Minnebrieven/Inleiding

Minnebrieven
door Multatuli
Opdracht · Inleiding · Eerste brieven en Geschiedenissen van Gezag
[ 3 ]
 

Zijn rok was kaal, maar dat scheen hij niet te weten. Wie denkt aan zijn eigen rok, bij zoo veel ellende van anderen?

Zoo zeggen de boeken.

Maar in de wereld is ’t zoo niet, waarachtig, het is zoo niet! Er zijn inderdaad menschen, die een hevigen tegenzin hebben in kale rokken, die niet hangen om de schouders van een ander. Er zijn geen rampen ligter te dragen, dan de rampen van een buurman. Alleen brand maakt eene uitzondering. Pokken ook. Dat slaat over.

Ik had wel lust een boek te schrijven over al de leugens, die men in boeken vindt. Maar ten eerste zou ‘t wat lang duren vóór ik klaar was, en ten andere zou dan een ander, om mijn ongelijk te bewijzen, weêr zeggen, dat het bewijs mijner stelling in mijn eigen boek lag, — juist als ’t dien Cretenser ging, die beweerde, dat alle Cretensers leugenaars waren.

Ook zou ’t jammer zijn, het publiek in den waan te brengen, dat alles wat men schrijft, onwaar is. Och, laten wij het kaf sparen om ’t koren!

Zijn rok was kaal, en hij klopte aan de deur....

Hij had al vaak geklopt aan andere deuren, maar altijd zonder baat! Zou ’t nu lukken, nu?

Daar binnen zat iemand te schrijven, die haastig „ja!” riep, als waren ze nog te veel, die twee letters, die wat wegstalen van zijne indrukken.

Daarop volgde een gesprek, dat niemand begrijpen zal. Toch zal ik ’t u meêdeelen. Misschien begrijpt men het later. [ 4 ]De man in de kamer zeî eenvoudig, dat hij geen geld had, en dat hij verliefd was.

Was de bezoeker een schuldeischer?

Ditmaal niet, en wel bij uitzondering.

— Ik kan waarachtig niet helpen, — geld heb ik niet, en geen tijd ook.... Ik schrijf aan Fancy.

— Fancy?

— Fancy of fancy,... fancy van de varkens in de Tijdspiegel,... fancy of Fancy, al naar ge wilt, ‘t is iemand die ik liefheb.... zij ligt in een koffer te Laeken,... ik kan haar niet laten komen,... dan wordt ze betast door de douanen, — dat wil ik niet,... want gij begrijpt dat ze schuw is. En halen kan ik haar ook niet, omdat ik geen geld heb voor de reis. Maar hier woont ze op de Leliegracht, geloof ik.... Zie eens, ze heeft mij een langen brief geschreven. Ik moet haar antwoorden,.... zij vraagt, of ze mij mag liefhebben? Wel zeker! Mag ze niet? Tine zegt dat het heel goed is,... en gij?

Wat de aangesprokene dacht? Wèl, hij dacht dat de man in de kamer gek was.

En dat denken veel menschen.

Maar voor de bezoeker die onbeleefde meening uitte, kwam hij terug op de reden zijner komst.

— Er moet hulp zijn, vóór elf Junij! Die man is radeloos,... hij heeft gebrek aan alles,... zijne vrouw en kinderen....

— Kinderen ook!... Kinderen? O, dat is hard! Een vrouw is niets,... maar kinderen, zegt ge? Ja, dat is verschrikkelijk!

En de man in de kamer stond op, en demonstreerde met veel vuur, dat eene vrouw „niets” was.

— Een kind is wreed, mijnheer! O, ik ken de barbaars...

Ik weet waarachtig niet hoe ik ‘t woord spellen moet, dat hij uitsprak zonder den minsten c. h.

