstaan, of liever ter dezer plaats, als zandstuivingen, bezig met landwaarts in te stuiven, en daardoor werden alle gronden, die tot dusverre gevormd waren, overdekt.
Het kampen van de rivier met het zand, dat haar eindelijk den mond stopte, is hier duidelijk te herkennen, doordien er zoowel rivierklei onder als ook op het duinzand voorkomt. In het duin zelf vindt men eindelijk zeer dikwijls overstoven veentjes, welke zich in duinpannen gevormd hebben. Men behoort deze wel te onderscheiden van de gewone algemeen onder het duin voorkomende lage venen, die zeer dikwijls nog te zamen hangen met de aan den binnenvoet der duinen liggende venen.
Eene dergelijke ligging hebben ook de gronden in het Westland, waar de Maas verrigt heeft wat bij Leyden de Rijn heeft gedaan.
De zeeduinen worden dus, naar hun eerste ontstaan gewone zandstuivingen, maar een groot onderscheid tusschen beide gronden bestaat er in hunne zamenstelling. De gewone zandstuivingen bestaan uit zuiver zand, de zeeduinen daarentegen bevatten kalk, die van vergruisde schelpen afkomstig is en meestal zal. hun een weinig keukenzout niet ontbreken. Zooveel ijzer als het zand der zandstuivingen of der heidevelden, waarop deze ontstaan zijn, bevat, buitendien, het duinzand niet; en vandaar dat men hier, bij ontginning, veel minder [ 47 ]Doorsnede bij Loosduinen naar Wateringen: 1. Noordzee. 2. Smalduin. 3. Duin bezuiden Rusthoek. 4. Loosduinen. 4-5. Uithof- en wippolder. 5. Wateringen. 6. Wateringveldpolder.
De letters duiden dezelfde gronden aan als bijde vorige figuur. m is moerasveen in een voormalige overstoven duinpan gevormd, d'. geestgrond, effen duinzand.
met oerbanken, dat groote kwaad onzer zandgronden, te worstelen heeft. De duinen zijn daardoor veel vruchtbaarder dan de zandstuivingen; de plantengroei ontwikkelt zich daarop spoediger en forscher; de flora der duinen is rijk, terwijl wij die der zandstuivingen als [ 48 ]ellendig armoedig hebben leeren kennen. Het hoe langer zoo meer veldwinnende aardappeltelen in de duinen; de schoone oogsten van rogge, erwten, boonen en klaver, welke de geestgronden van Kennemerland opleveren; de bloembollenteelt om Haarlem, Lisse en Sassenheim, toonen ten duidelijkste, dat duinzand, goed behandeld, eenen goeden bouwgrond oplevert. Evenzeer is dat geschikt voor houtteelt en dat onze duinen meer kosten aan hunne eigenaren dan zij opbrengen, ligt niet in hunne onvruchtbaarheid of in hunne aan de zeewinden bloot gestelde ligging, maar aan den onwil van de eigenaars. Wanneer deze toch ernstig willen en de noodige stappen op den thans welbekenden weg wenschen te doen, dan kan het geheele duin, tot vlak aan zee toe, in een dennenbosch veranderen. Drie groote in hunne oogen onoverkomelijke zwarigheden beletten het beplanten der duinen met dennen: de konijnen, de groote moeijelijkheid en kostbaarheid van aanplanten en de zeewinden. De konijnen kunnen uitgeroeid worden, wanneer men slechts bepaalt, dat zulks gebeuren zal en geene middelen ontziet om daartoe te geraken; ook niet wanneer er welligt eenig ander wild, tevens met de konijnen, over stuur geraakt. Dit behoeft zelfs geen geld te kosten, want er zijn liefhebbers in menigte te vinden, die zich gaarne onvergolden met de moeite zullen belasten.
Het aanplanten heeft geene zwarigheid hoegenaamd, wanneer men slechts kleine, tweejarige, op tuingrond gekweekte dennetjes uitpoot. Noch het zaaijen, noch het verkrijgen van plantsoen met kluitjes, dat zoo wel op de heidegronden gelukt, is in het losse duinzand doenlijk; maar de andere methode gelukt, blijkens de ondervinding, best.