— O, ik ken de barbaarsheid, waarmeê een kind [ 5 ]vraagt: „Maar, vader, waarom zijt gij ook niet rijk, als oom, die draaibanken koopt voor zijne kinderen?" „Hoe moet men doen, vader, om een koets te hebben, als de Duchesse de Brabant?" —„Vader, is het kindje, dat zij gisteren op den schoot had, zoeter dan Nonnie?" —„Mogen wij nooit uitrijden met onze mama, zoo als dàt kindje?" — „Zou dat meisje alle dagen vleesch eten, vader, even als de kindertjes bij oom?" — „Wat hebt gij toch gedaan, vader, dat men ons zoo arm laat blijven?" — Ziet ge, dat wondt! Want aan een kind kan men zoo alles niet uitleggen,... Cet âge est sans pitié! Ja, er is veel, dat men niet kan uitleggen, aan groote menschen zelfs, die veelal gaarne kind blijven op dat punt.

Maar,... eene vrouw! O, dàt steunt, dàt verheft, dàt adelt! Hebt gij eene vrouw? —

— Neen,....

— Nu, dan kunt ge 't niet weten, maar anders,... foei, mijnheer, zeg dat die man lijdt om zijne kinderen, maar haal niet de vrouw daarbij, als ware ook zij een lastpost op de begrooting zijner ellende!

Helpt ze hem niet, troost ze hem niet, — zou hij sterker wezen zonder háár?

Wat drommel, waarom trouwde ze hem dan? Zij moet toch eens „ja" gezegd hebben, toen hij haar vraagde of ze lief en leed met hem deelen woû?

O, die vervloekte tweede en derde ban van de schutterij!... Ja, ja, ik weet het wel,... officieel zelfs is de vrouw een certificaat van onbruikbaarheid! 't Land is in nood,... voorwaarts!.... hoe noemen ze dat, als alles naar de grens loopt?...alles? Wel neen, de man, die eene vrouw heeft, blijft thuis voorloopig! De vrouw staat op het lijstje van vrijstellende ziekten,... tusschen kanker en impotentie zeker!... de man is onbekwaam tot heldenmoed en geweerpoetsen,... tot nader order! Tot nader order, als de jongens op zijn, de jongens, die vóórgaan! [ 6 ]Dat was anders in Troje,.... zie maar dat afscheid van Hector en Andromache,...'t hoeveelste boek weet ik niet,.... de kleine jongen wordt bang voor Hectors pluim,... maar Hector gaat...

— 't Staat in 't zesde boek, zeî de bezoeker, die Doctor in de Letteren was,

῞Ως εὶπὼν, οὗ παιδὸς ὀρἑξατο Φαίδιμος ῞Εχτωρ.
άψ δ` πάίς......

— Goed, maar Hector gaat...

— Ja, maar Andromache wilde dat hij niet zou gaan...

— Dat was infaam van Andromache!... En als 't mij gebeurd was,... maar zóó iets gebeurt mij niet! Zie hier...

Hij toonde zijn' bezoeker een' brief, — een brief van zijne Andromache! Zoo iets droomde Homerus niet. Ja, daar stond het:

„Ik ben woedend! Men durft zulke voorstellen doen aan U! En men speculeert op 't gebrek-lijden onzer kinderen? Ik verbied u, aan mij, aan ons te denken. Liever bedel ik mijn brood van deur tot deur, dan gevoed te worden tot zulken prijs! Weiger, weiger ruw en barsch, zóó dat men 't nooit weêr vraagt. Zeg dat ik u verachten zou, als ge uit nood, en om onzentwille, uwe denkbeelden, uw' stijl, uw ziel verkocht. Vraag geld, leen, — 't komt er niet op aan van wien, honderdvoud zult ge 't weêrgeven, — maar buig niet onder de eischen van hen, die u willen gebruiken voor hun doel. En kunt ge ons niet langer voeden, Max, dan sterven wij, — maar nòg is er geen nood! Ik heb nog voor drie dagen... [ 7 ]— Mijn God, van wie is die brief? — vraagde de bezoeker.

— Wel, van Tine! Begrijpt ge dàt niet?... Wie anders zou zóó schrijven? Zie eens, hoe slordig. Ze schrijft niet altijd zoo slordig,... maar ze was driftig toen ze dát schreef...

— Wat had men men u voorgesteld?

— Den heer Duijmaer van Twist te sparen, die in de Tweede Kamer meêspreekt over vrijen arbeid, en den heer Rochussen aan te vallen. Ik toon u den brief niet waarin dat staat, want, hoe schandelijk ook van inhoud, — dàt noemen ze politiek! — die brief was geschreven met zekere vertrouwelijkheid...

— Door den heer v. H.?

— Neen! Zelfs ben ik overtuigd, dat deze niet bekend was met den vrijen arbeid, dien men mij wilde opleggen voor wat loon,... en welk loon? 't Loon dat de apen in Artis krijgen, — voor den kost! En die hoeven daarvoor geen leugens te schrijven,... gelukkige apen! Zij hebben alles te danken aan hun staart. Zonder dat ding zou men ze ook dwingen tot vrijen arbeid...

Maar ziet ge wel, mijnheer, dat eene vrouw „niets is, niets bij de optelling van lasten, maar veel, oneindig veel, ja alles, zoodra er sprake is van hulp en steun! Ik zou volstrekt geen pleizier hebben in gebreklijden, als ik mijne vrouw niet had...

De bezoeker vond dit een vreemd pleizier, al was er dan ook eene vrouw bij.

O, gij weet niet hoe eene vrouw lief heeft, — gij kunt niet begrijpen met hoe groote woekerwinst zij den man de indrukken weêrgeeft, die hij neêrschreef in haar ziel!... Kunnen de vrouwen het helpen, dat zoo vele mannen daarin niets wisten neêr te schrijven? Kan men oogst verwachten, waar niet gezaaid is, — baring, zonder bevruchting?

Ja, ja, er is iets schoons in die tweeslachtigheid van de liefde! Stof en ziel!... Ziel zeg ik bij wijze van [ 8 ]spreken,... alles zal wel stof wezen, goed! Ik bedoel met dat woord dan die werking der stof, welke door velen voor onstoffelijk wordt aangezien, uit hoogmoed of... ter bekorting,... weet ik het? Over woorden strijd ik niet. Welnu, zie eens hoe heerlijk symmetrisch de lieve natuur alles gemaakt heeft. Liefde is neiging tot geven en uitstorten aan den eenen kant, tot ontvangen aan de andere zijde! De grove uitlegging,... neen, ook die zaak is niet grof, zij maken haar grof, zij die alles scheppen of omscheppen naar hun beeld!... die uitlegging spaar ik u, om nu alleen acht te geven op de andere. Liefde is drang tot geven en ontvangen, — tot bevruchten en baren. Wat ik weet,... o, 't is bitter weinig, kan ik dat helpen?... wat ik weet, begrijp, gevoel, droom,... zie, dat alles geef ik háár!

— Aan uwe vrouw!

— Wel neen, aan Fancy,... dat is mijne vrouw!

— Ik begrijp er niets van.

— Juist. Weinigen begrijpen wat liefde is. Ik geef haar mijne ziel, onverdeeld, zonder de minste terughouding. Ik plant mijne denkbeelden in haar gemoed, en als dan 't oogenblik der voldragenheid gekomen is, dan legt ze mij het reuzenkind op de armen...

De bezoeker dacht met medelijden aan het reuzenkind, behebt met zulke ouders, en hij nam zich voor te vertrekken, terstond na het Q.E.D. van de gedreigde demonstratie, dat eene vrouw „niets" was.

— Ja, als de tijd dáár is, dan vind ik een boomstam, waar ik een zaadje uitstrooide... er vloeit een stroom, waar ik een drop gaf, en waar ik een steentje neêrlegde, vind ik een rots weêr.

Schooner, krachtiger, edeler, geheel volwassen, vind ik dan de denkbeelden terug, die ik toevertrouwde aan den vruchtbaren bodem van haar hart. Ik vraag, als Haydn, bij 't ondergààn zijner schepping, toen men zijne „schepping" uitvoerde: Mijn God heb ik dat gemaakt?... Begrijpt ge dat? [ 9 ]— Neen, zeide de bezoeker.

— Welnu, — want de man in de kamer had „ja" verstaan, omdat hij luisterde naar den weêrklank zijner woorden in zijn eigen hart, — welnu, zóó geeft de vrouw terug met oneindigen woeker, wat de man die haar liefhad, zaaide in hare ziel. En als er dan geleden wordt, veel geleden,... menschen die zóó liefhebben moeten lijden... begrijpt gij dit?