Maar nu de wind? Ook deze zwarigheid is te overwinnen, evenzeer in de duinen als op de groote, kale heidevelden, waar de wind volmaakt dezelfde uitwerking heeft, maar door het aanleggen van bosschen of zeer breede singels, met de beste uitkomst, bestreden wordt. De uiterste, naar den wind gekeerde boomen worden door hem onderdrukt; maar zij beschermen de daaropvolgende en, weinig roeden verder, schieten de toppen op. Men kan zich overal daarvan vergewissen, waar bosschen aan door den wind beheerschte vlakten [ 49 ]palen; langs den geheelen duinkant bij Haarlem onder anderen, waar de beplantingen der buitenplaatsen zeewaarts ophoudt. Een sprekend bewijs is daarvoor te zien in de laan, die van Haarlem naar Heemstede leidt, vlak bij dit dorp, waar, bij slechts twee rijen boomen, diegene welke aan de windzijde staat, de andere voldoende bescherming verleent om eenen redelijk goeden top te kunnen maken. Op de Veluwe, in Utrecht, in Noordbrabant, in Limburg, overal is datzelfde verschijnsel bij de bosschen op te merken, welke tegen de heide grenzen.
Dennenbosschen echter moeten het zijn en geen ander houtgewas, [ 50 ]omdat deze boomsoort ook in den winter blad houdt en beschutting tegen den wind geeft, en eenen grond voor lief neemt, die voor andere boomsoorten geene voldoende vruchtbaarheid oplevert. Zoo lang men het aanleggen van dennenbosschen in de zeeduinen nalaat, zoolang zullen zij in haren kalen, nietswaardigen toestand blijven, tot schade of althans winstderving voor de honderden, die in deze bosschen den kost zouden kunnen verdienen, tot schande voor de eigenaars, welke geen ondernemingsgeest genoeg bezitten om aan dien droevigen toestand een einde te maken.
Uit de gewrochten van den wind hier te lande zien wij dus, dat hij een groot aandeel gehad heeft in de vorming van den grond, dien wij bewonen. Geheel Nederland is 3 260 000 bunder groot. Wanneer wij rekenen, dat er omstreeks 30 000 bunders voormalige en nog bestaande zandstuivingen aanwezig zijn, met even zooveel zeeduinen, dan zullen wij zeker niet te veel rekenen, en alzoo kunnen aannemen, dat ongeveer één vijftigste gedeelte van het vaderland door den wind gevormd is, en dat slechts een vierde minder door zulk zand dan door water wordt ingenomen. Men rekent toch, dat er ruim 100 000 bunders hier te lande uit water bestaan. Buitenslands hebben soortgelijke gronden als degene, welke het grootste gedeelte van ons vaderland zamenstellen, ook soortgelijke door den wind gevormde zandstuivingen, en op de kusten soortgelijke zeeduinen. De geologische kaart van Europa leert ons, dat het geheele noordelijke Duitschland met Polen en een gedeelte van het westelijke Rusland uit dergelijke gronden bestaat, en dus omstreeks het vijftiende gedeelte van het geheele werelddeel. Europa is 180 000 vierkante mijlen groot, Nederland 600 zulke mijlen. Is nu daar de verhouding van stuifduinen tot zandgrond gelijk met die van Nederland, dan bestaat er in Europa eene door den wind gevormde oppervlakte, die in grootte overeenkomt met de helft van het koningrijk België. Wij behoeven ons dus geenszins naar Perzië, Woest Arabië, de Afrikaansche Sahara of naar Nieuwholland te wenden, om ons een begrip te vormen van den geweldigen invloed, dien de betrekkelijk zoo geringe kracht van den wind op de vervorming der oppervlakte van onze aarde heeft uitgeoefend.