— Neen.

— Juist, zulke menschen moeten lijden! als dan de gure noordenwind van 't lot blaast door de reten van de kale woning,... als er wond op wond word geslagen door de ruwe hand van,... 't doet er niet toe van wien; ik scheld niet graag op menschen,... ik ben ook een mensch, en heb veel fouten... nil humanum...

Me alienum puto, zeî de doctor in de letteren.

— Ja, ja,... nu, als er zulke diepe wonden worden geslagen door de... noodzakelijkheid, dat is: God,... als men diep neêrgebogen door smart, op het punt staat te vergaan in wanhoop, dan treedt de vrouw op, en toont u den oogst van haar huwelijk. Glimlagchend zegt ze: „waarom weent ge? Hebt ge mij niet een schat te bewaren gegeven? Zie, hoe ik gewoekerd heb met het talent dat ge neêrlaagt in mijn schoot. Wij zijn rijk, rijk in liefde, rijk in adel! Ik heb bewaard wat gij weggaaft, ik heb gespaard en uitgezet met groote winst, wat door u werd verkwist! Ik ben uwe huishoudster geweest, ja, de huishoudster uwer ziel!

„Wat deert u? Lijdt ge aan eerzucht? Ik maak u koning, ik kroon u!... acht ge mij minder dan een paus?

„Wat deert u? Drukt u de laster? Ik noem u groot, ik noem u edel, ik die alléén u ken, en de armen beklaag die u niet kennen!

Wat deert u? Armoede? Leugen, leugen! Rijk zijn we, schatrijk! Zie onze kinderen met hun dichterhartjes, met hunne zucht tot weten, tot begrijpen, tot geven, tot liefhebben! Rijk zijn we, Max, schatrijk! [ 10 ]Zie de boomen, hoe groen! Zie 't veld, hoe bont! Zie de heele lieve natuur, die... vrijwillig arbeidt zonder 't minste stelsel van kultuur,... O, ik wist wel, dat ik u zou doen glimlagchen.

„Wat deert u? Angst, vrees...! Angst, voor wat? Welke vrees? Zijn we niet reeds over de helft van 't leven? Hebben we niet eerlang aanspraak op rust? Ge weet niets van die rust,... ik ook niet,... maar gij zelf hebt gezegd:

„Er is geen God, of Hij moet goed zijn!"

„Dan moet Hij ons liefhebben, Max."

„Wat deert u? Zorg voor heden, voor morgen? Heden hebben de kinderen gespijsd, — ook voor morgen heb ik nog 't noodige,... Maar, Max, moogt gij minder vertrouwend zijn dan de Christenen, die voorgeven te berusten in Gods wil, minder kalm en gelaten dan de Mohamedaan, die in de daad berust in de beschikking van 't lot? Max, geloof me, het doet geen pijn!" Hoe heette zij?

— Ik beken, dat ik in den war ben,... Tine of Fancy...

— Neen, lang geleden?

— Porcia, antwoordde de Doctor in de Letteren.

— Goed, Porcia! Maar ziet ge nu wel, dat eene vrouw „niets" is bij de optelling van lasten...? O, die vervloekte tweede en derde ban van de schutterij!

Maar, — dàt is waar. — niet alle vrouwen zijn vruchtbaar, zegt men, — ik geloof, dat die onvruchtbaarheid in 't zedelijke, meestal moet worden toegeschreven aan eene zeer onzedelijke onmagt der mannen,... die in suiker of koffij doen, God betere 't! —

— Maar,... mag men dan geen suiker of koffij verkoopen? —

— Wel zeker, maar de kultuur der vrouw moet vóórgaan. En dat is in de wereld zoo niet! Wilt ge een klein bewijs, — één uit velen? Presenteer een glas bitter aan iemand, die naar de beurs gaat, of Madera of zoo [ 11 ]iets,... hij zal weigeren, want hij is stipt op zijn zaken; nooit gebruikt hij iets in zaken; o, hij zou zich onteerd achten als een principaal, een vriend („vriend" wil zeggen, iemand, met wien men zaken doet, style commis-voyageur), als een vriend bemerkte dat hij iets gebruikt had, zoo als ze dat noemen.

„Goed, kom dan na de beurs!"

Na de beurs is hij uw man. Wel zeker! Dan wachten hem geen zaken! Dan wachten hem maar eene vrouw en een paar kinderen, die geboren werden tegen hun wil. Die vrouw is geen principaal, die kinderen zijn geen vrienden. Zij mogen 't wel weten, dat hij iets „gebruikt" heeft; zij mogen 't wel merken, dat papa riekt als een koetsier of stalknecht! 't Doet er ook weinig toe, of zijn taal òòk riekt naar bok of stal. De kus, die hij hààr of hùn geeft, mag verpest wezen, — never mind! — dáárdoor zal geen zaak afspringen! Als de kinderen maar stil zijn, en niet lastig, vooral niet lastig, en als 't eten maar goed is, en als papa maar alles naar zijn zin heeft.... Papa is moê, moê van gort, stroop, Oostenrijkers en assurantie, moê van koffijhuispraat en beursgedrang, moê vooral van Bonekamp, en de vele „halfjes", waarvan er maar anderhalf op een heel gaan.

Wat plant zóó'n man in de ziel zijner vrouw? Jenever! In de ziel zijner kinderen? Jenever! Mag hij zich beklagen, als die besproeijing later blijkt, alle vrucht te hebben gedood? Is de vrouw onvruchtbaar, die niet baart na zulke bevruchting?

En, ook zonder dien noodlottigen drank, wat geeft de man aan de vrouw, die hij zegt, lief te hebben? Een sjaal, een étagère, wat kleêren en de kost? O, geef méér aan de uwe, als gij trouwt, geef iets anders! Maak uwe vrouw tot eene spaarbank uwer ideën, tot eene levensverzekering van uw gemoed! Als dan de kwade dagen komen, zult gij zien, dat ik gelijk heb,... waarachtig, eene vrouw is niets!... [ 12 ]Maar nu, laat mij alleen,... ik schrijf aan Fancy,.. ik heb veel te doen,...

De bezoeker stond op, reikte de hand met hartelijkheid of... medelijden, dit wist hij zelf niet. Want hij begreep niet regt, of de man in de kamer boven of beneden anderen stond, al voelde hij, dat er geen sprake kon zijn van gelijkheid. Als post-scriptum van zijn bezoek, herhaalde hij weggaande de reeds vaak gemompelde woorden:

— Die arme man! —

Ik weet weêr niet of hij ditmaal hiermee bedoelde den man in de kamer, of de persoon die voor 11 Junij moest worden geholpen met wat geld, om niet reddeloos verloren te gaan met vrouw en kinderen. Misschien dacht hij aan beiden.

Maar de man in de kamer dacht nooit aan zich zelven als er gesproken wordt over arme menschen, schoon hijzelf toch, wel beschouwd, niet zeer rijk was.

Op straffe mij op nieuw schuldig te maken aan de verregaande tuchteloosheid, die de heer Buys mij ten regte verwijt in de Wetenschappelijke Bladen, moet ik hier eene opmerking inlasschen, om u te bewijzen, lezer, dat ik altijd de waarheid zeg, vooral waar ik beweer, dat er zooveel leugens verteld worden in de boeken. Ik zal u daarom bewijzen, dat alles wat ik u verhaalde, gelogen is.

Die man in de kamer was arm. De bezoeker moest dit weten, daar ieder het weet. Hij had voor zijn beschermeling overal te vergeefs hulp gevraagd. Prins die had bedankt voor de eer, en v. B. was naar buiten. De rijke C. had juist geen geld, — treffende juistheid! — en Mevrouw H. wou graag helpen, maar moest eerst weten of de man die in nood verkeerde, misschien eenmaal iets verkeerds had gedaan? Dàn hielp zij natuurlijk niet, want „men mag niet stijven in verkeerdheid", dat is een vast principe van alle braven menschen, die nooit iets verkeerds deden. Kortom, [ 13 ]de man met den kalen rok, die zich zooveel moeite gaf voor 't wanhopig gezin, was overal afgewezen, overal...