[ 51 ]Wanneer men ziet, dat in het hedendaagsche tijdvak der geschiedenis onzer aarde de wind zooveel heeft bijgedragen tot de vervorming harer oppervlakte, dan is het geen wonder, dat men met ijver gezocht heeft naar teekenen, waaruit blijken kan, dat deze zelfde kracht ook gewerkt heeft in vroegere tijdvakken, in de voorwereld, toen er eene geheel andere verdeeling van de warmte op aarde bestond dan tegenwoordig, met geheel andere grenzen van zee en land en eene geheel andere dieren- en plantenwereld. Men heeft echter slechts een enkel voorbeeld onder de menigvuldige thans bekende vormingen der voorwereld gevonden van gronden, die door den wind schijnen gevormd te zijn. In België en Engeland treft men eene reeks roode zanden aan, welke daar de hoogste heuveltoppen bedekken, en ongetwijfeld voormaals eene zamenhangende reeks hebben uitgemaakt, op gelijke wijze als thans onze zeeduinen langs de Noordzee een aaneengeschakeld geheel vormen. Het zijn losse zanden, waarin geene overblijfsels van planten of dieren voorkomen, dan alleen op enkele plekken in de alleronderste lagen; maar de hier gevonden schelpen zijn volkomen voldoende om den tijd te bepalen, wanneer deze zanden ontstaan zijn. Ze zijn ouder dan de Nederlandsche zand- en grindgronden, gedurende welker ontstaan hier te lande olifanten, neushoorns en dergelijke dieren vertoefden, en de keijen onzer heidevelden herwaarts gekomen zijn. Ze zijn daarentegen jonger dan de leem met zeeschelpen, welke men, onder anderen in de omstreken van Eibergen, aantreft; maar ze zijn klaarblijkelijk lang na hun ontstaan uit de diepte opgeheven en vertoonen thans slechts een zeer klein overblijfsel van den omvang, dien zij vroeger gehad moeten hebben. En dit is zeer natuurlijk. De Belgische gronden, en tegelijk met deze die van geheel Nederland, hebben, nadat deze roode duinen opgewaaid waren, zulke geweldige omwentelingen ondergaan; zeeën, zout- en zoetwaterstroomen hebben hier zoolang na dien tijd den bodem bedekt en dooreen gewoeld, dat het meer verwondering verwekken moet, dat er nog eenige overblijfsels dezer voorwereldlijke duinen zijn blijven bestaan, dan dat ze niet allen spoorloos verdwenen zijn.
Deze zelfde redenering is ook volkomen toepasselijk op hetgeen er nog vroeger van duinen gevormd mogt zijn. Het gedeelte der [ 52 ]aardschors, hetwelk wij kennen, is, in zoover het niet uit granieten, basalten en dergelijke steensoorten bestaat, onder water gevormd en later daaruit opgeheven, terwijl alles, wat de wind boven water te zamen gehoopt mogt hebben, daarbij geen stand zal hebben kunnen houden; en het niet vinden van voorwereldlijke duinen en zandstuivingen bewijst dus nog in het minste niet, dat ze niet aanwezig geweest zijn of niet hier of daar eenmaal gevonden zullen worden.
Ik heb getracht den wind te doen kennen als een der natuurkrachten, waaraan de aarde den vorm van hare oppervlakte te danken heeft, maar ik heb dien alleen voorgesteld in zijnen gewonen vorm, hoe hij door »patience et longueur de temps", gelijk de fabeldichter zegt, beetje bij beetje, ligte zandkorreltjes en stofjes opnemende of voortrollende, gewrochten vormt, wier gezamenlijke uitgebreidheid die van koningrijken evenaart.
Wanneer de wind, met »force en rage" werkt, wanneer hij in den vorm van hozen of typhons en orkanen, alles wat onder zijn bereik komt, in zijnen grooten walsdans, met omdraaijingen van soms honderd uren middellijn, medesleurt; of wanneer hij, de zee tot zijn werktuig uitkiezende, hemelhooge golven bezigt om stranden uit te groeven of rotsen af te breken, dan evenwel blijven de uitwerkselen nog steeds in grootte en uitgestrektheid verre beneden de zoo even genoemde.
Zoo is 't met de geheele vorming en vervorming van de gronden, die de buitenkorst onzer aarde zamenstellen. De hiertoe gebezigde middelen zijn meestal geringe krachten, maar die, gedurende langen tijd en over groote ruimten werkende, de grootste gewrochten te voorschijn brengen.