Nu vraag ik u of 't waarschijnlijk, mogelijk, of in't eind, of 't waar kan wezen, dat hij, na dit alles, op het denkbeeld kon komen, hulp te vragen aan iemand:

Primo. Die zelf dood arm is. (Van publieke bebekendheid.)
Secundo. Die gek is. (Dat zal terstond blijken.)
Tertio. Die een slecht sujet is. (te informeren bij allen die hem kennen, liefst bij zijne naaste betrekkingen, die 't precies weten, en die 't niet zeggen zouden, als 't niet waar was.)
Quarto. Die als getrouwd man minnebrieven schrijft. (Gij hebt die in handen, lieve, brave, onberispelijke lezer!)
en Quinto, nog eens. Bij iemand die doodarm is? (Als dat toch niet zoo ware, kwam de rest er minder op aan.)

Is dat mogelijk? Neen. Zulke leugens gelooft men eerst als ze achttienhonderd jaar oud zijn!

De reden dat ik leugens vertel, is deze. Ik wil ditmaal tien vel volschrijven, en ik zie geen kans het te doen met waarheid. Dat zou eene te korte geschiedenis wezen :

De Javaan wordt mishandeld."
Ik zal daaraan een eind maken."

Nu weêr de leugens:

— Die arme man! — had de bezoeker gezegd. En de ander:

— 't Is toch verdrietig,... ik kan u zóó niet laten vertrekken.

Ik heb niets. Als ik 't niet zoo drok had met mijne liefde, zou ik u voorslaan iets te schrijven voor dat gezin, maar... O, een idee! [ 14 ]De dwaas wreef zich de handen bij zijn idee.

— Wacht een oogenblik ! Elf Junij zegt ge ? ... Heden den achtsten,... ga weer zitten.

De bezoeker nam weer de plaats in, die hij zoo even vrij troosteloos verliet. De gek schreef een kort briefje, dat hij 't venster uitwierp.

— Wacht nu, — zei hij, rondstarende, als zou er iets zeer vreemds gebeuren, vreemd voor den ander althans.

En 't was ook vreemd! Het pas weggeworpen briefje vloog het raam in, dat gesloten was, en er was wat bijgeschreven.

— Zie hier, zei de arme dwaas, zij zegt dat het goed is!

De bezoeker las:

„Lieve Fancy. Er is een gezin in nood, mag ik onze brieven verkoopen?"

en daaronder stond:

„Ja. Maar niet die van den..., van den..." En daarop volgde een reeks van datums, ter aanduiding van brieven, die niet mogten verkocht worden.

De man in de kamer schreef daarop de volgende acceptatie, die hij niet het raam uitwierp, maar ter hand stelde aan zijn bezoeker:

„Goed voor wat geschrijf."

— Discompteer dat...

De vreemde wreef zich de oogen uit.

— Discompteer dat, maar hoor eens... is Prins d ie een braaf man ?

— Voorzeker!...

— Ga dan niet bij hem, hij zal niet discompteren. Is v. B. die „naar buiten is", weldadig? [ 15 ] — Zeer weldadig, — er zijn hofjes voor oude vrouwen die zijn naam dragen... de hofjes ...

— Ga dan niet naar v. B. Hij zal niet discompte- ren. Heeft C. een goed hart?

— Als een juweel! Zijne dochters breijen wintersokjes voor negerkinderen...

— Ga dan niet naar C. Hij zal niet discompteren. Is die Mevrouw H. godsdienstig?

— Zeer godsdienstig! Zondags laat ze 't eten komen van den kok, om de keukenmeid tijd te laten tot oefening met de knechts.

— Ga dan niet naar Mevrouw H. Zij zal niet discompteren.

Ga naar... naar... 't is toch ongelukkig, dat alle menschen zoo braaf zijn! Kent ge geen enkel slecht mensch... 't is waar, gij bezoekt de beurs niet...

— Een slecht mensch?

— Ja, iemand die alle fatsoen met voeten schopt, een vijand van deugd, goede zeden, een soort van antichrist, iemand die... ik bén er!

Zijn oog viel op de Dageraad, 't verfoeijelijk tijdschrift dat op zijn tafel lag. ,

— Ik bén er! Zie daar staat het l Wat drommel, 't is juist als Jan Luyken zei: wat nabij is, zoekt men vér! Wel beschouwd, had ik liever iemand die een kind had opgegeten, maar bij gebrek dddraan, raad ik u naar den uitgever van de Dageraad te gaan, Zie, 't nummer staat er bij, G 301,... Dat treft! Die Gunst staat zeer ongunstig bekend, — gij begrijpt dat die geestige woordspeling niet van mij is, ik hoorde het van een Domme", — die ongunstig bekende Gunst zal helpen, als hij kan. Hij z£l discompteren! En als deze niet mogt kunnen helpen, ga dan bij Meijer op den Vijgendam, waar Vol- taire te koop ligt, en 't Gebed van den Onwetende, van den krankzinnigen Multatuli, en veel ander zedeloos geschrijf. Bij zulk volk moet ge wezen! [ 16 ]De doctor in de letteren ging den trap af. Het warrelde hem. Echtbreuk, minnebrieven, Voltaire, een meisje, dat niet betast mogt worden door de douanen, en dat op de Leliegracht woonde, schoon ze te Laeken in een koffer logeerde; brieven, die 't gesloten raam invlogen; reuzenkinderen; eene vrouw, die meer was dan de paus, schoon ze maar eten had voor drie dagen; een man, die pleizier vond in gebrek lijden ...

— Ga van tijd tot tijd eens kijken naar dien heer op nummer zes, — zeide hij, beneden komende, tot een bediende.

En gij, lezer?

Dwaas, niet waar, schandelijk, gruwelijk, infaam, onfatsoenlijk en vooral onbegrijpelijk,. .. niet waar?

Koop, publiek, koop! O, gij zult koopen, ik ken u! Gij hebt geld te vael, als er schandaal geveild wordt; gij, die den brave laat verhongoren, wanneer hij geen „geloof' heeft als gij!

Koop, publiek, koop! Gij, die uwe profeten laat leven, om ze langer te martelen! Men lastert u, door te zeggen, dat gij den Christus zoudt gekruist hebben, als de Joden; gij hadt hem knecht gemaakt in een kruije- nierswinkel,... niet waar ? Gij zoudt gewacht hebben tot hij vrouw en kind had, om die te laten hongeren, — dat hij 't zou aanzien, en buigen voor u! Dat treft zekerder, niet waar? Gij zoudt den deurwaarder hebben belast met uw antwoord op zijn: Wee u, Jeruzalem! opdat hij, moedeloos en geknakt, zijn wee terugname, bij 't veilen van de kleertjes zijner kinderen, dat hard is te aanschouwen voor een vader! Dat treft wisser, dieper, dat pijnigt langer, niet waar, dan slechts een paar uur sterven!

Koop, publiek, koop, gij, die Luther en Cambronne een liedje laat fluiten voor den kost; gij, die een me- nuet eischt, voor wat kanariezaad aan Curtius en d'Assas! [ 17 ] Koop, publiek, koop, er zijn aandoeningen te krijgen voor wat geld! Ik heb de magt, u te streelen en te kittelen, tot ge zoo gek wordt, dat gij den prijs uwer koffij vergeet, gij, die anders zoo hard zijt van huid, dat de zweep er van kermt!

Koopt, Nederlanders, Christenen, — ouderwetsche en moderne, — koopt, teekent in, betaalt, strooit geld neer voor wat minneliedjes en wat geest!

Koopt, gij, die spoorwegen bouwt van gestolen geld, en tot betaling den bestolene bedwelmt met opium, Evangelie en jenever!

Koopt en betaalt, gij allen! Ik heb genoeg geleden om den toon te uiten, dien ge zoo gaarne hoort! Gij hebt mij genoeg belogen, gelasterd en gemarteld, om wat terug te eischen voor uw gemartel, voor uwen laster en voor uwe leugens!

En als gij dan tevreden zijt met de toonhoogte van den gil, dien ge mij trapt uit de borst,...

Zeg dan als gisteren, als eergisteren, als vroeger:

Wat schrijft die man aardig! Vrindje, ik geef u zóóveel voor 't vel, zóóveel voor 't liedje! Zing nog wat! Schrijf nog wat! Praat nog wat!

Publiek, ik veracht u met groote innigheid.